| |
| |
| |
Aanteekeningen, mede geldende voor overzicht.
Bladz. 117, reg. 9 v.o. Eerste Burger.
Deze tusschenkomst van burgers van Verona is door den Verhanselaar van shakspere weggelaten: en toch is zy als détail noodig om de schildery volkomen te maken, en te bewijzen, hoe lastig en hinderlijk die onderlinge veten der Edelen voor de burgers van Verona waren.
| |
Bladz. 120, reg. 27. Romeo komt op.
Het hier volgende tooneel tusschen romeo en benvolio is deerlijk door den Verhanselaar mishandeld geworden. Niet alleen, dat hy het in een bosch verplaatst en nu reeds mercutio er als derden man by laat optreden, en de volgende tooneelen, die in dit bedrijf by S. tusschen gemelde drie personen voorvallen, tot één samensmelt, al 't welk vergeeflijk ware; - maar hij maakt nu reeds romeo verliefd op julia, schrijft aan die liefde de reden van zijn kommer toe en laat die geheele voorafgaande passie voor rosalinde uit het stuk. Dit nu is een verandering, niet louter in den vorm, maar in het wezen van het drama, een moedwillig wegbreken van een gedeelte der stelling, door S. zoo kunstig opgericht, om er eigen lapwerk in de plaats te stoppen: - en waardoor het stuk ophoudt, als ik reeds in de Voorrede opmerkte, de romeo en julia van S. te wezen.
Misschien zal my iemand toevoegen - en de Verhanselaar heeft misschien ergends hier of daar die verschooning te berde gebracht - dat die liefde voor rosalinde overtollig is in het stuk, dat die spoedige verandering in romeoos neigingen onwaarschijnlijk is, dat hy daardoor onder den blaam van wispelturigheid geraakt en dat het bevorderlijk voor de eenheid der handeling is, julia van den aanvang af tot het voorwerp van zijn hartstocht te maken.
| |
| |
Och, mijn goede Verhanselaar! wees toch niet wijzer dan shakspere, en kom toch niet op met redenen, die, hoe schoonschijnend zy ook wezen mogen, niettemin, wel beschouwd, de proef niet kunnen doorstaan. Verbeeld u toch vooral niet, dat gy S. daar verbetert, waar hy, gelijk hier wederom, zijn diepe ervarenis loont in de kennis van 't menschelijk hart. Neen, er is niets onwaarschijnlijks, niets onverklaarbaars, niets tegenstrijdigs in dien spoedigen overgang van romeoos liefde op een ander, op een volmaakter voorwerp. S. stelt ons romeo voor als een jongeling van een melankoliek, bloedrijk en teedergevoelig temperament. Zulk een knaap, by zijne eerste intrede in de waereld, is altijd verliefd; - maar minder omdat eenig voorwerp die liefde by hem doet ontstaan, dan wel omdat die liefde reeds in zijn boezem huisvest, behoefte heeft zich ergends aan te hechten, naar een voorwerp zoekt, waaraan zy zich hechten kan, en dan vaak de grilligste, de ongerijmdste, de noodlottigste keuze doet. Jn dien toestand zal hy zich verbeelden, buiten dat voorwerp zijner (doorgaands zeer toevallige) keuze niet te kunnen leven, en er niet zelden de grootste dwaasheden voor begaan. Maar hy bedriegt zich: hy kan niet leven buiten zijn liefde; maar zeer goed buiten haar, welke hij waant te beminnen. Ontneem hem alle hoop op haar bezit, hy zal radeloos wezen, hy zal willen sterven, althands op reis willen gaan; - maar hy zal spoedig genezen zijn van zijn hartstocht; of liever die hartstocht zal zich spoedig verplaatsen. En dit is hier het geval met romeo. Ook hy bemint; - maar wie? hy bemint een ideaal van volmaaktheid, dat hy zich heeft voorgesteld, en dat ideaal heeft hy gemeend in rosalinde te ontmoeten. Maar de spotternyen zijner vrienden hebben reeds eenigen indruk op hem gemaakt: - nu ziet hy julia en hy ontdekt, dat zijn vorige liefde slechts een vergissing was en dat hy
nu eerst dat ideaal gevonden heeft, hetwelk hy zocht. De gedachte aan rosalinde deed hem zwerven, deed hem mijmeren, deed hem vasten, deed hem kwijnen: de gedachte aan julia maakt hem op eens tot een man, en van het oogenblik, dat hy haar gezien heeft, peinst hy niet meer, maar handelt.
