De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 93]
| |
I.Hemel, Hel en Vagevuur waren, vóór de Kerkhervorming, zeer gewone uithangteekens, die, als later Geloof, Hoop en Liefde, of Zon, Maan en Ster, aan drie naast elkander gebouwde huizen werden gegeven. Voorbeelden ontleenen wij uit een charter van 't eerste jaar der regeering van Hendrik VII van Engeland (1485), waarbij ze worden opgegeven als de namen van drie nevens elkander staande huizen te LondenGa naar voetnoot1): en uit de nog bestaande namen in een buurt te Amsterdam, tegen over het End van de WereldGa naar voetnoot2). Te Antwerpen is een Hemelstraat, waar alzoo een Hemel heeft uitgehangen. Te Berchem vindt men nog een kroeg het Hemeltje. Te Gent hing in de 15de eeuw in de Langemunt het Vaghevier uit, en in 1820 aan een herberg op de Reep de Eeuwigheid. Of er voor de afbeelding van den Hemel op de uithangborden in de 15de eeuw en later, een traditioneele type bestond, kunnen wij met geene zekerheid zeggen; van die der Hel geven wij hier de voorstelling, gevolgd naar een teekening uit de 15de eeuw. Die van 't Vagevuur kan men zich lichtelijk verbeelden: een bord vol roode en gele vlammen, waar tusschen zich een aantal hoofden en samengedrukte handen vertoonen. In 't midden der 15de eeuw hing te Amsterdam, vermoedelijk bij de Papenbrug, zulk een bord uit, dat op zekeren Vastelavond door eenige vrolijke zwierbollen die ‘als Vastelavonts-gecken’, met flambouwen door de stad liepen, in brand gestoken werd, om de voorstelling nog natuurlijker te maken. | |
[pagina 94]
| |
In de 17de eeuw kwamen de namen nog dikwijls, en ook thans nog komen ze hier en daar voor. Te Londen had men in 1660 een soort van restauratie, belendende aan de vergaderzaal van 't Huis der Gemeenten, en bekend als de Hemel. Een erf in de buurt droeg den naam van 't Paradijs; terwijl men aan onderaardsche gangen, die er op uitkwamen, de namen van Hel en Vagevuur gegeven had. Onder de regeering van Jacobus I was de Hel afgebeeld op het uithangbord van een kroeg, voornamelijk door prokureursklerken bezochtGa naar voetnoot1). 't Hemelrijk te Dordrecht was in 1677 't eigendom van vrouwe Sofia van BeverenGa naar voetnoot2). Bij de oude Hollanders liet, zelfs bij een voorstelling van de HelGa naar voetnoot3), zich de vrolijke luim niet onbetuigd, en zoo schreef een smid te Haarlem voor zijn luifel: * Zo ik koom in de Hel,
Als ik hoop dat ik niet en zel,
Zal ik stoken zulke vuren,
Datter niet een duivel in de Hel zel duren.
Maar nog feller vuren dan de smids stooken de suikerbakkers, en geen wonder dat zij dan ook 't zelfde zinnebeeld kozen. 't Opschrift van een suikerbakkerij te Amsterdam, waar de Hel uithing, luidde: * Hier in de Hel,
Hier is het wel,
Al is 't wat duur,
Nog is 't beter hier als in 't Vagevuur.
