De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 88]
| |
Zevende hoofdstuk.
| |
[pagina 89]
| |
weelderig oprijzend cierloof boven achttiende-eeuwsche deuren, dat ons denken doet aan de hooggekuifde kapsels dier dagen. Want was mijnheer goed gekapt, en mevrouw nog iets mooier, hun deur en hun gevel mochten in die dagen ook hun eigenaardig kapsel niet ontbeeren. Maar zoo vinden wij in die ‘bouwkunstige versierselen aan lijsten en bogen, aan deurposten en vensterkozijnen,’ als Dr. Leemans ze noemt, doorgaans nog voorstellingen van reeds verdwenen gevelsteenen terug. In den morgen van den 28sten September 1736 zag men aan de uithangborden der kroegen te Londen een vertooning, die, voor zoo verre wij weten, hier nimmer te zien is geweest: zij waren allen in den rouw: zij treurden om het overlijden van hun welbeminden Patroon Jenever. Hij scheen morsdood geslagen door een Parlements-akte tegen den sterken drank. Maar spoedig legden alle uithangborden 't rouwgewaad weêr af; Jenever was niet doodgeslagen, Jenever leefde nog: hij had slechts een oogenblik in zwijm gelegen en toen hij weder oprees, scheen hij zelfs krachtiger dan te voren, als een, die door een slaapje verkwikt is. Vijftien jaar later schilderde Hogarth zijn Jeneversteeg, en toen was die drank zeker goedkoop genoeg: immers, zoo wij het uithangbord in die schilderij gelooven mogen; want daarop leest men, dat ‘heeren en anderen’ zich daarbinnen voor eenen stuiver dronken, en voor twee stuivers smoordronken konnen drinken, en dat hun in 't laatste geval nog versch stroo gratis werd verstrektGa naar voetnoot1). In 1762 bereikten de uithangborden in Engeland het middagpunt van hun luister: zoo zelfs, dat er te Londen een ten-toon-stelling van gehouden werd. Zij was door Bonnell Thornton ontworpen en werd door Hogarth ondersteund, en zij had, wellicht juist om haar potsierlijk karakter, een groot succesGa naar voetnoot2). Die ten-toon-stelling scheen den uithangborden in Engeland een nieuw tijdperk van glorie te voorspellen: - ook nog in 1765 werd een Franschman, die Engeland bezocht, reeds van 't oogenblik, dat hij te Doever aan wal stapte, van verbazing getroffen over de geweldig groote uithangborden aan de herbergen, de bespottelijke overlading daarvan met ornamenten, en de hooge triomfbogen, waarin de borden hingen, - en toch hun val was nabij. Niet meer dan vier jaren na die schitterende ten-toon-stelling werd al wat zich hoog verhief neêrgehaald en al wat uitstak ingekort en plat tegen de muren gedrukt. Parijs was voorgegaan en aldaar bij een acte van 17 September 1761 verordend, dat binnen eene maand alle uithangborden vlak tegen de gevels geplaatst moesten worden, en al wat uitstak, ook het mooiste ijzerwerk, weggenomen. Dit werd te Londen nagevolgd, en bij verschillende verordeningen van George III alles in de eene straat na de | |
[pagina 90]
| |
andere opgeruimd. Daarop volgde de nummering der huizen. Deze echter scheen den Londenaars aanvankelijk zoo weinig voldoende toe, dat velen hun huizen, om ze beter te onderscheiden en in 't oog te doen vallen, met een eigen kleur beschilderden en zich aanduidden als de roode, de groene, de blaauwe, de witte winkel. Even als wij nog op den Nieuwendijk den blaauwen winkel, den bruinen winkel vinden. Zij, die noodig hadden, bij avond of bij nacht onderkend te kunnen worden, koffiehuizen, kroegen, nachthuizen, plaatsten lantaarns met gekleurde glazen aan hun huis: en de apteekers die verlichte groote glazen bokalen met veelkleurig vocht er in, welke wij er nog heden ten dage zien schitteren. De meeste winkelhuizen echter richtten hun uithangborden weêr op en maakten ze even mooi als te voren; doch hielden ze nu plat tegen den gevel gedrukt, en menigeen vermenigvuldigde ze en bedekte er zijn geheelen gevel meê. Zoo was het te Londen reeds met den aanvang dezer eeuw. Maar reeds veel vroeger dan te Londen heeft men bij ons die huizen