Poëtische werken. Deel 11. Treur- en blijspelen. Deel 4
(1862)–Jacob van Lennep– AuteursrechtvrijEerste tooneel.
romeo vertoont zich boven den muur, die den tuin, omringt.
Hoe toch, hoe zoû ik verder kunnen gaan?
Mijn hart is hier en 'k zoek mijn hart terug.
benvolio, van buiten, terwijl romeo over den muur springt en zich onder de struiken verbergt.
Neef Romeo! waar zijt gy?
mercutio, van buiten.
Hy 's naar huis
En heeft zeer wijslijk zich te bed gelegd.
benvolio.
Hy liep deez' weg uit en beklom deez' muur.
| |
[pagina 140]
| |
mercutio.
Dat zal de drommel!
(Beiden vertoonen zich op den muur.)
Heidaar Romeo!
Verliefde zotskap! minnaar! dolleman!
Verschijn maar eens in 't momkleed van een zucht!
Spreek maar een rijmpjen, en ik ben voldaan:
Bij voorbeeld: liefde en griefde, dat 's genoeg.
Geef aan vrouw Venus maar een bynaam! - Gooi
Kupido maar een scheldwoord naar het hoofd! -
Hy luistert niet, beweegt zich niet: gewis!
Hy houdt zich dood; - best dat ik hem bezweer.
'k Bezweer u by het oog van Rozalind,
Haar open voorhoofd en haar ronden mond
Haar kleinen voet, haar dij en al de rest,
Ik daag u voor my, Romeo! verschijn!
benvolio.
Gy zult hem nog vertoornen met uw scherts.
mercutio.
Wat zoû ik hem vertoornen? 'k Zeg geen kwaad:
Ik daag hem op by 't geen hem dierbaarst is.
benvolio.
Voorzeker schuilt hy ginds in 't kreupelbosch:
De liefde is blind en zoekt de schaduw liefst.
mercutio.
Is liefde blind, dan zeker loopt zy vast.
Nu! elk zijn zin. Ik wensch u goede nacht,
Vriend Romeo! en zoek mijn veêren bed.
Een moschbed is by nacht my veel te koud.
- Wat dunkt u? gaan wy?
benvolio.
Ja, 't waar vruchtloos, hem
Te zoeken, die niet wil gevonden zijn.
(Zy verdwijnen achter den muur.)
romeo.
Wie nimmer werd gewond, bespot de pijn.
(julia vertoont zich aan het balkon.)
romeo.
Maar zie! wat licht breekt ginds dat venster uit!
Het is het Oost en Julia de zon. -
Rijs, held're zon! verduister 't licht der maan,
| |
[pagina 141]
| |
Die reeds verbleekt van jaloezy en spijt,
Dat gy zoo eindloos schooner zijt dan zy.
Zy is 't, zy is 't, mijn uitverkoren lief!
o! Dat zy 't wist, dat ik my hier bevind!
Zy staart in 't rond: zy spreekt; maar niet tot my,
Terwijl haar wang in d' open handpalm rust.
Mocht ik de handschoen wezen, die haar hand
Bedekt houdt en haar elpen koon beroert!
julia.
Helaas!
romeo.
Zy spreekt! O! 'k bid u, spreek nog eens,
Gy glanzende Engel! Want gy zijt voor my
Hetgeen een vluggewiekte hemelboô -
Wanneer hy op den adem van den wind,
Van glans omhuld, de hemelbaan doorklieft -
Den stervling is, die vol verbazing 't oog
Naar boven, op dat wonder, houdt gericht.
julia,
o Romeo! mijn Romeo, wien 'k nimmermeer vergeet!
Ach! ware uw naam geen Romeo: ik voelde dan geen leed.
Zweer, zweer uw naam en vader af: - of, dierb're! kuntgy 't niet.
Wel, 'k heet niet langer Capulet, zoo gy me uw liefde biedt.
romeo, ter zijde.
Wat voegt my? dat ik spreke, of luist'ren blijf!
julia.
Het is uw naam, uw naam alleen, die my ten vyand is.
Verdwenen, stondt ge uw naam slechts af, waar' mijn bekommernis...
En wat, wat ligt er aan een naam? Zoû moschroos of jasmijn,
Al droegen ze ook een and'ren naam, min frisch en geurig zijn?
Mijn Romeo! wat nieuwen naam u ooit het toeval gaf, Gewis,
u viel daarom niet een van uw volmaaktheên af.