Waar dit laatste te zoeken was leert ons Melchior Fokkens: ‘Op den Nieuwe-zijds-achterburgwal, aan 't Noordende, daar is 't oude vermaarde Vagevuur, daar lange jaren het ijsselijke suykerige vuur gestookt is’Ga naar voetnoot4). Die stokerij bestond nog in 't laatst der 17de eeuw; want in de rekeningen der O.I. Comp. vindt men: ‘1691, Nicolaas Hayman Rafinadrijmaker, in 't Vagevier, achterburgwal.’ Wij noemden straks 't Hemeltje te Berchem bij Antwerpen; doch ook in ons koninkrijk kan men 't vinden, als b.v. bij IJselstein, bij Bemmel, bij Nederhorst den Berg, tusschen Utrecht en Houten, enz. 't Hemelrijk hangt uit bij Adorp in Groningen, In het Hemelrick 1708 te Maastricht, de Hel bij Apeldoorn, de Roode Hel bij Bolsward, 't Vagevuur onder Odijk aan den Houtenschen weg en onder Halsteren in Noordbrabant. | |
[pagina 95]
| |
Bij Zwolle liggen twee kleine buurten, die Hemel en Hel heeten, terwijl het geheele drietal tusschen Aarle en Lieshout in Noord-Brabant op geringen afstand van elkander gevonden wordt. | |
II.Volgens the History of Signboards zou de Engel op de uithangteekens zijn ontleend aan de SalutatieGa naar voetnoot1) en als grond hiervoor wordt opgegeven, dat hij op de uithangborden bijna nooit anders voorkwam dan met de rol in de hand. De Maagd, wordt gezegd, was, na de reformatie, als een te Katholiek zinnebeeld weggelaten, en de Engel alleen overgebleven. Wij laten in 't midden in hoeverre die rol op bijna al de Engelsche uithangborden voorkwam; doch zeker is 't, dat er in ons vaderland altijd Engelen - onafhankelijk van de voorstelling der Salutatie - zijn vertoond geworden, en de geheele redeneering der Engelsche schrijvers kan dan ook maar alleen op den Engel Gabriël slaan. De Engel Michaël werd altijd en overal met den duivel of draak aan zijne voeten afgebeeld, zonder rol in de hand; Engelen in 't algemeen doorgaans vliegende, en dan meest verguld, en met een krans of kroon in de hand, waarvan men nog een versleten exemplaar kan zien uithangen aan 't logement den Engel, dat aan den voet van 't prachtige Rhederoord gelegen is. Ook bestaat er geen enkele reden, waarom de Engel niet al voor eeuwen, zoowel als de Duivel, een zelfstandig uithangteeken zou geweest zijn. En dat hij dit reeds vóór de reformatie was, blijkt o.a. daaruit, dat in 1468 Leuven reeds een brouwerij de Ingel had, dat in 1550 (meer dan 25 jaren voor dat in Amsterdam de reformatie werd ingevoerd) gesproken wordt van ‘der Stede huys genaempt den Engel op der sluyse’; terwijl in 1578 Barent Claassen, Regent van 't Burger-Weeshuis, al woonde in de drie Engelen. De Engelen nu komen als uithangteekens op vierderlei wijze voor: met naam - zonder naam - gekleurd - en in 't meervoudig getal. Met eigen namen komen voor Gabriël en Michaël, en 't mag vreemd schijnen, dat Rafaël, die nu 231 jaren achtereen met Nieuwejaar zich te Amsterdam telkens voor 't publiek vertoont, nooit tot uithangteeken is gekozen. De Engel Gabriël hing op Uilenburg uit boven een gang. D' Engel Michaël, door Pater Abraham van St. Clara ‘de allereerste soldaat’ genoemd, zien wij op een gevelsteen te Rotterdam op de Zalmhaven, waarvan wij | |
[pagina 96]
| |
hier de afbeelding geven. In 1539 hing St. Michaël (die ook Michiel en Michel heette) te Londen bij den boekverkooper Mychel Lobley uit, die alzoo zijn naam-patroon tot uithangbord gekozen had - iets, dat in die dagen zeer gebruikelijk was. Een meer dan levensgroote voorstelling in beeldhouwwerk van denzelfden aartsengel vindt men tegen den gevel van een huis op de Heerengracht bij de Utrechtschestraat. Op het voetstuk, ondersteund door een olifantskop, kromt zich een kolossale Heldraak, die door den Engel met de speer doorstoken wordt. St. Michiel is hier kenbaar aan zijn vleugelen; hij wordt overigens wel eens met St. Joris verward, en wanneer de laatste te voet wordt voorgesteld en de Maagd ontbreekt, en bij den eersten de weegschaal is weggelaten, is de vergissing zeer mogelijk; te meer, dewijl beiden een kruis op 't schild voeren, en bij een gebeeldhouwde voorstelling de émaux - voor St. Michaël zilver op lazuur, voor St. Joris keel op zilver - ontbreken. Het enkele de Engel zonder aanduiding van naam, kwam en komt nog ontelbare malen op gevelsteenen en uithangborden (vooral van herbergen) voor, zoo hier te lande als daar buiten. Om met ons land te beginnen: op Oostenburg stond voor ruim een halve eeuw nog een oude gevelsteen, waarop een Engel was afgebeeld, met den bliksem in de hand, boven eenige wolken, en daaronder het zonderling bijschrift: de lucht doet wondre. Te Londen is de Engel het uithangbord geweest van het koffiehuis van zekeren Jood, Jacob geheeten, in 1650 opgericht, ‘waar’ zegt Anthony Wood, ‘de koffie het eerst geproefd werd door sommigen, die vermaak in nieuwigheden scheppen’Ga naar voetnoot1). Het Hôtel de l'Ange (Rue de la Huchette) was in de 16de eeuw het beste van Parijs, waar dikwijls vreemde gezanten hun intrek namen. Ook vindt men een beroemd wijnhuis van dien naam vermeld, dat in de 17de eeuw bloeide en waar de vrolijke en vernuftige geesten van dien tijd zich vereenigden. Chapelle getuigt er, in een zijner brieven, aldus van:
Je n'ay pas vu vostre théâtre,
Qu' aussitôt je ressors de là,
Pour un Ange que j'idolâtre,
A cause du bon vin qu'il a.