gehad, naar hun kleur genoemd. Zoo b.v. wordt 't Blaauw huys op de Heerengracht reeds bij Fokkens vermeldGa naar voetnoot1). Op het Spui vond men een Swardt Olihuis; op den Haarlemmerdijk het Roode huis (waar nog Van ouds het roode huis in den gevel staat). Te 's Hertogenbosch: het Groen huis, waarvan nog een logement den naam draagt. Te Amsterdam vinden wij in de achttiende eeuw enkele bepalingen, en wel ten aanzien van zulke beroepen, die met het Chirurgijnsgild in betrekking stonden - pruikemakers, vroedvrouwen en barbiers - zoowel ten aanzien van het uithangen als van het intrekken dier teekens. De pruikemakers, ‘die met eenig teken, het sij een uythangbord, of andersints (hoe het ook soude mogen sijn) doen blijken ofte te kennen geven, hair te snijden,’ waren verplicht, ‘alle jaren aan 't Chirurgynsgilde te betalen vier gulden’, volgens een ordonnantie van 31 Januari 1710. Als een barbier ‘eenige punten van de Chirurgie exerceerde,’ werd door de Overlieden van 't Chirurgijns-gild zijn winkel voor den tijd van drie maanden gesloten, en hem ‘gelast, van stonden aen zijn uythangbekkens in te trekken,’ volgens een ordonnantie van 30 Januari 1733. Wat de vroedvrouwen betreft, even als in de 17de gaven zij ook in de 18de eeuw aanleiding tot verschillende keuren, waarvan eene in de Fasten der uithangborden al een geheel bijzonder, ja alleen staande bepaling inhoudt. Welke die bepaling was zullen wij zoo aanstonds zien. Eerst moeten wij gewag maken van een verordening van 8 Januari 1704, waarbij de inhaling van het bordje werd gelast zoo dikwerf een vroedvrouw ‘gesuspendeert’ was voor zes weken of langer, als straf voor dat zij niet nuchteren tot het werk gekomen was of zich anderzins misdragen had. | |
[pagina 91]
| |
Nu was hetzelfde feit, waartegen reeds bij de keur van 1691 een verbod was uitgegaan, dat namelijk ongeëxamineerden een bordje uithingen, zich des-niet-te-min blijven herhalen, en daarom werd den 30sten Januari 1712 de zeldzame bepaling gemaakt, waar wij zoo even op doelden, namelijk, dat de vroedvrouwsbordjes bezegeld moesten zijn. Elke wettig geädmitteerde vroedvrouw moest het bordje, dat zij wilde uithangen, en waarop ‘haare naamen volkomen uytgeschreven’ moesten staan, brengen op het Collegium Medicum, om aldaar door de Inspectores Collegii Medici en den Professor Ruysch met het Zegel van het Collegium Medicum gemerkt te worden. Eindelijk werd nog den 30sten Januari 1742 bepaald, dat de Stads-vroedvrouwen ‘aan haare huysen een buyten uytstekend bord moeten hebben, waarop met groote en leesbare letters staat uitgedrukt stads vroedvrouw, en daaronder het nommer met de beschrijving van de wijk. Zonderling klinkt het, dat in onze steden somtijds de eigenaar van een huis, die een gevelsteen, waarop een figuur was afgebeeld, die niet in zijn smaak viel of bij zijn bedrijf niet paste, wilde wegnemen, daarin door de Overheid verhinderd werd. De Heer P.F. Bohn te Haarlem deelde ons daarvan een voorbeeld mede, dat nog al opmerkelijk is. In 1791 kocht zijn vader een huis, gelegen op het Verwulft bij de Groote-Houtstraat, en genaamd 't Gekroond Oost en West Indisch Worstvat, boven den gevel waarvan in steen een vat vol worst prijkte, met twee horens van overvloed, waar de worsten uitvallen, aan wier geur zich ter wederzijde een varken te goed doet. De kooper liet het huis gedeeltelijk verbouwen en wilde ook die varkens, enz. verwijderen, als niet ten onrechte van meening zijnde, dat zulk een embleem gansch niet voegde boven een boekdrukkerij. Maar de toenmalige Stads-fabryk (de Stads-bouwmeester) verbood het; de varkens, waarvan wij hiernevens de afbeelding geven, staan er nog, en hebben niet belet, dat gedurende vijftig jaren de zaak in het huis gebloeid heeft. En zou de scherpe Bataafsche blik van 1795 ook de uithangborden niet getroffen hebben? Wij vinden er de bewijzen van in de Handelingen van de Municipaliteit der Stad Amsterdam, reeds in den aanvang van ‘het eerste jaar der Bataafsche Vrijheid.’ | |