Dus, Romeo! werp weg dien naam - 't gemis verarmt u niet -
En neem myzelve in zoeten ruil voor 't offer, dat gy biedt.
romeo, luid.
Ik houd u by uw woord. Schenk my uw hart,
En 'k wil voortaan geen Romeo meer zijn!
| |
[pagina 142]
| |
julia.
Wie zijt gy die, verborgen door de nacht,
My dus beluistert?
romeo.
Verg niet, dat ik my
Bekend maak door het noemen van mijn naam:
Die naam, geliefde! wekt mijn afschuw reeds,
Omdat hy in uw ooren haatlijk luidt.
julio.
Geen honderd woorden had ik uit dien mond
Vernomen, en toch heeft mijn hart die stem
Terstond herkend. Zijt gy niet Romeo,
Geboren uit Montecchioos geslacht?
romeo.
o! Geen van beiden, zoo het u mishaagt.
julia.
Hoe kwaamt gy hier? ei zeg my, en waartoe?
Hoog is de tuinmuur en 't beklimmen zwaar.
En o gewis, uw leven waar' verbeurd,
Zoo iemand van mijn maagschap u hier vond.
romeo.
De liefde telt gevaar noch zwarigheên.
Haar vleug'len droegen over gindschen muur
Dit park my binnen. Liefde vraagt alleen:
Wat moet geschieden? - en het is geschied:
En zoo belach ik uwer vrienden haat.
julia.
Wee! zoo ze u vonden, zy vermoordden u.
romeo.
Ach! meer gevaarlijk is uw hemelsch oog,
Dan al de zwaarden van geheel uw Huis.
Zie gy slechts vriendlijk, en ik tel hen niet.
julia.
Ach! zag men u, ik stierf van loutere angst.
romeo.
Dit heesterbosch verbergt my voor hun oog;
En toch, zoo ik uw liefde derven moet,
Ik stel my aan hun woede willig bloot.
Ik sterf veel liever, door hun haat geslacht,
Dan dat ik leef, van uwe min beroofd.
julia.
Wie heeft den weg u naar deez' plaats getoond?
romeo.
De liefde wees my dien: met zulk een gids
Zoû ik u vinden, al bevondt gy u
| |
[pagina 143]
| |
Aan de overzij der verstgelegen zee.
julia
De duist're nacht omsluiert my 't gelaat;
Zoo 't anders waar', gy zoudt my schaamrood zien
Om 't geen ik my zoo straks ontvallen liet.
Ik zoû het loochenen, of voor het minst
Bemant'len; maar... ik wil rondborstig zijn.
Bemint ge my? Ik weet, gy antwoordt: ja!
En ik geloof u; - maar indien gy zwoert
Mocht ge ontrouw worden. Neen, mijn Romeo!
Zoo gy my lief hebt, zeg het rond en vrij:
Of, zoo gy my te ras verwonnen acht,
Zoo zal ik 't voorhoofd fronsen, u een wijl
Verkwijnen doen en slaan uw aanzoek af; -
Maar, Romeo! alleen in dat geval
Wil ik de liefde ontveinzen, die 'k gevoel,
'k Heb u te lief, en daarom kan het zijn,
Dat gy mijn handelwijs lichtvaardig acht.
Maar o! vertrouw my, en gy zult daarna
By de uitkomst zien, dat ik standvastig ben,
Ja meer dan zy, die preutsch zijn, maar uit list.
Ik zoû, 't is waar, meer ingetogen zijn,
Had ik, zoo straks, my zelve niet verraên,
Terwijl gy 't hoordet. O! vergeef my dus,
En schrijf geenszins aan roekeloosheid toe
Wat u de duist're nacht ontdekken deed.
romeo.
Volschoone! 'k zweer u by den zachten schijn
Der zilv'ren maan, die door het lover speelt...
julia.
O! zweer niet by de wisselzieke maan,
Die dag aan dag verandert van gedaant',
Uw min mocht onstandvastig zijn als zy.
romeo.
Waar zal ik dan by zweeren?
julia.
Zweer by niets:
Of wilt gy zweeren, zweer dan by uzelf,
| |
[pagina 144]
| |
Die 't voorwerp zijt, dat ik aanbid op aard,
En 'k zal u dan gelooven.
romeo.
Zoo mijn hart...
julia.
Maar neen - geen eed! Wat vreugd me uw byzijn geef,
Geen vreugde geeft my deez' verbintenis.
