De uithangteekens. In verband met geschiedenis en volksleven beschouwd (2 delen)
(1867-1869)–Jan ter Gouw, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrijin verband met geschiedenis en volksleven beschouwd
[pagina 11]
| |
Tweede hoofdstuk.
| |
[pagina 12]
| |
schilderachtige of symbolische vercierselen, die in onze steden de winkelhuizen van oudsher onderscheidden. Bij de oude Egyptenaren willen de schrijvers der History of Signboards reeds een spoor van uithangteekens zien in korte opschriften, met een passend zinnebeeld daarbij, die den aard van den handel of den arbeid aanduiddenGa naar voetnoot1). En hoe weinig 't moge zijn, dat daarvan te onzer kennisse gekomen is, men schijnt daaruit toch te kunnen besluiten, dat bij deze oude natie reeds eenig begrip aanwezig was van 't gebruik en 't nut der uithangteekens. Intusschen, in de koopkontrakten van huizen vindt men wel de persoon van den eigenaar beschreven, en evenzeer het pand zelf, doch nergens wordt aan het huis een naam gegeven, waaruit, naar onze meening, afgeleid moet worden, dat het ook geen naam en bij gevolg geen uithangteeken bezat; er zijn in Egypte wel tempels, maar geen woonhuizen uit vroegere eeuwen bewaard gebleven, en, zoo men al mag aannemen, dat zich deze door symbolen hebben onderscheiden, dan zijn die met de gebouwen verdwenen. Men kent er zelfs geen fragmenten van. - Een enkel voorbeeld, dat niet onvermeld mag blijven, levert ons een voorstelling, die menigwerf op de tempelmuren voorkomt, namelijk die van groote masten met vlaggen, die voor de tempels gezet werden, om aan te kondigen, dat er een groote feestplechtigheid zou gevierd worden. Of nu in Egypte, even als in het Oosten, de verschillende beroepen elk hun eigen wijk hadden, is onzeker. Wel was dit omtrent enkele bedrijven niet alleen gewoonte, maar zelfs uitdrukkelijk voorgeschreven. Zoodanige bedrijven namelijk, als betrekking hadden tot het begraven van lijken, mochten alleen in bijzondere wijken gedreven worden. Men zou mogen verwachten, dat wij van de gewoonte der Grieken te dien opzichte meer kunnen weten; toch is onze kennis daarvan zeer beperkt en onbeduidend. Wel treffen wij bij Aristofanes, Lucianus en andere schrijvers nu en dan zinspelingen aan, waaruit men zou meenen te kunnen opmaken, dat aan de huizen in de Grieksche steden uithangteekens werden gevonden; wel spreekt Aristoteles van ‘voorwerpen, die boven de winkels hingen, en die, ofschoon klein, toch breedte en diepte bleken te hebben’Ga naar voetnoot2); maar van welken aard die voorwerpen waren, of 't geschilderde of uitgehouwen symbolen, dan wel de voorwerpen en gereedschappen zelve waren, die men ophing, is ons onbekend. Uit de aangehaalde plaats blijkt, dat zij niet bijzonder in 't oog vielen. Voor 't overige is 't uit verschillende plaatsen bij Demosthenes en andere schrijvers bekend, dat, te Athene | |
[pagina 13]
| |
aant.