[pagina 92]
| |
‘19 Febr. Het Committé van Algemeene Waakzaamheid stelt voor, de uithangborden van koningen, prinsen enz., weg te nemen. Op welk voorstel, na omvraag, geconcludeerd wordt, de herbergiers, winkeliers, enz., wier uithangborden koningen, prinsen, enz. voorstellen, onder de hand door den Maire te doen verwittigen, van dezelve door andere te verwisselen.’ ‘22 Febr. In gevolge de onlangs genomen resolutie omtrent het intrekken der uithangborden, waarop beeltenissen van koningen, enz. voorgesteld worden, wordt de Maire met de volgende qualificatie voorzien: vrijheid, gelijkheid en broederschap. De provisionele representanten van het Volk van Amsterdam, in overweging nemende, dat in deze gelukkige tijden van zegepraal der vrijheid er geene merkteekenen van slavernij en monarchale regering behooren in wezen te zijn, waardoor ook de goede gemeente aan de oude, schadelijke en afgodische denkbeelden van hoogheid en rang zoude kunnen gehecht blijven, authoriseren en qualificeren mits dezen den Maire dezer stad, om de noodige maatregelen te nemen, ten einde alle uithangborden en beeldtenissen van koningen, vorsten en potentaten bij herbergiers, logementhouders, kooplieden, winkeliers, of bij wie het ook zijn mogt, worden ingetrokken en weggenomen. Amsterdam, den 22sten February 1795, het eerste jaar der Bataafsche vrijheid. Ter ordonnantie van voornoemde representanten
(Get.) R.W. Tadama, Secretaris.’Ga naar voetnoot1) Zoo deze resolutie al ten gevolge moge hebben gehad, dat er eenige uithangborden met konings- of prinsenkoppen werden weggenomen, zeker is het, dat niet alle beeltenissen van koningen en prinsen daarbij voor goed verdwenen, want er bestaan er nog op dit oogenblik verscheidene, die van lang vóór 1795 dagteekenen. Doch 't ging met die afbeeldingen als met de wapens; eenige werden voor goed, vele alleen tijdelijk weggenomen, en later hersteld; andere vielen niet in 't oog en bleven. Ook de regeering van koning Lodewijk liet zich ten aanzien der uithangborden niet onbetuigd; hoewel het toen niet meer de vorstelijke figuren waren, maar de lange uitsteeksels, waartegen men 't geladen had. In Het tegenwoordig Amsterdam van 1809 leest men: ‘De uithangborden, die eertijds aan lange ijzeren staven waren vastgemaakt, zijn thans, ter voorkoming van ongelukken, tegen de muren der huizen gehecht. Behalven dat de voorbijgangers, bij hevige stormwinden, gevaar liepen om onder het gewigt dezer uithangborden, die meestal beweegbaar waren, verpletterd | |
[pagina 93]
| |
te worden, maakten zij ook, door den wind heen en weêr geslingerd, een onaangenaam geluid. Ook verspreidden zij bij nacht breede schaduwen over de straten, die het lantaarnlicht verminderden.’Ga naar voetnoot1) Als een voorbeeld der verordeningen op de uithangborden onder 't Keizerrijk, kiezen wij er eene, door den Maire van Leuven afgekondigd den 18den Juli 1812: 1o. dat elk ingezeten, die een nieuw bord wilde uithangen of 't oude veranderen, vooraf daarvan kennis moest geven op het bureau van politie, met naauwkeurige aanduiding der teekens, figuren, zinnebeelden en opschriften, welke men wilde ten toon stellen; 2o. dat de kommissarissen van politie gemachtigd waren de vergunning te verleenen; - waarop natuurlijk ook de noodige strafbedreigingen volgden. Ten aanzien der latere verordeningen in België merken wij alleen op, dat daarin ook taal en spelling niet vergeten worden. In eene, te Eecloo, afgekondigd den 26sten Augustus 1859, leest men: ‘Er zal alsmede gelet worden, dat op uithangborden en bij opschriften de wetten, de zeden en de taalregelen worden geëerbiedigd.’ En in een Leuvensche: ‘Het opschrift van 't bord moet in goede spelling zijn, onder straffe van intrekking.’ Nog ernstiger heeft de Gemeenteraad van Milaan die zaak ter harte genomen, en den 2den Juli 1861 besloten, een ambtenaar aan te stellen, door wiens zorg al de uithangborden van winkels en herbergen de noodige korrektie in taal en spelling moeten ondergaan. Of de maatregel aan het oogmerk voldoet, hebben wij niet vernomen. De jongste voorschriften te Amsterdam, de luifels en uithangborden betreffende, zijn de ‘Verordening tot bescherming van de Rigtingslijn der gebouwen’ van 15 Maart 1854, en die ‘op het Bouwen en Sloopen’ van 10 Julij 1861. Art. 1 der ‘Verordening tot bescherming van de Rigtingslijn’ luidt: ‘Buiten de rigtingslijn der gebouwen, zoo als die thans bestaat of nader zal worden aangewezen, mogen geene uitstekken, balkons, luifels, winkelkassen, bloemhekken, droogstokken, rolzeilen, naar buiten openslaande deuren, luiken, vensters, schermen, uithangborden, getimmerten of vaste voorwerpen, onder welke benaming ook, aan de gevels of zijmuren langs den openbaren weg binnen de Gemeente aangebragt noch behouden worden, zonder schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders.’ In de laatste verordening luidt art. 13 aldus: ‘Buiten het rigting-vlak der gevels aan den openbaren weg, zoo als die thans bestaat of nader zal worden aangewezen, mogen geen stoepen, bordessen, buiten- of keldertrappen, pothuizen, vaste steigers, hekken, banken, palen, uitstekken, luifels, winkelkasten, bloemhekken, droogstokken, rolzeilen, schermen, uithangborden, noch andere werken worden aangebragt, | |
[pagina 94]
| |
veranderd noch verplaatst, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders. Deze zijn bevoegd in het aangevraagde werk wijzigingen te brengen. Zoowel de bestaande als de nog te maken werken, in de eerste zinsnede van dit artikel vermeld, moeten, wanneer Burgemeester en Wethouderen daartoe last geven, ingekort, verplaatst, anders ingerigt, of geheel weggenomen worden.’ Zoodra hier te lande eindelijk de zoo lang gezochte spel-eenparigheid zal gevonden zijn, zal 't mogelijk ook hier nuttig geöordeeld worden, iemand aan te stellen, om te zorgen, dat geen uithangborden meer tegen die eenparigheid zondigen. Wij keeren thans weêr eenige jaren terug. Om het overzicht der Keuren en Verordeningen op 't stuk der Uithangborden, dat noodig was, zouden de lezers den aard en den geest dier voorschriften leeren kennen, niet af te breken, hebben wij het voortgezet tot op onzen tijd, en behoeven er dan nu verder ons niet meer meê bezig te houden. Wij willen onze blikken nu elders wenden, en wel naar Gent. Gaven wij in 't voorgaande hoofdstuk een overzicht van Londensche, Delftsche en Amsterdamsche uithangteekens in de 17de eeuw, een dergelijk overzicht der Gentsche in 1820 ontleenen wij aan een werkje, dat wij zoo aanstonds zullen noemenGa naar voetnoot1). Aan herbergen te Gent zag men in dat jaar: de Eeuwigheid, op den Reep: Jan Aberdaan, Kromme-elleboog; het Dobbel Vierslag, Korenmarkt; Boerenhol, Kouter; de Gebloemde Os, buiten de Keizerspoort; de Lier van Apollo, Hoogstraat; de Opperliefde, buiten de Petercellepoort; de Rebbe, Lieve; de Gaper, Brugsche poort; Katje vangt de Muis, Rasphuisstraat; de Schommynkel, Brandstraat; de Vogelzang, Graslei; au Vert de Galand, Bennesteeg; het Smaksken, Predikheerenlei. Doch wij hebben het aan Leo d'Hulster, die, in een Nieuwjaarswensch van den knaap der Letterkundige Maatschappij te Gent, met de slecht gestelde of zonderlinge opschriften den spot dreef, te danken, dat wij nog meer Gentsche uithangborden uit het zelfde tijdvak kunnen noemen. Eerst zie 'k een huis hetwelk is Godt bequaem,
Wat verder staet geplaesterd op een muerken,
In plaets van: in het Verken, in het Uerken;
En eer ik aen den PommemaeckerGa naar voetnoot2) ben,
Zie 'k op een blik: Hier scheirt en coffertGa naar voetnoot3) men,
Hier is de Gaud-blomme; in het Schiepken, in de Strre;
Daer verft men zeyde en anderre goederre;
Hier LoozertGa naar voetnoot4) men; daer in den Hovennier;
| |
[pagina 95]
| |
Ginds in den BirGa naar voetnoot1) vercoept men weyn en bier.
