De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 166]
| |
I.Wij zagen vroeger, dat de uithangborden nog al wat ongelegenheid aan de voorbijgangers konnen veroorzaken, en dat hun vermetelheid in 't voorwaartsdringen onophoudelijk door keuren bestreden moest worden. Maar wij zouden onrechtvaardig zijn, wanneer wij ook niet hun goede eigenschappen vermeldden en het nut, dat zij aan het publiek bewezen. - Wij bedoelen hier niet zoo zeer, dat zij hun roeping volbrachten en den voorbijganger toonden, waar hij de spijs en drank, de koopwaar of den arbeid bekomen kon, die hij behoefde: - daar waren zij voor; wij bedoelen zoodanige diensten als zij bewezen, ook buiten de bedoeling van hem, wien ze toebehoorden. Vooreerst waren zij de wegwijzers voor vreemden of onbekenden. In den tijd, toen er nog geen naambordjes aan de straten waren, waar op men lezen kon waar men was, - toen er nog geen agenten op de hoeken der grachten stonden (?) aan wie men kon vragen waar men was, - toen men nog zelfs geen wijk- of buurtbordjes en geen letters met nummers aan de huizen vond - toen waren de uithangborden de wegwijzers. Ja, wij durven beweeren, dat het toen nog gemakkelijker ging dan nu, om iemand den weg aan te duiden, dien hij te gaan had. - ‘Al recht uit,’ klonk het, ‘tot datje komt aan een straatje, waar de Witte Valk op den hoek staat: - dat straatje in, recht uit, de brug over: - en dan zieje, rechts, een Gouden Arm met een Hamer: dan gaje daarbij langs en recht voor je tot datje aan de Zwaan komt, daar vlak tegenover hebje een steeg: die loopje in, en dan komje in een andere straat: het derde huis rechts hebje de Omgekeerde Pot, en daarnaast woont mr. Luyt, daar je wezen moet.’ - Zoo wees men toen iemand den weg en hij vond dien vrij wat gemakkelijker, zelfs bij avond en slechte verlichting, dan tegenwoordig met behulp van gaslicht, letters en cijfers; - en althans had hij | |
[pagina 167]
| |
het droevig lot niet te vreezen van den armen Brusselaar, die in W. 424 wezen moest, en over wiens onvoorspoedige wandeling men den Holland van 1858 kan nalezen. - Ook in Engeland schatte men het voorrecht hoog, dat de uithangborden zulke goede wegwijzers waren: daarom ook gaf een Engelsche dichter aan alle reizigers, die vreemde steden bezochten, den navolgenden raad: Let wel op de uithangborden, waar gij gaat;
Zij wijzen u den weg langs kaai en straat.Ga naar voetnoot1)
Daarbij waren zij ook weêrprofeeten: - volgens de weêrkundigen van vroeger dagen was er geen zekerder voorteeken van een op- handen- zijnden storm, dan 't kraken der uithangborden. Ten derde waren zij de onderwijzers der jeugd, althans in 't lezen. De meeste jongens in vroeger tijden oefenden zich liever op de uithangborden dan in de verveelende boeken, die men hun op school voor den neus leî. En menigeen, die nooit school had gegaan, had toch lezen geleerd op de uithangborden. Ten vierde eindelijk gaven zij den leêglooper bezigheid - den opmerkzamen beschouwer stof tot nadenken: - den doortrekkenden reiziger afleiding en onderhoud: - hem, die een goed geheugen had, gelegenheid om dit te oefenen. Men vertelt, dat Hugo de Groot, na de monstering van eenige vendels soldaten te hebben bijgewoond, de namen van al de manschappen onthouden had: - en evenzoo, toen hij van Parijs naar Zweden gereisd was, en den weg over Amsterdam genomen had, ook al de uithangborden, die hij onder weg voorbij gegaan was, naar de rij af wist op te noemen. Wij durven niet beslissen wat sterker