De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 124]
| |
I.Afbeeldingen van hooge kerkelijke waardigheid-bekleeders hingen steeds en hangen nog veel uit aan logementen van den eersten zoowel als van minderen rang. Wij hebben reeds vroeger gezegdGa naar voetnoot1), dat de logementhouders er prijs op stelden, de afbeeldingen of wapens uit te hangen van voorname gasten, die bij hen hun intrek genomen hadden - dus ook van hooge Geestelijken. Men verhaalt daaromtrent een aardige anecdote betreffende den Kardinaal Gousset, die in 1866 overleden is. Hij was te Arcachon bij Bordeaux in 't Hôtel de Arend afgestapt. De kastelein deed 's avonds aan Z. Eminentie den wensch verstaan om, ter herinnering van dit doorluchtig bezoek, zijn hôtel te mogen herdoopen in Hôtel Cardinal. De Kardinaal had er niets tegen en ging naar bed. Maar zie! 's morgens ontwakende mist hij zijn horlogie, zegelring en kruis, die op zijn bedde-tafeltje gelegen hadden. Hij schelt; men doet onderzoek; doch de dief is niet te ontdekken, De verschrikte kastelein biedt aan, de waarde te vergoeden en smeekt om geheimhouding. ‘Ik begeer niets,’ antwoordt de Kardinaal, ‘alleen geef ik u den raad, daar 't u toch om de herinnering van mij te doen is, noem uw hôtel, in plaats van hôtel Cardinal, hôtel Vide-Gousset. Intusschen, dat een herberg naar een voornaam persoon genoemd was, bewees niet altijd dat die er gelogeerd had. De woorden In den Kardinaal duidden dan ook alleen de waardigheid, geen Kardinaal in 't bijzonder aan, en niemand kon er iets tegen zeggen, als men dat uithangteeken koos. Doch ook speelde de konkurrentie hierbij haar rol, en waar de een den Kardinaal had, wilde een ander hem overtreffen en hing den Paus uit, al | |
[pagina 125]
| |
was hij zeker, dat de H. Vader nimmer een voet bij hem aan huis zou zetten. Hierom hing dan ook, zelfs nog lang na de Reformatie, de Paus zoo wel hier te lande als in Engeland, aan menigen boekwinkel en herberg uit. Te Groningen was in de 17de eeuw een wijnhuis van dien naam, waar studenten verkeerden en een hunner een vierregelig versjeGa naar voetnoot1) op 't glas schreef, de reden ontvouwende, waarom hij liever student dan Paus was, namelijk, uit liefde voor het schoone geslacht. Te Londen hing de Paus (Pope's head) in 1590 uit bij den boekverkooper Charlwood in Lombardstreet, en de bekende waterpoëet Taylor vermeldde in 1636 wel vier herbergen, waar de Paus uithing. De vermaardste was die in Cornhill en heeft tot nog in 't laatst der vorige eeuw bestaan. Bij Amsterdam kan men den Kardinaal met rooden hoed en mantel nog op een uithangbord geschilderd zien voor een snuiffabriek aan den Amstel. In de Zuidelijke Nederlanden komt hij natuurlijk meer voor dan ten onzent; doch vooral de Prins-Kardinaal: en geen stad in Belgiën, waar men er niet een, zoo niet meer dan een, aan herberg of winkel kan wijzen. Te Parijs is le Café Cardinal op den hoek van de Boulevard en de Rue Richelieu een der voornaamste. In Engeland placht de Kardinaalshoed veel voor te komen, alweder aan herbergen. Bagford dagteekende zulks van Kardinaal Wolseys tijd; doch hij vergiste zich; want het uithangteeken was te Londen al in 1459 bekend, dus een eeuw voor Wolsey. Bisschoppen zijn almede, zoowel hier te lande als in Engeland, talrijk, doch van verschillenden