Maar wel kenden de Grieken bordjes, die aan de huizen werden aangeslagen, om te kennen te geven, wie er woonde, soms met het bijschrift: ‘dat niets wat kwaad is hier binnenkome,’ of wel, dat zij te huur of te koop warenGa naar voetnoot2). Ook hadden zij pilaren, die mede in zekere opzichten als uithangteekens beschouwd kunnen worden. Sommige daarvan dienden als grenspalen, om de eigendommen aan te wijzenGa naar voetnoot3); op andere, bepaaldelijk te Olympia, werd de tekst gegrift der traktaten, die verschillende volkeren van Griekenland onderling hadden geslotenGa naar voetnoot4); en op weder andere, rondom den tempel van Eskulapius, te Epidaurus, hield men register van de namen der kranken, van den aard hunner ziekten, en van de middelen, waaraan zij hunne genezing te danken hadden.Ga naar voetnoot5) Met de Romeinen gaat ons meer licht in de zaak op, en dat de uithangteekens van allerlei soort bij hen bekend waren, kunnen wij uit talrijke plaatsen bewijzen. In de eerste plaats hadden bij hen de wijnhuizen veelal, even als bij ons in de middeleeuwen en nog lang daarna, een krans uithangen: zeker aanvankelijk een natuurlijken krans van wijngaardblâren, maar later een min vergankelijken in hout: wat toen reeds oorsprong gaf aan 't spreekwoord: ‘goede wijn behoeft geen krans.’ Een ansa of hengsel van een aker was het uithangteeken van hun posthuizen, en daarom werden die instellingen zelve ansae genoemdGa naar voetnoot6), een woord, waaruit ons hanse, de naam der groote middeleeuwsche handel-maatschappij, geboren is. | |
[pagina 14]
| |
Doch niet alleen zulke eenvoudige, primitieve uithangteekens, ook meer gekompliceerde, waar de kunst het hare bij in 't werk had gesteld, prijkten voor de huizen der Romeinen. Wij noemen, als eerste voorbeeld daarvan, den Beer met den hoed op, den Ursus pileatus, een uithangbord, dat zijn naam aan een geheele wijk - den vicus Ursi pileati in de Esquiliae - gaf, even als ten onzent een geketende duivel, op een bord afgebeeld, zijn naam aan het duyvel-aan-kettings-steechje gaf. Bij dien gehoeden Beer kunnen wij ook een gehelmden voegen, althans indien de fragmenten echt zijn, in 1615 door Pighius uitgegeven, en die betrekking hebben op zaken, te Rome voorgevallen in de jaren 586, 692 en 699 na de stichting van Rome (168, 62 en 55 vóór Kr. g.)Ga naar voetnoot1) Het tweede dier fragmenten luidt aldus: den vierden der Kalenden van April Die Gehelmde Beer, was zeker een soldatenkroeg, even als de Beer met den Hoed op een kroeg van gewone reizigers; immers, dewijl de Romeinen geen hoed opzetteden dan wanneer zij op reis gingen, was bij hen de hoed het symbool van den reiziger. En, moge al de echtheid dier fragmenten bestreden wordenGa naar voetnoot3), toch blijkt er uit, hoe de vernuftige bol, die ze in geval van onechtheid zou hebben verdicht, het bestaan van uithangteekens vóór de Romeinsche kroegen voor een uitgemaakte zaak hield, en opmerking verdient het, dat niet alleen geen der bestrijders van de echtheid, als Wesselingh en Le Clerc en nu onlangs ook Heinze, een grond ontleend heeft aan het niet bestaan van zoodanige teekens, maar dat juist zij, die, als vroeger Isaac Vossius en Dodwell, en later Lieberkuhn, de echtheid verdedigden, die kroegnamen juist onder hun bewijsgronden ten voordeele van hun beweren hebben opgenomen. - Maar wel degelijk echt zijn de blijspelen van Plautus; en nu laat deze, in den Trinummus, Lysitites zeggen: ‘'t is een onzinnige kwaal, zich te laten vervoeren naar de herberg, waar Kupido uithangt,’Ga naar voetnoot4) en ofschoon de man zich van een beeldspraak bedient en eenvoudig zeggen wil: ‘'t is verkeerd, de meisjes na te loopen,’ bewijst die beeldspraak toch, dat er aan de herbergen gewoonlijk een uithangbord prijkte. Dat die uithangteekens voor de deur op palen gesteld werden, blijkt uit | |
[pagina 15]
| |
aant.
