De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 289]
| |
Derde hoofdstuk.
| |
I.De Stadhuizen plachten gewoonlijk eenige beelden en opschriften in den gevel te voeren, toepasselijk op regeeringsbeleid en rechtspleging. Wij halen er drie voorbeelden van aan, genomen uit de rezidentie, uit een kleine stad, en uit een gemeente ten platten lande. Het Haagsche stadhuis heeft twee Latijnsche spreuken in den gevel. De eene, die bewijzen moet, dat men 't niet ieder naar zijn zin kan maken, luidt: Ne Jupiter quidem omnibus. De andere is de oude Hollandsche vermaning om te waken en op God te vertrouwen: Vigilate Deo confidentes. Onder de raadhuizen van kleine steden munt dat van Naarden door zijn bouwtrant uit, en 't gold dan ook meer dan derd'halve eeuw voor 't kapitool van Gooiland. Op het frontespies boven den ingang staan drie beeldjes: de Gerechtigheid in 't midden, de Godsdienst en de Hoop ter wederzijden, en op de lijst daaronder leest men: Godt regiert al Anno 1601. Hooger in den gevel staan nog twee steenen met opschriften: 't een in 't Latijn: | |
[pagina 290]
| |
QVICQD ERIT, SVPERANDA. welk laatste woord ferenda est zal moeten beteekenen 't Ander: Ist lijden ist vruecht
Draegtet soot Godt vuegt.
Te Spijkerboor leest men voor 't Rechthuis van de Starnmeer, waarvan de bewoners doorgaans 't lokaal met het veer in pacht hadden: 't Heyl van de Starnmeer is de steun van mijn bestaan,
Dat het haar Bestuurders en Bewooners wel mag gaan,
Moet elk weldenkend mensch als een goed Christen wenschen,
Gods hand bescherm dit Huys en have en vee en menschen.
J. Heynis.Ga naar voetnoot1)
De Gemeen-landshuizen zijn vercierd met de wapens van 't Hoogheemraadschap en van de plaatsen, uit welke de Hoogheemraden afgevaardigd worden en hebben soms een opschrift in den gevel, waarin te kennen gegeven wordt, dat men in dit huis voor de beveiliging zorgt van de landerijen tegen de woede der zee. Zoo luidt b.v. het opschrift voor 't huis aan den Diemerdijk, 't welk tevens het jaar der herbouwing aangeeft: hIC De fretI bataVI fVrore 't Gemeen-landshuis van Rijnland onderscheidde zich door de Zwanen op de kolommen, waarom het dan ook als 't huis Zwanenburg bekend was. Dat van Delfland is van buiten en van binnen vercierd met ros- of simbellen: zelfs de stoep schijnt uit een opstapeling van zulke bellen gevormd. Aangaande die bellen bestaat een overlevering. Het gebouw is in 't begin der 15de eeuw gesticht door Jonker Jan de Heuyter, Schout van Delft en Baljuw van Delfland. Deze Schout had zeker rijk koopman, die, elders van misdaad beschuldigd, was komen vluchten, in zijn bescherming genomen, ja hem een geruimen tijd huisvesting verleend. Die vreemdeling kwam ten huize van den Schout te sterven en maakte dezen tot zijn erfgenaam. Daardoor werd Jonker Jan zeer rijk en liet zich een prachtig nieuw huis bouwen. De overledene had zijn schatten gewonnen door den handel in Neurenburger waren, voornamelijk in bellen, toen een zeer gezocht cieraad, en de Schout wist 's mans gedachtenis niet beter in eere te houden dan door 't gansche huis met bellen te vercieren. De Oorlogsmagazijnen hadden en hebben nog doorgaans een grooten vierkanten steen in den gevel, waarop allerlei oorlogstuig is uitge- | |
[pagina 291]
| |
houwen. Wij kiezen, als voorbeelden, die te Delft en te Naarden, - de eerste een der fraaiste, de laatste een der eenvoudigste. Op dien te Delft ziet men Mars, zittende op allerlei krijgsgereedschap; boven hem, den Staten-leeuw, met het opschrift: Armamentarium Ordinum Hollandiae et Westfrisiae. Daaronder de spreuk van Holland: Vigilate Deo confidentes. Rondom: de wapens der stichters, en 't jaartal 1692 onderaan. Wel is de steen in 't Oorlogsmagazijn te Naarden eenvoudiger; maar toch ook van goede grootte en met een trofee van wapens en vaandels, doch zonder bijschrift. De Admiraliteitsgebouwen hadden in den gevel gewoonlijk den Leeuw in den tuin, de twee gekruiste ankers vasthoudende, of ook alleen de gekruiste ankers met de letters P P P (Pugnare Pro Patria, ‘strijden voor 't vaderland’) terwijl op torentjes en schoorsteenen een Oorlogschip boven twee gekruiste ankers als windwijzer pronkte. De gebouwen der Oostindische Compagnie hadden, tot kenmerkend teeken, boven den ingang of in den gevel, de samengevoegde V(ereenigde) O(ostindische) C(ompagnie) in de letter der Kamer gestoken. Zoo te Delft een D, te Amsterdam een A - terwijl de Westindische Compagnie de samengevoegde G(eöctroyeerde W(estindische) C(ompagnie) voor den gevel harer gebouwen aantoonde. Tot windwijzer zag men op de gebouwen der beide Compagniën niet zelden een Driemaster. Wij hebben reeds een paar malen windwijzers genoemd en moeten daar thans een oogenblik bij stilstaan. Op Kerktorens (behalve op die der Lutherschen) zag men al van ouds het Haantje. Over dat wakkere Haantje zijn al zoo vele verklaringen gegeven, dat men nu niet meer weet of 't een Kristelijk symbool is, dat den haan van Petrus, of wel een herinnering van de les: ‘Waakt en bidt’ voorstelt, - dan wel of 't van Gallischen, Noord-Germaanschen, Oud-Siciliaanschen of Oud-Persischen oorsprong, of wel van den Kretenzer Zeus herkomstig is. Maar zoo veel is zeker, dat het gebruik der Haantjes op kerktorens hier te lande al vrij oud is, en dat is ons voor 't oogenblik genoeg. Reeds ziet men er een op de teekening, voorkomende in het Evangelieboek, door | |
[pagina 292]
| |