Bovendien, volgends de overlevering, welke S. hier getrouw heeft willen volgen, is de wederzijdsche neiging der gelieven plotsling en gelijktijdig ontstaan: - als dit meer plaats grijpt, onder die warme lucht van Italiën vooral. De liefde treft beiden als 't ware met éénen schicht, even als later de dood, in den korten roman dien zy afspelen: dezelfde elektrieke schok brengt hen tot elkander, en bezielt
| |
| |
hen als met een vlam, die met het sterven van beiden weêr tot een vloeit. Door romeo reeds bij den aanvang van 't stuk op julia verliefd te maken, doet men het verrassende hunner eerste ontmoeting, het treffende van den indruk, dien zy gemeenschappelijk ontfangen, ten eenen male verloren gaan: de situatie wordt banaal, en de ziel gaat, voor de helft althands, uit de handeling.
| |
Bladz. 123, reg. 15 Capulet en Paris.
Dit gesprek valt by S. in een andere straat voor: ik heb hier geen reden tot een tooneelsverandering gevonden.
| |
Bladz. 124, reg. 9 v.o. Samson.
Deze, naar mijn inzien, vrij kluchtige alleenspraak en het daarop volgend onderhoud tusschen samson en romeo, 't welk aanleiding geeft tot diens verschijning op het feest by capulet, zijn door den Verhanselaar weggelaten. Ik heb die, als onmisbare schakels in de kunstig gespannen keten, meenen te moeten behouden.
| |
Bladz. 124, reg. 1 v.o. Mercutio, Benvolio en Romeo.
By S. komt mercutio eerst later op: ik heb het niet ongepast geoordeeld, hem reeds hier ten tooneele te voeren.
| |
Bladz. 129, reg. 3. Dan zal je niet zoo viesch zijn van een kus.
S. laat hier aan de Voedster een vrij grove, hoewel, ik beken het, alleraardigste indecentie zeggen, welke de Verhanselaar - deze reis even konsientiens als hy het anders weinig is - trouw behouden heeft, en welke de Engelschen - hoewel te preutsch om een hemd of een broek te noemen - trouw en luide toejuichen. Ik heb aan ons Publiek geen stof tot ergernis willen geven en alzoo vrijheid gevonden, om in het verhaal der Voedster een geringe variante te maken.
| |
Bladz. 134, reg. 5 v.o. Capulet.
By S. begint capulet met aan de dames te zeggen, dat zy, die geen likdorens aan haar toonen hebben, nu kunnen aan 't springen gaan, en dat hy al degenen, die niet dansen, zal beschouwen als daarmede gekweld. De Verhanselaar, zoo veel, dat goed en onmisbaar is, wegwerpende, had voorwaar behooren te begrijpen, dat een dergelijke toespraak aan jonge schoonen een hedendaagsch publiek wat vreemd in de ooren klinken moet.
| |
Bladz 135, reg 3. Oom.
Die oom kon des noods gemist worden. De Verhanselaar heeft hem dan ook weggelaten. Ik heb hem echter behouden. Zijn onderhoud met capulet, hoe kort ook, is echt natuurlijk, en geeft, als détail, een alleraangenaamste lokale kleur aan het geheel.
| |
| |
| |
Bladz. 137, reg. 3. Wees rustig of... meer licht in ginds vertrek... Ik zal u rustig maken.
Hoe natuurlijk en schilderachtig is deze voorstelling van den Heer des huizes, die zijn oogen overal heeft en te gelijk op het bewaren van rust en op het genot zijner gasten bedacht is. De Verhanselaar heeft hier dat echt karakteristieke van den toestand geheel te loor doen gaan.
| |
Bladz. 139. Eerste tooneel.
Dit gesprek tusschen benvolio en mercutio heeft bij S. plaats in een open plaats nabij den tuin.
| |
Bladz. 147, reg. 8.
Deze aarde, die natuur tot moeder strekt,
Strekt tevens haar tot grafsteê.
Zoo zegt lucretius van de aarde:
Omniparens, eadem rerum commune sepulcrum.
| |
Bladz. 149. Derde tooneel.
