De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 339]
| |
Zesde hoofdstuk.
| |
[pagina 340]
| |
lijk, nog sterker voorval, dat te Rome had plaats gehad, waar een weduwenaar van 20 vrouwen een weduwe, die 22 mannen had gehad, getrouwd en begraven had, en toen in triomf achter het lijk naar 't kerkhof gevoerd was. Tusschen het verhaal van Von Zesen en van den Engelschman bestaat een klein verschil: Von Zesen n.l. geeft aan 't Vrouwtje van Sloterdijk 25 mannen en Brereton 24; - doch deze kan er een bij 't tellen hebben over 't hoofd gezien, en wij moeten hier meer aan de telling hechten van Von Zesen, die te Amsterdam woonde, dan aan die van den toerist. Ook hing de schilderij, toen Von Zesen haar zag, buiten 's huis; waarschijnlijk had zij toen, om de aandacht der bezoekers te trekken, den Frisschen Roomer vervangen. Een ander knap wijf woonde in de 17de eeuw op 't Kuiperspad buiten Amsterdam, waar zij een kroegje had. Zij was met naam en toenaam bekend als Aagt de Tamboer en haar heldenfeiten werden beschreven op het uithangbord, dat voor haar deur hing: * Hier woont Aagt de Tamboer, die 't nog als de beste wel zou klarenGa naar voetnoot1).
Sy heeft tweemaal met Tromp voor matroos gevaren,
Sy is van leden gesont en fris,
En kan swemmen als een vis.
Gelijk sy nog onlangs een kint uit het water verlosten.
Die er wil sien heeft het maar een glas bier te kosten.
Trouwens, om zulke dingen zette men toen minder groote oogen op dan men nu zou doen. Van Nederlandsche vrouwen en meisjes, die ten oorlog gingen of voeren, bestaan meer voorbeeldenGa naar voetnoot2), en de zwemkunst werd, althans in 't begin dier eeuw, nog door vrouwen, zelfs uit den beschaafden kring, beöefend. Onder de uitstekende begaafdheden, waardoor de drie dochters van Roemer Visscher zich onderscheidden, vindt men ook vermeld, dat zij goed zwemmen hadden geleerd.Ga naar voetnoot3) Ook om op reizen naar Oost en West te bluffen, werden de uithangborden gebezigd. Wij hebben er reeds in de Eerste Afdeeling een paar voorbeelden van aangehaaldGa naar voetnoot4). Een kroeghouder pronkte er ook meê: * Hier verkoopt men wijn en bier,
Ik en mijn wijf en kint en meit, dat 's vier.
Eens na Brasiliën, tweemaal na Oostindië, en weerom met een gesont lijf.
Hier verkoopt men tabak tot ieders gerijf.
Maar niet ieder had zulke schrikverwekkende herinneringen als de Groenlandsvaarder Jonge Kees te Zaandam. Tot den laatsten Maart 1836 (toen 't afbrandde) kende daar ieder het huis met den Man onder den beer. | |
[pagina 341]
| |
Cornelis Gerritsz., in de wandeling Jonge Kees genoemd, lag in 1668 met zijn schip de Hoop op Zwarten Walvisch bij Groenland aan 't ijs. Zijn volk had dien dag twee visschen in de vaten gestoken en rustte wat uit, toen een beer, die op de ijsschots, waaraan 't schip vast lag, zitten kwam, Jonge Kees lokte om met een man of wat er op af te gaan. De beer nam de vlucht, maar Jonge Kees bracht hem met zijn lans een wonde toe, waaraan hij dacht dat het beest genoeg zou hebben, vermits het ingewand uit den buik kwam. De beer zwom weg en klauterde op een andere schots, waar Jonge Kees hem op nieuw met een harpoen te gemoet ging, met dat gevolg, dat de beer, dien hij reeds stervende waande, zich onverhoeds op hem wierp. Het geschreeuw der matrozen, die ‘den baas’ in doodsgevaar zagen, deed den beer schrikken en wegloopen. Zoo was Jonge Kees er ongedeerd afgekomen, doch behield levenslang de bleekheid van den schrik op 't gelaat. Later ging Jonge Kees stil te Zaandam wonen, en plaatste den steen in zijn gevel, waarop 't geval stond uitgehouwen. Men vindt er de afbeelding van in 't Zaanlands jaarboekje van 1853Ga naar voetnoot1). Oude zeelui, die 't varen zat waren, werden dikwijls aansprekers. Immers men was in de 17de eeuw nog niet boven alle bijgeloovige indrukken verheven: de vrees voor lijken zat den menschen nog in 't bloed en er behoorde moed toe om er meê om te gaan. Daarom is 't ook karakteristiek, dat de aanspreker zich met den toenaam van onbevreesd kenmerktGa naar voetnoot2). Twee ten voorbeelde: * Hier woont Jan Jacobsen Onbevreest,
Die zevenmaal in Oostindiën is geweest;
Gelijk men kan bewijzen,
Met het schip, daar hij meê is komen rijzen,
Alzoo hij was vroeg bedurvenGa naar voetnoot3).