Graaf Dirk II en zijn vrouw Hildegaard in de 10de eeuw aan de Egmonder Abdij geschonken.Ga naar voetnoot1) Op de torens van de Kasteelen der Edelen stonden Vaantjes tot windwijzers, natuurlijk ontleend aan de ontploken banieren. Die vaantjes gingen vervolgens over naar de Steden - en zoo zijn nog de weêrhaantjes en windvaantjes de twee meest algemeene vormen van windwijzers op torens, schoorsteenen en geveltoppen of in 't veld geplante staken. Naast deze vertoonden zich echter eerlang velerlei bijzondere vormen, zinspelende op de bestemming van een gebouw of op 't bedrijf van den bewoner. In zooverre hebben de windwijzers, ofschoon die nimmer gezegd worden uit te hangen, toch met de uithangteekens eenige verwantschap. De Windwijzers op de Stadhuizen stellen doorgaans 't Stadswapen voor. Somtijds zijn het Vaantjes, waarin het wapen is uitgesneden, somtijds het wapenschild, somtijds de losstaande wapenfiguur. Dit laatste is te Brussel het geval, waar de Aartsengel Michaël met den Duivel onder den voet den wind aanwijst, en even zoo te Naarden, waar een Dubbele Arend de rol van windvaan vervult. Somtijds is 't niet het wapen, maar het zegel, gelijk te Amsterdam het, Koggeschip, wat thans, nu het stadhuis in een Paleis herschapen is, vrij zonderling staat. Ook op Stadsgebouwen plaatste men dikwijls het Stadswapen als windwijzer, gelijk men 't op het torentje van 't voormalig Athenaeum Illustre te Amsterdam kan zien. Daarentegen heeft het spits torentje op het hedendaagsche Stadhuis een Triton tot windwijzer, en wel, omdat in het oude St. Ceciliën-kerkje, waarop dit torentje stond, weleer ‘'t Comptoir van 't Convooi’ gevestigd was. En heeft men van de poort van 't oude Rasphuis alle herinnering der vroegere bestemming van 't gebouw doen verdwijnen, in den windwijzer wordt die nog bewaard door twee boeven, die met raspen bezig zijn. Op Gemeen-landshuizen zag men doorgaans het wapen van 't Heemraadschap als windwijzer, doch op dat van Delft een Meerman, ontleend aan 't wapen van Dirk Meerman, die, in de tweede helft der 17de eeuw, toen 't gebouw door 't Heemraadschap werd gekocht en tot gebruik daarvan ingericht, Burgemeester van Delft en Hoogheemraad van Delfland was. De Doelens hadden dikwijls een Papegaai, somtijds ook een St. Joris, of eenvoudig een Pijl. - Toen, vóór 1668, de Amsterdamsche Beurs nog met een tamelijk hoogen toren voorzien was, voerde deze een Meerman met schild en zwaard tot windwijzer; - denkelijk een zinspeling op den toestand in den tijd der stichting, toen de koopvaardij gewapend werd gedreven. | |
[pagina 293]
| |
De oude Waag op den Dam had twee windwijzers, een Neptunus en een Fortuin; het Burgerweeshuis toont nog boven zijn schoorsteenen het Duifje, als zinnebeeld van den H. Geest. Ook op de lokaliteit werd somtijds gezinspeeld. De oude Haringpakkerstoren had een Haring op den top; de Regulierstoren, in de eerste helft der 17de eeuw, toen de Ossemarkt op de Reguliersbreêstraat was, een Os, die later weêr plaats maakte voor een Haantje; en de Montelbaanstoren heeft nog den gewapenden Meerman, herinnerende den tijd, toen die toren aan een uithoek tegen 't Y stond, en tegenover zich de werven en de magazijnen had der Admiraliteit en der Oostindische Compagnie, waar toen de echte meermannen werden uitgerust. Op Stationsgebouwen aan de spoorwegen ziet men dikwijls de Lokomotief als windwijzer, en op Posthuizen of Herbergen, waar de Posthoorn uithing of uithangt, een Posthoorntje. 't Schijnt zelfs, dat de voorbijgaande jaagschuit zulk een hoorntje in 't leven heeft geroepen - b.v. op 't Rechthuis te Sloterdijk. Fabrieken hadden en hebben nog op schoorsteen of geveltop tot windwijzer allerlei figuren, aan den arbeid ontleend: Brouwerijen meestal hun eigen uithangteeken. Op Stallingen ziet men veeltijds een Paard, ook wel eens (als te Velzen) een Centaurus; en somtijds (b.v. te Laren aan den straatweg) een Paard op den paarde-, een Koe op den koestal als windwijzer. Ziet men op den geveltop eener burgerwoning een Schip met volle zeilen - en de voorbeelden zijn niet zeldzaam - dan mag men zich verzekerd houden, dat daar eens een oud zeeman woonde, die 't er op liet plaatsen. | |
II.R.K. Kerken hebben steeds het Kruis of aan den gevel of op den toren; Luthersche doorgaans de Zwaan, zoo niet aan den gevel, dan toch als windwijzer. Aan oude kerkgebouwen vindt men wel eens, boven den ingang, figuren, wier beteekenis onzeker is. Zoo staat boven de deur der Hervormde Kerk te Laren in Gooiland een groote Eikel, wellicht het emblema van iemand, die vroeger de kerk begiftigd heeft. Meermalen hebben kerkensymbolen aan den ingang, die niet tot haar zelve betrekking hebben, maar tot het kerkhof, dat weleer haar omringde - doorgaans doodshoofden, doodsbeenderen, gebluschte fakkels, korenaren, enz. Een der zonderlingste van dien aard is de Aap, die met een doodshoofd speelt, aan den ingang der Oude Kerk op het Oudekerks- | |
[pagina 294]
| |
plein. De Aap heeft een halsband om, waaraan een koord zit, dat door den muur schijnt heen te gaan, zeker opdat het beest niet wegloopen zou. 't Is werk uit de 15de eeuw, en 't zinnebeeld behoorde bij 't kerkhof, dat hier lag, en bij 't bekkeneelshuisje, dat dicht bij dezen ingang stond. Zoo gaf de middeleeuwsche bouwmeester den voorbijganger in dit beeldschrift een zedeles, die wij dus vertolken kunnen: Hoe stout gij stapt, hoe fier gij prijkt,
En 't hoofd met zijden pluim laat streelen,
Och! eer een enkele eeuw verstrijkt,
Gaan de apen met uw kopstuk spelen.
Een vermaning van anderen aard was vroeger te lezen op een steen boven een portaal, dat weleer aan een der ingangen van de Martini-kerk te Groningen uitgemetseld was: 't was daar om geven te doen: Mit aelmissen te geven,
Gerechtigheyt te plegen, daer ende neven,
Beërven wy in Gode dat ewighe leven.
Gedenckt den armen in uw testamenten,
Want Ghy en hebt geen beter rentenGa naar voetnoot1).