En moet ik langs 't welriekend Meirhem dolen,
Daer lees ik: Hier vercoept men houilli-coolen.
Een uithangbord draegt in den Patrizot,
En op dat woord, gesteld voor Patriot,
Gedenk ik nog hoe wij onz' vorst verbanden,
Omdat hij hier het keersken woû doen branden.
Dan snel ik voort, vlieg St. ArnijtGa naar voetnoot2) voorbij,
En loop op nieuw hier logert men op zij';
De ZeytmaeteGa naar voetnoot3) is gelukkiglijk verdwenen;
Maer weêr is mij iets fraei voor 't oog verschenen:
Savaenstraet, die (waer hemel, of men 't haelt!)
Zoo schoon in 't fransch door Zeep-strate is vertaeld.
Middelerwijl ging men in Frankrijk voort met vernuft uit te kramen, al moest er dan ook veel valsch vernuft onder loopen. H. de Balzac, drukker te Parijs, en ook als romanschrijver bekend, gaf in 1823 een Dictionnaire des Enseignes de Paris uit, welke ons de Fransche uithangborden van den tijd der Restauratie leerde kennen als meest spelende met calembours en epigrammen. Later schreef A. Berty een artikel over de uithangborden in de Revue Archéologique de Paris (1855); Alfred de Bougy Enseignes de Paris, A. de la Quèrière Recherches historiques sur les Enseignes, behalve eenige- andere bijdragen in verschillende jaargangen van 't Magasin Pittoresque. In België aanvaardde Frans de Potter de taak een werk over de uithangborden te schrijven; het verscheen in 1861 te Gent onder den titel: Het boek der Vermaarde Uithangborden, verzameld door Frans de Potter. 't Is een beknopt werkje van slechts 180 bladzijden in klein formaat, en met eenige weinige afbeeldingen vercierd, maar dat evenwel veel merkwaardigs bevat, en voor de kennis der Vlaamsche uithangborden inzonderheid belangrijk is. De schrijver is zeer ingenomen met zijn onderwerp, tevens, als een echt Vlaming, een ijveraar voor de eer zijner moedertaal; maar de ingenomenheid met het eerste heeft den ijver voor de laatste een kleinen trek gespeeld, en hem verleid een misselijk basterdwoord de Vlaamsche poort binnen te smokkelen, het woord: Uithangbordologie, - dat wij alleen noemen, om te verklaren dat wij 't afkeuren en zulk een basterd niet in ons Hollandsch zullen toelaten. Werd zoo ten onzent als elders het wegnemen van oude en beroemde uithangborden, dat veelal het gevolg was der gemaakte verordeningen, doorgaans in de groote steden met onverschilligheid aangezien, niet zoo in | |
[pagina 96]
| |
kleine gemeenten of op 't land, waar zij niet zelden als eene der hoofdkurioziteiten van de plaats werden en nog worden aangemerkt. Men zal zich herinneren, hoe algemeen het verdwijnen van den vermaarden Geleerden Man te Bennebroek werd besproken en betreurd, ja hoe het zelfs aanleiding gaf tot een berijmde weeklachtGa naar voetnoot1). Even zoo gaf het uitbreken van een geheele straat te Londen minder aanleiding tot gepraat en geredetwist, dan het wegnemen van een uithangbord in een landstad. Voor weinige jaren kwam er een artikel in Punch voor, dat tot opschrift voerde: ‘de ezels te Kantelberg’Ga naar voetnoot2), en waarin de draak gestoken werd met de kommissie voor de publieke werken in die stad, die zware deliberaties had gehouden betreffende het uithangbord, dat Sir John Falstaff vertoonde en voor de herberg van dien naam prijkte, een huis, dat ruim drie eeuwen achtereen ten gerieve van het publiek had opengestaan. De beroemde ridder uit Shakspere's treurspelen van Hendrik IV hing aan een fraai ijzeren krulwerk