Poëtische werken. Deel 11. Treur- en blijspelen. Deel 4
(1862)–Jacob van Lennep– AuteursrechtvrijEerste tooneel.
mercutio, benvolio, paadje en Dienaren komen op.
mercutio.
Waar drommels mag die Romeo schuilen? Is hy in de afgeloopen nacht niet t'huis geweest? | |
[pagina 154]
| |
benvolio.
Niet by zijn vader althands, gelijk ik van zijn dienaar gehoord heb.
mercutio.
O! die bleeke, hardvochtige Rozalinde kwelt hem zoo, dat hy nog mal zal worden.
benvolio.
Tebaldo, de neef van den ouden Capulet, heeft een brief aan het huis van Montecchio gezonden.
mercutio.
Een uitdaging, of ik laat my hangen.
benvolio.
Romeo zal die beantwoorden.
mercutio.
Ieder man, die schrijven geleerd heeft, kan een brief beantwoorden.
benvolio.
Maar ik vrees, hy zal den schrijver van den brief beantwoorden en hem willen toonen, wat hy doen durft als hy getergd wordt.
mercutio.
Och! arme Romeo! hy is al dood, hy heeft een dolksteek bekomen uit het zwarte oog van een witte jonkvrouw; hy is met een minneliedtjen door het oor geschoten en zijn hart is gekloofd door een pijl van het blinde boogschuttertjen. En is hy nu een man, om Tebaldo te staan.
benvolio.
Wel, wat is Tebaldo?
mercutio.
Tebaldo! een baas in 't maken van komplimenten, een kaereltjen, dat vecht, gelijk gy muzyk leert: dat tijd, maat en proportie in acht neemt, op de kleinste rust naauwkeurig let, een, twee en de derde, brr! vlak in je borst: een echte slachter van een zijden knoop: een duellist van 't eerste water! Ha! de onsterfelijke passado! de punto reverso! In alles is hy t' huis. (tebaldo komt op.)
benvolio.
Nu - als men van den wolf spreekt... daar komt onze man in eigen persoon.
mercutio.
Ik ben tot zijn dienst.
tebaldo, naar binnen sprekende.
Wacht my hier: ik heb aan deze lieden iets te zeggen. (Tegen Mercutio en
| |
[pagina 155]
| |
Benvolio.) Een woord met een van u, mijne Heeren!
mercutio.
Niet meer dan één woord met één van ons? Dat is wel volgends 't oude spreekwoord: ‘een man een man, een woord een woord.’
tebaldo.
Gy zult my mans genoeg vinden, mijn Heer! indien gy my daartoe gelegenheid geeft.
mercutio.
Kunt gy de gelegenheid niet nemen, al wordt zy niet gegeven?
tebaldo.
Mercutio! gy gaat om met Romeo...
mercutio.
Ga ik met hem om? maakje ons tot omwandelende muzykanten? dan zal je voorwaar slechte harmony hooren. Hier (op zijn degen slaande) is mijn strijkstok, die u zal laten dansen. Omgaan! bij mijn ziel!...
benvolio.
Bedenkt, wy staan op d' openbaren weg:
Zoekt voor uw twist een afgezonderd oord,
En redeneert bedaard of gaat van hier; -
Want aller oogen zijn op u gevest.
mercutio.
Wel, de oogen zijn gemaakt om meê te zien.
Dus, laat ze kijken. Ik verlaat deez' plek
Voor niemand.
(romeo komt op.
tebaldo.
'k Zoek geen verd'ren twist met u:
Hier komt hy aan, de knaap, dien 'k hebben moet.
mercutio.
De knaap, dien gy moet hebben! - Nu, ik laat
My levend villen, zoo hy uw livry
Ooit dragen wil: u volgen zal hy, ja,
Zoo gy hem blieft te roepen in het veld.
En dan wellicht vindt gy den knaap een man.
tebaldo.
De haat, dien ik u toedraag, Romeo!
Schaft my geen beter woord: gy zijt een schurk!
romeo.
Tebaldo! hoor my aan: de reden, die
Ik heb om u te minnen, doet my kalm
| |
[pagina 156]
| |
Uw hoon verduren; 'k weet, ik ben geen schurk:
En dus, vaarwel! Ik zie, gy kent my niet.
tebaldo.
De hoon, dien gy my aandoet, wordt alleen
Door bloed gezoend. Dus keer, en trek uw zwaard!
romeo.
'k Betuig u, 'k heb u nimmermeer gehoond,
En heb u lief, meer dan gy denken kunt.
Eens wordt u de oorzaak van mijn vriendschap klaar.
Dus, goede Capulet! - een naam, my thands
Zoo dierbaar als mijn eigen - wees te vreên!
mercutio.
Wat! - Bakt hy zoete broodtjens? Wie had ooit
Van Romeo zoo laffe taal verwacht!
Tebaldo! rottevanger! gaat gy meê?
tebaldo.