Maar dat de Romeinen ook geschilderde uithangborden hadden of wel muurschilderingen, die tot hetzelfde oogmerk dienden, blijkt insgelijks uit plaatsen van meer dan eenen schrijver. Fedrus verhaalt, dat het verslaan der muizen door een leger van wezels een historie was, die men aan de kroegen kon zien afgebeeldGa naar voetnoot3). En dat er onder die schilderingen moeten geweest zijn, aan welke geen kunstwaarde ontbrak, leert ons wederom Horatius, waar hij met lof gewaagt van de houding der kampvechters, die hij met roodaard of houtskool geteekend zag, zoo levendig en vol natuur in 't hanteeren der wapenen en 't afweeren der slagenGa naar voetnoot4). Ook Cicero heeft, volgens sommige uitleggers, op een uithangbord gedoeld, waar hij, zekere grap van den redenaar Krassus verhalende, dezen aldus sprekende invoert: ‘Nu zal ik u wijzen, hoe gij er uitziet. - Doe dat als 't u belieft, antwoordde de ander. Toen wees ik met den vinger naar den Haan, die op 't schild van Marius Cimbricus op de Nieuwmarkt staat afgebeeld met zijn uitgestoken tong en slappe hangwangen - wat een algemeen gelach veroorzaakteGa naar voetnoot5).’ Plinius zegt, dat Lucius Mummius de eerste te Rome was, die een geschilderd bord tegen de buitenzijde van zijn huis hing, en, na dit verhaald te hebben, vervolgt hij aldus: ‘Voorts vind ik, dat die borden gewoonlijk op de Markt waren geplaatst; van daar die grap van Krassus (hier volgt de aardigheid van den haan van Marius). Ook zag men op de Markt de voorstelling van den Ouden Herder met zijn staf, waarvan de Germaansche afgezant, op de vraag hoe hij dat vond, antwoordde, dat hij zoo'n vent zelfs levend niet prezent wou hebbenGa naar voetnoot6). Ook Fabius deelt, volgens Quinctilianus, de geschiedenis van den haan mede, welke hij aldus zou hebben verklaard: ‘er waren kroegen rondom de markten, en die schilderij hing daar als een uithangbord ten toon.’Ga naar voetnoot7) | |
[pagina 16]
| |
Wij kunnen dus gerust als bewezen beschouwen, dat er te Rome uithangteekens, ja geschilderde uithangteekens in gebruik waren, en dat de laatste belangwekkend genoeg waren om de aandacht van schrijvers en dichters te trekken en om ze den vreemdelingen aan te wijzen: en wij kennen zelfs twee dier geschilderde uithangborden aan wijnhuizen op het Forum: het Schild van Marius Cimbricus, en den Ouden HerderGa naar voetnoot1). Maar wat behoeven wij ons eigentlijk in een onderzoek te verdiepen aangaande de vraag of er uithangteekens waren in de hoofdstad van 't Romeinsche Rijk, wanneer wij ze in milden overvloed vinden in de bouwvallen der provinciesteden? Uit een grafsteen, te Narbonne gevonden, blijkt, dat aldaar, in de dagen toen die stad den Romeinen onderworpen was, zekere Eros L. Afranius, vrijgelaten van Cerealis, kastelein was in den Haan.Ga naar voetnoot2) En om bewijzen uit denzelfden of uit vroegeren tijd te vinden, hebben wij slechts het oog te wenden naar Herkulanum en Pompeji. Enkele waren geschilderd; maar meestal werden zij in steen of terra cotta gebeeldhouwd en in de pilasters geplaatst, die voor het open winkelfront stonden. Zoo heeftmen er een Geit, ten teeken, dat daar melk te krijgen was; zoo een Ezel in den molen, het uithangteeken van een bakker. Twee apothekers te Pompeji, de een in de Herkulanum-straat, de ander tegenover de bazilika, hadden op hun uithangborden de slang van Eskulaap, met een ananas in den bek. Aan een wijnhuis te Pompeji hing een bordje uit met twee slaven, die een grooten wijnzak aan een stok droegen, niet ongelijk aan de afbeelding van twee bierdragers, die men op een gevelsteen kan vinden, als men van den Voorburgwal komt en, de Dirk-van-HasseltssteegGa naar voetnoot3) inslaande, zich aldaar in het Louwensteegje begeeft, een eng slopje, alleen voor dunne lieden toegankelijk. De steen is aldaar laag in den | |