oorsprong. Bij ons zijn 't - althans buiten 't Sticht - oorspronkelijk Sinterklaasbeeldjes: in Engeland daarentegen waren 't de Bisschoppen der Staatskerk, die, als Bishop of Bishop's head, op de uithangborden pronkten: een dier laatsten hing in 1663 bij den boekverkooper J. Thompson bij St. Paul's te Londen: meest vertoonden zij zich aan herbergen. Maar meer nog dan de Bisschoppen zag men er hun mijters. In den Mitre in Fleetstreet verkeerde Hogarth en noodigde er somtijds zijn vrienden ten eten, en in diezelfde Tavern vergaderde het Oudheidkundig Genootschap in de eerste helft der 18de eeuw, elken donderdag-avond. Ook aan menig danshuis hing dat eerwaardig zinnebeeld uit; - doch 't meest ziet men het nog, naar Engelsche wijze met iets anders gekombineerd, als: de Mijter en Roos, de Mijter en Duif, de Mijter en Sleutels, enz. - wat dan eigentlijk beteekent: ‘de gemijterde Roos, Duif, Sleutels,’ enz.Ga naar voetnoot2). Afbeeldingen van geestelijke personen van minderen rang, vooral monniken, worden nog veel gevonden, zoo wel in het oud beeldhouw- en snijwerk aan kerkgebouwen en koorbanken, (waar wij ons hier niet mede | |
[pagina 126]
| |
bezig houden), als voor de gevels of aan de hoeken der gebouwen aan de openbare straat. In de laatste gevallen zijn 't eenvoudig beeldjes in kerkelijk of kloostergewaad, en dan: òf herinneringen van een voormalig klooster; òf herkomstig uit een voormalig geestelijk gebouw, en in den gevel, waar zij nu staan, overgebracht; òf willekeurig aangenomen uithangteekens. Het graauwe Monnikje,. dat aan 't hoekhuis van den Oude-zijds-achterburgwal en de Monnikenstraat staat en bij de Amsterdammers sinds lang als 't Munnikje bekend is, vermits zich daaraan de herinnering verbindt van een musico op den hoek, herinnert ons het Minderbroêrsklooster, dat in de 16de eeuw een groote uitgestrektheid besloeg, en waarvan nog in 1662 eenige houten huisjes en cellen bestonden, achter de huizen ten Zuiden der Bloedstraat, die toen door een brand werden vernield. 't Beeldje is waarschijnlijk nog uit het klooster afkomstig, althans het is er oud genoeg voor. De kastelein evenwel, die in 't Munnikje tapte en musiceerde, had hem nog eens, geschilderd op zijn uithangbord. Ook in 't Klooster, bij de Kalverstraat, stond in de vorige eeuw, boven een poortje, een Monnik uitgehouwen, met de drie kruisen van 't Amsterdamsche wapenGa naar voetnoot1). Die Monnik werd vermoedelijk bij 't bouwen van dat huis omstreeks of kort na 1600 daar geplaatst met toespeling op den naam der steeg - het Klooster. Maar in dat geval vergiste zich de bouwmeester: 't was een klooster van Klarissen, en dat had een nonnetje tot vertegenwoordigster geëischt. In de Buiten-Bantammerstraat staat voor een gevel in een nis een beeldje, dat een geestelijke voorstelt, en dat stellig veel ouder is dan de straat. Vermoedelijk is 't herkomstig van een der kloosters, waarvan in 1646, toen deze straat gebouwd werd, nog overblijfsels bestonden, die gaande weg zijn opgeruimd. Monniken, (althans van sommige orden) werden wel eens geprezen als lustige drinkebroêrs, als in het oude Fransche liedje:
Boire à la Capucine,
Cest boire pauvrement;
Boire à la Célestine,
C'est boire largement;
Boire à la Jacobine,
C'est chopine à chopine;
Mais boire en Cordelier,
C'est vider le cellier.