Nogtans zijner van deze week 150 dooden gesturven.
Dit was toen ongeveer het normale getal der dooden te Amsterdam; maar veranderde Jan Jacobse zijn cijfer elke weekGa naar voetnoot4)? Er is baas boven baas. Een ander schreef: | |
[pagina 342]
| |
* Hier woont Jan Gerritsz. Onbevreest,
Heeft achtmaal in Oostindiën geweest,
In spijt,
Van die 't benijt,
U L. Dienaar op Bruiloft en Maaltijt.
Een spekmof in de Stilsteeg vereeuwigde zelfs den dag, toen hij aan de Oudebrug opgeheschenGa naar voetnoot1) was, op zijn bord: * Hier verkoopt men Spek en Ham,
Den agtsten October in Amsterdam.
Iets dergelijks vond men aan de poort van een boereplaats aan de Noordervaart in de Schermer: Den 29sten Maart,
Reed ik met paard,
Langs deze vaart,
Met een slee met hout,
Daar deze poort van is gebouwdGa naar voetnoot2).
Vermoedelijk vond men voorheen zulke aanduidingen van dagteekeningen meer; doch, dewijl zij geheel persoonlijk waren, werden zij natuurlijk door de opvolgende bewoners verwaarloosd en gingen verloren. Men weet, hoe, nog in de vorige eeuw, de Barbarijsche Roofstaten de zeevarenden immer met slavernij bedreigden, en hoe de Zeemogendheden van Europa hun schatten hebben opgebracht als losprijzen en geschenken. 't Was buiten twijfel iemand, die een tijd lang bij hen gevangen geweesten later te Amsterdam was komen wonen, die, ter herinnering, daarvan, aan zijn woning aan den hoek van de Eerste-Batavierdwarsstraat en de Oude-schans zijn beeltenis in een steen liet metselen, met het onderschrift: in de Turckse Slaef. Zelfs huiselijke omstandigheden werden op de uithangborden ter algemeene bekendheid gebracht. Een man was door zijn vrouw verlaten, en bovendien bestolen; zoodat hij, om de kost te winnen, een tabaks- en brandewijns-kroeg had moeten opzetten. Deze gewichtige levensbijzonderheid bracht hij aldus ter openbare kennis: | |
[pagina 343]
| |
* Had mijn wijf, die feex, niet met mijn goet doorgeloopen,
Ik had hier geen brandewijn noch toebak hoeven te verkoopen.
Een smids-uithangbord beschreef de gansche familie, waaronder zelfs een honderdjarige was: * Hier woont een Smit van tagtig jaar,
Nog leeft zijn vaar,
Maar zijn moer is doot,
Dat 's trouwens geen noot.
Al zijn er zeven kinderen,
Hij wint de kost, het kan ze niet hinderen.
Zulke uithangborden, die den ouderdom van hun eigenaar vermeldden, moesten, zoo niet ieder jaar, dan toch van tijd tot tijd veranderd worden. Een kleêremaker te Kuilenburg in de Slotstraat was nog uitvoeriger in het beschrijven zijner historie: hij voegde er zelfs zijne bezittingen bij. * Hier woon ik Frerik Aartsz Coppier.
Ik hou meer van wijn als van bier.
Doe mijn vrou stierf had ik vijf kinders,
Dat mij heeft te weeg gebragt veel hinders,
Ik heb ze evenwel groot gemaakt
En ben er meê door de werelt geraakt.
Al is mijn winning niet zeer kuis,
't Is evenwel mijn eigen huis.
Daartoe heb ik een stukje land,
Dat vrij is, en heel niet verpand,
Het is waar, dat het ligt in 't Sticht,
En daarom is de waarde ligt.
Dog ik win altoos met mijn naalt
Meer als menig die langs de straten praalt;
Ik ben er uogtans meê te vreên,
En, Lezer, gij kunt nu wel gaan heen.
