De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 348]
| |||||||||
Zevende hoofdstuk.
|
1o. | Die de woning van een beroemd man aanduiden. |
2o. | Die op de stichting of herstichting van een gebouw betrekking hebben. |
3o. | Die ter herinnering van branden geplaatst zijn. |
4o. | Merksteenen van watervloeden. |
5o. | Die den naam van een voormalig gebouw bewaren. |
6o. | Die eenig feit herinneren. |
Wij geven natuurlijk geen verzameling van deze steenen; maar slechts van elke soort zoovele voorbeelden als ons genoegzaam dunkt om er den aard van te doen kennen.
I.
De gedenksteenen, die de woning van een beroemd man aanwijzen, bevatten doorgaans alleen den naam. Op de Bakenessegracht te Haarlem ziet men aan een huis, dat thans aan de R.K. gemeente behoort, boven de deur een steen, met den naam philip wouwerman; daar woonde de beroemde schilder, en de steen is daar geplaatst door wijlen den Pastoor J. Fronhoff, die toen dat huis bewoonde.
Een huis op de St. Antonies-breestraat bij de Hoogstraat draagt een blaauwen arduinsteen in den gevel, waarin rembrandt is gebeiteld. Die steen is daar geplaatst in 1830 door wijlen A. Brondgeest, wien E. Maaskamp dit huis had aangeduid als Rembrandts woning. Aan de juistheid dier aanwijzing is echter herhaaldelijk getwijfeld; doch met zekerheid weet men, dat de schilder gewoond heeft ‘op de Breestraat over de St. Tonissluys 't tweede huys’Ga naar voetnoot1), en na de viering van het Rembrandtsfeest in 1852 is ook in dien gevel een gedenksteen met 's mans naam geplaatst.
De nieuwste van deze soort is die, welke op den 26sten Maart 1867 gesteld is in den voorgevel van het huis op de Prinsengracht te 's Gravenhage. In dat huis woonde willem bilderdijk van 1 Augustus 1786 tot 26 Maart 1795, toen hij, wegens de bezwaren, door hem gemaakt tegen den eed, die door de provizioneele Representanten van het volk van Holland van de advokaten gevorderd werd, bij besluit dier Representanten uit Holland gebannen werd. De steen vermeldt eenvoudig 's dichters naam en de genoemde jaartallen.
II.
Gedenksteenen ter herinnering van het leggen van den eersten steen in de gevels of zijmuren van huizen gemetseld, zijn bij honderden te vinden; doch zij leveren niets merkwaardigs op, dan een nieuw bewijs van de ijdelheid der menschen, die aan den voorbijganger meenen te moeten verkondigen wat hem geen oortje schelen kan. Uit eerbied voor de oud-
heid willen wij er toch een paar vermelden, wien meer dan twee eeuwen heugen.
Te Arnhem leest men voor een huis in de Klaverstraat:
Huizen planten, zei men meer. Aan de Glip bij Bennebroek leest men aan een molen, waar de Nachtegaal uithangt, op een steen:
Hoe onbeduidend deze soort van gedenksteenen zelfs aan openbare gebouwen veeltijds zijn, blijkt uit het volgende opschrift aan de Stads-Waag te Franeker:
De bovenvertrekken der Wagen en Vleeschhallen dienden meestal tot wachtkamers voor de Schutterij of de Stads-soldaten; daarop doelt vermoedelijk ook hier het woord wacht in den laatsten regel.