Hindeloopen heeft aan haar Hervormde kerk, op een steen boven den ingang, weêr een andere vermaning, die tevens een zinspeling bevat op den naam en het wapen der stad: Niemand zal deze wijze van uitnoodiging tot getrouw kerkbezoek geestig vinden. Aardiger is Vondels speling met hetzelfde woord (doch als familienaam) in den aanhef van zijn lied ‘Op den jaeger van Eickhof’: Hindelopen loopt de hinden
En de hazen achter aen.Ga naar voetnoot3)
Deftiger spreekt een andere steen boven de kerkdeur te Wons in Wonseradeel. Zoekt gij, o mensch! het goet dat onverganklijk is,
Hoor dan op 's Heeren dag naar Gods getuigenis,
En leeft gij door 't Geloof naar Jezus reine leer,
Gewis gy vindt by Godt eens sulks en nog veel meerGa naar voetnoot4).
| |
[pagina 295]
| |
Boven de deur der Groote Kerk te Maassluis lezen wij:
Olim qui fueram Marti sacratus et armis
Nunc Christi sacris sum locus ipse sacer.
waaronder deze vertaling: Een oorloghschans ick was, den Chrychslien toegewesen,
Nu Christi Kerck ick ben een bedehuis verresen.
Anno 1639.
Voor het zoogenaamde Menno-Simonshuisje te Witmarsum: Witmarsum mag met recht op Menno Simons roemen
En Nederland in hem zijn kerkhervormer noemen.
Hier was het, dat hij stout het Priesterjuk verbrak
En in dit huisje 't eerst voor 't vrij geweten sprak.Ga naar voetnoot1)
't Huisje dient nog den Doopsgezinden tot kerk. Te Yerseke leest men boven den ingang van de Kerk de Havermolen: Als Quirȳ Vlasmā hier Godts woort leerde
Wert ick begonnē doch swaerlijck volent
De Kerckmer die met hem mijn val keerdē
Waere Ingel Gospvt, Adolph vā Oostee bekent.Ga naar voetnoot2)
1603.
Op een uithangbord voor een huis te Leiden, dat vroeger een konvent, en later een wevery was: * Eertijts hadden hier de Paters
Haer dommenatie;
Maer nu wonender andere Fraters
Door Godts gratie.
| |
III.De gast- of ziekehuizen hadden meestal boven den ingang de afbeelding van een zieken man en een zieke vrouw. Het H. Sacramentshuis te Dordrecht - weleer het klooster der Magdalena-Zusters, in 1301 gesticht, den 29sten Junij 1457 afgebrand, later herbouwd, en in 1616 ingerichtGa naar voetnoot3) tot een gasthuis voor mannen en vrouwen, pronkt nog heden met deze voorstelling boven de poort, waarop | |
[pagina 296]
| |
men 't dragen van zieken ziet afgebeeld. Zonderling is 't, dat in beide tafereelen de optocht door een man op krukken wordt voorgegaan; ver- moedelijk was het om te verhinderen, dat zij, die goed ter been waren, te veel vooruitkwamen, en de lammen en zwakken achteraan bleven, dat een kreupele den pas aangaf - en wellicht is het spreekwoord: ‘kreupel wil altijd vooraan dansen’, van dat gebruik herkomstig. In den gevel van 't zelfde gebouw staat, boven 't venster, ter zijde van de poort, ook deze steen: Steenen, die opwekkingen tot liefdadigheid behelsden of op 't loon der milddadigen wezen, waren in de gevels van liefdadigheids-gestichten zeer gewoon. Behalve de drie prachtige tafereelen van De Keyser, die wij in de Eerste afdeeling hebben medegedeeld, ziet men nog een drietal steenen met spreuken in den gevel van dat Huiszittenhuis. | |
[pagina 297]
| |
Boven het St. Catharina-gasthuis te Arnhem in de Bakkersstraat, las men: Insula Dei (‘Godswaard op de Veluwe)Ga naar voetnoot1). Het doel van gemeld gesticht, dat in 1636 naar de Beek werd verplaatst, stond op de volgende wijze omschreven:
Hic defessa labore senectus, claudus et amens,
Hospitio fruitur, curat sua vulnera miles.
Later trof men, tot 1860, boven de nu afgebroken poort van dit gesticht de volgende overzetting aan van dat distichon: Siet hier worden onderhouwen
Oude swakke mans en vrouwen,
Sinloos mens en sieck soldaet
Vint hier ook een toeverlaet.
smaak dier dagen, een weinig ‘op sijn antycks’: twee soldaten, de een met een vaandel, de ander met een haakbus gewapend, kijken u nog ferm | |
[pagina 298]
| |
onder de oogen; maar een derde op den voorgrond heeft weinig in te brengen: hij ligt er bij neêr, laat het hoofd hangen en toont u, wie eigentlijk die toegemetselde poort werden ingebracht. De achtergrond is vol legertenten, waartusschen eenige soldaten komen uitkijken. Boven den ingang van den voormaligen Beyert te Amsterdam - een open huis voor zwervers, die er drie nachten gratis mochten logeeren, las men: Drie nachten, langer niet, herberg ik die 't behoeft.
De vierde jaeg ik uyt de scoysters en 't geboeft.
In den steen van 't voormalige Dolhuis zag men een uitvoerige voorstelling van de verpleging der krankzinnigen, en daaronder dit kurieuse rijm: Die met kranksinnigheyt sijn begaeft
Die worden hier gespyst en gelaeft.
Men heeft dit, dwaas genoeg, aan Vondel willen toeschrijven; doch het is van vóór zijn tijd. Dat van Vondel, in 1631 gemaakt, luidde: Tre zacht, en wandel onbeschroomt,
Hier wort de razerny getoomt.
De St. Antonis-gasthuizen hadden een afbeelding van dien Heilige met zijn kruk en zijn varken boven de poort: de Leprozenhuizen, die van een paar melaatschen - ook een steen met een Lazarusklepje in den gevel. Zulk een steen hebben wij nog gezien boven het poortje in de Lazarussteeg, dat weleer de ingang was van het LeprozenhuisGa naar voetnoot1). Ook de Tuchthuizen werden van ouds tot de liefdadige instellingen gerekend; immers met de oprichting daarvan in 't laatst der 16de eeuw schijnt men werkelijk ten doel gehad te hebben, de gevangenen door arbeid zedelijk te verbeteren. Althans in een resolutie der Amsterdamsche vroedschap van 19 Julij 1589 leest men uitdrukkelijk, dat Schepenen zwarigheid maakten, om sommige kwaaddoeners ‘overmids hunne jongkheit Capitaal te straffen,’ - ter dood te verwijzen, - en dat zulks aanleiding gaf tot het besluit, om een huis te stichten ‘tot castyement van deselven.’ De zinnebeelden op de prachtig gedekoreerde poorten van 't Rasphuis gaven dit ook eenigszins te kennen. Op de lijst der voorpoort zag men ‘Raspijn, den Tuchtheer,’ gelijk Vondel hem noemt, op zijn wagen, beladen met campêchehout en raspen, en bespannen met leeuwen, beeren, tijgers en wilde zwijnen, die door den voerman met de zweep werden gestreeld, en daaronder: Virtutis est domare quae cuncti pavent. hetgeen Hooft vertaalde: | |
[pagina 299]
| |
Hetgeen daar alle man voor zwight,
Te temmen is manhaftheidts plight.