Wat is 't, Mercutio! dat gy verlangt?
mercutio.
Niets anders, beste kattekoning! dan een van uw negen levens, om, zoo gy naderhand nog trek gevoelt, de acht andere tot stokvisch te slaan. Wilt gy uw degen by de ooren uit zijn doos halen? haast u, eer gy den mijnen om uwe ooren gevoelt voor gy nog klaar zijt. tebaldo, zijn degen trekkende.
Ik ben gereed.
romeo.
Waardste Mercutio! steek op uw zwaard.
mercutio.
Kom, beste Heer! Uw passado!
(Mercutio en Tebaldo vechten.)
romeo.
Trek, mijn Benvolio! en sla met my
Hun degens neêr! - Laat af! - Mercutio!
Tebaldo! Schaamt u! ieder straatgevecht
Is door den Vorst op levensstraf verboôn -
Laat af, Tebaldo! - Mijn Mercutio!
(Terwijl hy Mercutio wederhoudt, wordt deze door Tebaldo gewond, die zich daarop verwijdert.)
mercutio.
Ai my! ik ben gewond! de drommel haal
Uw beide Huizen! Bleef hy ongedeerd?
benvolio.
Gewond?
mercutio.
Een prik, een krab; maar 't is genoeg.
| |
[pagina 157]
| |
Waar is mijn Paadje? haal een Chirurgijn!
(Paadje af.)
romeo.
Hoû moed! uw wond is vast niet van belang.
mercutio.
Neen! ze is niet zoo diep als een put, noch zoo wijd als een kerkdeur; maar ze is wijd en diep genoeg. Ik heb mijn bekomst; laat morgen naar my vragen, en je zult zien wat een bedaard man ik geworden ben. Ik heb wat ik noodig had... de drommel hale allebei je Huizen! Verbruid! zoo'n kattekoning, die iemand dood krabt! zoo'n snoever, zoo'n pochhans, zoo'n schoelje, die vecht naar de regels van de wiskunst! wat deedje tusschen beiden te komen! Ik kreeg den steek onder uw arm door.
romeo.
Ik deed alles om bestwil.
mercutio.
Help my in 't naaste huis, Benvolio!
Eer ik op straat bezwijk. - De drommel haal
Uw Huizen allebei. - Zy hebben my
Tot wormen-aas gemaakt. Ik heb het beet,
En wel sekuur. - Uw Huizen, 'k woû dat zy...
(Benvolio brengt bem in een nabijgelegen woning.)
romeo.
Deze Edelman, des Hertogs bloedverwant,
Mijn trouwe vriend, verwond om mijnentwil?
Mijn naam geschandvlekt door Tebaldoos hoon?
O Julia! uw min heeft my verwijfd
En in mijn borst het eergevoel verdoofd!
benvolio, terugkeerende.
O Romeo! Mercutio is dood!
Die wakk're ziel is hemelwaart gevloôn,
Die al te ontijdig schertste met deze aard.
romeo.
O! Ik voorzie, hoe op dit ongeval
Een bitt're sleep van rampen volgen zal.
(tebaldo komt terug.)
benvolio.
O zie! daar komt die razende terug!
romeo.
Hy, levend! juichend! en mijn halsvriend dood!
Weg nu, toegevendheid! Ik volg alleen
| |
[pagina 158]
| |
aant.De stem der wraak, die in mijn binnenst spreekt,
- Tebaldo! kom! en neem den ‘schurk’ terug,
Dien gy my toe dorst werpen; want de ziel
Van d' edelen Mercutio verbeidt
Een and're ziel, die met haar opwaart stijg'.
Zy roept ons een van beiden tot zich op.
tebaldo.
Ellend'ling! gy, die steeds zijn makker waart,
Zult hem gezelschap houden in den dood.
romeo, zijn degen trekkend.
Dit zal 't beslissen.
(Zy vechten en Tebaldo valt.)
benvolio.
Romeo! van hier!
Het graauw raakt op de been. Wat suft gy? Voort!
De Hertog zal u straffen met den dood,
Indien de Wacht u vangt. O haast u, voort!
romeo.
O! 't lot vervolgt my!
benvolio.
Weg! men nadert reeds!
romeo af. een menigte volks komt op.
Een burger.
Waar vlood hy, die Mercutio doorstak?
Waar bleef de moordenaar?
benvolio.
Hier ligt hy dood.
burger.
Wel volg my dan, volg in des Hertogs naam.
de hertog, Mevr. capulet, montecchio en anderen komen op.
hertog.
Waar zijn de stookers van deez' nieuwen twist?
benvolio.
Mijn Hertog! 'k zal u klare kondschap doen.
Hier ligt hy, die Mercutio versloeg,
Op zijne beurt door Romeo geveld.
Mevr. capulet.
Wee my! mijn neef, mijns broeders zoon vermoord!
O! handhaaf nu gerechtigheid, mijn Vorst!