[pagina 17]
| |
muur gemetseld en blijkbaar van elders
aangebracht, wellicht van het Bierdragershuisje, dat weleer op den Nieuwezijds-voorburgwal tegenover de Nieuwe Kerk stond. De kleeding duidt de eerste helft der zeventiende eeuw aan. Aan een ander wijnhuis te Pompeji zag men Bacchus zelf, een tros druiven uitpersende. Nog vond men aan een parfumeurswinkel in de Merkuriusstraat een uitvoerige voorstelling van verscheidene handelingen, die tot het vak behoorden, als: vier man, een groote doos torschende, vol potten met welriekend vocht: anderen, bezig met een lijk te balsemen, enz. Ook een bord, niet ongelijk aan dat, waar Horatius van spreekt, de Twee Kampvechters vertoonende, en daar onder: ‘wie dit schendt, zal den toorn van Venus op zich laden,’ of eigentlijk, in het Pompejaansche jargon, dat Romeinsche schoolmeesters voor een kakografie konden doen dienen: AbiatGa naar voetnoot1) Venerem Pompeiianama iradamGa naar voetnoot2) qui hoc laeserit. Zonderling verschil van toen en thans. Toen schrikte men de straatschenders af met ‘den toorn van Venus’; thans met een ‘op order van de Politie.’ - 't Zou niet onbelangrijk zijn te onderzoeken, voor wie van beiden de rinkelrooiers meer ontzag hebben, voor Venus of voor een agent: en wij bevelen 't onderwerp een' doctorandus voor een antiquarisch-economico-politisch-literarisch-juridische dissertatie aan. Een Pompejaansche schoolmeester had op zijn uithangbord een jongen, die een pak slaag krijgt. Zet vrij groote oogen op, paedagogi en schoolverzorgers onzer dagen. Dat heette de school uitlokkend maken voor de jeugd, niet waar? Die blinde heidenen, die onderwijzen en ranselen als woorden van eenerlei beteekenis beschouwden! Maar, zonder eens te gewagen van de Hebreeuwsche schoolmeesters, aan wie Salomo de roede rekommandeerde, 't was bij ons juist hetzelfde. Hier gaf de Rektor van 't Groot-school Kristelijk onderwijs, en nog voor kort geleden stonden in den gevel van het huis in de Gravenstraat, waarin hij gewoond heeft, plak en gard in den gevel uitgehouwen; 't zou intusschen almede nog eens te onderzoeken staan, hoe de jongens er over denken, (waar 't hier toch in de eerste plaats op aankomt) en of ze zulk een kastijding, als op 't uithangbord vertoond werd, afschuwelijker vinden dan de marteling van 't schrijven van eenige werkwoorden of verzen als strafwerk. Gij moogt er voorloopig de Grammatica latina op naslaan blz. 106 en 111Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 18]
| |
Op andere bordjes zag men het anker, het schip, een soort van kruis; te Herkulanum een zeer aardig schoenmakers-bordje: een mooi geschilderd Kupidootje, met een paar damesschoentjes, waarvan hij er een boven 't hoofd en 't ander in de hand hield: wat toch bevalliger was en smaakvoller dan onze Hollandsche bordjes, met een schoen aan de eene en een laars aan de andere zijde beschilderd, en daartusschen den naam van den baas, met zijn gildetitel: ‘Mr. Schoen- en Laarzemaker.’ Maar bij ons deed de schoenmaker 't dikwijls af met een leest uit te hangen, en dat de Romeinsche ambachtslieden de werktuigen en gereedschappen van hun handwerk tot uithangteekens gebruikten, is niet alleen daarom waarschijnlijk, omdat dit de eenvoudigste en sprekendste aanduiding was van hun beroep, maar een blik op de grafsteden in de katakomben leert het ons. Daar ziet men op de zerken allerlei figuren afgebeeld, zinspelende òf op den naam òf op het beroep van den ontslapene. Wat de eerste betreft, wij herkennen daarin reeds diezelfde liefhebberij om met namen te spelen, waaraan wij in later tijd, zoo wel op wapenschilden als op uithangborden, ruimschoots zien bot vieren. Op 't graf