was, al die Hans Michielses en Peer Heinzes, of al die Witte Zwanen en Gouden Leeuwen in 't geheugen te bewaren; doch zeker was het zijne buitengemeen. Toch, ondanks dat verheven voorbeeld, begonnen eenigen tijd later sommigen met dat lezen van uithangborden reeds den spot te drijven. In de Romanzieke juffer van bernagie zegt Izabella: ‘Laatst bracht mij een heer t' huis, in plaats van deftige discoursen las hij onder 't gaan de uithangborden. Dit is Parijs, zei hij: dat is een Oliphant, juffrouw: - een Oliphant is evenwel een groot beest. Ik schaam mij als ik 't hoor.’ - Wat zou die juffer wel gezegd hebben van ons, die niet alleen uithangborden lezen, maar er zelfs een dik boek over schrijven? - Trouwens, alles heeft zijn tijd, en wie een jonge juffrouw t' huis brengt en geen betere stof vindt om met haar te bespreken dan de Olifanten, die hij op uithangborden ziet, verdient, dat zij, t' huis gekomen, den draak met hem steekt. | |
[pagina 168]
| |
II.Er is reeds op gewezen, hoe de huizen naar de uithangteekens genoemd werden. Men zei voorheen: ik woon in 't Land van Belofte: ik ga naar de Maan ('t wijnhuis, waar de Maan uithing): ik slaap in de Omgekeerde Pot (in 't logement, waar die uithing).’ Die spreekwijze kon tot nog zonderlinger uitdrukkingen aanleiding geven, gelijk wij onder anderen lezen in 't Examen van Mr. Herman SchinkelGa naar voetnoot1), ‘daer is een geweest, die somtijds drie weecken lanck aen malkander hier stont op de Marckt ende voor het Pothuys van de Maen recht over het Stadhuys met allerley goet groot of kleyn.’ Nu zullen echter alle sterrekundigen getuigen, dat zij nog nimmer, ook met de beste teleskoop, een Pothuis in de Maan hebben kunnen ontdekken. Maar de verklaring is zeer eenvoudig: er stond in 't midden der 16de eeuw op de markt te Delft tegen over 't Stadhuis een huis, waar de Maan uithing, en tegen 't pothuis van dat gebouw had zekere Hans uit Gelderland een boekestalletje opgeslagen; wat Herman Schinkel eenvoudig uitdrukte met te zeggen, dat hij stond voor het Pothuis van de Maan. Dat grachten, straten, pleinen, bruggen en stegen dikwijls hun namen aan uithangteekens te danken hebben, is al meermalen gezegd: zoo was 't reeds in 't oude Rome, zoo was 't in Amsterdam, zoo was 't in alle landen en steden. Wij zouden een dik boek kunnen vullen alleen met de voorbeelden op te tellen, die de steden van ons Rijk daarvan opleverenGa naar voetnoot2). En men noemde de straten en stegen niet alleen in dien vorm, waarin wij ze nog kennen, als Duifjessteeg, Wittepaardssteeg, maar ook met de meeste vrijheid, zonder koppeling, bij voorbeeld te Delft; de steeg van 't PaartGa naar voetnoot3), te Amsterdam: 't straetgen, daer op't houcxken staet die Witte ValckGa naar voetnoot4) Ook buurten hebben dikwijls den naam gekregen naar 't uithangbord van de herberg: zoo bij Amsterdam De drie Baarsjes, bij Zaandam 't Kalf. Schud je Beurs of Schud de Beurs was voorheen een eigenaardig opschrift op uithangborden van herbergen, waarbij dan een omgekeerde beurs, die leêg geschud werd, geschilderd was. Nog voert een buurt in 't land van Putten den naam van Schuddebeurs, en een ander Schuddebeurs vindt men op 't eiland Schouwen, bij het dorp Noordgouwe, gelijk mede, wat verder westwaarts op 't zelfde eiland, een buurt, die 't Moriaanshoofd heet. De Roode Haan en de Oude Roode Haan zijn twee buurten bij Groningen. Vooral zijn het de burgerlijke geslachtnamen geweest, die, in ontelbare me- | |
[pagina 169]
| |