hoog boven de straat en vormde een van de meest in 't oog vallende voorwerpen in het westelijk gedeelte van Kantelberg. Toen in 1787 aldaar een algemeen bevel werd uitgevaardigd tot het afnemen van al de uithangborden, waarvan velen het vrije verkeer belemmerden, werd dit eene met zoo veel eerbied aangezien, dat men het bij uitzondering op zijn plaats liet - tot in 1863, toen het zonder eenige bepaalde reden veroordeeld werd te worden afgenomen. Het was echter niet zonder groote moeite, dat men lieden vinden kon, genegen dat werk te verrichten, en het kostte vrij wat kannen biers om hen daartoe aan te zetten - zoo veel ontzag had vooral de mindere klasse voor het oude bord. Acht pond sterling werd aan 't werkvolk betaald, en het afnemen geschiedde, uit vrees voor een oploop, te drie uren in den ochtend; toch, volgens een nieuwsblad uit de plaats, niet dan onder het gefluit en gemor van den verzamelden volkshoop. De daad van Wandalisme was voorafgegaan door niet geringe uitboezemingen der publieke meening: de dagbladen waren vol artikels, die er over handelden: een adres met 400 onderteekeningen, waaronder die van een Parlementslid, van de Kanonniken en van de Geestelijkheid der hoofdkerk was aan de Kommissie gezonden, het verzoek bevattende, dat het bord bewaard mocht blijven, en de geheele gemeente was er over in opschudding. Een nieuw bord, dat den ridder zittende voorstelt, heeft het oude vervangen, doch is niet half zoo populair. Ga naar voetnoot+ Al mochten in Frankrijk de uithangborden niet langer over de straat uitsteken, de liefhebberij om ze met mooie, geestige en belangwekkende voorstellingen en opschriften te voorzien bleef in vollen bloei en menig winkelier te Parijs ontzag geen kosten om te dien opzichte aan den smaak | |
[pagina 97]
| |
zijner stadgenooten en vooral aan hun liefhebberij in kwinkslagen en woordspelingen te voldoen. Zoo zag men er een groep kindertjes, beschreven als: A la réunion des bons enfants. Zoo, bij een pruikemaker, onder zijn gepruikt kopstuk: Au ci-devant jeune homme; terwijl een slager op zijn geslachte lammeren een roerende toespeling maakte met een: Au tendre souvenir, een ordinaris een aangekleeden os vertoonde, met hoed, falie en omslagdoek, en daaronder: Boeuf à la mode, en een kousekooper een jonge juffer, die een nieuwe kous aanpaste, terwijl het knechtje voor haar geknield lag, met het onderschrift: A la belle occasion. Voor den winkel des barbiers las men gewoonlijk: Ici on rajeunit. Enkelen, dichterlijk gestemd, schreven:
La Nature donne barbe et cheveux,
Et moi, je les coupe tous les deux.
Of:
A toutes les figures
Dédiant mes rasoirs,
Je nargue les censures
Des fidèles miroirs.
En de Fransche kappers doen niet onder. Een kunstenaar in dat vak te Parijs in de Rue de l'Echaudé, heeft dezen vierling op zijn uithangbord:
o Têtes sans Coiffeur qui cherchez au hasard
Si vôtre barbe est longue et vos cheveux sans art,
Arrêtez-vous ici, vous êtes à l'enseigne
Du merveilleux rasoir et du magique peigne.
Een perruquier-coiffeur, in de Rue Notre-Dame de Nazareth heeft ter wederzijde van zijn deur:
Vous satisfaire est ma loi
Pour vous attirer chez moi.
Aux dames, par mon talent,
Je veux être un aimant.
En in de hoofdplaats van 't gewest Caux woont een haarsnijder-restaurant:
Touissaint, perruquier,
Donne à boire et manger,
Potage à toute heure
Avec légumes.
Par dessus on coupe les cheveux!