Zy is zoo snel, zoo wild, zoo ondoordacht:
Zy is te veel gelijk aan 't weêrlicht, dat
Alreê voorby is, eer men zeggen kan:
‘Het weêrlicht.’ - Nu, slaap wel, mijn lief! slaap wel!
Deez' liefdeknop moog, door de zomerzon
Gekoesterd, zijn ontloken tot een bloem,
Als wy elkaêr terugzien. Goede nacht!
O val de rust, wier balsemend gestreel
Mijn hart verkwikt, ook u, mijn lief! ten deel.
romeo.
Zendt gy dus onvoldaan my van u af?
julia.
Wat wenschtet gy, dat ik tot afscheid gaf?
romeo.
Dat gy in ruil voor mijnen liefdeseed
Van uwen kant my mingelofte deedt.
julia.
'k Schonk u mijn hart nog eer gy daarom badt:
En toch, ik wenschte, dat ik 't weder had.
romeo.
Gy wenscht uw hart weêr in uw macht te zien?
julia.
Ja! dat ik 't u nog eenmaal aan mocht biên!
O! grenzenloos zijn mijn genegenheên,
En eindloos diep gelijk de waereldzeên.
Hoe meer ik geef, hoe meer ik geven kan.
(de voedster roept van binnen.)
Ik word geroepen... ja, ik kom, ik kom.
Toef maar een wijl: ik ben hier aanstonds weêr,
(af.)
romeo.
O zaal'ge nacht! helaas, ik ben bevreesd,
Dit alles was alleen een zoete droom,
Te schoon, dan dat hy immer waarheid wierd.
julia, terugkomende.
Een woord nog, waarde Romeo! en dan
| |
[pagina 145]
| |
Roep ik voor goed u ‘wel te rusten’ toe.
Indien uw oogmerk eerlijk is, en gy
Uw hand my met uw liefde schenken wilt,
Deel dan uw opzet aan mijn voedster meê,
Die 'k morgen u vroegtijdig zenden zal.
Ik stel mijn lot geheel in uwe hand,
En volg u als mijn Heer de waereld door.
voedster,
van binnen. Jonkvrouw Julia!
julia.
Ik kom! - Maar meent gy 't niet oprecht, ik smeek...
voedster, als voren.
Jonkvrouw Julia!
julia.
Ik kom terstond. - Ik smeek in dat geval,
Dat gy terugtreedt en aan mijn verdriet
My overlaat. - 'k Zend morgen om bericht.
romeo.
Ik zweer u...
julia.
Goede nacht een duizend keer!
(af.)
romeo.
Neen, booze nacht, nu 'k haar gezicht ontbeer.
Gelijk de schoolknaap van zijn taak zich spoedt,
Zoo snelt de min de weêrmin in 't gemoet;
Maar, als de schoolknaap, met vertraagde schreên
Zich schoolwaart wendt, zoo scheiden zy van een.
julia, terugkomende.
St! Romeo! Ach! had ik nu de stem
Des Valkeniers, opdat ik hem terug
Mocht lokken. Maar ik ben, helaas! niet vrij,
Of 'k wekte de echoos op van 't gindsche dal,
Totdat zy schorder werden nog dan ik
Door 't luid herhalen van den lieven naam
Van Romeo.
romeo.
Mijn liefste noemt mijn naam!
Hoe zilverzoet dringt tot mijn luist'rend oor
Die hemelstem de stille ruimte door.
julia.
Mijn Romeo!
romeo.
Mijn lief!
| |
[pagina 146]
| |
julia.
Zeg my, hoe laat
Verlangt gy, dat ik zend?
romeo.
Te negen uur.
julia.
'k Zal 't niet vergeten. O! Wat zal die tijd
Ontzettend lang my vallen tot dat uur. -
- 'k Vergat, waarom ik u terugriep.
romeo.
Laat
My toeven, tot gy 't u herinnerd hebt.
julia.
Ik zal 't vergeten - want dan blijft gy hier -
En denken slechts hoe zoet me uw byzijn is.
romeo.
En ik blijf hier, opdat gy 't steeds vergeet. -
julia.
'k Zie de morgenscheem'ring graauwen, en 'k moet wenschen, dat gy gaat:
Maar niet verder dan een vogel, fladd'rend aan een zijden draad,
Dien men van zijn hand laat vliegen, en een schijn van vrijheid geeft,
Maar elk oogenblik terugroept uit de sfeer die hy doorzweeft.
romeo.
Dat ik zulk een vogel zijn mocht!
julia.