Daarom werden dan ook de monniken meermalen aan herbergen uit- | |
[pagina 127]
| |
gehangen, vooral zoo als nog te Dordrecht in de Wijnstraat, de Zwarte Monnik; om den naam, dien de Dominikanen hadden, goed te drinken. Brugge had in 1468 een brouwerij, de drye MonikenGa naar voetnoot1), en deze hingen in de 17de eeuw ook uit bij den boekverkooper Hendrik van Dunwalt op de Melkmarkt te Antwerpen. In betrekking tot den boekhandel waren monniken de zinnebeelden der belezenheid. Nonnetjes zelfs hingen aan herbergen uit; wellicht alleen bij wijze van tegenstelling; want als de eene waard de Drie Monniken had uitgehangen, nam licht een ander, die tegenover hem een kroeg opzette, de Drie Nonnen. Ook in antithesen ligt de oorsprong van menig uithangteeken. Ofschoon wij de Drie Nonnen in de 17de eeuw als uithangbord van een voer- en karremanskroeg te Londen in Aldgate vinden, kwamen zij toch in Engeland meer aan manufactuurwinkels voor, omdat de Nonnen van ouds beroemd waren om haar bedrevenheid in 't vervaardigen van prachtige stoffaadjen en kleedingstukken. In de Nieuwe-Rapenburgerstraat (weleer de laagte van den Kadijk) vindt men nog een gevelsteen met de Non, waarvan de oorsprong ons onbekend is. De Pelgrim of de Pelgrijn is een uithangteeken, dat al van de middeleeuwen af steeds zeer veel voorkwam, - te Gent hing in 1411 de Pelgrijn uit op de Hoogpoort nabij 't SchepenhuisGa naar voetnoot2); - en nog tegenwoordig kan men het dikwijls vinden. De Twee Pelgrims hing weleer uit aan een huis op de Keizersgracht over de Groenlandsche pakhuizen, dat in de eerste helft der 17de eeuw aan de familie Cloeck behoorde, die met den Drossaart Hooft verwant wasGa naar voetnoot3). | |
II.Van het Kruis hebben wij reeds gesprokenGa naar voetnoot4) en wij moeten er hier op terugkomen. 't Hing als kristelijk symbool reeds van de eerste tijden van 't Kristendom uit, oorspronkelijk van hout samengespijkerd, of met witte verf op den muur geschilderd, later in allerlei kleuren, verguld, en in steen gehouwen. Een Wit Kruis in de Olieslagerssteeg is, sints bijna twee eeuwen, even vermaard als de Haarlemmerolie, die er verkocht wordt, en 't Witte Kruis staat nog altijd in die donkere steeg op het zwarte bord geschilderd, al heeft ook de bewuste olie, onder de konkurrentie van pillen, poeders, droppels, elixers, extrakten, enz. enz., een harden kamp te strijden. 't Swarte Kruis op de Heerengracht bij de Heerensluis | |
[pagina 128]
| |
was in 1656 een R.K. kerk, en de Priester, die er dienst deed, schijnt een heel oud man geweest te zijn, immers hij heette in de wandeling ‘Bestevaêr.’ Van roode kruisen hebben wij al genoeg gezegd. 't Blaauwe Kruis hing in 1662 uit in de Dirk-van-Hasseltssteeg en 't Vergulde Kruis, omstreeks 1700, aan een logement op den Nieuwendijk. Er meer op te tellen achten wij onnoodig. Men was hier te lande zoo dwaas niet als de Puriteinen in Engeland, die in ieder kruis popery zagen en ze op hoog gezag deden weghalen. Een Gouden Kruis aan een herberg op 't Strand was den Heeren van 't Huis der Gemeenten in 1643 wel de moeite waard geweest om er zich aan te ergeren en er de wegneming van te gelasten, - en 't was anderen evenzeer de moeite waard om aan te teekenen, dat het, na de herstelling van Karel II, zijn oude plaats hernam. In Frankrijk plaatste men wel eens het Kruis op den rug van een zwaan en dan kon de voorbijganger, als hij snugger genoeg was, er uit lezen: au signe (cygne) de la croix ‘in het teeken des kruises.’ Kruisen, in den gevel gebeiteld, duiden gemeenlijk aan, dat zulk een gebouw vroeger een klooster of kapel is geweest. Te Maastricht vindt men een Passiekruis in een poort van een oude kazerne in de Boschstraat. 't Gebouw was van 1673 tot aan 1794 een klooster van Rekollëkten of Penitenten. Een soortgelijk kruis in de Brusselschestraat herinnert het klooster de Beyaart, waar eens een nichtje van Keizer Karel voor 't outer knielde. Die Beyaart had heugenis van drie belegeringen, 1579, 1632 en 1673, en van elk een kogel in den gevel. Maar in 1794 viel er een bom in, zoodat er niets van overbleef, dan dit kruisGa naar voetnoot1). De Kerk is nog tegenwoordig in Engeland een vrij gewoon uithangteeken aan bierhuizen, natuurlijk niet zonder spotternij, waaraan de oude Hollanders ook niet vreemd waren. Zij ook noemden de kroeg de ‘kerk.’ In Brederoos ‘Spaansche Brabander’ heet het: Ghy gaet me wel in de kerc, daer men de heyligen met hoepen byntGa naar voetnoot2),