Dezen steen uit wit marmer vindt men in een gevel te Rotterdam op de Wijnhaven, wijk 2, no. 269. De overlevering meldt, dat, toen dit huis gebouwd werd, - blijkens de talletters, in 1684, - de spraak ging, dat de eigenaar 't niet zou kunnen betalen. 't Bleek echter aldra, dat hij wel tien zulke huizen betalen kon; daarom liet hij deze aanmaning, tot zijn beöordeelaars gericht, in den gevel plaatsen:
Oordeel niet, voor [het] tijd is
Dus weet of wacht.
| |
[pagina 344]
| |
Honderd jaar later woonde in dat zelfde huis een rijke erftante, naar wier dood eenige neefjes en nichtjes met groot verlangen uitzagen, en dit zelfs niet voor zich konnen houden. Nu geviel 't, dat het huis opgeschilderd, en de letters in den gevel op nieuw verguld moesten worden. 't Zij bij toeval, 't zij bij opzet, begon de schildersknecht van achteren en had juist zijn werk af tot op drie letters na, toen het schofttijd werd en hij heen ging: de drie onvergulde voorletters vielen dus niet in 't oog en de voorbijgangers lazen alleen deze vermaning, die zij aan 't adres van de hunkerende bloedverwanten brachten: ... deel niet voor het tijd js.
een heer en een juffer, deftig gekleed, onder een boom staan en elkaâr de hand geven. Tegen den boomstam, boven hun handen, vertoont zich een brandend hart. Wie weet, welke teedere herinneringen aan dezen steen verbonden waren, ofschoon door 't gemis van eenig bijschrift de beteekenis er van voor ons verloren is. In de Goudsbloemsstraat vertoont een fraai bewerkte steen een net gekleed vrouwtje tusschen twee boompjes met het bijschrift ‘Door dwang Ao. 1745.’ Wie zegt ons, welke dwang 't moge geweest zijn, die op dat aardig wijfje werd uitgeöefend? Een Rotterdammer, die verscheiden huizen had doen bouwen, besloot,toen hij 84 jaren bereikt had, er een einde aan te maken, en in den gevel van 't laatste huis, door hem gesticht, in de Wijde-broederssteeg, wijk 5, no. 313, roept hij u nog toe: Ook in dezen steen is een fout begaan en heeft de steenhouwer aan 't einde van den derden regel het woord hier weggelaten. Te Leiden, dicht bij de Hooglandsche kerk, woonde eens een echtpaar in een zeer smal huisje. De vrouw wilde volstrekt een nieuwen gevel voor haar woning hebben, en plaagde haar man daar onophoudelijk om. Hoe weinig lust de man er in had, was hij toch eindelijk wel genoodzaakt, vrouwlief haar zin te geven; doch hij deed het onder voorwaarde, dat hij meester zou zijn om den gevel zoo te laten maken als hij goedvond. Dit stemde de vrouw toe, en de nieuwe gevel kwam voor 't huis. Boven de | |
[pagina 345]
| |
deur liet de man nu een vrouwehoofd beitelen, dat met den hals uit een ronde opening scheen te voorschijn te komen, en een vrij scheef gezicht trok, terwijl aan den bovenrand een hand uitstak. Dit moest nu verbeelden: Mans hand boven. Intusschen was 't een vrij schrale triomf voor den gevelbouwer, - daar 't, wel beschouwd, toch bewees, hoe de vrouw, met een scheef gezicht te zetten, haar zin had weten te krijgen. Te Boschkapelle bij Hulst vindt men een ander gedenkteeken van huiselijk gekibbel. In den muur eener pachthoeve is een gevelsteen gemetseld, waarop te lezen staat:
Jan Buijens
ende
Apelonia Verdurmen.
Dezen Woon Cost MIJ VeeL geLt.
Van WeInIge na hUn zIn gesteLt.