'k Wenschte 't, lieve! zoo als gy.
Maar ik zoude u, vrees ik, dooden met mijn minnekozery.
Goede nacht! Het afscheid nemen is zóó zoet, al valt het zwaar,
Dat ik goede nacht zoû zeggen tot het morgen ochtend waar'.
(af.)
romeo.
Slaap dale op uw oogen neder, vrede en rust in uw gemoed.
Dat voor zorg en ongeneuchten u der Heil'gen gunst behoed'.
Voort van hier op liefdes wieken naar mijns vromen biechtheers cel,
'k Weet, my zal zijn hulp niet falen, als ik hem mijn heil vertel.
| |
Tweede tooneel.
De cel van Fra Lorenzo.
fra lorenzo, met een korfjen.
De morgenster stuift reeds in zilverglans
| |
[pagina 147]
| |
aant.De gouden zon vooruit aan d' oostertrans.
De dageraad rijst uit het nevelgraauw,
't Gelaat weêrspieg'lend in den morgendauw.
Een purp're gloed bedekt, de vale hei.
Van hier dus naar de lachende valei!
Deez' korf, gevuld met sappig veldgebloemt
En kruiden, om hun deugd en kracht geroemd;
Deze aarde, die natuur tot moeder strekt,
Strekt tevens haar tot grafsteê; maar zy wekt
Weêr uit die eeuw'ge grafsteê kind by kind,
Dat aan haar borst het levensvoedsel vindt.
En geen daarvan, dat, naar 't verheven wit
Des Scheppers, niet zijn eigen deugd bezit.
O! wonderbaar zijn die hoedanigheên
Van plant en bloem, van heester en van steen.
Geen hunner, hoe weldadig uit zijn aart,
Die niet, door schendig misbruik, nadeel baart.
Zoo ziet men, hoe een ondeugd, wel bestierd,
Somwijlen in een deugd herschapen wierd;
Terwijl een deugd, wanneer men ze overdreef,
Verbasterde en niet langer loflijk bleef.
Zie - in dit knopjen, hoe gering het zij,
Schuilt fel vergif en heilzame artseny.
Wie 't ruikt alleen, 't biedt hem verkwikking aan.
Wie 't proeven dorst, zoû ras ten grave gaan.
Zoo twisten ook, gelijk in kruid en plant,
Twee machten in den mensch om de overhand.
't Is booze wil en hemelsche genade;
Wint gene 't veld, zy doet het tot zijn schade.
romeo, komt binnen.
Goê morgen, vader!
fra lorenzo.
Benedicite!
Wat is 't dat u zoo tijdig rijzen deê?
Mijn zoon! 't verraadt een krank en lijdend hoofd,
| |
[pagina 148]
| |
Dat gy zoo vroeg u reeds van rust berooft.
Waar bange zorg den staf voert, vlucht de slaap;
Maar zorg betaamt den grijzaart, niet den knaap.
'k Vraag dus met reên, wat kwellende oorzaak mag
U rijzen doen vóór 't rijzen van den dag?
Of - 'k ben bevreesd, nog zekerder te raên -
Dy zijt sints gist'ren niet naar bed gegaan?
romeo.
Het laatste is waar. Te zoeter rustte ik uit.
fra lorenzo.
'k Durf naauwlijks gissen, wat deez' taal beduidt.
romeo.
Zoo luister! - 'k Ben by Capulet geweest -
By hem, mijn vyand - op een vrengdefeest.
'k Heb daar een wond ontfangen en meteen
Gegeven: en het hangt aan u alleen,
Dat gy deez' wond, die de een met d' ander deelt,
Gelijk'lijk, en door 't zelfde middel heelt.
Gy ziet, ik voed geen haat: uw artseny
Verlang ik tevens voor mijn weêrparty.
fra lorenzo.
Ik bid u, zoon! spreek duidlijk: 't uur vervliegt,
En raadselachtig blijft me uw duist're biecht.
romeo.
In ronde taal dan, 'k heb mijn hart gezet
Op Julia, de telg van Capulet:
Zy mint my weêr. Door liefde alzoo vereend,
Ontbreekt ons maar, dat gy hier hulp verleent
En nog deez' dag in 't huwlijk ons verbindt.
fra lorenzo.
Wat wond're wisseling! Is Rozalind
Alreê vergeten? 't Is een dag geleên,
Dat ze in uw oog alle and'ren overscheen.
