Poëtische werken. Deel 12. Mengelpoëzy. Deel 4: Gedichten, zoo oude als nieuwe(1867)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 268] [p. 268] De vader aan zijn eenig zoontjen. (Ode.) U wijd ik heden mijn gezang, Gelukkig kind! zoo mild bestraald met zegen!... Maar laat ik eerst van uw behuilde wang Die traantjens veegen. Gy, op wiens pad, by 's levens lentegloor, Slechts rozen zonder dorens groeien.... Pas op wat, Jans! daar stopt hy erwten in zijn oor. U, wien genot en zoetheên tegenvloeien, Wien nog geen zonde drukt, geen bange smart beknelt! Wat heeft hy in zijn mond? Bewaar ons! 't is een speld. Bevallig wicht! gy liev'ling van ons allen, Zoo vlug en dartel als het vinkjen in de lucht! De gangdeur toe, hy mocht nog van de trappen vallen. Aanminnig voorwerp van elks teêrheid! - Wel geducht! Let op toch, Jans! hy zal zijn doek aan 't vuur verzengen. Gij, wien wy onze zorgen brengen, [pagina 269] [p. 269] Uit wiens bestaan ons dierbaarst heil ontspruit! Gy hechtste schalm in onze huwlijksketen!... De drommel haal' den stout en guit! Hy heeft mijn inktpot omgesmeten. Gy Cherub! die, wanneer de maan Deze aard verlicht met zilvren glansen, Bestemd schijnt, om de blijde dansen Der luchtige Elven voor te gaan... Verbied dat kind, den poedel zoo te slaan! Lief bijtjen, dat den honig weet te puren Uit ieder bloempjen, naar uw keus! Wat ligt hy weêr te plukken aan zijn neus! U, al mijn troost in droevige uren! U, vaders hoop en glorie bovendien.... Wie leert dat kind, zoo scheel te zien? Blijf steeds 't geluk u frissche bloemen strooien. Pas op! hy zal zijn tol nog in den spiegel gooien. Lief duifjen van onze ark.... Daar stoot hy aan de kom: Nog éénen duw, dan ligt zy om.... In 't huwlijksnest gekweekt met onverpoosde zorgen... Wat drenst en jankt hy dezen morgen! By wiens geboorte een heilgodes Ons huis betrad, die mild u woû gedenken.... Foei! wat bemoezelt hy zijn hes.... En kwistig met haar gaven u beschenken... Jans! Jans! hy heeft een mes! [pagina 270] [p. 270] Speel, dierbaar kind! met ongestoord genoegen: De zoete vreugd mag aan uw leeftijd voegen: Dat vrij uw lust voldoening zoek! Ik zeî het wel, dat al die koek, Dien Trui hem gaf, hem misselijk zou maken. o! Dat de vreugd, die thands uw schuldloos hart doet blaken, Bestendig, duurzaam, wezen kon! Daar knipt hy, Janslief! met een schaar in uw japon. Zoet rozenknopjen! dat uw blaêrtjens gaat ontsluiten.... Ga naar Mama, en laat je neus reis snuiten! Zoo zacht, zoo geurig en zoo frisch! Hy maakt my ziek, zoo vuil hy is. Bekoorlijk als Auroor, in 't Oosten doorgeblonken.... 'k Woû dat dat raam een tralie had! 't Ontluikend brein verlicht met louter hemelvonken.... Breng toch dien bengel weg, mijn schat! Ik kan geen letter verder schrijven, Indien hy langer hier moet blijven. Vorige Volgende