nigte, van uithangteekens hun oorsprong hebben ontleend - niet alleen bij ons te lande, maar ook in Engeland, in Frankrijk, overal, en al konnen wij een alfabetische lijst leveren van de bestaande familienamen, die uit die bron zijn gevloeid, het opstellen daarvan zou voor ons en het lezen daarvan voor den lezer even verveelend zijn. Liever willen wij in eenige voorbeelden nagaan, hoe die ontstaan zijn en kiezen die uit Amsterdam: zoo als 't hier geschied is, is 't overal geweest. In 1522 was Claes in de Kat Regent van 't Gasthuis: 34 jaar later vinden wij Jan Claesz. Kat, blijkbaar zijn zoon, die nu reeds zijn toenaam in geslachtnaam had doen overgaanGa naar voetnoot1). In 1547 vindt men Olfert in de Fuyk, tegen wien en eenige andere ‘geerfden van de Lastagie’ de Stad toen een proces voerde voor den Grooten Raad van Mechelen. In 1578 is zijn zoon Schepen en Raad en heet toen reeds Hendrik Olfertszoon Fuyck. In een stuk van 1579 wordt hij slechts Hendrik Olferts genoemd; doch zelf teekende hij onder dat stuk Hendrik Olferts FuyckGa naar voetnoot2). In 1565 komt als Regent van 't Gasthuis voor Cornelis Jansz. in 't Roode Kruys: - twee jaren later heet hij, als Kerkmeester der Oude Kerk: Cornelis Jansz. Rootkruys van LisGa naar voetnoot3). De laatste bijvoeging duidt de plaats zijner herkomst aan. Op deze wijze laat zich de oorsprong verklaren van vele familienamen, die van dieren, vogels, visschen, boomen, bloemen, werktuigen, enz. ontleend zijn. Somtijds zijn die namen nog met een bijvoegelijk woord of met een getal samengesteld, wanneer de figuur op het uithangbord ook daarmede was aangeduid. Bekend zijn Bontekoe, Swartenhout, Roothaan, Geelvinck, Groenevelt, Vijf-VliegenGa naar voetnoot4), Driehuizen, enz. Van daar ook de veelvuldig voorkomende namen van Keizer, Koning, Prins, Hertog, Graaf, van daar die van De Liefde, Van der Hoop, Fortuin, Van Zon, Van der Ster, Van der Molen of Meulen, enz., allen ontleend aan de namen, waaronder het huis van den stamvader bekend had gestaan. Ontmoeten wij geslachtnamen, die uit verscheidene woorden zijn samengevoegd, dan kunnen wij ook herhaaldelijk hun oorsprong op een uithangbord vinden. Zoo b.v. Regt-door-zee, naar de afbeelding van een schip, met het onderschrift Regt door zee: zoo Bierenbroodspot, In 't Velt, enz. In 1624 vinden wij als Regent van 't Nieuwezijds-huiszittenhuis: Jan Gerritsen Verlooren-Arbeyd: en den gevelsteen met de Verloren Arbeyd kan men nog in de Wolvenstraat zien. | |
[pagina 170]
| |
De beroemde Joost Jansz., die vóór 1583 meermalen voorkomt met de toenamen Bilhamer en Beeltsnijder, vermoedelijk naar de uithangteekens van zijn toenmalig woonhuis, heette van 1583 af aan bestendig Joost Jansz. Landtmeter, omdat hij te dier tijd in de Landtmeter woonde, waar hij ook in 1590 stierf. Op de lijst der brandmeesters van 1616 vinden wij: Cornelis Pietersz. Cater, Adriaan Willemsz. Hardebol, Simon Jansz. Fortuyn, Pieter Martensz. Hoefijzer, Simon Simonsz. Vijf Ringhen, Arent de Bisschop, Jochem Hendricsz. Swartenhont, Lambert Pietersz. Sneeker Wapen, Hendrick Hendricksz. Christelijn-Spieghel: - allen namen, die blijkbaar van de figuren aan den gevel ontleend zijn. En deze brandmeesters behoorden tot de deftigste burgers; want ook Harmen Gijsbertsz. Van der Pol, Raet deser stede, en Jacob Van Neck, Out Schepen, komen op de lijst voor, gelijk ook de namen van Hooft, Bors, Corver en Cromhout, welke laatste mede een gelijken oorsprong had, even als die van Reael, waarover