De belangrijkste steenen zijn die, welke men aan zeer oude gebouwen vindt en die ons den juisten tijd der stichting aangeven, omtrent welken wij anders wellicht in 't onzekere zouden kunnen verkeeren. 't Gebeurt somtijds zelfs, dat 't gebouw reeds geheel verdwenen is, terwijl de steen nog is overgebleven. Het hoekhuis van den Nieuwe-zijds-achterburgwal en de Huiszittensteeg was weleer het Huiszittenhuis. 't Was in 1486 gesticht en werd in 1710 herbouwd. Maar in den zijmuur werd toch de oude gedenksteen der stichting weder ingemetseld, die er nog staat en, in schier onleesbaar schrift, deze woorden bevat:
Ook aan de oude stadspoort op de Nieuwmarkt verkondigt nog een gedenksteen in Gothisch schrift den dag der eerste-steenlegging:
Zeldzaam kent men van oude gebouwen de som, die zij gekost hebben; maar van deze poort hebben zeventiende-eeuwers aangeteekend, dat zij in alles maar gekost heeft vijf duysent drie hondert vijf gulden en vier stuyvers. De werkmeesters verdienden twee stuyvers daags, de knechts een stuyver en een half.Ga naar voetnoot1)
Boven de poort van 't voormalig kasteel te Marsch, in Gelderland, las men:
De Nieuwebrug te Amsterdam was in 1681 geheel nieuw van steen herbouwd en bovendien was er een nieuwe waterkeering aan den Ykant met vier schutsluizen gemaakt; de gedachtenis aan dat groote werk moest vereeuwigd worden. Aan de buitenzijde der Nieuwebrug werden twee groote wit marmeren gedenksteenen geplaatst, met de wapens van Burgemeesteren en Thesaurieren, van welke de eene in 't Latijn, de andere in 't Hollandsch verkondigden wat men lezen kan in Commelins Beschrijving van Amsterdam, blz. 626 en 627. Een dier gedenksteenen staat nog op zijn plaats, doch is betimmerd.
En voor de groote IJselbrug te Kampen werd, behalve 't jaartal der stichting, enz., aan al wie er overging verteld, dat die brug te Kampen was gebouwd. Natuurlijk wilden de Kampenaars er de eer van hebben, en men had anders licht kunnen denken, dat de brug in 't jaloersche Zwol, of misschien wel, dat die te Amsterdam aan een steenhouwers winkel was vervaardigd.
III.
Rijmen ter gedachtenis van branden, zoowel aan openbare als aan bijzondere gebouwen, zijn legio, en doorgaans vrij onbeduidend. Die van ouderen tijd zijn dikwijls tijdverzen. Wij kiezen een Haarlemmer tot voorbeeld.
Nog was Haarlem niet van de rampen der belegering bekomen, of het werd getroffen ‘deur een afgrijselicken brant,’ waardoor, volgens het
schrijven van de Regeering aan den Prins van Oranje, de helft der stad in puin lag. In de nacht namelijk tusschen 22 en 23 October 1576 stookten eenige Duitsche soldaten, in dronkenschap, zoo onvoorzichtig, dat het wachthuis bij 't Spaarne in brand vloog. 't Woei een stijve koelte uit den Noordwesten, die de vlammen voortdreef, zoodat er vijfhonderd huizen afbrandden en de schade op meer dan vier ton werd geschat. De nagedachtenis daarvan werd in het navolgende tijdvers bewaard:
Die der 17de eeuw zijn somwijlen beknopt en puntig; - ook hiervan een paar voorbeelden.
In 1654 ontstond in de Rijp een brand, door de schuld van een snijdersknecht, die onvoorzichtig met schietgeweer omging. Die brand vernielde het heele dorp, behalve 't Rechthuis, en daar werd toen het volgende opschrift gesteld:
De laatste regel is een oud spreekwoord, dat nog in den mond des volks leeft; doch 't staat hier onvolledig. ‘Zoo loopen de geuten als het regent’ zegt men, voor: ‘dat zijn de gevolgen.’
Voor een huis in de Diemermeer las men in 't laatst der 17de eeuw:
Somwijlen kan de naam van 't huis aan zulke rijmen iets zonderlings geven, b.v. te Grootebroek:
En op een ander dorp in Noord-Holland:
Een huis, waar Jeruzalem uithing, was drie malen afgebrand.
De brandrijmen der 18de eeuw komen meestal zoo wat op 't zelfde neêr. Dit hoort te Pijnakker te huis.
1773 9/12.