En Melchior Fokkens: Het is een deught van 't kloek gemoet,
Te temmen dat elk schrikken doet.
doch waar de Amsterdammer een vertaling op zijn eigen hand voor had, die kort en krachtig luidde: Hier temt men leeuwen en beeren.
Boven op het frontespies zag men in de 17de eeuw het Amsterdamsche wapen met de twee leeuwen, waarom ook Raspijn destijds Janvaer in de twee klimmende Leeuwen placht te heeten. Later kwam er de Castigatio voor in de plaats, voorgesteld door drie groote beelden, die thans, na geruimen tijd overdekt te zijn geweest, weêr ontbloot zijn. Op de binnenpoort stonden - en staan nog, maar onzichtbaar - twee half naakte tuchtelingen, die hout raspen. Het Spinhuis, een werk- en tuchthuis voor vrouwen, en waar, althans in den eersten tijd van zijn bestaan, ook ondersteuning werd verleend aan arme kraamvrouwen, kreeg, bij zijn oprichting in 1596, een vrij naïef rijmpje boven de poort: Om schaamle meyskens, maeghden en vrouwen,
't Bedelen, leechgaen en dool-wech te doen schouwen,
Is dit Spinhuys gesticht, soo men hier sien mach;
Elck laet sich niet verveelen noch rouwen,
Uyt Charitaet hier aen de handt te houwen,
Wie weet wat hem ofte de sijne noch geschiên mach.
't Duurde echter niet lang of dat Godshuis, als 't in den beginne genoemd was, werd een gevangenhuis voor hoeren en dieven, en in 't begin der 17de eeuw kwam er die Tuchtiging van Hendrik de Keyser met de bekende regels van Hooft te staan, waarvan wij de afbeelding reeds gegeven hebben in de Eerste afdeelingGa naar voetnoot1). Op de binnenplaats van 't Stadhuis te Hoorn ligt nog een steenen kop, die vroeger als uithangteeken van de gevangenis heeft gediend. Volgens de overlevering zou het den kop voorstellen van een beruchten boef, Platte Tijs genaamd, die reeds beproefd had boven de deur van de oude en sedert 1818 gesloopte binnen- of gevangenpoort op het Oost een gat te breken om er uit te vluchten, maar nog juist in tijds verhinderd werd en feliciter werd opgehangen; terwijl zijn hoofd, in steen nagebootst, in de plek, door welke hij had willen ontsnappen, werd geplaatst, als een waarschuwing voor anderen.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 300]
| |
Oude-Mannen- en Vrouwen-huizen hadden doorgaans een paar oudjes boven de poort, of wel een bril, volgens Cats het zinnebeeld der grijsheid. Boven een voormalig Besjeshuis te Dordrecht, thans een bewaarschool, las men: Ziet hier worden onderhouen,
Ouwe kouwe zwakke vrouwen,
Trotse vrijsters, fiere jeughd,
Ziet hoe dat gij worden meught.
Na Cats.
Boven de poort stond, in Bentheimersteen, een bestje uitgehouwen, gehuld met een lebbendoek, met een doodsteen in de hand: - de steen is kort geleden weggenomen.Ga naar voetnoot1) En boven die van het Oude-Vrouwen-Konventje te Maastricht, gesticht door zekeren Maarten Francken, stond St. Maarten, twistende met den duivel, en daaronder het tijdvers: MartInI pVra LIberaLItate ConDItVr.Ga naar voetnoot2) Dat is: Dit werd door Maarten gesticht uit pure liefdadigheid. - 1715. Op de poort van 't Oude-Vrouwen-huis te Rotterdam op de Hoogstraat staat een aardig oud vrouwtje, waarvan wij de afbeelding geven. Het is bekend onder den naam van Kaat. En op de Weesperstraat te Amsterdam, bij de Keizersgracht, leest men nog op een steen: Des Hemels gunst bestraalt en zegent en behoedt,
Die d'oud bejaarde liên staâg ondersteunt en voedt.
Dit huis is van 1749 tot 1798 het Portugeesch-Israelitisch Oude-Mannenhuis geweest. De naam van 't gesticht - ‘steun der oude mannen,’ - staat nog in 't Hebreeuwsch daarboven. Eindelijk moeten wij nog, als een keurig proefje van testamentenstijl op rijm, het opschrift vermelden van 't Oude-vrouwenhuis te Etten in Noord-Brabant: | |
[pagina 301]
| |
Ter eeren Godts en van Godts uytverkoren vat,
Sint Paulus tot gebruyck van dertien arme vrouwen,
Hr. Joost de Nobelaer dit Godtshuys heeft doen bouwen,
Gelijck Vrouw Beatrix van Heussen eertijdts hadt
Sijn soon heer Jan Louis belast bij codicille:
Die sijnde door de doodt van dat te doen belet,
Voldeed sijn Vader dus aen beyder goeden wille,
En gaf den grondt van 't sijn waerop het is geset.
MDCLXXXJ. Romane.Ga naar voetnoot1)
Weeshuizen en meer bepaald de Stads- of Burgerweeshuizen hadden weleer altijd de afbeelding van een weesjongen en weesmeid in hun eigenaardig kostuum, en men kan die nog op vele plaatsen zien. Te Amsterdam ziet men ze nog in een zeer uitvoerig tafereel aan de Weespoort in de Kalverstraat, met het reeds aangehaaldeGa naar voetnoot2) bijschrift van Vondel en tegen de beide zijmuren met de fraaie regels van denzelfden: Geen armer wees op aerde zwerft,
Dan die der Weezen Vader derft,
Der Weezen Vader derft hij niet,
Die Weezen troost in haer verdriet.
Dies sla uw oogen op ons neêr.
Ons aller Vader troost u weêr.
En: Hier treurt het Weeskint met gedult.
Dat arm is zonder zijne schult,
En in zijn armoê moet vergaen.
Indien gij 't weigert bij te staen.
Zoo gij gezegent zijt van Godt,
Vertroost ons met uw overschot.