reeds gesproken is. De Hinlopens ontleenden hun naam van 't huis Hinlopen op den Nieuwendijk bij de Dirk-van-Hasseltssteeg, welk huis in de 16de eeuw 't huis Spanje had geheeten, doch in de 17de een steen in den gevel kreeg met een afbeelding der stad HinlopenGa naar voetnoot1). De dichter Bredero droeg dien naam mede naar 't uithangbord van 't huis, waarin hij geboren werd en waarop Hendrik van Brederode geschilderd wasGa naar voetnoot2). Daarom noemde hij zich ook in 1612, in het onderschrift zijner Klucht van de Koe: Gerbrant Adriaansz. in Bredero. Hoe vooral boekdrukkers en boekverkoopers, voor zoo verre zij nog geen toenaam hadden, dien van hun uithangteekens kregen, is reeds in 't Vijfde Hoofdstuk gezegd. Vondels zwager Hans de Wolff woonde in de Warmoesstraat in die Wolf. Doch hier had zich de zaak anders toegedragen en had hij of zijn vader de figuren in den gevelsteen met toespeling op zijn naam laten beitelen. Immers de Wolven waren reeds zoo geheeten, toen zij uit Keulen naar Amsterdam kwamen. Even zoo is 't vrij waarschijnlijk, dat Pieter Adriaansz. Block van Emmerik, wiens zoon in 1663 met Elisabeth van Lennep, dochter van WarnerGa naar voetnoot3) trouwde, en die op den Nieuwendijk ‘in 't Block’ woonde, zijn naam niet van het huis, maar wel het huis dat uithangteeken en dien naam van hem gekregen had. Zeker is 't, dat de handel in dit huis gedreven bleef; immers 's mans zoon Laurens Pietersz., die eerst in 't Vergulde Becken mede | |
[pagina 171]
| |
op den Nieuwendijk gewoond had, nam na zijns vaders dood zijn intrek in het Block.Ga naar voetnoot1) En dit zinspelen op den naam van den bewoner of eigenaar in 't gevelteeken vond eerlang meer plaats, als wij te zijner plaatse zullen zien. De naam Rothschild, thans door de geheele wereld beroemd, is almede van een uithangbord afkomstig. De stamvader van de Bankiers der koningen, Meyer-Anselm, kwam, voor ruim een eeuw, met een zak op den rug te Frankfort aan, en begon er in den Jodenwijk een winkeltje, waar het Roode Schild uithing. En als men te Parijs twee schoenmakers vindt, waarvan de een Molière en de ander Boileau heet, twee kleêremakers, die Corneille en Racine, een fruitverkooper, met name Virgile (in 't Quartier Latin), menigvuldige Rousseau's, een Boyeldieu die kaas verkoopt, Bayard, enz., dan ligt de verklaring voor de hand, dat hun grootvaders of overgrootvaders die geslachtnamen aan uithangborden, waarop die beroemde mannen waren afgebeeld, te danken hebben. Niet zelden ook vindt men voorbeelden, dat het uithangteeken met den bewoner verhuisde. Zoo woonde in 1685 Michiel van Eeghen, boekhanlaar te Middelburg, in de Gravestraat, na 1687 op de Burcht aldaar, en had aan beide winkels het teeken van ErasmusGa naar voetnoot2); en daarvan zullen ons later nog meer voorbeelden voorkomen. Ook kan de toevallige overeenkomst van geslachtnaam en beroep soms opmerkelijk zijn. B.v. een bakker, die Bakker, en een molenaar die Mulder heet, een kleêrmaker, die Snijders, een andere die Passens, een derde die Schreuder heet; - voorts een tooneeldirecteur, die Van Lier, een kapper, die Kapper, een ijzerkooper die Van IJzer genaamd is. Voor een paar jaren geleden lazen we aan een kelder in de Jodenbuurt de wede Zieken-oppasster, en in de Joden-kerkstraat vinden wij een zuurverkooper, die Zurel heet, en 't volgend rijm op zijn uithangbord heeft: In de Nieuwe Aanleg gaat men zitten rusten,
En eet eijeren en augurken met lusten,
't Is alles gereed en wel
Bij B.L. Zurel.