En toen in 1759 het dorp Strijen in de asch gelegd was en herbouwd werd, kwam voor een der huizen dit rijm, dat door Jan van Vliet, denkelijk den schoolmeester van het dorp, gemaakt was:
Een paar andere opschriften op gedenksteenen van torenbranden leverden ons de bijzonderheid op, dat ze ons van meer dan twintig verschillende zijden werden medegedeeld, terwijl wij ze bovendien in de verzameling van De Potter reeds gedrukt vondenGa naar voetnoot3), hetgeen wel bewijst, dat die opschriften bijzonder in de belangstelling deelen. Wij mogen dus niet verzuimen, ze ook hier te plaatsen, maar zullen er een woord tot opheldering bijvoegen.
Het eerste betreft den St. Maartenstoren te Zalt-Bommel, die weleer, volgens Pontanus, nog hooger was dan de Utrechtsche Domtoren. Maar in 1598 sloeg de bliksem in den toren en vernielde de spits, die er niet weder op kwam; daarentegen werd het volgende opschrift aan den toren gesteld:
De beide laatste regels schijnen te bewijzen, dat men het ongeluk aan een boozen invloed toeschreef. En toen in 1603 de toren netjes opgewit werd, kwam er nog onder te staan:
De bede, dat de bliksem niet weêr in den toren slaan mocht werd niet vervuld, want den 26sten Juli 1696 gebeurde 't andermaal en brandde de toren af ‘tot aan de eerste tinne’.
Het andere opschrift vindt men aan den toren te Vucht in Noord-Brabant:
IV.
Merksteenen van watervloeden waren in de 16de eeuw ook dikwijls van tijdverzen voorzien, b.v. die van den Allerheiligenvloed, te Amsterdam aan de Damsluis geplaatst:
Er bestond nog een ander tijdvers, ter gelegenheid van dien vloed gemaakt:
Te Venloo was een steen aan de rivier, merkende hoe hoog het water in 1571 gerezen was, met dit rijm:
Maar er zijn ook merksteenen, die aanwijzen waar stellig de vloed niet, heeft gestaan. Een onzer kennissen kwam in een stad in Friesland, die wij niet noemen zullen, en vond daar hoog in den gevel van een huis een steen, waarop te lezen stond, dat in zeker jaar het water tot aan dien
steen had gestaan. ‘Maar bij zoodanig een vloed moeten al de inwoners wel verdronken zijn!’ riep onze vriend, geheel verbaasd, uit. - ‘Neen, maar mijn Heer,’ viel hierop zijn wegwijzer in, ‘die steen heeft vroeger niet meer dan een el ongeveer van den beganen grond gezeten; maar de straatjongens pleegden er baldadigheid aan, en toen heeft het Gemeentebestuur verordend, dat hij hooger zou gesteld worden, zoodat dit rappalje er niet meer bij kon. 't Was wel wijs gehandeld van de Heeren, vind UE. niet? - anders was toch maar de heele herinnering van dat merkwaardige feit verloren gegaan.’
Iets dergelijks moet hebben plaats gehad met een steen, die te Utrecht op de Neude gemetseld is in den gevel van een huis, dat onder den naam van Kindjeshaven is bekend, met welken naam ook de daaraan belendende steeg genoemd wordt. Ofschoon de steen zeer oud en verweerd is, ziet men er nog duidelijk een schuitje op, dat door de golven dreigt te worden verslonden; ook boomen en huizen en eenige menschen. Het opschrift luidt Kintgenshaven. Ongelukkig staat er geen jaartal bij, zoodat het niet is uit te maken, op welken vloed het zinspeelt. Maar zeker is het, dat, als ooit te Utrecht het water zoo hoog gestaan had als waar nu die steen geplaatst is, heel Amsterdam op dat tijdstip overstroomd en met torens en al voor een poos onzichtbaar zou zijn geworden. Wij gissen dus met den Heer Banning, die ons op de zaak opmerkzaam heeft gemaaktGa naar voetnoot1), dat de steen oorspronkelijk niet aan dit huis heeft behoord en zelfs met de Neude niets te maken heeft, maar er van elders, vermoedelijk van deze of gene plaats aan de rivier is overgebracht, 't zij bij toeval, 't zij omdat de eigenaar hem bij zijn verhuizing meênam.
V.