Maar ook plachten sedert 1622 twee meer dan levensgroote beelden - een weesjongen en een weesmeisje - aan de beide hoeken te staan van den gevel van 't hoekhuis aan de St. Luciënsteeg en 't Weespleintje. Ook had in de 17de eeuw het meisjes-weeshuis over den ganschen voor- en zijgevel, tusschen twee lijsten, een zeer fraai en uitvoerig tafereel met ontelbare beeldjes, de verpleging, het onderwijs en de spelen der weesmeisjes voorstellende. Boven den ingang van het Burgerweeshuis te Zutfen staat, onder een weesjongen en weesmeisje in steen gehouwen, de vermelding der regenten in 1669, en nog lager: Hier wordt de Burgerwees
In tucht en Godes vrees,
| |
[pagina 302]
| |
Door vaderen beleid,
Gebragt tot mundigheid.Ga naar voetnoot1)
En boven den ingang van het Diakonie-Weeshuis aldaar zag men nog niet lang geleden een houten kap, waarop twee knielende kinderen geschilderd waren, en daaronder in Gothisch schrift: De Heere bewaert de vreemdelinghe: Hy slaet den wees en de weduwe gade; maer den weg der goddeloose keert hij om.Ga naar voetnoot2) In den voorgevel van 't R.K. Weeshuis te Leiden leest men: Toen d' arme Roomsche Wees wanhopend nederzat,
Of, schreijend doolde op 't puin der halfverwoeste stad,
Werd hem, op d'eigen grond van zijn vernielde woning,
Dit ruim verblijf gesticht door Hollands eersten Koning.
Thans zeegnen hier te zaam, de Vorstengunst en deugd
Behoeftige ouderdom en hulpelooze jeugd.
Help nu, Weldadigheid, dit werk der liefde kroonen.
De God der liefde zelf zal 't eenmaal rijklijk loonen.
Verwoest 1807. Herbouwd 1808.
Dat zijn goede verzen: trouwens, in het tijdvak, waarin de onbekende dichter van deze regels leefde, hadden ook zelfs de middelmatigste poëten nog een goed besef van melodie en waagden zich niet aan 't schrijven van verzen, zonder de regels van den versbouw te kennen, waar thans ook velen, die onder de bollen gerekend worden, zich niet aan stooren. Bij hen heet de gedachte alles, en daarbij vergeten zij, dat een gedicht, dat tegen maat en kadans zondigt, den kenner even weinig behagen kan als een schilderij, waar fouten in voorkomen tegen anatomie of perspektief - al is in beiden de vinding nog zoo gelukkig. Op een der binnengevels van bovengenoemd gebouw leest men: De Heer
Martinus Carolus
van Beurden
heeft de eerste
steen gelegt van
dit gebouw
17 12/9 60.
Toen Leydens Roomsche weezen treurden
Ley hier den eersten steen Van Beurden,
Zoo als hier boven staat vermeld.
Maar gansch vernield door buskruids woede,
Heeft Koning Lodewijk de Goede
Dit liefdehuis zoo schoon hersteld.
| |
[pagina 303]
| |
In een steen boven de deur van 't Weeshuis te Buren staat: 't Gelooff door hoop en liefde crachtich.
Heeft beweecht dees princesse goetdadich,
Te stichten ter eere van Godt almachtich
Dit Weeshuis om daer in gestadich
d' Arme weese te geven alimentatie.
Bethoent oock leser tot dese fundatie,
U christlick milt hert, doet augmentatie,
Godt sal v geven syn ewige gratie.
Anno 1613.
‘Dees princesse goetdadich’ was Maria van Nassau, de weduwe van den Graaf van Hohenlohe. Te 's Gravenhage staat boven het Diaconie-Armen of Oude Vrouwen- en Kinderhuis een wapenschild in hardsteen, vastgehouden door twee Leeuwen, en daarop D[iakonie] A[rmen] H[uis]: hooger: Twee kroonen zijn van Godt berijdt,
Den Armen der Lydzaemhydt,
Den Rieke der Mildaedighydt.
Te Amstelveen leest men voor het Armenhuis: Den armen wees tot nut,
Den ouden tot een stut,
Bragt men dit huis tot stand,
In Nieuwer Amstelland.
en boven het Diakoniehuis aldaar: De liefde omhelst 't verlaten weeske hier,
Om z'in haar schoot te voên en te onderwijzen,
Verkwikt, versterkt met wijs bestier,
De oude, arme en afgewerkte grijzen.
O Amstelland, wie roemt en volgt u niet
Als men dit huis met zijn bewoners ziet?
Heel gaarne; mits maar niemand den Amstellandschen rijmelaar een voorwerp van navolging achte. Het Charitaat-huis te Delft in de Schoolsteeg, aan den H. Geest gewijd en dat weleer recht had op het beste kleed van ieder, man of vrouw, jonkman of jonge dochter, die te Delft kwam te sterven, heeft tot uithangteeken een fraai beeld der Liefde, dat gezegd wordt het werk van Hendrik de Keyser te zijnGa naar voetnoot1) met het jaartal 1614, en daaronder het oude opschrift: De Camer van Charitate. Het Hofje van Gratie, te Delft, had voorheen tot opschrift: | |
[pagina 304]
| |
Voor Man en Vrouw sijn dese Hofges van gratie
Gemaeckt tot een eeuwige fondatie.
1575.
en daarboven prijkte het wapen van den stichter, Pieter Pietersz Sasbout. In 1660 werd het herbouwd en kwam, in een anderen steen, er dit versje bij, dat veel van een rekenkundig raadseltje heeft: Wij stonden eertijts op de Geer,
Ses in getal, maar nu een meer.
Op nieuw herbouwd en hier gebragt
Door twee der oudste van 't geslagt.
1660.
Voor het Hofje van Van der Dussen te Delft las men op een ouden steen, in den muur gemetseld, het volgende rijm van het jaar 1604: 't, Komt al van Godt.
Onderhout sijn gebodt.
Dat is van allen boecken het slodt.
Het is al niet
Die de Wereld besiet.
Waaronder de vermaning; Peist om die doot die niemant spaart.
en ter wederzijde van een doodshoofd:
Respice finem en Spero melius.
Boven den ingang van het Bovenhof, te Zutfen, staat met vergulde letters op zwarten grond, tusschen de afbeelding van een paar bejaarde lieden en eenige familiewapens: Hier vloeit een springbron van weldadig onderhoud
Voor oude liên, het zij dan mannen ofte vrouwen.
Des Heeren Bovenhof, in Zutphens stad gebouwd,
Kan die behoeftig zijn weldadig onderhouwenGa naar voetnoot1).
Een Hofje te Dordrecht heeft voor den gevel een liggend geraamte, in een steen uitgebeiteld, en daarboven dit geestig rijm: Dat ik wel gaf is mijn gebleven,
En dat ik hielt heeft mijn begevenGa naar voetnoot2).