Tusschen dit en het vorige Tooneel vindt men by S. nog een ander, 't welk op straat voorvalt. De inhoud daarvan is: 1o. een gesprek tusschen benvolio en mercutio, waarvan ik een gedeelte, dat voor 't verband onmisbaar was, heb samengeweven met hun onderhoud in 't volgende Bedrijf; en de rest, die voor ons Publiek onverstaanbaar wezen zou, heb weggelaten: 2o. een gesprek, tusschen gezegde twee edellieden en romeo, vol met kwinkslagen en woordspelingen, die onvertaalbaar zijn en byna allen op ons Tooneel onuitstaanbaar zouden wezen, en 3o. een onderhoud tusschen de vorigen en de Voedster, jegens welke mercutio zich allerlei aardigheden veroorlooft, mede niet wel te vertalen, en over 't geheel alles behalve kiesch. Daar nu het rezultaat van dat onderhoud toch door de Voedster aan julia wordt medegedeeld, heb ik gemeend, het insgelijks te kunnen weglaten. De Verhanselaar heeft hier juist weder alles behouden, tot de zouteloosste en grofste gezegden toe. Zoo heeft hy b.v. in zijn voorrede zelfs geene woorden genoeg om uit te weiden over de geestige bon mots van mercutio, waar deze zegt, dat ‘romeo zonder zijn kuit komt als een gedroogde haring,’ en uitroept: ‘o vleesch, vleesch! wat zijt gy vervischt!’ 't Is mogelijk dat hierin iets schuilt, 't welk in Engeland verbazend grappig is; maar ik vrees, dat de toehoorders, hier, vrij zure gezichten zouden zetten, als men hen on dergelijke kost onthaalde.
| |
Bladz. 158, reg. 17. Romeo af.
Hetgeen hier volgt, tot aan het eind van dit tooneel, is weder door
| |
| |
den Verhanselaar weg gelaten. Men zoû kunnen beweeren, dat het minder noodig was, omdat toch het verbanningsoordeel, over romeo uitgesproken, later bekend wordt. Maar toch, ongaarne zoû ik hier de verschijning van den Hertog missen. Driemalen treedt hy te voorschijn, als de vertegenwoordiger der Gerechtigheid: de eerste reis om te vermanen, de tweede reis om te straffen, de derde om het treffend oordeel Gods te verkondigen. Neem eene van zijn verschijningen wreg, en de harmonie is tusschen alle drie verbroken. Ook in het sober, maar treffend voorstellen van dit karakter toont S. zijn verbazend en verwonderenswaardig scheppingsvermogen.
| |
Bladz. 170, reg. 6 v.o.
Het geheele zoo meesterlijk behandelde gedeelte van dit gesprek waarin Mevrouw capulet gedurig op tebaldo, en julia op romeo zinspeelt, is door den Verhanselaar weg gelaten.
| |
Bladz. 178. tweede tooneel.
Hier gaat in 't oorspronkelijke nog een tooneel vooraf, waarin julia zich schijnbaar aan den wil van haar ouders onderwerpt. Daar deze veinzery van hare zijde toch uit hetgeen volgt reeds duidelijk genoeg blijkt, en het aanschouwelijk voorstellen daarvan een min aangenamen indruk geeft, heb ik dit tooneel, hoezeer door den Verhanselaar behouden, maar achterwege gelaten.
| |
Bladz. 180, reg. 5 v.o. Muzijk enz.
Ook hier heb ik een tusschentooneel weg gelaten, waarin Mevrouw capulet met de Voedster naar de proviziekamer gaat en capulet gebak bestelt. Ook dit is in de Engelsche acting-copy bewaard gebleven.
| |
Bladz. 181, reg. 2 v.o. Om nooit terug te komen.
Hier volgen in 't oorspronkelijk 50 à 60 regels klaagtoonen over den dood van julia, die slechts dienen om den gang der handeling te stremmen, en by den toeschouwer, die in 't geheim is, volstrekt geen belang kunnen inboezemen: waarom ik ze dan ook maar onvertaald heb gelaten.
| |
Bladz. 182. vijfde bedrijf.
Hier heeft de Verhanselaar een lap van zijn eigen maaksel ingeweven, en de begrafenis van julia voorgesteld, waarby een koor gezongen wordt: - nuttelooze verlenging van 't stuk en alleen dienende om hen, die van groot spektakel houden, een wijl te verlustigen.
| |
Bladz. 183, reg. 13. 'k Herinner my een apotheker.