Zij 't bloed eens Edelmans uit mijn geslacht
Door 't bloed van een Montecchio geboet!
hertog.
Benvolio! spreek, wie begon den twist?
benvolio.
Tebaldo was 't, die Romeo op 't felst
Dorst honen. Deze gaf hem zacht bescheid.
| |
[pagina 159]
| |
Maar de andere zocht rusteloos krakeel
En raakte niet Mercutio in strijd.
Wy zochten hen te scheiden, maar vergeefs!
Uw bloedverwant viel door zijns vyands hand.
De moorder vlood, doch keerde straks terug.
Toen was 't, dat Romeo, tot drift vervoerd,
Het staal ontblootte, wraak nam van den dood
Zijns halsvriends, en Tebaldoos bloed vergoot.
Mevr. capulet.
Hy is, mijn Hertog! aan Montecchio
Verwant en spreekt de volle waarheid niet.
Ik eisch een billijk vonnis. Romeo
Versloeg Tebaldo en verdient den dood.
hertog.
Mercutio viel door Tebaldoos hand,
Wie draagt de schuld van zulk een snood vergrijp?
montecchio.
Niet Romeo, mijn vorst! Hy nam alleen
Een leven, dat de wet reeds had verbeurd.
hertog.
Zoo is het, ja, en 'k ban, voor deze daad,
Van heden af hem uit Veronaas Staat.
Geen tegenspraak! 't vergoten bloed eischt straf.
't Voegt my, dat ik den burg'ren rust verschaff'.
Ik wil geen twist meer, geen oneenigheên,
En luister naar verschooning noch gebeên.
Dat Romeo voor 't vallen van de nacht
Verona ruim', zoo hy zijn leven acht.
Ik wil gehoorzaamd zijn. Genade baart
Slechts nieuwe moorden, die den moorder spaart.
(af.
| |
Tweede tooneel.
Een vertrek by Capulet.
julia alleen.
Haast u, trage dagvorstinne! Blusch met nooit gekenden spoed
Blusch de thands gehate stralen van uw lichttoorts in den vloed.
| |
[pagina 160]
| |
Oversprei met dichte sluiers aarde en hemel, somb're nacht!
Dierbaar is my thands uw duister, die mijn Romeo verwacht.
(De voedster komt op.) 'k Zie mijn trouwe Voedster naad'ren.(o Welsprekend zal haar stem
In mijn luist'rende ooren klinken, zoo zy slechts gewaagt van hem.
Ik zie gy hebt het koord reeds meêgebracht,
Dat Romeo bestelde.
voedster.
Ja, het koord.
(Zy smijt het neder.)
julia.
Welnu! wat nieuws? Hoe wringt ge uw handen dus?
voedster.
Och lieve tijd? hy 's weg, vermoord, gedood!
julia.
Kon 't noodlot zoo verwoed zijn?
voedster.
Romeo.
Kon 't wezen. Och! wie had het ooit gedacht
Van Romeo?
julia.
Wat schept gy dus vermaak
Mijn hart te folt'ren met een helsche pijn?
Heeft Romeo zichzelf beroofd van 't licht?
Leeft hy niet meer? zeg enkel: neen, of ja,
En zorg voor 't minst, dat ik mijn lot versta.
voedster.
Ik zag de wond met eigen oogen. Och!
Vlak in zijn borst! Och wat een droevig lijk,
Misvormd, verkleurd, geheel bedekt met bloed!
Och! ik viel van my zelve toen ik 't zag.
julia.
O! Breek' mijn hart, van al zijn vreugd beroofd!
Dat in mijn oog het levenslicht gedoofd,
De levensaêm mijn borst ontnomen zij.
En dekke één graf mijn Romeo en my.
voedster.
Och! mijn Tebaldo-lief! mijn beste vriend!
Zoo edel en beleefd, Tebaldo, och!
Dat ik 't beleven moet, u dood te zien.
julia.
Wat wilde storm heeft dan de stad doorwaaid?
Is Romeo vermoord, Tebaldo dood?
| |
[pagina 161]
| |
Mijn waarde neef en eind'loos dierb'rer gaê?
Zoo klinke vrij het jongst bazuingeschal,
Want wie mag leven na hun beider dood?
voedster.
Tebaldo is gedood, door Romeo:
En Romeo verbannen om dit feit.
julia.
Tebaldo!... door mijn Romeo gedood!
voedster.
Zoo is 't: Tebaldo, door uw echtgenoot.
julia.
O hoe kon hy, zoo zacht, zoo goed in schijn,
Op eens zoo gruwzaam, zoo moordlustig zijn!
voedster.
Gewis! daar is geen deugd by mannen meer!
Niet een van hen heeft langer trouw of eer:
't Zijn al te maal bedriegers en geboeft.
Och! lang my toch wat aqua vitae. Och!
Al dat verdriet, het nekt my vóór mijn tijd!
Dat schaamte en schand dien Romeo verplet!
julia.