Voorwaar! de liefde, die een jong'ling voedt,
Ligt in zijn oog, en niet in zijn gemoed.
Nog klinken my uw zuchten in het oor,
Voor Rozalind geslaakt. Nog is het spoor
Der tranen zichtbaar, die ge, uit bang verdriet,
| |
[pagina 149]
| |
aant.Als beeken langs uw wangen vloeien liet:
En hebt gy nu op eenmaal uit uw zin
Die min verdreven voor een verscher min?
Voorwaar! Een vrouw, die zwak is, dient verschoond,
Als zich een man zoo onstandvastig toont.
romeo.
Gy hebt my vaak bestraft, mijn vader, dat
Ik Rozalind mijn hart geschonken had.
fra lorenzo.
'k Bestrafte nimmermeer, geloof dit vrij,
Uw liefde - neen! maar uw afgodery.
romeo.
O 'k bid alleen: weêrstreef my heden niet.
Zy, wie ik thands mijn liefde wijd, zy biedt
My gunst om gunst: de weêrmin, die ik vind,
Ontmoette ik vroeger niet, by Rozalind.
fra lorenzo.
Nu, jonge dwaalgeest, volg my, en ik zal
Mijn hulp u bieden in dit vreemd geval.
Want licht, dat uwer Huizen felle haat
Door dezen echt in vriendschap overgaat.
romeo.
O! haasten we ons! Elk uur is van gewicht.
fra lorenzo.
Al zacht, mijn zoon! wie voortholt, struikelt licht.
(Beiden af.)
| |
Derde tooneel.
Een kamer by capulet.
julia alleen.
't Sloeg negen uur, toen ik de voedster zond:
En binnen 't uur zoû zy hier weder zijn.
Vond zy hem niet? - maar dat 's onmooglijk. Neen!
O! zy is lam. Men moest, tot liefdeboôn,
Niet anders kiezen dan gedachten, die
Het daglicht achterhalen in heur vaart.
't Is daarom, dat Kupido vleugels draagt. -
Hoog staat alreeds de zou in 't middelpunt.
| |
[pagina 150]
| |
Drie eindlooze uren zijn voorbygegaan,
En nog, nog blijft zy weg! maar droeg ze als ik
Nog jeugdig bloed en teed're liefde in 't hart,
O! vlindervlug vloog zy de straten door.
Maar oude liên zijn log en zwaar als lood
En vreezen voor wat moeite als voor den dood.
(De voedster ziende.)
Maar o! daar is zy! Voedsterlief! wat nieuws?
Zeg! vondt gy hem? - Wat zeide u Romeo?
Nu, lieve beste Voedster! o mijn tijd!
Hoe ziet gy zoo bedrukt? Gy maakt my bang.
Al is uw tijding droevig, o vertel
Die voor het minst met opgeruimd gelaat.
En is zy goed, bederf dan mijn genot
Niet door zoo zuur te kijken als gy doet.
voedster.
Wat ben ik moê!
(Julia, haalt een stoel: de voedster zet zich.)
- Ei! heb een wijl geduld.
Wat heb ik daar geloopen! Oei! mijn rug!
Geen lid aan 't lijf, of 't doet my zeer.
julia.
Ik woû
Dat gy mijn leden hadt, en ik uw nieuws!
voedster.
Wat benje driftig! Hebje dan zoo'n haast,
En zie je niet, hoe 'k buiten adem ben?
julia.
Hoe kunt ge buiten adem zijn, zoo lang
Gy adem hebt om 't my te zeggen? Zie!
Uw verontschuldiging is langer dan
De tijding, die gy overbrengen moet.
Zeg, is die goed of slecht? Zeg dit alleen,
En 'k scheld het ov'rige u tot later kwijt.
O! zeg my enkel, is zy goed of slecht?
voedster.
Wel? ik moet zeggen, je hebt al een zonderlinge keus gedaan. Je weet niet uit je oogen te | |
[pagina 151]
| |
kijken! Romeo! - neen... al ziet hy er beter uit dan alle anderen, wat zijn gezicht betreft, zoo heeft hy superbre beenen: en wat zijn handen en voeten betreft, al zijn zy niet om van te praten, zoo zijn ze toch buiten vergelijking: hy is wel juist niet het toppunt van wellevendheid; maar toch zoo zacht als een lammetjen; daar wil ik op vloeken. - Zeg, hebje t'huis gegeten?
julia.
Ei kom! dit alles wist ik gist'ren al.