En niet enkel aan voorname logementen, ook aan boerekroegen hangt de Engel uit, b.v. aan den Serpenthoek bij Taeyman te Woumen in Vlaanderen: In den Engel verkoopt men dranken met gaven,
En al wie dorst heeft kan men laven.Ga naar voetnoot2)
| |
[pagina 97]
| |
Wie nu weten wil wat dranken met gaven zijn, mag het aan Taeyman zelf gaan vragen; wij kunnen 't hem niet zeggen. Wie weet - er is in die Vlaamsche streek nog veel bewaard, dat oud en goed is; misschien is in die dranken nog een nasmaak te proeven van Wodans dichtermeede. Of 't kan de Divinations-Gabe zijn, die wij met die dranken bekomen: - of hebben zij de gaaf, dat men er van drinken kan, zooveel men wil, zonder dronken te worden? dan was 't wel de kosten waard, dat het Afschaffings-Genootschap een kommissie naar Woumen zond om de zaak eens te onderzoeken. Die legio van Engelen, die uitgehangen werden, maakte onderscheiding noodzakelijk, en zoo werden zij verguld of gekleurd. De Gouden of Vergulde Engel hing meermalen bij goudsmids en vergulders uit; o.a. hing de Gouden Engel bij den goudsmid Ellis Gamble in Cranbourn Alley, bij wien Hogarth de kunst geleerd heeft in zilver te graveeren. Maar hetzelfde uithangteeken kwam evenzeer aan logementen voor, zoo b.v. nog te Utrecht. De gekleurde Engelen zijn meest wit of blaauw, naar 't kleed dat hun om de leden hangt. Meest komen zij voor op de uithangborden van herbergen, echter ook op gevelsteenen en luifels bij verschillende bedrijven. Te Amsterdam zag de Blauwe Engel ‘opte Niewedijck’ in 1535 zijn huisvrouw met haar zoon in de deur opgehangen, omdat zij logies verleend hadden aan den herdoopers-bisschop Jacob van Campen. - ‘De Witte Engel in de Oude-Brughsteegh’ was het uithangteeken van den boekverkooper Dirk Pietersz Voskuyl, terwijl hij ook nog te Utrecht op een gevelsteen voorkomtGa naar voetnoot1). Te Maastricht vindt men een blaauwen gevelsteen, die eenmaal de plaats van een tappers-uithangbord innam: men leest er, onder den Engel, dit rijmpje op: In den Engel bemind,
Treê binnen mijn vrind,
Hier tapt men met plezier,
Jenever en bierGa naar voetnoot2).
Te Arnhem in de Rijnstraat zag men, tot in 1827, een huis: de Witte Engel (Wijk C. no. 12). Die Engel was een goed bewerkt steenen beeld van drie voet hoog, boven den ingang in den muur gemetseld, met het onderschrift:
Intranti pacem, exeunti salutem,
(Vrede zij uw ingang, zalig uw uitgang).