Verstijven moge uw tong voor zulk een wensch,
Verstijven zeg ik, dat ze in eenen aêm
Het woord van schand durft kopp'len niet zijn naam.
O foei! dat ik zoo straks hem smaden kon!
voedster.
Hoe! zoudt gy nog in 't voordeel spreken van
Hem die uw neef vermoordde?
julia.
Zoû ik dan
In 't nadeel moeten spreken van mijn man?
Mijn dierb're! wie verdedigde u voortaan,
Zoo ik, uw echtgenoot, u kon versmaên?
Maar waarom toch vermoorddet gy mijn neef?
Was 't niet, omdat mijn neef u slachten woû?
Weg, dwaze tranen! gy behoort der smart,
En zoo ik schrei, het moet van blijdschap zijn.
Tebaldo woû, ontzind, mijn gaê verslaan,
Mijn gade leeft, Tebaldo is niet meer:
Dit, dit is troostrijk. Waarom schrei ik dan?
Een tijding hoorde ik, die mijn hart van schrik
| |
[pagina 162]
| |
Deed sidd'ren meer nog dan Tebaldoos lot.
Ik wilde die vergeten, maar zy dringt
Zich voor mijn geest, gelijk een gruwzaam spook.
Tebaldo is gedood, en Romeo
Verbannen, - o dat woord ‘verbannen’ heeft
Wel honderden Tebaldoos met één slag
Doen sneven. - Hy verbannen, Romeo!
Daar is geen end, geen perk, geen grens, geen maat
Aan 't jammer, dat dit eene woord omsluit;
Tebaldo, vader, moeder, Romeo
En Julia, 't is in dat eene woord
‘Verbannen’ alles dood, vergaan te niet.
(Zy werpt zich in de armen der voedster.)
- Waar zijn mijn vader en mijn moeder, zeg?
voedster.
Zy schreien op Tebaldoos bloedig lijk.
jul.
Wasschen vrij hun zilte tranen 's jong'lings wonden droog.
Eenmaal, als hun smart voorby is, stollen ze in hun oog:
Maar de mijne zullen vlieten, zonder end of duur,
Om den gaê, wien 't wreede noodlot wegzendt uit deez' muur.
Neem dit koord op, dat mijn liefste tot my voeren zoû.
Ach! 'k zal vruchtloos hem verbeiden in mijn bitt're rouw.
Droef verlaten zal ik sterven, en een rasse dood,
Nu ik Romeo moet derven, zij mijn echtgenoot.
voedster.
Neen - haast u naar uw kamer, en ik zal
Uw Romeo gaan zoeken, tot uw troost.
Ik voer hem in uw armen nog deez' nacht,
'k Weet waar hy is: in Fra Lorenzoos cel.
julia.
O! zoek hem op! zeg hem, zijn gade wacht,
Eer hy van hier vertrekt, zijn laatst vaarwel.
(af.)
| |
[pagina 163]
| |
Derde tooneel.Fra Lorenzoos cel.
romeo tegen fra lorenzo, die binnenkomt.
Wat tijding! Vader? wat gebood de Vorst?
Zijn mond sprak wis het vonnis uit des doods.
fra lorenzo.
Neen! Meer genadig heeft hy zich betoond.
Geen lijfstraf sprak hy uit, maar ballingschap.
romeo.
Ha! ballingschap? wees, wees langmoedig! zeg:
De dood! - zy is min schriklijk in mijn oog;
Maar, 'k bid u, spreek my niet van ballingschap.
fra lorenzo.
Gy zijt verbannen uit Veronaas kreits.
Wees dankbaar: denk, de waereld is zoo ruim.
romeo.
Geen waereld, dan Verona, die my niet
Een woesteny, een hel zoû wezen. Neen,
Verona is de waereld my alleen.
Gy slaat my 't hoofd af met een gouden bijl,
En glimlacht by dien slag.
fra lorenzo.
Ondankb're! zwijg!
Gy had het lijf verbeurd: des Vorsten gunst
Verzacht uw straf, en gy erkent het niet!
romeo.
't Is geen genaê, die my bewezen wordt.
Mijn Hemel is alleen by Julia.
Hoe nu! een vlieg, het meest veracht insekt,
Zal vrij zich plaatsen op haar poez'le hand,
Zal kusjens plukken van haar rozemond;
En my, verbannen uit mijn paradijs,
Ontzegd zijn, wat een vlieg wordt toegestaan!
En 'k zoû nog roemen in des Vorsten gunst?
Hebt gy geen fel vergift, geen scherpe dag,
Om my te dooden? - Ik, verbannen! Ha!
Dat is een noodlot, erger dan de hel!
En hoe hebt gy, een geestlijke en mijn vriend,
| |
[pagina 164]
| |
Het hart om my te moorden met dat woord?
fra lorenzo.