Snijdt de haren boven die potage avec légumes! Vooral ontleenden in Frankrijk meer en meer de uithangborden hun voorstellingen aan 't geen het onderwerp van de gesprekken van den dag uitmaakte; zoo zag men in onze dagen achtereenvolgens als zoodanig winkels A la Dame blanche, à la Sonnambule, aux Enfants d'Eduard, à la Tour de Nesles, au Sonneur de Saint Paul, aux Trois mousquetaires, au Prophête, allen, | |
[pagina 98]
| |
naar aanleiding van 't succes, dat de aldus genoemde operaas, tooneelstukken of romans hadden opgeleverd; doch vooral was de in 't lied van Beranger vereeuwigde Roger Bontemps een geliefkoosd type. Van de borden, naar aanleiding van gebeurtenissen van den dag geheeten, noemen wij: A la Présidence, à la Tour de Malakoff, au Palais d'Industrie, à la Bataille de Solferino, enz. - Sommige van deze uithangborden zijn zeer goed geschilderd: Les Noces de Vulcain, op den Quai aux fleurs, is een waar meesterstuk. Ook hier heeft men, even als te Parijs, niet zelden de uithangborden - of laat ons liever zeggen de namen - der winkels zien ontleenen aan de indrukken van het oogenblik. Zoo zag men ook te Amsterdam den Profeet, al was 't dan slechts in letters, op een bord verschijnen, toen de opera van dien naam hier fureur maakte, en kwam, kort na de opvoering van 't blijspel de Droom van Kaliforniën, boven de deur van een huis op den hoek van 't Rok-in en de TaksteegGa naar voetnoot1) het opschrift Californië te voorschijn. Toen de verschijning eener prachtige komeet aller oogen tot zich trok, kwam dat woord ook in zwarte letters voor een winkel te staan. In de zeventiende eeuw zou zeker wel een gaarkeuken zich daarvan hebben meester gemaakt en, al of niet indachtig aan zeker versje Wat of de lieden, die 't niet weten
Toch zulk een angst geeft voor komeeten?
Te noen, al hebb' ick goet ontbeten,
Hoor ik toch geerne 't woort: Kom eeten!
't woord hebben doorgesneden. Thans zet men zulk een naam boven winkels, waar ze geen de minste beteekenis of toespeling hebben. Maar dat wij tegenwoordig al zoo ver gekomen zijn, om, zelfs op onze uithangborden, ons met letters te behelpen, is wel een doorslaand bewijs voor de stijfheid en magerheid en 't gebrek aan kunstzin onzer eeuw. Even als met de komeet, ging 't met de doorgraving van Holland op zijn Smalst. Wel kwamen, toen daar een dagelijksch gepraat en geschrijf over was, de vier kursief gedrukte woorden voor menige tapperij te staan; maar 't was voor de chassinet-schilders bewaard, er zinspelingen op te maken. Ter gelegenheid der illuminatie kwam in de Rapenburgerstraat tegenover de Joden-houttuinen een chassinet met de voorstelling van een vrouw, zeer smal gerokt, aan wie een koopman een crinoline aanbood, met de woorden: ‘Jij bent Holland op zijn smalst.’ Zelfs de enkele geschilderde of gebeeldhouwde voorstellingen, die de gebeurtenissen van den dag op de uithangborden deden ontstaan, leve- | |
[pagina 99]
| |
ren nog geen bewijs van groote vinding op. Althans kunnen wij die niet zien in de omstandigheid, dat, toen in 't jaar 1830 onze schutters uittrokken en de t' huisblijvenden de hoofdwacht aan 't paleis betrokken, aan den ingang der Ellendigesteeg de Schutter als uithangbord verscheen (nu reeds: Van ouds de Schutter!), noch dat er, anderhalf jaar later, een monster-metalen Kruis te Dordrecht voor een koffijhuis kwam te pronken - een uithangteeken, dat, 25 jaar later, zich overal in 't oneindige vermenigvuldigde. Zeer klaar, dat, ook tot in de 19de eeuw, politieke uithangborden, die aan de heerschende partij min welgevallig schenen, wel eens moesten worden weggenomen. Dit althans was het geval met het opschrift, dat in 1815 boven een boerenherberg bij Cannes te lezen kwam, toen Buonaparte, van Elba komende, daar op 1 Maart in de buurt aan wal gestapt was.
Chez moi s'est reposé Napoleon,
Venez boire et celebrez son nom.