Bij het bouwen dier woning waren man en vrouw het ijsselijk oneens geweest; wat Jan liet opbouwen, deed Apelonia weêr afbreken. Zoo had het bouwen tien jaren geduurd (van 1780 tot 1790). En toen 't huis eindelijk gereed was gekomen, had het veel geld gekost en voldeed geen van beiden.Ga naar voetnoot1) De merkwaardige of vermakelijke gebeurtenissen in de buurt werden in vroeger tijd dikwijls, tot verlustiging der buurtgenooten, op de uithangbordjes van kroegjes en schoftkelders geschilderd, met een of ander kernachtig bijschrift. Natuurlijk hadden zulke bordjes veel bekijks; doch zelden hingen ze lang, vermits de held van 't avontuur, dat er op afgebeeld was, de eerste donkere nacht de beste waarnam om 't schilderstuk weg te halen en in de aschpot te begraven. Exemplaren zijn er dan ook niet van overgebleven; maar een paar voorbeelden kunnen wij toch noemen. Een turfdrager in de Mouthaanssteeg schopte met groot rumoer zijn wijf de deur uit, waarbij de heele buurt in opschudding raakte en de Vinkenstraat leêg liep om ‘te kijken’. 't Geval prijkte weldra voor den schoftkelder op den hoek: in 't midden zag men 't tafereeltje, waarvan de ‘Vermakelijke Spraakkunst’ op bl. 87 de kopie bewaart; daarboven las men: Hier schoft men, en daaronder: Hier schopt men. - En voor tal van jaren hing aan een kroeg op de Baangracht bij de Palmstraat de Vrolijke Schuitevoerder uit, voorgesteld door een kerel, die zijn vrouw op muilpeeren trakteerde, en daaronder: Klaas Kloet
Slaat zijn wijf op haar snoet.Ga naar voetnoot2)
Ten slotte nog een luifelschrift, dat niet doelde op een bijzonderheid uit het leven van een enkel persoon of van een buurt, maar uit het leven | |
[pagina 346]
| |
onzer voorouders in 't algemeen. Voor een luifel op de Prinsengracht bij de Reguliersgracht las men: * Die met vreden
Dit huis wil betreden
Zonder verschil,
Die moet verdragen
Der wijven vlagen
En zwijgen stil.
Mogelijk zou men meenen, dat dit opschrift juist niet zeer vleiend voor de vrouw des huizes was, en 't wonder achten, dat zij dit bijtend epigram voor haar deur liet staan. Maar 't pikante viel nog al in den smaak der 17de eeuw, en de vrouw des huizes vond misschien zelve behagen in zulk een opentlijk erkennen van haar huisvoogdij, en bovenal in de zinspeling op datgeen, waarop Hollandsche vrouwen bovenal trotsch waren - op die wijd beroemde zindelijkheid! Men mag daarover den ‘Spectator’ van Van Effen nalezen, of, zoo men diens tafereel wat overdreven acht, een bezadigden stedebeschrijver, die nooit overdrijft, den stijfdeftigen Delvenaar BoitetGa naar voetnoot1). ‘Bij veele,’ zegt hij, ‘is het ongeoorlooft, de trappen op te klimmen, of in eenige beslote kamers te treeden, tenzij men de schoenen uittrekt; en zoo men in dit geval de vrouwelijke zwakheit [een eufemisme voor wat het opschrift der wijven vlagen noemt] niet te gemoet quam, zouw zulk een voor een onbeleefden bij haar te boek staan, en zelden de eer hebben van de beste kamers te bezien, waarom op sommige plaatsen muilen, van oude hoeden gemaakt, bij de hand zijn, om die zindelijke vloer en matten te betreden. Ja de zindelijkheid van sommigen is zoo hoog gesteigert, dat men 't wel een afgoderij zouw mogen noemen, dewijl zij tienmaal meer haar kamers als haar gewisseGa naar voetnoot2) zuiveren, en met zindelijke deugden versieren.’ De waarschuwing voor de luifel was dus niet geheel misplaatst. En zulke opschriften kwamen meer voor, soms boven een deur in de lijst gesneden: Al. wie. hier. komt. moet. wel. besinne.
Met. vuile. voete. mach. niemant. binneGa naar voetnoot3).
Wij hebben evenwel nog een opmerking te maken omtrent het luifel- | |
[pagina 347]
| |
schrift op de Prinsengracht. In de onmiddellijke nabijheid stond het onlangs afgebroken Weeshuis der Doopsgezinden, dat in 1676 gesticht was en boven welks ingang men het devies las dier lijdzame sekte: Die verdraagt en zwijgt,
Overwint en verkrijgt.Ga naar voetnoot1)
Dit verdraagt en zwijgt had den bewoner van 't eerstgenoemde huis vermoedelijk den tekst voor zijn rijm aangegeven, maar hij parodieerde het, door te zeggen: Die moet verdragen
Der wijven vlagen,
En zwijgen stil.
|
|