Verliefde dwaas! ei hoor voor 't minst naar raad.
romeo.
o! Gy zult spreken van mijn ballingschap.
fra lorenzo.
'k Wil wapens u verschaffen tegen 't leed:
De studie schenkt ons heul in elke pijn;
Haar troost verzoet de strengste ballingschap.
romeo.
Alweder ballingschap. Wat praat ge my
Van studie? - Kan de studie Julia
My schenken? Of het vonnis van den Vorst
Te niet doen? Weg! - Uw preêken is onnut.
fra lorenzo.
o, 'k Zie te duid'lijk: waanzin luistert niet.
romeo.
Hoe kan hy dit, als wijsheid onzin spreekt?
o! Waart gy jong als ik, met Julia
Gehuwd, verliefd, verbannen zoo als ik,
Dan hadt gy recht van spreken, dan sloegt gy
U, als ik doe, de handen in het hair,
En wierpt ge, als ik, u raad'loos neêr in 't stof.
(Hy werpt zich op den grond.)
fra lorenzo.
Rijs, goede Romeo! - Men klopt! - Wie daar?
- Ik bid, rijs op! - Ik kom al! - Ei! sta op,
Eer u de wacht hier vindt. - Wie klopt zoo luid?
voedster, van buiten.
Ik ben 't: ik kom van Jonkvrouw Julia.
fra lorenzo, opendoende.
Wees welkom dan.
voedster, opkomende.
Ei, vrome Vader! zeg,
Waar toch, waar vind ik Jonker Romeo?
fra lorenzo.
Ginds ligt hy, neêrgewenteld in het stof.
voedster.
O! juist gelijk mijn Jonkvrouw. Even zoo,
Zoo huilt en jammert, jammert zy en huilt.
Sta op, indien ge een kaerel zijt, sta op!
Wat stelt ge u, Jonker! zoo erbarmlijk aan?
| |
[pagina 165]
| |
romeo.
O! voedster, zeg, gy spreekt van Julia.
O! ziet ze in my geen boozen moordenaar?
Heb ik den morgen van ons echtgeluk
Niet met het bloed bezoedeld van haar neef?
Waar is zy? Spreek! Wat doet zy?
voedster.
Niet met al.
Zy weeklaagt, schreit, en werpt zich op haar bed.
‘Tebaldo!’ roept ze, en dan weêr: ‘Romeo!’
En valt dan weder neêr.
romeo.
Als of die naam
Haar dooden zoû, gelijk deez' hand haar neef
Gedood heeft. Zeg my, Vader! in wat deel
Mijns lichaams huist die hatelijke naam?
Dat ik dien uitdelg voor altijd.
fra lorenzo.
Laat af,
Gy dwaze! zijt ge een man? In schijn alleen. -
Uw tranen maken u een zwakke vrouw,
Uw woeste daên een reed'loos dier gelijk.
Ik sta versteld; want, by mijn heilig kleed,
'k Had meer gelatenheid by u vermoed.
Reeds heeft uw hand Tebaldo omgebracht,
En wilt ge u zelf thands moorden, en meteen
De jonge vrouw, zoo teêr aan u verknocht?
Wat vloekt gy 't leven, de aarde en hemel saam,
Die ge alle nog bezit? en die ge, ontzind,
Door zulk een daad al saam verbeuren zoudt?
Wat durft gy uw verstand, gedaante en min
Zoo snood misbruiken! Wat wordt op deez' wijs
Die edele gedaante dan een beeld
Van was, maar door geen leven meer bezield?
Wat wordt uw min, dan meineed, die verwoed
Haar stort in 't graf, aan wie gy liefde zwoert?
Wat uw verstand, dan buskruid, dat in brand
| |
[pagina 166]
| |
Gestoken werd door roekloos onbescheid!
Kom, toon u man. Nog leeft uw Julia,
Zy, om wier wil gy wenschtet om den dood.
Uw hand versloeg wie u ter neêr woû slaan:
Een tweede zegen! - En dezelfde wet,
Die u ter dood moest doemen, wordt verzacht.
Hebt gy geen stof tot dankbaarheid? En toch
Vervloekt ge uw noodlot, of op 't waereldrond
Geen sterv'ling zoo rampzalig ware als gy.
Ga! zoek uw lief. Vertroost haar; doch verwijl
Niet langer dan het krieken van den dag,
En geef u dan op weg naar Mantua:
Daar zult gy toeven, tot de tijd genaakt,
Dat uw Geslacht met dat van Julia
Zich weêr verzoent, de Vorst vergifnis biedt,
En gy hier keert met eind'loos grooter vreugd
Dan thands uw rouw is. - Voedster! ga vooruit,
En meld by Julia zijn naad'ring aan.
voedster.
Och lieve tijd! Ik zoû de heele nacht
Met blijdschap luist'ren naar zoo wijze reên.
Wat is geleerdheid toch een kost'lijk ding!
Vaarwel, mijn Heer! 'k zal zeggen, dat gy komt.