De kritiek der Fransche school heeft deze plaats niet gespaard en
| |
| |
er zich vrolijk over gemaakt, dat romeo, op het oogenblik dat hy den dood van julia vernomen had, nog gestemd was om over de stoffeering van een apothekers-winkel te denken. Waartoe was hij dan gestemd? - tot wijdluftige uitboezemingen, aandoenlijke klaagliederen en andere gemeenplaatsen, als welke een gewone treurspelschrijver hem ongetwijfeld in den mond zoû gelegd hebben? - Neen, S. legt ook hier, als altijd, zijn diepe kennis aan den dag van 't menschelijk hart en van den vaak zonderlingen loop, dien 's menschen gedachten onder sommige omstandigheden nemen. Zoodra romeo gezegd had:
'k Wil slapen aan uw zij, nog deze nacht,
Mijn Julia! - doch hoe dit doel bereikt?
moest de winkel van den apotheker voor hem een allerbelangrijkst punt van beschouwing worden. Wie ten gevolge van geweldige hartstochten een vast besluit heeft gevormd, hecht het grootste gewicht aan de geringste voorwerpen, die met het bereiken van dat doel in verband staan. romeo had den winkel des apothekers in bedaarde oogenblikken als een bloot voorwerp van nieuwsgierigheid beschouwd. Hy had haastig naar den krokodil en de schildpad, naar de leêge doozen en potten gekeken, en naar het armoedig uitzicht van den behoeftigen eigenaar. Maar hy had tevens by zich zelven toen gezegd:
Wie nu vergif benoodigd had......
Hier woont de man, die 't hem verschaffen zoû.
En nu hy werkelijk vergif benoodigd heeft, komen al die getuigenissen van de ellende des mans, die hem er aan helpen kan, met dubbele kracht voor zijn geest opdagen. Hy wil kwaad, en, zoo als hy zegt,
Het kwaad vindt steeds een middel by de hand.
En nu schept zijn geest een grillig genot in het ophalen van al die omstandigheden, die hem op het denkbeeld hebben gebracht om het middel tot dat kwaad te bereiken. Hem blijft niets over dan te sterven, en elke zaak, die met dat doel in verband staat, plant zich voor zijn verbeelding met een veerkracht, die zich alleen in woorden uiten kan.
| |
Bladz. 189, reg. 1 v.o. Hy sterft.
By den Verhanselaar sterft romeo hier nog niet, maar wordt julia eerst wakker en valt er een tooneel tusschen hen beide voor. Dat deze verandering bevorderlijk is aan het theatraal effect, in zoo verre zy aan de akteurs, die de hoofdrollen vervullen, gelegenheid geven om
| |
| |
zich aan de allertreffendste en zielroerendste gebaren en uitingen over te geven, wil ik niet ontkennen; - maar toch ook hier weêr wordt het de vraag, of de indruk, welken de toeschouwer hierdoor ontfangt, die is, welken S. bedoeld heeft te weeg te brengen. Het tooneel, gelijk hy het geschreven heeft, is somber, weemoedig, aandoenlijk, akelig, zoo men wil; - doch by den Verhanselaar wordt de toestand gruwzaam S., die in het voorstellen van het hartverscheurende zijn meester niet heeft, begreep toch dat het ijsselijke zijn grenzen moest hebben, en zelfs in zijne oogen was die verlenging van romeoos leven, om hem voor zijn dood nog eens te pijnigen met de gedachte, hoe gelukkig hy had kunnen zijn, een nuttelooze en te ijsselijke ijslijkheid. - Ik wil hier niet eens byvoegen, dat de Verhanselaar, door aan het vergif zijn onmiddelijke werking te ontnemen, den apotheker tot een logenaar maakt.
Met dat al, daar het theatraal effekt in onze eeuw luider spreekt dan alle redeneering, heb ik daaraan in zooverre willen toegeven, door hier achter het tooneel te laten volgen, vertaald naar de omwerking, en gelijk het op de schouwburgen in Engeland vertoond wordt.
| |
Bladz. 182, reg 2. De Hertog.
Hier heb ik mij een kleine omwerking veroorloofd. In het oorspronkelijke worden, na juliaas dood, balthazar en fra lorenzo beiden door 't Gerecht gevangen genomen en zoowel als de Paadje, door den Hertog in tegenwoordigheid der beide oude lieden verhoord: zoo dat de toehoorder nog eens in al zijn byzonderheden verneemt wat hy reeds wist. Ik heb uit dien hoofde in mijn vertaling ondersteld, dat de gevangenneming des monniks reeds achter het tooneel had plaats gehad en de Hertog door hem reeds van de hoofdbyzonderheden van het gebeurde onderricht was.