't Bord kwam natuurlijk na 1830 weêr te voorschijn en lokte sedert dien tijd menigen drinker uit. Aardiger is het gebeurde met een bord, dat na den dood van den banneling van St. Helena voor een Parijsch bierhuis kwam te hangen, en waarop onder een zerk met een treurwilg, Tombeau de Napoléon te lezen was. Er kwam last, dit oproerige motto te veranderen, en zoo deed ook de tapper, die zich schotvrij maakte met in de plaats daarvan te zetten: Bière de Mars. De gewoonte, om de lieden te noemen bij hun uithangbord, bleef, als in de 17de eeuw, nog lang onder de lagere volksstanden in zwang: zij leefde tot aan het begin dezer eeuw door en is nog niet geheel uitgestorven. Ja, niet slechts bij de doopnamen, ook bij de spotnamen, die den waren naam geheel deden vergeten, noemden de buren elkander. Zoo hing op Oostenburg, in de dagen, toen dat eiland nog bloeiende was onder de koesterende stralen der Oostindische Compagnie, aan een winkelhuis 't Garenvat uit. De winkelierster was een kort, ineengedrongen wijfje en daarom heette zij in de wandeling: Kop en gat in 't Garenvat! - en niemand in de buurt zelfs wist meer, hoe zij gedoopt was. Men ziet, het rijmt ook; en 't moest rijmen, anders was het niet bruikbaar: t ongerijmde wellicht, maar niet het rijmelooze konnen van ouds de Hollandsche ooren verdragen, en een stuk, dat niet op rijm was, zou in de 18de eeuw niet op het répertoire zijn toegelaten. Er leefde nog tot in 't begin van onze eeuw - langer niet; haar beschavende vijl nam alle scherpe punten weg - bij 't volk een rijm- en spotlust, die ons nog immer de helden van Breêro herinnerde. Rijm wist het volk altijd te vinden, bepaald als 't op bijnamen aankwam. In een Jordaansche straat hing, nu 50 of 60 jaar geleden, aan een aardappelenhuis 't Zeeuwsche Schip uit, en de bazin van dat huis, die met een paar leelijke scheele oogen uitkeek van onder de | |
[pagina 100]
| |
grijze haren, die haar steeds uit de muts hingen, was bij niemand onder een anderen naam bekend dan als de Scheele wip uit het Zeeuwsche Schip. Zoo sterk was die zinnebeeldige taal der uithangborden in de spreektrant van 't dagelijksch leven ingeweven, dat zelfs wij nog in onzen jongen tijd niet van de mooie dochter van Jan Willemsen of Willem Jansen, maar van de mooie dochter uit den Rookenden Moor of uit den Palmboom spraken: en zoo kon 't gebeuren, wat van mooi Truitje verteld wordt, die, ter kathechisatie zittende, op de vraag der oude matres: ‘Welke is uw eenige troost?’ ten antwoord gaf: ‘de zoon uit het Wieltje.’ Wat natuurlijk door gezegde matres voor een ingeving des satans werd uitgekreten. De gewoonte van huizen bij 't uithangteeken te noemen is nog niet geheel vergeten, zelfs al is het teeken zelf onder de handen van sloopers en herbouwers, in onze dagen zoo bijzonder werkzaam, geheel verdwenen. De Heer C.H. van der Noordaa te Maastricht schrijft ons, hoe daar nog vele huizen bekend zijn onder de namen van voorwerpen, die vroeger in den gevel waren gebeiteld, maar door ontruiming zijn weggeraakt; ja, dat men daar nog gewoon is te zeggen, niet: ik woon in die of die straat en in nummer zooveel, maar ik woon in het Zinkroer, of in de Smokschier (Snuiter) of in de Stad Remun (Roermond): ik moet een boodschap doen in de Roozekrans of in het Zweerd. Ook te Amsterdam is die gewoonte van huizen naar hun uithangteeken te noemen, schoon sinds lang reeds zeldzamer geworden, toch nog niet uitgestorven. Wij spreken niet van herbergen; daarbij leeft zij nog voortdurend in volle kracht; maar van deftige woonhuizen. Nog zegt men: op de Keizersgracht over de Gouwe Ketting: op de Heerengracht naast de Moriaantjes - even als men dit voorheen in de adresboekjes las. Dat in de aloude kinderdeuntjes, die wij van onze overgrootmoeder of van bakers en minnemoêrs gehoord hebben, dat uithangen een hoofdrol speelt, bij voorbeeld: Torentje, torentje, bossekruit!
Wat hangt er uit?
Een gouwe fluit, enz.
kan ons niet verwonderen; vermits die deuntjes, naar hun oorsprong, ons eenige eeuwen achterwaarts wijzen. Maar ook in onze dagelijksche spreekwijze leeft nog immers het oude denkbeeld, dat ieder wat uithangt. De eigenschappen, die wij iemand toekennen, bepaald de min gunstige, laten wij hen nog altijd uithangen. Zoo heet het nog: ‘den luiaard uithangen, den grooten heer uithangen, den gebraden haan uithangen, de fijne beschuit uithangen,’ enz. |
|