(af.)
romeo.
Hoe vindt mijn ziel zich eensklaps opgebeurd!
Vaarwel! Zoo my geen heil verwachtte, waar
Geen heil by haalt, dit scheiden viel my zwaar.
(af.)
| |
Vierde tooneel.(Een kamer by Capulet.)
capulet, Mevr. capulet, paris. Het in nacht.
capulet.
Dit droef geval verhinderde ons, Heer Graaf!
Aan Julia te melden wat gy wenscht
En wy verlangen. Zie! zy had altijd
| |
[pagina 167]
| |
Tebaldo lief. - Ik mede. - Nu! Wy zijn
Geboren om te sterven. - 't Is reeds laat.
Zy ligt te bed: en zonder u, gewis
Ik had reeds voor een uur mijn bed gezocht.
paris.
Deez' tijd van rouw biedt geen gelegenheid
Tot vrijen, 'k Wensch, Mevrouw! u goede nacht.
En bid, beveel my by uw dochter aan.
Mevr. capulet.
Het zal geschiên, Heer Graaf! en morgen vroeg
Verneemt zy uit mijn mond baars vaders wil.
capulet.
'k Vertrouw, zy zal dien wil gehoorzaam zijn.
Ga, zeg haar, dat op Woensdag:... maar 'k bedenk...
Wat dag is 't heden?
paris.
Maandag.
capulet.
Zoo! ja, dan
Is Woensdag iets te spoedig. Donderdag! -
Zeg haar, dat zy aanstaanden Donderdag
Den eed'len Graaf zal huwen. - Zult gy dan
Gereed zijn? - Zie, Tebaldoos dood verbiedt
Een feest te geven. Wy verzoeken dus
Alleen de naaste vrienden. Wat zegt gy
Van Donderdag.
paris.
'k Zeg anders niets, mijn Heer!
Dan dat ik wenschte, dat het morgen waar.
capulet.
Wel! 't blijve dan op Donderdag bepaald.
(Tegen Mevr. Capulet.)
Ga heen - zoek Julia. Bereid haar op
Dit huwlijk voor. - Vaarwel lieer Graaf!
(Naar binnen.)
Breng licht!
Het is voorwaar zoo laat, dat wy bykans
Al moesten zeggen: ‘wat is 't vroeg!’ - Slaap wel! -
| |
[pagina 168]
| |
Vijfde tooneel.
Voorvertrek van Juliaas kamer, wet een venster, dat op het balkon uitkomt. De dag breekt aan.
romeo en, julia.
julia.
Mijn lief! gy wilt reeds van my gaan?
Nog breekt in lang de dag niet aan:
't Is duister wat men ziet.
Dat lied, dat u in de ooren drong,
Het was de nachtegaal, die 't zong,
Het was de leeuwrik niet.
Geloof me! in gindschen moerbeiboom,
Daar zingt hy t' elkenmaal:
Geloof my, liefste! en heb geen schroom,
Het was de nachtegaal.
romeo.
Geen nachtegaal slaat zulk geluid:
Alleen de leeuwrik bracht het uit,
De blijde dagheraut.
En zie, mijn lief! aan 's Hemels trans
Verbleekt alreê der sterren glans:
De morgenscheemring graauwt.
Zie hoe die hooge bergtop daar
Zich kleurt met rozerood.
'k Moet heengaan, dat ik 't lijf bewaar:
Vertoef ik, 't is de dood.
julia.
Wat meent ge? Zoû die vale schijn
Het licht reeds van den morgen zijn?
Een luchtverheev'ling is 't,
Wier flikk'ring u door 't somber dal
Naar Mantua geleiden zal,
Zoo dat ge uw pad niet mist.
Neen neen! nog breekt de dag niet aan,
Nog praalt der sterren rij.
| |
[pagina 169]
| |
't Is, liefste! nog geen tijd van gaan:
Blijf nog een poos by my.
romeo.
Welaan! geen dood, die my versaagt.
'k Wil zweeren, zoo het u behaagt,
Dat licht, dat ginter blinkt,
Is 't maanlicht in zijn stillen praal:
'k Wil zweeren, dat de nachtegaal
En niet de leeuwrik zingt.
Ik vrees geen dood by Julia:
'k Verlang niet heen te gaan.
Kom druk my aan uw hart, mijn gaê!
Nog breekt de dag niet aan.
julia.
Gewis, mijn lief! de dag breekt door,
En 't is de leeuwrik, dien ik hoor.
Gy moet, gy moet van hier.
O! toef niet langer, dierb're gaê!
En dat de Hemel in genaê
Uw bangen tocht bestier'!
Ga! 't wordt al lichter meer en meer,
Ga spoedig, ga met God!
romeo.
Hoe lichter aan de hemelsfeer,
Hoe duisterder ons lot.
voedster, van buiten.
Mevrouw!
julia.
Welnu?
voedster, opkomende.