Te Amsterdam vond men voor anderhalve eeuw op de Botermarkt een kroeg, waar de Oostindische Kerk uithing: een compliment aan de vroomheid onzer Oostindische Hollanders; - van dien tijd natuurlijk, toen ieder, die in Holland niet deugen woû, nog goed genoeg gerekend werd voor 't Peperland. Tegenwoordig is alles anders, en vindt men ook daar zeer vrome lui. In de Koningsstraat vindt men in een gevelsteen een Gewijde kelk met de hostie: onder den steen staat een bijschrift in Armenische letters | |
[pagina 129]
| |
en 't jaartal 1765. Waarschijnlijk woonde hier de Priester Joannes de Minas, die meer dan dertig jaren lang de Armenische gemeente heeft
bediend en een bemiddeld man schijnt geweest te zijn, dewijl hij op eigen kosten een nieuwen ingang aan de kerk op Krom-Boomssloot heeft doen bouwen en daar boven een marmeren Agnus Dei doen beitelen. Bij Auwegem, aan den weg tusschen Gent en Oudenaarden, staat een herberg, waaraan een bord uithangt, in welks midden een doopvont is geschilderd, met een Bisschop er naast; ter wederzijden een man te paard, wien de herbergierster een glas bier brengt; onder die voorstelling leest men: in de Bisschops vonte. Weinige schreden verder treft men een ander huis aan, met een dergelijk uithangbord, doch zonder de twee reizigers, en daaronder: in de Nieuwe Bisschops vonte. De oudste van die twee herbergen bestaat reeds een paar eeuwen en het bord herinnert het navolgende voorval. Niet ver van den straatweg, op 't gebied van Auwegem, vindt men, over een tamelijk groote lengte, nog de overblijfselen van een Romeinschen heirweg, en langs deze een gracht. Langs dien weg kwam de Bisschop Triest, die te Gent den mijter droeg van 1622 tot 1657, eens in zijn koets aangereden: het rijtuig viel om en stortte met Bisschop en al in de gracht. Gelukkig kwam de man er met een nat pak af, en zoo gaf het voorval, dat slecht had kunnen afloopen, aanleiding tot scherts, en gaf men aan de gracht, waarin de Bisschop dus gedoopt was, den naam van ‘'s Bisschops vont.’ Een steegje op den Oude-zijds-voorburgwal bij de Oude Kerk heette nog in 't midden der 17de eeuw het Paternosterssteegje; welke naam later in dien van Sleeperssteegje is veranderd, toen er een sleeper zijn bedrijf kwam uitoefenen. De oude naam wijst op het uithangen van een Paternoster aan 't hoekhuis, en gewis ontbrak, in de 16de eeuw, het in de nabijheid der kerk niet aan een winkel, waar voor ieder geloovige, die ze noodig had, paternosters, rozekransen, kruisjes, enz. te koop waren. - In Brabant en Vlaanderen hing de Paternoster veel uit, doch vroeger meer dan tegenwoordig. Het woord komt ook als geslachtnaam voor. De Rozehoed of 't Roosen Hoeyken - een zinnebeeldige voorstelling eener bijzondere vereering, aan de H. Maagd gewijd - hing in 1509 te Leuven aan een herberg uitGa naar voetnoot1). | |
[pagina 130]
| |
Te Amsterdam in de Gravenstraat hing in de 16de eeuw de Paeskaers uitGa naar voetnoot1), ongetwijfeld hij een kaarsemaker; want ieder vertoonde gaarne als lokvink hetgeen 't voornaamste was in zijn soort, en de Paaschkaars was onder de andere kaarsen als de Maan inter minora sidera. Zij toch muntte uit door lengte en dikte en werd des zaturdags vóór Paschen door den Pastoor der Parochiekerk met veel plechtigheid gewijd. Gewis was de man, bij wien die kaars uithing, en die vlak achter de kerk woonde, ook wel de leverancier der waskaarsen. De Kerkkroon was een koperslagers-uithangteeken: niet omdat het maken en verkoopen van zulke groote voorwerpen hun dagelijksch werk was; maar ook wederom omdat zulk een kroon boven al hun overig werk in omvang en kunst van bewerking uitmuntte. Op gevelsteenen ziet men