Toen dit huis, welks eigenaar (een ijverig patriot) in 1787 door de | |
[pagina 98]
| |
Prinsgezinden geplunderd werd, verdween de Engel. Het onderschrift bleef nog staan tot in 1827, toen de oude ingang door een nieuwen vervangen werdGa naar voetnoot1). Van de Engelen in 't meervoud vinden wij een tweetal op een tabaksverkoopers-uithangbord met dit onderschrift: * In den Engel Gabriël en St. Michiel,
Verkoopt men Toebak, Bier en Brandewijn, bij mijn ziel.
Dat ‘bij mijn ziel’ moge hier om 't rijm geplaatst zijn, 't was toch geen onverschillig toevoegsel; het drukte, in zeventiende-eeuwschen stijl, 's mans naauwgezetheid uit. Anders zijn de Engelen in 't meervoudig getal doorgaans drie, waarvoor verschillende redenen zijn op te geven; maar de voornaamste zal wel altijd die zijn, dat drie het heraldiek getal is. Te Maastricht ziet men in de Linkulenstraat (Leemkuilen) no. 2194 een gevelsteen met drie Engelen, waarvan de middelste op een hoogte staat. Zij houden boven hun hoofd een banderol, waarop: In de dry Enghelen 1719Ga naar voetnoot2). Dewijl de Engelen doorgaans voorgesteld worden in lange linnen gewaden, pasten zij goed voor linnenwinkels en vertoonden deze in Engeland ze op hun uithangborden. In Frankrijk vindt men niet zelden le bon Ange, wat eigentlijk meer bepaald ‘den beschermengel’ uitdrukt. Eindelijk, daar in Engeland kombinatiën zeer gewild zijn, vinden wij er ook den Engel met allerlei zaken vereenigd en vertoonen zich op de uithangborden: de Engel en de Bijbel, de Engel en de Kroon, de Engel en de Handschoen, de Engel en de Balans, de Engel en de Wolbaal, enz., - waarbij echter niet zelden de zoogenaamde Engel een Kupidootje is. Bij ons hebben wij ook een voorbeeld van zulk een kombinatie gevonden: de Engel en de Bel, te Dordrecht, waar in 1677 de oud-schepen Kornelis Beljaart woondeGa naar voetnoot3). | |
III.De Duivel was zeker geen uitlokkend uithangbord, waar men meê hopen kon veel gasten of klanten te winnen, en toch - er valt over den smaak niet te twisten - toch prijkte hij hier en daar aan herbergen en burgerwoningenGa naar voetnoot4) en werd zeker ook al mooi en zinrijk gevonden. Te Amsterdam was men ten minste zoo voorzichtig, hem aan een ketting te | |
[pagina 99]
| |
leggenGa naar voetnoot1) en dat er te Arnhem een Duivelshuis bestond, weet ieder; daarover is al zoo veel geschreven, dat het noodeloos is, er hier iets van te zeggen. Ook in Engeland en Frankrijk ontbrak hij niet. Te Londen had een beroemde herberg, bij Temple Bar, de Duivel en St. Dunstan uithangen. Men weet, hoe, volgens de legende, de goede Dunstan, die een goudsmid van zijn ambacht was, eens zoo satansch door den Duivel geplaagd werd, dat hij helsch werd, een gloeiende tang oppakte en er den Nikker den neus meê dichtkneep - en die epizode was dan ook op 't bord geschilderd. In Engelsche tooneelspelen vindt men allerlei zinspelingen op gezegd uithangbord, waaruit blijkt, dat het reeds in 't midden der 16de eeuw bekend is geweest. Men hoore de navolgende tweespraak uit de Match by Midnight van William Rowley: Bloodhound. Als je by Temple Bar komt, loop dan eventjes naar den Duivel. In 't begin der 18de eeuw zag Londen in Fleetstreet ook nog een Jongen Duivel; maar hoewel het Oudheidkundig Genootschap er zijn eerste vergaderingen hield, die Jonge Duivel hield het niet lang uit en sloot spoedig zijn deur. Ook was er ter zelfder tijd nog een derde duivelsherberg, de Kleine Duivel, waar Ned Ward het heel pleizierig vond, die den waard en zijn vrouw, en de dochter en de meid, en den punch en den wijn om strijd roemde. Parijs had evenzeer zijn Duivels. Le Diable was een vermaard Café, dicht bij het Gerechtshof, waarvan gewaagd wordt in een Ode à tous les cabarets:
Lieux sacrés, où l'on est soumis
Aux saints oracles de Thémis,
Encor que vous ayez la gloire,
De voir tout le monde à genoux,
Sans le Diable et la Tête noireGa naar voetnoot2)
Je n'approcherais pas de vous.