Maar, zal iemand wellicht vragen: ware het niet beter, de gordijn te doen vallen als julia zich doodsteekt? Zijn niet, wanneer eenmaal het lot der hoofdpersonen is beslist en de ontknooping heeft plaats gehad, alle latere moralizatiën en lamentatien overbodig? Strekken die in zoodanig geval niet om den indruk, dien de toeschouwer ontfangen heeft, weg te nemen of althands te doen verflaauwen?
Ik wil deze vragen gaarne in 't algemeen toestemmend beantwoorden: en het bewijs, hoe ik overbodige klaagliederen beschouw, heb ik gegeven, door ze aan 't lest van 't Vierde Bedrijf weg te laten. - Maar ik beweer, dat de regel ten dezen niet van toepassing mag gemaakt worden.
| |
| |
Wel zoû het theatraal effekt alwederom schijnen te vereischen, dat alles met den dood van julia afliep: maar ook de kunst heeft hare eischen, en ik beweer, dat wanneer men het slottooneel weglaat, de toeschouwer onvoldaan naar huis gaat: dit is ten minsten telkens het geval met my geweest, zoo vaak ik het stuk - of 't geen nien het stuk heette - heb zien opvoeren door een gezelschap Engelsche tooneelisten, die, geen personeel genoeg hebbende om alle rollen te bezetten, sommige, b.v. die van den Hertog en van montecchio, en dus ook het slottooneel, maar weglieten.
Dan, mijn eigen indruk in 't midden latende, zoo geef ik liever hier de reden op, waarom dat slottooneel niet kan gemist worden. En die reden is geene andere, dan dat met den dood der gelieven het stuk nog niet uit is, of dat, met andere woorden, in hun dood de ontknooping niet gelegen is.
Immers, wat is, wel beschouwd, het onderwerp van het treurspel? - De liefde van romeo en julia? - Dit kan slechts een oppervlakkig lezer beweren. - Neen, het onderwerp is de vete tusschen de beide Veroneesche geslachten, waar gedurig op wordt teruggekomen en waar elke handeling aan verbonden wordt. Noch het straatgevecht, waarmede het stuk een aanvang neemt, noch de dood van mercutio, noch die van tebaldo, noch de vermaningen van den Hertog, hebben iets met de liefde der jonge lieden te maken en oefenen alleen een middelijken invloed daarop uit.
Het onderwerp is alzoo - men raadplege slechts den berijmden korten inhoud - de vyandschap tusschen de twee adelijke Huizen, en de ontknooping is hun verzoening.
Die verzoening moet gekocht worden door den dood van den eenigen zoon en van de eenige dochter der Stamhoofden.
Die dood bevordert dus de ontknooping, is er de oorzaak van, maar is geenszins de ontknooping zelve.
Laat men de verzoening der oude lieden weg - en dat doet de Verhanselaar, die zich vergenoegt met den Hertog eenige loci communes te doen opzeggen - dan zijn mercutio, tebaldo, Mevrouw montecchio, paris, romeo, julia, allen, vruchteloos gestorven, dan is er zonder nut zooveel bloeds gestort, dan mist het stuk alle zedelijke strekking, dan blijft het gevoel des toeschouwers onvoldaan.
Laat niemand my nu komen vertellen, dat de lezer of toeschouwer in geene andere personaadjen belang stelt dan in romeo en julia, dat met hun dood voor hen elke belangstelling ophoudt, en dat hem
| |
| |
al hetgeen volgt onverschillig is. Ik beklaag hem die zoo spreekt; want voor hem heeft shakspere niet geschreven.
Wat my betreft, ik ken in het gansche stuk, hoe vol het zij van treffende en aandoenlijke toestanden, geen toestand zoo treffend en aandoenlijk, als die van beide grijzaarts, die, na hun gandsche leven in wrok en vyandschap met elkander geleefd te hebben, over de lijken hunner waardste panden elkander de hand toereiken en een vete afzweeren, die hun zoo eindloos veel gekost heeft. Wat is het zoo beroemde:
in vergelijking met capulets gezegde:
O brother Montague, give we thy hand?
|
|