Poëtische werken. Deel 11. Treur- en blijspelen. Deel 4
(1862)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 182]
| |
Eerste tooneel.
romeo alleen.
Zoo ik der droomen zoete profecy
Geloof mag slaan, dan toeft my welkom nieuws.
Een lieflijk voorgevoel doorstroomt mijn geest,
En 't is me, of ik op vlindervleng'len zweef.
Ik droomde, dat mijn liefste my bezocht;
Maar ik lag op mijn sponde en was een lijk.
(Wat vreemde droom! een lijk dat denken kan!)
Haar adem riep den mijnen weêr terug,
Zoo dat ik straks herleefde, en keizer werd.
Hoe mild, hoe eind'loos rijk is Liefde niet,
Dat zelfs haar schaduw zulk genoegen biedt.
(balthazar ziende, die opkomt.)
Nieuws van Verona! trouwe Balthazar!
Zond Fra Lorenzo my geen brief door u?
Hoe maakt mijn lief het? Zijn mijn ouders wel?
Hoe is 't met Julia? 'k herhaal die vraag:
't Gaat alles wel, zoo zy zich wel bevindt.
balthazar.
O! dan gaat alles wel; want zy is wel.
Haar lichaam rust in 't graf der Capulets
En by de zalige Eng'len leeft haar ziel.
Ik zag haar dragen naar het oord der rust,
En steeg te paard en gaf my herwaarts heen.
Vergeef my, zoo ik droeve tijding breng:
Gy hadt my zulks geboden, eed'le Heer!
romeo.
Is 't waarlijk zoo? - Ha! noodlot! 'k tart uw woên. -
Gy kent mijn woonplaats. Haal papier en inkt
| |
[pagina 183]
| |
aant.En huur my paarden. 'k Ga deez' nacht van hier.
balthazar.
Vergeef my, zoo ik thands u niet verlaat:
Uw blik, zoo droef en wild, spelt my niets goeds.
romeo.
Neen! gy bedriegt u, vriend! 'k gevoel my wel.
Verlaat me, en doe hetgeen ik heb gelast.
Gy hebt geen brief van Fra Lorenzo?
balthazar.
Neen.
romeo.
Om 't even! ga! huur paarden, 'k Volg u ras.
(Balthazar af.)
romeo.
'k Wil slapen aan uw zij, nog deze nacht,
Mijn Julia! - doch hoe dit doel bereikt?
Ha! 't kwaad vindt steeds een middel by de hand.
'k Herinner my een Apotheker, die
Hier in de buurt moet wonen, 'k Zag onlangs
Hem gaan, een schraal geraamte. Bitt're ellend
Verkondigen zijn uitzicht en kleedy.
Behoefte had zijn leden doorgeknaagd:
Zijn winkel was armoedig als hyzelf:
Een krokodil hing aan den zolder af;
Daarby een schildpad en een gandsche kraam
Van visschen, droog en opgezet. In 't rond
Stond hier en daar een aarden pot of doos
Gerangschikt, ledig meest, en meer nog, wat
Een schijn maar van stoffeering geven kon.
'k Zeî by myzelf, toen ik die armoê zag:
Wie nu vergif benoodigd had, waarvan
't Verkoopen hier op doodstraf is verboôn,
Hier woont de man, die 't hem verschaffen zoû.
O! die gedachte was een voorgevoel!
My moet die man dat gif verkoopen, my!
Zoo ik my wel bezin, dan woont hy hier.
Maar 't huis is dicht, het is een feestdag. Ho!
Ho! Apotheker! Ho!
| |
[pagina 184]
| |
apotheker, uit zijn huis.
Wie roept my uit?
romeo.
Kom hier! 'k Zie, gy zijt arm. Hier is een rol
Dukaten: schat' me een gif, dat door het bloed
Zich snel verspreidt en wie het zwolg terstond
Als door een dolk getroffen, nederwerpt.
apotheker.
Wel heb ik zulk een gif; maar wie 't verkoopt,
Hem doemt de wet van Mantua ter dood.
romeo.
Gy zijt zoo arm, zoo hulploos, en gy vreest
Den dood? De honger woont op uw gelaat;
Verneed'ring en verdrukking meldt uw blik.
Uw gandsche houding kondigt nooddruft aan,
De maatschappy heeft nooit u gunst betoond,
Zy noch haar wet u rijkdom aangebracht:
Breek dus haar wet, wees rijk, en neem dit goud.
apotheker
Mijn armoê, niet mijn wil, stemt hierin toe.
(Binnen.)
romeo.
Wel ik betaal uw armoê, niet uw wil.
apotheker, komt terug.
Hier! giet dit uit in 't eerste vocht het best'
En zwelg het in; al hadt gy ook de kracht
Van twintig man, gy waart terstond een lijk.
romeo.
Hier is uw goud. In 's menschen ziel bestaat
Een erger gif, dat zwaarder moorden pleegt
Dan al het gif, dat in uw winkel schuilt.
Vaarwel! koop spijs, en eet en drink u zat!
(Apotheker af.)
Kom! naar het graf, waar gy, gewenscht venijn!
Tot artseny, tot balsem my zult zult zijn,
(af.)
| |
[pagina 185]
| |
Tweede tooneel.
Fra Lorenzoos cel.
fra carlo, opkomende, klopt aan de tegenovergestelde deur.
Ho! Tra Lorenzo! vrome Broeder! ho!
fra lorenzo, komt op.