In de Karthuizersstraat naast het kerkhof ziet men in een gevel een oud steentje, waarop de woorden CATVISERS KLOSTER uitgehouwen staan. Dat steentje bewaart den naam van 't groote en rijke Karthuizersklooster, ‘een overoud en Vorstelijck gesticht,’ dat men ‘'t Convent van den Haven der Zaligheyt’ noemde, en dat tot in 't laatst der 16de eeuw te dier plaatse gelegen was - toen een goed eind weegs buiten de stad Amsterdam, die zich destijds tot niet verder dan 't Cingel uitstrekte. 't Is dat Karthuizersklooster, dat we in Vondels Gysbreght ten tooneele zien verschijnen; maar dat in Vondels dagen reeds voorlang zijn kloosterlijke somberheid had afgelegd, en, als herberg, de uitspanningsplaats der Amsterdammers geworden was, waarvan ook Trijn in Brederoos Spaanschen Brabander verhaalt:
Sommigen hebben gemeend, dat de bovengemelde steen nog van het oude klooster afkomstig zou zijn en boven de kloosterpoort zou hebben gestaan; doch zoo oud is hij niet. Naast dit huis staat nog een ander, dat wel grooter, doch van gelijken bouwtrant is. Dit laatste huis heeft drie steenen in den gevel: in 't midden de duif met uitgespreide vleugels - 't symbool van 't Burgerweeshuis, dat beide huizen heeft doen bouwenGa naar voetnoot1) - en ter wederzijde twee steentjes, 't eene met het; woord Anno, 't ander met het jaartal 1619. De vorm nu van den steen met de woorden Catvisers-kloster is volkomen gelijk aan dien, waarop 1619 staat, en de stijl, waarin hij bewerkt is, evenzeer kennelijk uit het begin van de 17de eeuw.
Die steen heeft alzoo nimmer boven de kloosterpoort gestaan, maar was het uithangteeken van den herbergier in de Nieuwe Karthuizers, het tweede drink- en lusthof van dien naam, dat omstreeks 1619 is opgericht, naast het kerkhof gelegen, en tot 1655 bestaan heeft, toen het, met het aanleggen der Karthuizersstraat, is verdwenenGa naar voetnoot2).
Een gedenksteen te Utrecht in de Strooisteeg, waarop men leest:
Kalendis Octobris xxxi A ciciccxvii.Ga naar voetnoot3)
is nog een overblijfsel van de vroegere Luthersche kerk, die later naar de Hamburgerstraat is verplaatst.
Voor de Hoofdwacht te Haarlem leest men op een steen:
Dit rijm is natuurlijk niet uit de dagen van den Roomsch-Koning Willem; het is eerst in de eerste helft der 17de eeuw aldaar gesteld, om de herinnering te bewaren, dat in het midden der 13de eeuw het tegenwoordige stadhuis het Hof van Willem II was, toen de Groote Markt nog den naam van het SantGa naar voetnoot4) droeg en door een smal watertje, de Beek genaamd, doorsneden werd; terwijl het gebouw op den hoek der Smeestraat, dat dit rijm op 't voorhoofd draagt, Haarlems oudste stadhuis was, - althans op de plaats waar het oudste stadhuis stond, gebouwd is; want dat het datzelfde ‘loflick gesticht’ is, zal wel niemand beweeren.
In de Oude-kapelsteeg te Amsterdam heeft, tot in 't begin dezer eeuw, een huis gestaan met het opschrift: ‘Het Oude Stadhuis’, en werkelijk zeî de overlevering, dat daar ter plaatse het oudste stadhuis had gestaan. Kort voor 't midden der 17de eeuw stond daar nog een zeer oud huis,
waaronder verwulfde kelders waren, ‘daar zware ringen en traliën in plachten vast te zijn’. Dit huis is omtrent 1650 afgebroken en vernieuwd; doch de overlevering, dat dit het oude stadhuis was geweest, bleef in leven, en deed vervolgens het genoemde opschrift voor den gevel stellen.