Boven 't Hofje van P. Loredan, te Leiden op de Varkenmarkt, leest men: | |
[pagina 305]
| |
Die rijk is van geloof en eerlijk van gemoedt
En in zijn ouderdom schuwt voor den arremoedt
Wordt hier, al was hij vreemt, van deze zorg verlicht,
Nu Pieter Loredan voor hem dit hofje sticht.
Boven dat van Persijn in de Stoofsteeg aldaar: Hier ziet men uit het puin van een bouvallig nest
Een fraai gebouw gesticht door vruchtbare echtgenoten
Voor veel behoeftigen, schoon vreemden, die verstooten
Zijn uit hun vaderland en rustig hier gevest.
Op een steen, ter rechterzijde van gemeld Hofje, in 1865 daar geplaatst:
On this spot
Lived, thought and died,
John Robinson.
1611-1625.
Boven de buitenpoort van het Hofje van Samuel de Zee op de Koepoortsgracht te Leiden: Voor goeden, doch niet voor rijke neven en nichten,
Deedt Samuel de Zee dit bij zijn leven stichten,
wat die rijke neven en nichten buiten gis ging. Dat gemelde Samuel de Zee de zucht tot kwinkslagen aan dien tot weldoen paarde, bewijst nog een ander opschrift, dat hij boven de binnenpoort van 't gebouw liet zetten: Dees was mijn zin: een ieder praet
Na zijn begrip, en zoo 't niet staet
Tot uw genoegen, blijf maar buyten.
Ik kan mijn poort, uw mond niet sluyten.
In 't dorp Goudswaard vindt men acht woningen voor behoeftigen, gebouwd in 1635 en in eigendom behoorende aan de groote of H. Geestarmen der Heerlijkheid. Op het huis staat op een blaauwen steen: Dit werck heeft Godt gegeven,
En 't werd hem toegeschreven.
Dit werck heeft Godt geboudt,
En 't wordt hem voorts betroudt.
c. dirckse, 1635. p. clementius, Schout. Predikant. Boven de poort van een Hofje te Vlissingen, leest men, tusschen de wapens van Zeeland en Vlissingen het volgende opschrift: Dit huys heeft gesticht Cornelia Quackx,
Weduwe van Karel Nys Saligher.
| |
[pagina 306]
| |
Spaersaemheyt is goet,
Den armen gheven is soet,
Maer van Godt compt den overvloet.
Die den armen wil gedencken,
Godt wilt hem zijn Hemelrijck schencken.
Cornelia Nys. Dit 's mijn advys.
of: ‘zoo denk ik er over.’ 't Behoorde tot den spreektrant der vaderen, daar mede te besluiten als zij een krachtig woord gesproken hadden. Zoo laat ook Vondel Gijsbreght zeggen, nadat deze zijn verhouding tegenover zijn vijanden geschetst heeft: Soo leyd de saeck by my en daerop ga ick aen.
Boven de Beyerskameren op de Lange Nieuwstraat te Utrecht vindt men een grooten steen: D.O.M.
Den Armen Getrouw.
Adriaen Beyer heeft ons gefundeert en Alet Jans Dochter sijn Huisvrouw,
Ao. 1597.Ga naar voetnoot1)
En boven de Vrijwoningen achter de St. Nikolaaskerk in dezelfde stad, op een steen: sta DoCh beneDe
Leer hIIr [hier] de reDe .... [1652]
de Hr. en Mr. Jan van Gronsvelt, advocaat
des Hovs van Utricht,
heef zes Kameren die gij siet
uyt liefde puur gesticht,
door louter charitaet
tot bijstant van de liên om Godswil anders niet.
Verplaatst en vernieuwt in 1756.Ga naar voetnoot2)
In het frontespies van 't Corvershof te Amsterdam staat de zorg voor behoeftige ouden in hardsteen uitgehouwen, maar de verzen van Brouërius van Nidek onder de wapens der stichters zijn evenmin der vermelding waardig als die, eenige schreden verder, voor 't Bestedelinghuis van Johanna Bontekoning, en voor zoo menig ander liefdadig gesticht te lezen staan. Zelfs Vondel scheen door 't onderwerp niet geïnspireerd, althans schreef hij op 't Rapenhofje alleen: Peter Raep, de Trezorier,
Boude uit mededogen hier
't Weduwen- en Weezenhof.
Men gebruik het tot Godts lof.
| |
[pagina 307]
| |
Neen, niet hoog poëtisch; maar toch een model: in drie regels alles zeggende, wat noodig is te weten, en er de moraal in een vierden bijvoegende. Eindelijk kunnen wij ook de Banken van Leening onder de liefdadige instellingen rangschikken; althans zoo wij het doel der instelling voor oogen houden, het beveiligen der ‘noodtdruftigen’ tegen de woekeraars en de ongenade der ‘Lombairden.’ In de Nauwe-lommerdssteeg vertoont een aardig tafereel hoe, in 't be-gin der 17de eeuw, de vrouwen haar pandjes in ‘de Banck van Leeninge’ brachten, boven het poortje waar Vondel zoo veel jaren lang uit- en in is gegaan. Het bijschrift luidt: Tot behulp voor den noodtdruftigen is hier gestelt
De Banck van Leeninge voor een cleyn geit.
Later voldeed dit eenvoudige rijm niet meer en stelde Balthasar Huydecoper in 1740 een nieuw en natuurlijk langer rijm boven den nieuwen ingang op den Voorburgwal: - een rijm, dat er niets bij verloren had, als het tot de twee eerste regels beperkt ware geweest: Hebt gij noch geld noch goed? Gaa deze deur voorbij.
Hebt gij het laatste en mist gij 't eerste? Kom bij mij.
| |
IV.Ofschoon er in alle steden van ons vaderland voortdurend tooneelstukken vertoond werden, en zelfs, althans in den Haag, balletten gegeven werden, kon, tot op het midden der voorgaande eeuw, alleen Amsterdam | |
[pagina 308]
| |
op een vasten schouwburg bogen. Deze had tot uithangteeken de Bijekorf met het woord Yver. De oudste afbeelding van het blazoen is te vinden op den titel van Brederoos spelen, uitgegeven bij Cornelis Luidewijksz. van der Plassen, waar 't dit omschrift heeft:
Fervet opus redolentque thymo fragrantia mella,
hetwelk, vrij vertaald, beteekent: Hier ruischt en bruischt het dartlend rijm:
De geurge honig riekt naar thijm.
De steen van den afgebranden schouwburg, voor welken men in den houten schouwburg geen plaats wist te vinden, is verzeild in een muur aan de Schans achter den schouwburg, waar men, 't bruggetje overgaande, er recht op aanloopt. Toch staat de Bijekorf nog in het frontespies van den zijgevel van 't houten gebouw, en wel in een medaljon, vastgehouden door een oud man en een weesmeid. 't Is een figuurlijke voorstelling van Vondels verzen, die weleer op het tooneelgordijn stonden: De Bijen storten hier het eêlste datse lesen,
Om d' oüden stock te voên en ouderloose weesen.