van Draconius prijkt een draak, op dat van Onager een woudezel, op dat van Umbricius een schaduwrijke boom, op 't graf van Herbacia een paar mandjes met kruiden, op dat van Porcula een bigge. En, gelijk deze figuren niet zonder beteekenis waren, zoo waren die van de andere soort het evenmin. Op den grafsteen van Diogenes den doodgraver is een houweel met een lamp afgebeeld, op dien van Bauto en Maxima, timmerlieden, een zaag, een beitel en een boor; op dien van Veneria de modiste een spiegel en een kam. Voorts heeft de arts een kopglas op zijn graf, een poelier een mand met wild, een landmeter een duimstok, en een bakker een molensteen met korenaren. - Was het nu bij de Romeinen gebruikelijk, zelfs nog op de rustplaatsen der dooden, door de werktuigen of symbolen van het ambacht aan te duiden, met welken arbeid zij bij hun leven den kost verdienden, dan mag men zonder te groote vermetelheid aannemen, dat diezelfde of dergelijke teekens ook aan de woonplaatsen der leven- | |
[pagina 19]
| |
den uithingen, waar zij hun zeker ruim zoo veel dienst en voordeel konnen doen. Maar bovendien, op de vazen, potten en andere voorwerpen van Romeinschen oorsprong, die in de laatste jaren werden opgedolven, treft men telkens een fabriekmerk aan. Werd dit op het gefabriceerde aangebracht, als bewijs der echtheid van den oorsprong, dan moest onmisbaar een dergelijk merk aan de fabriek zelve als uithangteeken aanwezig zijn. En hadden de fabrieken uithangteekens, dan zullen die bij de beroepen wel niet ontbroken hebben. Zoo zien wij reeds bij de Romeinen het gebruik van allerlei uithangteekens, zoo wel borden en gevelsteenen, als zinnebeeldige werktuigen in volle ontwikkeling, en, in 't algemeen genomen, reeds vrij gelijk aan die, welke onze voorouders bezigden, hoewel toch ook, als wij later zullen aantoonen, met een aanmerkelijk verschil. Nog een uithangteeken, dat de Romeinen hadden, verdient, om zijn eigenaardigheid, niet onvermeld te blijven. Voor menigen winkel namelijk of kroeg placht men bij hen een kooi uit te hangen, waarin een papegaai of ekster zat, die den voorbijganger zijn salve (‘wees gegroet’) toesnaterde, op die wijze zijn aandacht trekkende en hem als 't ware uitnoodigende, binnen te treden. Wij durven niet stellig beweeren, dat deze bevallige gewoonte ook bij latere volkeren is nagevolgd; maar zeker is het, dat wij ons, vooral uit onze jeugd, menige dorpsherberg herinneren, waar een makke raaf of ekster op het erf liep en den bezoeker of bezoekster met een ‘dag baas!’ of ‘goeje morgen juffrouw!’ verwelkomde. Dat de vogel zich bij zijn toespraak nooit in de sekse vergiste durven wij niel verzekeren. Dat het bij de Romeinen ook niet ongewoon was, naambordjes voor de huizen te plaatsen, daarvan kan men zich nog in de Zilversmidsstraat te Pompeji overtuigen. Ook kenden zij de te huur- en te koop-bordjes en, even als de Grieken, de platen, waarop de hypotheken werden ingeschrevenGa naar voetnoot1). Al die uithangteekens waren bekend onder den algemeenen naam van signum, vooral onder dien van titulus. Dat woord titulus schijnt bij verdubbeling gekomen van tollo (ik draag) en de naam werd het eerst gegeven aan de vierkante plankjes, die, bij gelegenheid van den optocht, te Rome den zegevierenden veldheer toegekend als loon zijner dapperheid, op speerpunten voor hem werden uitgedragen. Vervolgens werd de naam van titulus gegeven aan elk biljet, dat op plankjes werd aangeplakt, 't zij het een naam- of huurbordje was, 't zij het de hypotheek vermeldde, gevestigd op het huis, tegen 't welk het was vastgespijkerd. In de derde plaats noemde men met dat woord den band, die om een rol perkamenten geslagen was, en op welken de opschriften der perkamenten, | |
[pagina 20]
| |
aant.