In den gevel van 't Huiszitten-weduwenhof in de Karthuizersstraat staat een Schepel te midden van vijf schilden, op ieder van welke men een naam leest: Keizerrijk, Opmeer, Vechters-Boogaert, Peereboom en Jan-Wif-Vliegen (Jan-Vijf-Vliegen), namen, wier vereeniging veel heeft van een opgegeven raadseltje, zoo heterogeen zijn zij samengebracht. 't Zijn uithangteekens, die de namen bewaren van oude Hofjes, uit welker koopprijs het groote Weduwenhof is gesticht. 't Schepel herinnert ons Ytgen (Ietje, verkorting van Margareta) Willem Schepels dochter, die in 1584 de Voldershuizen op den Heiligeweg van de Stad had gekocht en ze tot een gesticht voor oude vrouwen doen inrichten.
VI.
't Is algemeen bekend, hoe, op den eersten December 1417, de laatste vertegenwoordiger van den moedigen en machtigen stam der Arkels, de erfgenaam van Gulik en Gelder, in de Krijtsteeg (thans Revetsteeg) te Gorkum, strijdende tegen Gravin Jacoba om het bezit zijner ‘Vaderlijcke Stad’, met duizend zijner mannen den dood der helden stierf, tot smart der jonge Gravin zelve, die gehoopt had, hem gevangen te nemen en hem met de vrijheid haar hand te schenken. En wie 't niet weet, kan 't lezen in het treurspel van Paffenrode of in het berijmd verhaal ‘Jacoba en Bertha’, en de aanteekeningen op dit laatste raadplegen. Bovendien wordt de herinnering bewaard op de plaats zelve, door een arduinsteen aan het huis in de steeg, zuidzijde, waar men, ter wederzijde van de Gorkumsche wapenpoort, leest:
Doe men schreef den 1 Dezember MCCCCXVI en een
Doe bleef den Edelen Hoochgeboren Willem van Arkel voor desen steenGa naar voetnoot1).
Maar vreemd is het, dat men tot uithangteeken van de Gorkumsche stoomboot niet hem gekozen heeft, maar Jan van Arkel, zonder zelfs er bij te voegen, welken van al die Jannen men bedoelde. Zeker kwam hier het bijgeloof in 't spel, en achtte men, dat de naam van den jongeling, in wien de stam te gronde ging, van slechte voorbeduidenis zou wezen voor de toekomst der boot.
Te 's Gravenhage, op het midden der Plaats, vindt men een steen, waarop zeven kerven. Volgens de overlevering is dit de zoensteen voor den moord, aan Aleid van Poelgeest gepleegd.
Te Gent, aan 't huis op den Kalanderberg, no. 16, leest men:
Ici périt, victime d'une faction, le 24 Juillet 1345,
Jacques van Artevelde,
qui éleva les communes de Flandre à une haute prospérité.
Een opschrift ter eere der nagedachtenis van Jacob van Artevelde in 't Fransch! Kan Vlaanderen zich zelf vinniger in 't aangezicht slaan?
Maar dit is nog niet genoeg: boven den kelder van 't huis hangt een bord met dit fraaie opschrift:
- voetnoot1)
- Dr. P. Scheltema, Rembrand, bl. 50.
- voetnoot1)
- Medegedeeld door den Heer J. Doorenbos te Franeker.
- voetnoot1)
- Domselaer, VI Boek, bl. 151.
- voetnoot1)
- Medegedeeld door den Heer Handelaar te Hoorn.
- voetnoot1)
- Wassenaar, Hist. Verh. blz. 74.
- voetnoot1)
- Zie Europa 1867, blz. 193.
- voetnoot1)
- Het Burgerweeshuis bezit sedert 1579 de goederen der Karthuizers.
- voetnoot2)
- Zie J. ter Gouw, Amsterdam 2de stuk, blz. 35 en 36.
- voetnoot3)
- Anno 1617. - Zie N. Utr. Cour. 1867. No. 502.
- voetnoot4)
- Beschreven in de Roos van Dekama. Hoofdst. XIV.
- voetnoot1)
- Medegedeeld door den heer Van den Honert.
- voetnoot1)
- De Potter, bl. 146, 148.