De Anatomiën of Ontleedkamers, vroeger ook Snijburgen genoemd, hadden - immers wanneer zij een opzettelijk daartoe bestemd gebouw hadden en niet, als de Amsterdamsche Snijkamer, een verdieping boven een oude poort en, om dadelijk voorraad te bekomen, achter 't schavot, - een geraamte tot uithangteeken. Wij nemen de Delftsche Anatomie tot voorbeeld: Een liggend geraamte en daarboven een gevleugelde zandlooper en een Grieksche inscriptie, die aan al wie Grieksch verstond vertelde, dat het leven vleugels heeft en wegvliegt. Natuurlijk ook een zeis om 't leven weg te maaien en bloemen als symbolen der vergankelijkheid, benevens twee gieren, die op 't vleesch azen en blijkbaar zinspelen op de anatomisten zelve, die genoeg treuren om 't in onbruik raken van 't halsrecht, dat hun vroeger zulke gezonde lijken bezorgde. - Bij dat alles nog een piramide boven op de lijst en het motto:
Decrescit dum crescit,
dat is: Al toenemende neemt het af,
n.l. het leven, zoo wel als de piramide. Het gewone uithangteeken van Latijnsche scholen was van ouds Plak en Gard. Men heeft, tot nog voor weinige jaren, er een te Amsterdam in de Gravenstraat kunnen zien, in een gevelsteen, die waarschijnlijk nog dagteekende van 't jaar 1597. Hij stond in den gevel van 't huis, | |
[pagina 309]
| |
dat tot 1666 den Rector der Nieuwe-zijds-Latijnsche school tot woning verstrekte. In den zomer van 1863 heeft de ambachtsschool, die zulke symbolen van tucht niet zoo goed dulden kon als de Stads-Armenschool, die er vroeger, zooveel jaren lang, gevestigd was, plak en gard naar de maan gejaagd. Toch is de afbeelding nog bewaard; wij wijzen hieronder aan, waar men die vinden kan.Ga naar voetnoot1) Boven de poort van 't school op 't Cingel las men, eer dat de teeken-achtige gevel gemodernizeerd of bedorven was:
Disciplina vitae scipio,
't geen men, naar verkiezing, vertalen kan met De wetenschap is de staf van het leven.
of met Je leven geen beter middel van tucht dan een ferme rotting.
Boven de deur van 't Parochieschool te Deventer schreef de beroemde Rector Johannes Cele, die ongaarne zijn leerlingen van hoogen stand den Jonker zag spelen, in 't jaar 1417:
Qui vult domicellari nec fas esse scholari,
Ille domi maneat et domicellus eat.
d.i.: Wie steeds den Jonker spelen wil,
Wien 't schoolgaan mocht vervelen,
Die blijve t' huis en moge aldaar
Dan vrij den Jonker spelen.
Het Kweekschool voor de Zeevaart te Amsterdam heeft natuurlijk het beeld der zeevaart boven de poort. En daar wij ook de dorpsscholen niet vergeten mogen, kiezen wij er een, dat gebouwd is in 't zelfde jaar toen de schoolwet was ingevoerd, waaraan weleer alle verbetering van het onderwijs en alle vooruitgang en beschaving werd toegeschreven. Boven het school te Tuil, gebouwd in 1806, leest men: Daal, daal, Jehovah! met uw zegen,
Op deze school ter oefning neêr,
Daal, daal, gelijk een zomerregen
Op haar als op een kweekhof neêr,
Zoo moet dan nutte kennis groeijen,
De maatschappij der burgren bloeijen.Ga naar voetnoot2)
Minder zalvend en hoogdravend, maar zinrijker en natuurlijker was het rijm, dat in 't laatst van de vorige eeuw voor een school in Westfriesland gelezen werd: | |
[pagina 310]
| |
De schrift seyt: Godt heeft den mensch na sijnen beelde geschapen,
Maar de schrift meynt die groote menschen, niet mijn rekels van knapen.
| |
V.Tot de openbare plaatsen behooren de Kerkhoven en Begraafplaatsen. Ook deze hadden en hebben nog hunne uithangteekens, en wel - als te begrijpen is - de symbolen van dood en onsterfelijkheid, doodshoofden en beenderen, zoo wel als kapellen en korenaren, omgekeerde zoo wel als hoog opflikkerende fakkels, met Spes altera vitae (‘de hoop op een ander leven’) of een dergelijke spreuk. U wacht ik ook of ik wacht u was weleer een geliefkoosd opschrift aan den ingang van dorpsbegraafplaatsen. Men vindt het nog hier of daar, hoezeer 't een zeldzaamheid geworden is. In onze dagen mocht men zulk een barre waarschuwing, waar zij eenmaal staat, nog laten staan, doch die te plaatsen en opzettelijk den gaanden en komenden man er een schrik meê op 't lijf te jagen, zou men wat kras vinden. Nu luidt het liever: Rustplaats der dooden, verwachting der levenden, gelijk men dit o.a. lezen kan te Delftshaven, ter plaatse waar eenmaal de eerwaardige St. Jobskapel gestaan heeft, die in 1573 door de Spaanschgezinden vernield werd, alleen omdat iemand beweerd had, dat daar een monnik de hervorming gepreêkt had, en waar sedert een begraafplaats is aangelegd, of een God-sakker.. gelijk nu de mode is te zeggen, zonder er bij te denken, dat het woord niet slechts een akelig germanisme is, maar bovendien de aanhef van een heel leelijken vloek, en dus in geen geval over beschaafde lippen moest komen of uit een beschaafde pen vloeien. | |
VI.De Doelens hadden doorgaans boven den ingang of somtijds op den geveltop het beeld van den Schutterpatroon - hier te lande meest St. Joris of St. Sebastiaan - enkele reizen ook St. Antonius of St. Michiel; terwijl boven het poortje, waardoor men naar den schutbogaard ging, bogen en pijlen, stormhoeden en harnassen waren uitgehouwen. Nog kan men zulk een poortje, dat voor derd' halve eeuw in de Kalverstraat stond, in de Handboogsstraat zien. De uithangteekens der Gildehuizen waren van vierderlei aard; de Gildepatroon, het Gildeblazoen, de Werktuigen van 't ambacht of een Gildebroeder. Van de beide eerste soorten kan men voorbeelden zien aan drie poortjes van 't oude gebouw op de Nieuwmarkt, waar nog St. Lukas en de blazoenen van 't metselaars- en 't St. Elooisgild te vinden zijn, en van | |
[pagina 311]
| |
