Poëtische werken. Deel 12. Mengelpoëzy. Deel 4: Gedichten, zoo oude als nieuwe(1867)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 204] [p. 204] De verschijning. 't Was nacht: de lucht stond droef en zwart: Maria was ter rust gegaan, En bad voor haren Eduard, Voor hem, die zwierf op d'Oceaan. Dan wijl zy treurig aan hem dacht, Daar klonk haar fluist'rend van naby Een stem in de ooren, stil en zacht: ‘Maria! ween niet meer om my.’ Daar wendde zy het hoofdtjen om: En naast het rustbed - bange schrik - Stond hy, haar dierb're bruidegom, Met bleek gelaat en hollen blik: ‘Maria! liefste - ver op zee Slaapt, diep beneden 't golfgetij, Mijn zielloos overschot in vreê. Maria! ween niet meer om my. [pagina 205] [p. 205] ‘Drie endelooze dagen lang Zwierf onze boot op 't pekelveld: Drie donkre nachten, koud en bang, Bekampten wy het stormgeweld. Vergeefs geworsteld met den dood; - Maar thands - het noodweêr is voorby - Stil rust ik in der baren schoot. Maria! ween niet meer om my. ‘Maria! liefste! wees gereed! Ras vindt gy op die kust my weêr, Waar liefde van geen zorgen weet, En, daar, geen droevig scheiden meer.’ Hier kraaide luid de morgenhaan, En 't spook, verdampend aan haar zij, Deed, fluistrend, nog dees taal verstaan: Maria! ween niet meer om my.’ Vorige Volgende