't Is dag, en meer dan tijd,
En uw vrouw moeder volgt my op den voet.
julia.
Wel! dat het licht des dags dan binnenstroom',
En 't mijn' van hier ga.
romeo.
Nog een afscheidskus!
En dan, vaarwel!
julia.
Mijn lief, mijn gaê! mijn al!
| |
[pagina 170]
| |
aant.'k Moet tijding van u hebben ieder uur;
Want o! een uur telt dagen zonder end
En 'k zal naar die berekening reeds oud
Van jaren zijn als ik u wederzie.
romeo.
Vaarwel! 'k zal nimmer een gelegenheid
Verzuimen, die mijn groete u overbreng'.
julia.
o! Denkt gy, dat we elkaèr ooit wederzien?
romeo.
Gewis! en dan zal 't doorgeworsteld leed
Vaak zoete stof ons geven tot gesprek.
(Hy klimt het balkon af.)
julia.
Helaas! mijn ziel stelt vaak zich 't ergste voor.
My dunkt, gy ziet, van hier beschouwd, zoo bleek
Als stondt gy aan den oever van uw graf.
romeo, van buiten.
Ook gy ziet bleek. De droefheid drinkt ons bloed.
Vaarwel! vaarwel!
julia.
Vaarwel, mijn Romeo!
o Noodlot! zoo gy wispelturig zijt,
Als elk beweert, wat hebt gy dan te doen
Met hen, die, zoo als wy, standvastig zijn?
Maar o! blijf wispelturig; want dan zendt
Gy spoedig my mijn Romeo terug.
Mevr. capulet, van buiten.
Mijn dochter! zijt gy op?
julia.
Mijn moeder roept!
Is zy zoo laat nog, of zoo vroeg reeds op?
Wat ongewone reden voert haar hier?
Mevr. capulet, opkomende.
Hoe nu! Gy weent?
julia.
'k Voel my niet wel, Mevrouw!
Mevr. capulet.
Betreurt gy nog Tebaldoos droeven dood?
Gy wascht hem met geen tranen uit zijn graf.
Kom, droog ze thands: ook aan de smart voegt maat
| |
[pagina 171]
| |
Te houden. Overmaat is onverstand.
julia.
Ach! laat my weenen om mijn droef gemis.
Mevr. capulet.
'k Geloof, gy weent nog minder om zijn dood,
Dan dat de booswicht leeft, die hem versloeg.
julia.
De booswicht!...
Mevr. capulet.
Ja! de booswicht Romeo.
julia.
Een booswicht... hy!... maar ja, 'k beken 't: hy is
Alleen de reden van mijn droefenis.
Mevr. capulet.
'k Weet, gy betreurt het, dat hy strafloos bleef.
julia.
o! Dat hy binnen mijn bereik mocht zijn,
En my alleen zijn straf bevolen waar!
Mevr. capulet.
Wel! 't uur van straf zal spoedig voor hem slaan.
Schrei dan niet langer: 'k heb in Mantua
Nog vrienden, en gewis zendt een van hen
Hem ras den weg op, dien Tebaldo ging.
Dan zeker zal uw wraaklust zijn voldaan.
julia.
O! Die wordt nooit voldaan, eer 'k Romeo
Zie voor mijn oogen... zoo als ik hem wensch.
Maar laat de wraak my aanbevolen. Ik,
Ik weet een middel dat voldoening biedt.
Mevr. capulet.
't Is wel: 'k laat u betyen. Maar genoeg,
'k Heb thands voor u, mijn kind! een blijder nieuws.
julia.
Gewis! daar is behoefte aan blijder nieuws.
Wat of het wezen mag?
Mevr. capulet.
Gy hebt voorwaar
Een vader, kind! die zorgt voor uw geluk:
Hy heeft, om u te ontlasten van uw leed,
Voor u een dag van onverwachte vreugd
Bereid, waar gy zoo min als ik op dacht.
julia.
En welke dag wordt zulk een dag van vreugd?
Mevr. capulet.
't Is Donderdag, mijn kind! des morgens vroeg.
Dan zal een jong en wakker Edelman,
Graaf Paris, in Sint Peters kerk, als Bruid
| |
[pagina 172]
| |
Mijn Julia geleiden naar 't altaar.
julia.
En ik betuig u, by Sint Peters kerk,
Dat hy naar geen altaar my leiden zal.
Die spoed verbaast my. Ik hem trouwen, hem,
Die nog niet eens het hof my heeft gemaakt?
Ik bid u, zeg mijn vader, dat ik nog
Niet trouwen wil, en zoo ik 't immer doe,
Dan kies ik dien gehaten Romeo
Nog boven Paris. - Nu! dat 's nieuws voorwaar!
Mevr. capulet.
Hier komt uw vader. Deel hem, zoo gy durft,
Uw antwoord mede, en hoor eens, wat hy zegt.
capulet komt op.
Hoe! nog in tranen, dochter
(tegen zijn vrouw.)