ze nog dikwijls; maar het heugt ons, ze ook nog op uithangborden gezien te hebben, mooi verguld. Onder anderen hing er voor ongeveer 45 jaren nog een heel mooie in de Kalverstraat over de Kapelsteeg bij den koperslager Paap, met het onderschrift de Getrokken Kerkkroon, die beter was dan een gegoten. Onder de vele ambachten, die onder het St. Jozefsgild behoorden, was ook dat van preêkstoelmakers: wie dat uitoefende zette den Preekstoel in zijn gevel. In 1567 vinden wij een Regent van 't Burgerweeshuis, Gerrit Jansz., die, blijkens zijn bijnaam Preekstoel, in een huis woonde, waar dat voorwerp uithing. In Brederoos ‘Spaanschen Brabander’ vinden wij de Drie Testen als uithangteeken genoemd en maken daaruit op, dat de stoven althans in 't laatst der 16de eeuw reeds in gebruik waren. Dat ze spoedig druk in de mode waren, leeren ons de platen bij Cats en de ‘Sneldichten’ van HuygensGa naar voetnoot2). Maar ook de Kerkstoof was reeds bekend; althans zij komt voor op een gevelsteen uit die dagen, die zich te Delft bevindt, en wel op het Oude Delft aan den hoek der Binnenwatersloot. 't Voorwerp vertoont een halven achthoek, met vijf gaten in het bovenblad. Uit de omstandigheid, dat men die stoof bepaaldelijk een Kerkstoof noemde, mag men de logische gevolgtrekking maken, dat zij, die in de kerk hen, die aan koude voeten lijden, van stoven voorziet, wel degelijk een kerkelijke bediening uitoefent, - een punt, dat vroeger aan twijfel onderhevig was en onder anderen in de Tweede Kamer een belangrijke diskussie uitlokte bij de behandeling in 1853 van het wetsontwerp tot regeling der kerkelijke zaken. Door den heer Elout van Soeterwoude, afgevaardigde voor Gorkum, was namelijk een amendement voorgesteld, houdende, dat geen vreem- | |
[pagina 131]
| |
deling zonder 's Konings bewilliging een kerkelijke bediening mocht waarnemen, en dit gaf aanleiding tot de navolgende Klacht eener stovenzetster.
Ik wist nog van den Prins geen kwaad,
Ik bracht, te vreden met mijn staat,
Mijn sloofjes aan de Dames rond;
Ik gaf tot klachten nimmer grond,
En oogstte met gerusten zin
Op Nieuwejaar mijn fooitjes in,
En oefende, door niets gestuit,
Mijn kerklijke bediening uit.
Maar ach! toen mij 't amendement
Van 't Lid uit Gorkum werd bekend,
Toen ik vernam het naar bericht
En waar de Wet mij toe verplicht,
Toen werd ik beurtlings paars en bleek
En ben geheel nu van mijn streek.
Ik heb geen rust, ik tril en beef;
Want ach! 'k ben vreemdling, 'k ben uit Kleef.
Nu moet ik - 'k weet voorwaar niet hoe -
Nu moet ik naar den Koning toe;
Dan kost mij dat amendement
Aan 't zegel een-en-twintig cent:
En dan, wie weet, waarvan wellicht
Men bij den Koning mij beticht?...
Daar niemand op deze aarde leeft,
Die hier of daar geen vijand heeft.
'k Raak mooglijk dus, door haat of nijd,
Eerlang nog mijn bediening kwijt,
Tot ongerief en bitter leed
Der Dames, die ik steeds voldeed.
Wie weet, of 'k door die mooie wet
Niet nog de grens word uitgezet!
Och! wat niet soms de beste man
Zijn naaste al leeds beroknen kan!
Tot de kerkelijke uithangteekens kunnen ook gerekend worden diegene, welke in Stiermarken bestemd schijnen om de reizigers bang te maken. Men vindt daar op elke plek, waar een ongeluk heeft plaats gehad, hetzij aan een rivier, hetzij op een brug, een schilderij, die een voorstelling van het ongeluk geeft. Hier, waar de weg over een rivier loopt, ziet men een meisje, dat in 't water valt: iets verder, bij een scherpen hoek, rolt | |
[pagina 132]
| |
een wagen omver en tuimelen de reizigers in den afgrond: ginter worden bergbeklimmers door een sneeuwlawine overvallen. Naast de schilderij staat meestal een bus, waarin men verzocht wordt een gift te werpen, om de priesters een mis te laten zeggen voor de rust van de zielen der verongelukten. Die uithangteekens hebben blijkbaar een tweevoudig doel: vooreerst dienen zij om aan de reizigers hun sterfelijkheid te herinneren, en hen te bewegen tot het geven van aalmoezen, en ten andere als waarschuwing, om in een land, zoo vol gevaren, toch vooral niet zonder gids uit te gaan. |
|