de derde soort aan 't Korenmetershuis op de Kolk; terwijl van de vierde nog ongeveer 25 jaar geleden een prachtig exemplaar te vinden was op het Rusland boven de poort van 't voormalig leêrkoopers-, looiers- en schoenmakers-gildehuis. 't Was een levensgroote Gildebroeder, met heide handen een huid oplichtende, welke hij scheen te beschouwen of te veilen. Ook het oude BierdragershuisjeGa naar voetnoot1) achter de Begijnen, dat voor ongeveer dertig jaren gesloopt is, had een grooten steen in den gevel, waarop twee zeventiende-eeuwsche Gildebroeders stonden afgebeeld, en vrij gelijk aan den steen, dien wij reeds in de Eerste Afdeeling hebben gegevenGa naar voetnoot2). Maar wij voegen hier een andere afbeelding bij, welke Pater Abraham van St. Clara van de Bierdragers geeft: ‘een soort van volk, dat niet alleen het bier aan den boom maar ook in den buik draagt, die somtijds precies even rond als een bierton is. De Bierdragers gaan nooit tot de slechtste vaten of de dunste bieren, 't geen hun smerige bierbaarden, die er somtijds uitzien of ze door de stroop gehaald waren, genoegzaam uitwijzen.’ Het meest gewone uithangteeken der Vleeschhallen was een Ossekop in den gevel en een Schapekop boven den ingang. Te Rotterdam in de nabijheid van het stadhuis staat een Vleeschhuis, gebouwd in de 16de eeuw: op zijde van de breede deur bevinden zich twee bijna levensgroote beelden, een man en een vrouw voorstellende: boven de deur een steen met een tamelijk fijn bewerkte voorstelling van het slachten van een beest. Zelfs Bruggen hadden en sommige hebben nog hun opschriften: zoo las men boven den middelsten boog van de steenen Doelenbrug te Amsterdam weleer deze verzen van Vondel: Acht suylen op de ry, een brugh van swaeren last,
Begront den Aemstel niet en staet allijck wel vast.
De zuilen namelijk rustten niet op den bodem van den Amstel (het Rok-in), maar stonden toch ‘wel vast’; want zij waren goed geheid - een geruststelling voor de burgerij, die nu niet behoefde te vreezen, dat ze op een mooien dag met brug en al naar de diepte zou gaan: - een ongeval, dat in de 17de eeuw niet zonder voorbeeld was; immers in 1656 zonk de steenen brug van de Prinsengracht voor de Leliegracht met al de menschen die er op waren onverwachts in de diepte; - ‘wonderbaerlyck,’ zegt Melchior Fokkens, ‘was hier 't fondament gants wech gesonkken.’ Dit had men met de Doelenbrug niet te vreezen en daarom stond er die poëtische geruststelling bij. Ten slotte nog eenige voorbeelden van Burgerwoningen: In de Koestraat, naast het voormalige Latijnsche school, zien wij, boven een deur, lampjes, vurige draken en waterspuwende slangen uitgehouwen. | |
[pagina 312]
| |
't Herinnert ons, dat daar eenmaal de man woonde en werkte, aan wien wij de uitvinding der slangbrandspuiten en de verbetering der stads-verlichting te danken hebben, Jan van der Heyde - tevens verdienstelijk schilder en graveur. Van de Koestraat te Amsterdam naar de Koepoortsgracht te Leiden is een natuurlijke overgang. In deze laatste ziet men voor een huis drie medaljons tusschen de penanten van twee schuiframen der eerste verdieping. Zij hangen af van twee gestrikte koorden, onder elkander, en het bovenste geeft in een wit marmer cirkelrond met ingebeitelde zwarte letters te lezen: Ao 1807 is dit huis neergeveld.
Het tweede medaljon is ruitgewijs en verbeeldt de papieren noodmunt in 1574 bij het beleg gestempeld met het oude stadszegel, waar rondom stond Godt behoedt de Stadt, welk laatste echter niet zuiver is gebeiteld kunnen worden. Het derde is cirkelvormig als het eerste en heeft tot omschrift: Ao 1808, in dit jaar weer hersteld.
Onder de borstweringen der gezegde schuiframen zijn twee graauwe arduinsteenen, en daarop in Romeinsche letters: I.
Toen Buschkruit d'Oude Stat Tot puin verbrijzeld had
De wanden van dit Huis Neêrstortten met gedruisch
Het volk in doodsangst bij 't verpletterd Maagschap schreide.
Zag God ontfermend neêr. Hij hielp gelijk weleer
In zijn geducht opzet De Bange Stad ontzet
En Hollands Hoogeschool bleef 't Hoofdjuweel van beide.
II.
O Leydsche Borger-Rey Gaat hier dan niet voorbij.
Als gij met Pracht Herbouwd Dees Koepoortsgracht Beschouwt
Leer dan uw Naageslacht Gods wonderen verbreiden.
Dank Hollands Majesteit Uw Troostbare Overheid!
De Trouwe Ridderstand En 't Volk van Nederland!
Zoo treet met Vrede en Heil de Welvaart weêr in Leyden.
Johannes le Francq van BerkheyGa naar voetnoot1), die nog altijd een te groot Oranjeman was om ook Koning Lodewijk in zijn dankbetuigen op te nemen. Voor een ander huis te Leiden, op de Heerengracht, leest men: | |
[pagina 313]
| |
Door Gonst van Got
Staet hier dit slot
Met Lest Vergroten.
Dat 's Heeren Gragt
Dies si Toe Bragt
Hegt Heeft GeslotenGa naar voetnoot1).
De vrome dorpeling, die voor meer dan twee eeuwen die deur had doen maken, wilde, dat hem die les steeds bij zijn in- en uitgaan zou voor oogen wezen. Een Rotterdammer op het Spuiwater liet voor zijn gevel deze verzuchting in steen beitelen: Hij wilde daarmede zeggen: ‘Als iemand veel gewerkt heeft om winst en eer te behalen en ze eindelijk wel verdiend heeft, dan wordt hij dikwijls nog schandelijk gehoond’. Dit las een burger uit de Lange-torenstraat en was zoo innig overtuigd van de waarheid van dat gezegde, dat hij dadelijk een steentje in zijn gevel liet metselen met de woorden: Maar een ander, uit de Begijnenstraat, die niet wist, waar dat op sloeg, en alleen gedreven werd door de heerschende zucht bij al wat van vrouwen geboren is om tegen te spreken, liet dadelijk voor zijn huis zetten: Men ziet hier tevens een proeve van de wijze, waarop soms zonderlinge en voor al wie den sleutel mist onverstaanbare uithangborden zijn ontstaan. |
|