Poëtische werken. Deel 12. Mengelpoëzy. Deel 4: Gedichten, zoo oude als nieuwe(1867)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 202] [p. 202] De ban der Kroaten. Een Ban leefde in 't Kroatenland, Van macht en aanzien hoog, Maar hy was doof aan 't rechter oor, En blind aan 't linker oog. Hy hoorde met dat rechter oor Des Priesters wijs vermaan, En zag slechts met dat linker oog Het leed des landvolks aan. Gestaêg werd, voor zijn rechterstoel, Wie geld had, straks beticht: En dan, het vonnis was geveld, En klaar het strafgericht. Bey Humanay werd dus onthoofd Die vrij wat goed bezat. En ook Waaiwode Zambolich: De Ban verwierf hun schat. Zijn misdaên riepen wraak tot God, Die macht aan geesten gaf, [pagina 203] [p. 203] Den booswicht, in het uur des slaaps, Te kwellen tot zijn straf. 's Nachts kwamen, als de wreede Ban Ter ruste was gegaan, En Humanay en Zambolich Aan 't voeteneinde staan. Vervaarlijk glansde beider oog, De lange nachten door, Tot dat der sterren glans verschoot, Voor d'eersten morgengloor. Dan boog zich 't aak'lig geestenpaar, Met spottende afscheidsgroet: Dan rolden hun, van steun beroofd, De hoofden voor den voet: - Tot, (na een koude middernacht) Bey Humanay hem vroeg: ‘Gy lompert! groet ge ons nooit weêrom? ‘Wij groeten u genoeg.’ En toen de Ban, vol doodschen schrik, Aan 't vreemd verzoek voldeed En 't hoofd boog, viel het van de romp En rolde op 't vloertapeet. Uit het Illyrisch. Vorige Volgende