Poëtische werken. Deel 12. Mengelpoëzy. Deel 4: Gedichten, zoo oude als nieuwe(1867)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 265] [p. 265] De aanhaling. Eens ging een Kommies aan den zeekant in 't rond: ('s Mans naam zal ik liefst u verzwijgen.) Hy dacht, zoo hy hier eens een smokkelaar vond, Wat lof en wat loon hy zoû krijgen. Hy was er geweest van des morgens al vroeg, Wanneer hy Louw Hendriks ontmoette, Die, zwoegend, een fustjen met brandewijn droeg, En dien hy dus minzaam begroette: ‘Vriend Louw! in dat fustjen is meer dan één kan: Kunt gy het biljet er van toonen?’ - ‘Wel zeker,’ sprak Louw: ‘maar gy zult my, goê man! Daarvan, voor als nog, wel verschonen.’ - ‘Hei! hei!’ riep nu de ander: ‘er wordt met de wet Zoo makk'lijk de draak niet gestoken, Onthoû gy uw dag maar. Gy hebt geen biljet: Die drank is voorzeker gesloken. [pagina 266] [p. 266] ‘Gy loopt in het net, en dat vaatjen is prijs. Kom! breng het maar fluks naar d'Ontfanger.’ - ‘Wat zoû ik?’ zei Louw: ‘wel dan ware ik niet wijs. Is 't prijs - dan draag ik het niet langer.’ - Zoo sprak hy en zette het neêr in het zand; Wijl de ander niet lang zich beraadde, - Er was hier noch kruier noch kar by de hand - En 't fust op zijn schouderen laadde. Nu kuierden beiden de weilanden door: De zon was ten toppunt gestegen: Het was nog twee uren naar 't naaste kantoor, En hobbelig waren de wegen: Louw floot soms een deuntjen, wijl de arme Kommies Niet afliet van blazen en hijgen; Maar echter hy gaf om vermoeidheid of niets, Hij zoû er zijn loon wel voor krijgen. Zy hadden een uurtjen geloopen omtrent, Toen Louw zeî: - 't leek d' ander wel droomen - ‘Zet neêr maar uw vracht, want de reis is ten end: Wy zijn aan mijn woning gekomen.’ - ‘Neen,’ zei de Kommies weêr, ‘het fustjen moet meê: Ik mag u volstrekt niet verschonen.’ - ‘Och vriend,’ hernam Louw: ‘laat het fustjen met vreê Ik zal het biljet u vertoonen.’ - [pagina 267] [p. 267] ‘'t Biljet! - En waarom dat zoo straks niet gedaan?’ ‘Wel vriendlief! waarom het verzwegen? Ik meende, toen ik aan den dijk u zag staan, Je waart om een vrachtjen verlegen: En zie, ik was juist met een helper gediend. Dat fust viel zoo zwaar te behandelen. Heb dank voor je moeite en ik wensch, goede vriend! U verder pleizierig te wandelen.’ Vorige Volgende