Te Oosterloo in West-Vlaanderen woont een kaarsemaker, die Keersenmaakers heet, te Lier een herbergier Van Craen, te Basele een biersteker Stoop, te Mechelen een kleêremaakster Verschaeren, te Evergem een De Bleeker, die bleekwater fabriceert. Te Parijs vindt men een Taillebois, timmerman, Fildesoye, zijdehandelaar, | |
[pagina 172]
| |
Desboeufs, vleeschhouwer, Desjardins, bloemist, Libermann, boekbinder, Maréchal, hoefsmid. Dit alles zijn evenwel slechts toevalligheden, die alleen bewijzen, dat heden een naneef juist weder 't zelfde beroep drijft als zijn voorvader, die 't eerst de geslachtnaam aangenomen heeft. Maar, behalve van personen, vinden wij ook voorbeelden van fabrikaten die hun naam ontleenden aan de fabriek, waaruit ze herkomstig waren. Bekend is alom het Haantjes-bier uit de Brouwerij de Haan, en zoo vindt men ook: Leeuwenbier, Bokbier. De Lammertjes-zalf of Griete Lammertjes-zalf is aldus genoemd omdat men die haalde bij Griet in 't Lammetje. En al werd later die zalf door anderen gefabriceerd en verkocht, de naam, waaronder zij haar reputatie verworven had, bleef behouden. De Jerusalemsche zeep kwam gewis niet uit het Heilige land, en de Keulsche jenever was niet te Keulen gestookt; zij waren vermoedelijk afkomstig uit fabrieken, naar den naam dier steden geheeten. Evenzoo waren de Beerenburger-maagkruiden herkomstig uit een winkel, waar op het uithangbord een Beer was afgebeeld, boven een Burg uitkijkende. In de 17de-eeuw was te Haarlem de Wildeboerenzalf vermaard, die haar naam dankte aan de Wilde Boer op 't uithangbord. Het ging den verkooper als het den echten Farina te Keulen ging, wiens keurig reukwater door tal van distillateurs wordt nagemaakt, die zich van zijn naam bedienen: ook hij had met namakers te kampen en zijn opvolger schreef daarom op zijn luifel: In d' oude Wilde Boer, die geneest er veel van gebreken,
Want van zijn zalf kan de heele werelt spreken.
Hij rijd te paart, maar zijn opvolgers gaan te voet,
Schoon dat de zalf bij mij daarom is even goet;
Maar zoek na Arent, laat uw oogen niet verblinden.
Ik ben zijn zoon niet, maar een van zijn naaste vrindenGa naar voetnoot1)
En wie kent, nog in onze dagen, de anisette uit het Loodsje niet? Vous avez chez vous deux fameux distillateurs, hoorde de schrijver dezer regels een Parijsche huismoeder eens zeggen: pour le curaçao monsieur Faquin et pour l'annisette monsieur Louche.’Ga naar voetnoot2) En even als deze den naam van de stookerij voor dien des stookers hield, zoo zal men er weêr anderen in 't buitenland aantreffen, die stijf tegen u volhouden, dat Fockink de naam is van een Hollandsch dorp, dat groote stookerijen bezit. | |
[pagina 173]
| |
III.Uithangteekens, zelfs die van kroegen, bij wie men 't niet zoeken zou, hebben dikwijls een zedelijke strekking. Een kroeghouder te Maldegem is, zoo goed als de beste afschaffer, een vijand van de dronkenschap: Den dronkaerd krijgt geen drank,
Den vloeker moet zijn gank.
|Zijn gang gaan, heengaan|.