Wat zegt hy van ons huwlijk! Spreek daarvan.
voedster.
Wat doet mijn hoofd my zeer! Dat booze hoofd!
Het klopt my, of 't in stukken vallen zoû.
En dan mijn rug! o wee! mijn rug, mijn rug!
Foei! dat je een mensch van jaren over straat
Zoo draven laat, alleen voor uw pleizier.
julia.
Het spijt me oprecht, dat ge u niet wel gevoelt.
Nu beste Voedster, kom, wat zeî mijn lief?
voedster.
Uw lief sprak als een Edelman betaamt,
Die goed, beleefd, bevallig, vrolijk is,
En braaf, zoo 'k hoop. - Waar mag je moeder zijn?
julia.
Mijn moeder! Wel in huis! Waar elders zoû
Ze wezen? Foei! wat benje zonderling!
‘Uw lief sprak als een Edelman betaamt:
‘Waar mag je moeder zijn?’ - Hoe sluit dat nu?
voedster, opstaande en den stoel wegstootende.
Wat benje driftig! Zeg, is dat mijn loon?
Is dit een pleister voor mijn rhumatiek?
Doe liever zelf je boodschap in 't vervolg.
(gaat weêr zitten.)
julia.
O! wat geduld...
(Zy knielt achter den stoel, kruipt achter de voedster om, legt het hoofd op haar schoot en ziet haar teeder aan.)
Kom! wat zei Romeo?
(voedster aangedaan en tevredegesteld.)
| |
[pagina 152]
| |
Hebt gy verlof van daag ter biecht te gaan?
julia, oprijzende.
Ja
voedster.
Haast u dan naar Fra Lorenzoos cel,
Daar wordt ge door uw echtgenoot verwacht. -
Wat keert het bloed nu haastig op uw wang!
Uw aangezicht wordt ras scharlakenrood.
Kom - naar de kerk - ik ga een and'ren weg
En haal een koord, waarmeê uw lief te nacht
Een vogelnestjen stil beklaut'ren moet. -
Voort! pak je weg naar 's vromen Broeders cel.
julia.
Voort naar 't geluk! vaar, Voedsterlief, vaarwel.
| |
Vierde tooneel.
Fra Lorenzoos cel.
fra lorenzo en romeo komen op.
fra lorenzo.
In zulk een gunst moge op dit heilig werk
De Hemel nederzien, dat nimmermeer
De zoete vreugd in leed verwisseld wordt.
romeo.
'k Zeg Amen op uw wensch. Maar kwame ook 't leed,
't Woog nimmermeer de zaligheden op,
Die my een oogenblik haar byzijn biedt.
Heeft ons uw mond vereenigd met elkaêr,
Dan moge vrij het sterfuur voor my slaan.
Ik ben te vreên zoo 'k haar de mijne noem.
fra lorenzo.
Zoo wild een blijdschap eindigt steeds in rouw.
Het buskruid, als 't de vlam ontmoet, verteert
In die omhelzing, en hoe zoeter smaak
De honig biedt, hoe meer zy walging baart.
Slechts hy mint duurzaam, die bemint met maat. -
Niet enkel hy, die al te langzaam gaat,
Ook die te spoedig voortholt, komt te laat.
| |
[pagina 153]
| |
(julia ziende, die binnenkomt.)
Hier treedt de Jonkvrouw aan met vluggen stap.
Wie liefde voelt, zal over najaarsdraên
Voorthupp'len als zy wapp'ren door de lucht,
En vallen niet: - zoo licht is de ydelheid.
julia.
Wees, vrome Vader! wees van my gegroet.
fra lorenzo.
Zie hier de man, mijn dochter! die u zal
Bedanken voor ons beiden.
romeo.
Julia!
Indien verrukking uw gemoed vervult
Gelijk het mijne, en gy u, meer dan ik,
In staat vindt die te schilderen naar eisch,
O! laat uw stem en zoete melody
Dan 't heil bezingen van dit zalig uur.
julia.
Het echt gevoel is warsch van woordenpraal.
't Hecht aan de vorm zich niet, maar aan de daad.
Hy, die zijn schat kan tellen, hy is arm,
Maar mijne liefde is zoo onmeetlijk rijk,
Dat ik de som mijns heils niet overzie.
fra lorenzo.
Kom, volg my thands. De zaak ten eind gebracht!
Ik laat u met elkander niet alleen,
Tot u de Kerk heeft saamgebracht tot een.
(Zy vertrekken.)
|
|