Hebt gy dan
Haar ons besluit niet meêgedeeld?
Mevr. capulet.
Gewis,
Maar zy toont zich weêrbarstig aan uw wil.
capulet.
Hoe! Wil zy niet? Zegt ze ons niet eenmaal dank?
Is zy zoo trotsch? Acht zy, de onwaardige,
Zich niet gezegend door zoo schoon een keus?
julia.
Ik ben u dankbaar voor uw zorg en min,
Al blijft my 't voorwerp van uw keus gehaat.
capulet.
Gehaat! Hoe nu? Wat reutelt gy me aan 't oor?
Praat van geen dankbaarheid. Bereid u maar
Om Donderdag Graaf Paris uwe hand
Te schenken voor Sint Peters kerkaltaar.
julia.
Mijn lieve vader! 'k Smeek u op mijn kniên,
Hoor my een oogenblik geduldig aan.
capulet.
Wat! - Ongehoorzaam! 'k Zeg, ik hoor naar niets.
Gy zorgt maar, Donderdag gereed te zijn.
(Julia stort neder: de Voedster ondersteunt haar.)
Wat onbeschaamdheid! - Zie! wy klaagden soms,
| |
[pagina 173]
| |
Dat ons de hemel maar dit eenig kind
Geschonken had: dit eene is nog te veel.
Weg! weg! onwaarde! ik luister niet naar u.
voedster.
God zegen' haar! - Mijn Heer! gy doet niet wel,
Dat gy niet eens wilt hooren wat zy zegt.
capulet.
Hoe! moeder wijsheid! Snatert ge ook al meê?
Ga, snap met uw klappeien.
voedster.
Maar ik zeg...
capulet.
Ik zeg dat gy zult zwijgen.
Mevr. capulet.
In de daad,
Gy zijt te driftig.
capulet.
Wat! 'k heb dag en nacht
Gepeinsd, gesloofd, om haar gehuwd te zien.
Ik vind voor haar een man, aan 't vorstlijk huis
Vermaagschapt, rijk, bevallig, jong en schoon,
Een man, als zich elk meisjen wenschen zoû,
En zy, zy weigert! - Maar dit zweer ik u,
Gy zult op Donderdag zijn gade zijn,
Of ik verstoot, verban u uit mijn huis.
Dan moogt gy arm, verlaten over straat
Gaan zwerven, en geen lid van mijn geslacht,
Die over u zich meer erbarmen zal.
Bedenk dit wel! 't zal wezen als ik zeg.
(af.)
julia.
Is 't meêlij dan verbannen van deze aard?
O! lieve moeder! stoot my niet terug.
Stel, stel deez' echt een maand, acht dagen, uit:
Of, doet gy 't niet, zoo richt het bruiloftsbed
In 't gindsche praalgraf, waar Tebaldo rust.
Mevr. capulet.
Spreek niet tot my, ik geef u geen bescheid.
Doe als gy wilt! gy kent uws vaders wil.
(af.)
julia.
O God! och Voedster! hoe deez' echt gestuit?
Mijn gade leeft op aard, mijn woord omhoog.
Hoe kan dat woord ooit keeren tot deze aard,
| |
[pagina 174]
| |
Zoolang mijn gaê het uit den hemel niet
Terugzendt? - Voedster! o schaf raad! schaf troost!
Weet gy geen enkel woord, dat in mijn hart
Weer balsem giet!
voedster.
Eilaas! het ligt er toe.
Een gek geval! - Maar, denk eens, Romeo
Is weg, verbannen, en komt nooit weêrom.
Nu zoo de zaken staan, waar 't best, dunkt my,
Dat gy Graaf Paris huwdet. Zie hy is
Een waardig Edelman! wat 's Romeo,
Wanneer gy hem by Paris vergelijkt?
Dit tweede huwlijk overtreft te wijd
Het eerste, en zoo 't al minder waar', bedenk,
Uw eerste man is dood - of even goed.
Wat hebje aan zulk een man, die balling is?
julia.
Spreekt ge uit uws harten grond?
voedster.
Wel wis en drie.
julia.
Ik dank u wel. Gy hebt my recht vertroost.
Ga, zeg vrouw moeder, dat ik ben gegaan
Naar Fra Lorenzoos cel, om biecht te doen,
Dat ik zoo straks mijn vader tegenstond.
voedster.
Ik zal 't gaan zeggen. - Nu! dat 's braaf van u.
(af)
julia.
Onwaardigste, die my tot meineed raadt!
En schaamteloos mijn dierb'ren gade smaadt
Met d' eigen mond, die gist'ren nog geen stof
Zoo heerlijk wist te vinden als zijn lof!
't Is tusschen ons voor eeuwig afgedaan.
Mijn vrome biechtheer wijs me een middel aan
Tot redding: moet ik ook zijn bystand derven,
Dan rest me alleen, voor Romeo te sterven.
(af.)
|
|