En wie zal durven ontkennen, dat niet zulk een opschrift, op hen voor wie 't bestemd is, meer indruk maakt, dan oratiën en predikatiën, waarvan ze doorgaans weinig verstaan en nog minder begrijpen. Anderen vermanen tot welgezindheid; te Astene aan den straatweg tusschen Gent en Kortrijk leest men: In den Welgezinden
Is er drank en vleesch te vinden.
En 't zelfde of eenigszins gewijzigd komt ook te Waarschoot en op andere dorpen voor. Te Vladsloo heet het: Zijt gij braef en hebje geld, dan geeft Jan Verhulst u bier.
Maar zijt gij boos en hebt g' er geen, van dezen Jan krijgt g'er geen zier.
Boven een klein kroegje, tusschen Sint Margariet en Sint Laureins, waar een Nicodemus schijnt te wonen, leest men het dichterlijk opschrift: Debbaut Nicodemus, die woont hier,
En verkoopt Mee en bier.
En niets heeft hij hier te wenschen
Als den zegen van den Heer
En de gunst van de menschen.
Sommige uithangteekens bewijzen den taalvorschers gewichtige diensten. Bescherelle zocht den oorsprong van 't fransche woord estaminet in het vlaamsch, en vond dien in een opschrift, dat voor 8 of 9 jaren nog te lezen stond boven de deur van een oud huis te Leysele in West-Vlaanderen: Stamenay. Volgens hem bestond oudtijds onder de familiën in Vlaanderen de gewoonte, zich beurtelings bij een lid der familie te vereenigen, en noemde men dit in stamme zijnGa naar voetnoot1). Daarvan zou het vlaamsche woord stamenay en van dit weder het Fransche estaminet ontsproten zijn. Wat, zoo 't al niet waar mocht zijn, toch vernuftig gevonden is. | |
[pagina 174]
| |
Een ander uithangteeken hielp een ander geleerde aan een even vernuftige verklaring van den oorsprong van den naam restauratie. De eerste inrichting van dien aard werd in 1763 te Parijs in de rue des Poulies geopend, welke naderhand werd overgebracht in het hôtel d' Aligre. Men diende er bouillon, wildbraad en eieren voor, en wel zonder tafellaken op kleine marmeren tafels. Boulanger, de baas van 't huis, had voor kenspreuk zijner nering gekozen dit woord uit het Evangelie: Venite ad me omnes qui stomacho laboratis et ego vos restaurabo. Van dit laatste woord kwamen, volgens Fournier, de benamingen restaurant en restauratieGa naar voetnoot1). Andere uithangborden gunnen ons soms een blik in de volks-zeden te werpen. Te Antwerpen op de Korenmarkt leest men: Hier verhuert men hoeden om te trouwen. Een hoed huren om meê te trouwen te gaan! Kunnen de zeden van onzen tijd scherper worden ten toon gesteld dan in dit opschrift? Somtijds ook kunnen uithangborden tot zonderlinge vergissingen aanleiding geven. Voor zeker bierhuis las men: Hier drinkt men vreemde bieren. Nu was er iemand, die zich veroorloofde, de bierglazen van andere lieden leêg te drinken, zoodra zij zich even omkeerden. Op de daad betrapt beriep hij zich op 't uithangbord, waarop de uitnoodiging te lezen stond, aan welke hij eenvoudig voldaan had. Te Londen had een andere verkeerde opvatting plaats. Een winkelier in Greatstreet had op zijn deur een briefje geplakt met de korte woorden: Een jongen noodig. Den volgenden morgen vond hij een lachend knaapje, dat maar weinige dagen oud scheen, in een mandje voor zijn deur, met dit kort bericht op een briefje er bij: Hier is er een. Eindelijk had in 't laatst van 1857 een jonkman te Weenen, die een nieuwen manufactuurwinkel opende, het volgende opschrift uitgehangen, om zich spoedig den toeloop van dames te verzekeren: ‘De eigenaar van dezen winkel zou gaarne een braaf meisje of knappe jonge weduwe trouwen.’Ga naar voetnoot2) |
|