Poëtische werken. Deel 12. Mengelpoëzy. Deel 4: Gedichten, zoo oude als nieuwe(1867)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 227] [p. 227] De vlinder. ‘Schoone Vlinder! staak uw spelen. Waarom waagt ge uw pronklivrei Op die schrale en koude hei? Zoek de warme boschstruweelen, Schoone Vlinder (sprak de Wijze) Berg u onder 't najaarsloof: Vrees, dat, eer nog 't maanlicht rijze, De avondkoelte u 't leven roof!’ ‘Zal op nieuw de duinroos tieren? (Sprak het Knaapjen) zeg het my, Schoone Vlinder, die zoo blij In de najaarszon blijft zwieren! Zeg my, zal op nieuwe bloemen, Zal op versch en lachend groen Weêr 't herboren aardrijk roemen In het lentejaarsaizoen?’ [pagina 228] [p. 228] ‘Vlinder! kunt gy 't my vertellen, (Sprak het Meisjen:) heeft geen maagd Ooit de reden u gevraagd Van haar innig boezemkwellen? 'k Voel my vaak ontrust en bevend: Zoû dit ook van liefde zijn? Zeg het, Vlinder! vrolijk zwevend In den lentezonneschijn.’ Vorige Volgende