In verscheidene wetten en dekreeten is bij de Romeinen de onschendbaarheid van den titel gehandhaafd, en zijn bepalingen daaromtrent vastgesteld, zoo b.v., dat niemand zijn teeken of merk op goederen plaatsen mocht vóór de uitspraak van het vonnis, dat ze hem toeweesGa naar voetnoot2); zoo, dat niemand zijn pandmerk stellen mocht op het erf, dat door een ander bezeten werdGa naar voetnoot3); zoo, dat niemand zich mocht aanmatigen zoodanige titels of koninklijke vlaggenGa naar voetnoot4) als waar de eigendommen van den keizer of van groote heeren meê pronkten op zijn huizen of gronden te stellenGa naar voetnoot5). Dat, wanneer verbeurdverklaringen plaats hadden, er bordjes werden aangeslagen, schijnt evenzeer uit de Romeinsche wetten te kunnen worden opgemaaktGa naar voetnoot6). Voorts werd gewaakt tegen hetgeen sommige zich veroorloofden, die op de roerende goederen van overledenen merkteekens (signacula) stelden, en aan de onroerende bordjes (tituli) hingenGa naar voetnoot7). Dat de Consuls van andere steden of volkeren, even als de πρόζενοι bij de Grieken, ook bij de Romeinen hun uithangteeken tessera hospitalis hadden, schijnt aan geen twijfel onderhevigGa naar voetnoot8). Ten slotte dient nog de phallus als uithangteeken vermeld. Velen, die hem niet alleen aan onderscheidene Pompejaansche gevels vonden, maar ook elders aantroffen, als verciersel, en in tallooze vormenGa naar voetnoot9), hebben zulks | |
[pagina 21]
| |
willen aanvoeren als een bewijs voor de verregaande losbandigheid en liederlijke zeden der Romeinen. Zonder deze te willen verdedigen, moeten wij protest aanteekenen tegen het daaruit geput bewijs. De phallus had toch en heeft nog ongeveer gelijke beteekenis als het kruis, op een boerenhofstede geteekend of aan een snoer op 't lijf gedragen: hij diende ter afwering der booze geesten. De invloed vooral van den mal' occhio werd vóór 18 eeuwen in Italiën, en bijzonder in het zuidelijk gedeelte, evenzeer gevreesd als thans, en daar tegen droegen toen en dragen nog mans en vrouwen talismans bij zich, die den vorm van den phallus vertoonen of waar een phallus op afgebeeld is. Heeft, ook in onze dagen, een Italiaan zoodanigen talisman niet bij zich en vreest hij den boosaardigen invloed van dezen of genen, dien hij ontmoet, dan haast hij zich, met de vingers de figuur van het afweeringsteeken na te maken. |
|