In de 17de eeuw had Parijs er zijn Petit-Diable bij; le Diable Boiteux, zoo bekend uit den roman van Le Sage, hangt er nog aan verscheiden winkels uit. Het Duivelshuis was in de vorige eeuw een geliefkoosde vereenigings- | |
[pagina 100]
| |
plaats te Islington: het had dien naam reeds in 1611 en dagteekende uit de dagen van Koningin Elisabeth. Te Royston is een herberg bekend onder den naam van de Duivelskop: er is geen uithangbord; maar een gebeeldhouwde kop voor den gevel, met den naam er onder. Wij herinneren ons daarbij den rooden Duivelskop in het Oude Doolhof, die van achter een luikje te voorschijn kwam en water uit mond, neus, oogen en ooren spoot. Voor een luifel bij de St. Antoniespoort te Amsterdam zag men in 't midden der 17de eeuw de Duivel en de Houthakker geschilderd. Onder den laatsten las men: * Ik arme knecht;
Wat krom is hak ik recht.
en, onder den Duivel: * Nochtans zult gij 't recht houwen,
Of ik zalje met mijn klauwen klouwen.
Toen Willem III in 1673 Naarden belegerde, las men voor een zoete-laarstent in 't leger: * Hier verkoopt men Wijn, Broot en goet Zuivel,
Wilje niet koopen, so loopt voor den duivel.
't Kan zijn dat die duivel hier alleen was aangebracht om op zuivel te rijmen; maar in 't omgekeerde geval is 't zeer mogelijk dat de zoetelaar een Duivel als uithangteeken geschilderd had op het zeil of de vlag van zijn tent of op het daarvoor aan een staak geplaatste bord. Een boer uit die dagen had op het achterkrat van zijn wagen dit tafereel geschilderd: een boer, op zijn gaffel leunende: tegen over hem een edelman, in 't rood gekleed, en achter dezen Sinjeur de Duivel. Daaronder las men: Boer. * Ik ben slecht en recht; Bij Ommen vindt men nog tegenwoordig een hoeve, die de Duivelshutte heet. In 1378 was te Antwerpen een straat, de Euvelscalcstrate genaamd: er moet dus toen aan een huis de Euvele Schalk hebben uitgehangen, waar mogelijk een schalknar of potsemaker, doch meer waarschijnlijk de ‘Duivel’ (d' Euvele) meê bedoeld werd. Ongetwijfeld hingen hier te lande in de middeleeuwen nog verschillende Oud-Germaansche booze geesten onder hun eigenaardige benamingen uit, | |
[pagina 101]
| |
als de Molik, de Bullebak, de Bijtebaauw, de Nikker, de Droes. In de mythologie onzer heidensche voorouders waren dat allen verschillende kwelgeesten; doch na de invoering van 't Kristendom werden zij - trouwens even als de goden en godinnen - allen tot Duivels gemaakt: Minne, het zijn duvele alle
Die ons gherne brochten ten valle,
schreef een dertiende-eeuwsche professor, die een ‘Natuurkunde van 't Heelal’ op rijm gemaakt heeft. Soms vindt men die namen in 't spraakgebruik, als synoniemen van 't woord Duivel: in Brederoos ‘Lucelle’ zegt Pannetjevet tegen Leckerbeetje: En soo ick niet betaal, soo haalt me de Duyvel stracx,
waarop de ander: Wil ick je wat segge, Pannetjevet? Ick ben niet goet bullebacx.
Toch bleven ze van den eigentlijken Satan onderscheiden en drukten meer ondergeschikte leelijke monsters uit. Een enkele van dat goedje, den Bijtebaauw, die doorgaans met een Zwijnskop werd afgebeeld, zag men, omstreeks 1700, nog uithangen bij een spekslager te Amsterdam, bij 't Kasteel van Antwerpen, (d.i. op den Nieuwe-zijds-voorburgwal tegen over 't Stadhuis), met dit rijm: * Hier in de bitibau, de schrik en kinderplager,
Daar woon ik Jaques, die vermaarde swijnenslager.
|
|