Dit schijnt de stem van Broeder Carlo wel.
Wat nieuws van Mantua? Hebt gy geen brief
Van Romeo? Of komt hy zelf nog hier?
fra carlo.
Vóór mijn vertrek bezocht ik by geval
Een Broeder van onze orde, die sints lang
De kranke liên in deze stad verpleegt.
't Geviel nu, dat de wakers my, als hem,
Beschouwden als besmet. Ik mocht niet gaan,
En ben dus niet naar Mantua geweest.
fra lorenzo.
Wel! - maar mijn brief? Wie bracht dien Romeo?
fra carlo.
Hier is uw brief terug: men woû dien niet
Doen afgaan. Elk was voor besmetting bang.
fra lorenzo.
Wat tegenspoed! Het was voorwaar een brief,
Die over zaken liep van groot gewicht.
Het niet bezorgen kan een groote ramp
Verwekken. - Ga, mijn broeder! Zoek terstond
Een breektuig op, en breng het in mijn cel.
(Fra Carlo af.)
Ik dien alleen nu naar het graf te gaan.
Twee uren nog, en Julia ontwaakt.
Zy zal my wis bestraffen, dat ik niet
Aan Romeo vereischte kondschap zond.
Maar 'k schrijf terstond nog eens naar Mantua.
Zy wachte in mijne cel zijn weêrkomst af,
Zy, levend nu besloten in een graf.
(af.)
| |
[pagina 186]
| |
Derde tooneel.
Een kerkhof te Verona; aan de eene zijde de grafkelder der Capulets. Het is nacht.
Graaf paris komt in rouwgewaad op, met zijn, paadje, die een bloemkorf en een toorts draagt.
paris.
Hier knaap! Geef my de toorts en ga ter zij.
Neen - doof haar uit! - geen sterv'ling moet my zien,
En leg u neêr by gindsche akaciaas.
Hou 't oor aandachtig op den grond, zoo dat
Geen voetstap u by 't naderen ontsnapt,
En fluit, zoodra gy 't minst gerucht verneemt.
Geef my deez' korf met bloemen. Ga nu heen.
paadje, ter zijde.
'k Zal 't wagen; doch het is niet zonder angst
Dat ik alleen blijf in dit aak'lig oord.
(Hy verwijdert zich. Paris treedt naar den grafkelder toe.)
paris.
o Schoone bloem, helaas! te ras ontbloeid!
'k Wil bloemen strooien op uw bruiloftsbed.
o Julia! die thands in hooger kring
By de Eng'len leeft! Versmâ de hulde niet,
Van hem, die, toen gy leefdet hier op aard,
U minde, en thands uw graf zijn offers brengt.
(Men hoort den Paadje fluiten.)
De knaap bericht my, dat er onraad naakt.
Wie stoort aldus, in 't holste van de nacht,
De lijkdienst, naauw ter helfte nog volbracht?
Hoe nu! Een toorts! Verbergen we ons!
(Terwijl hy zich verwijdert, komen romeo en balthazar op, de laatste met een fakkel en een breekijzer.)
romeo.
Geef my
Dit ijzer hier, en gy, neem dezen brief.
Bestel dien morgen in mijns vaders hand.
| |
[pagina 187]
| |
Plaats hier het licht!
(Balthazar steekt de fakkel tusschen de zoden naast den grafkelder.)
En wat gy ziet of hoort,
Zorg, dat gy my niet nadert, niet verstoort.
Indien ik in dit somber grafgewelf
Begeer te dalen, 't is om nog voor 't lest
Mijn dierb're gaê te zien, en van haar hand
Een ring terug te vord'ren, 't liefdepand,
Dat ik haar schonk voor 't Godgewijd altaar.
Dus ga, ga heen.
balthazar.
Ik ga; maar 't valt my zwaar.
romeo.
Neem dit: uw trouw had grooter loon verdiend.
Nu ga! vaarwel en leef gelukkig, vriend!
balthazar, ter zijde.
Ik ga; maar hoû my schuil hier in de buurt.
Zijn blik ontstelt my en 'k mistrouw zijn doel.
(af.)
(Romeo, naar den grafkelder tredende, breekt de deur open, waardoor men daar binnen Julia en Tebaldo op hm zerken ontwaart.)
Gevloekte! die in 't vratig ingewand
Het fijnst gerecht verslond! breekt deez' mijn hand
Uw kaken op, die schennis wordt geboet,
Als nieuwe spijs weldra uw honger voedt.
paris, ter zijde.
Ha! Romeo! De balling hier, wiens hand
Tebaldo sloeg, mijn liefstes bloedverwant!
De droefheid, dat zijn leven werd verkort,
Heeft, zegt men, ook haar zelve in 't graf gestort.
Liet beider dood den moorder onvoldaan,
En randt hy nog hun stille rustplaats aan?
(luid.)
| |
[pagina 188]
| |
Vervolgt uw haat uw offers tot in 't graf,
Montecchio? vermetele, laat af!
'k Heb u in tijds op 't schendig stuk verrast.
In naam des Hertogs, volg me. Uw dood staat vast!
romeo.
Mijn dood staat vast! - gewis! daarom alleen
Bezocht ik het verblijf van ijslijkheên.
Maar, goede jong'ling! terg de wanhoop niet
Eens stervenden, die langer niets ontziet.
'k Bezweer, ik smeek u, knaap! deez' plaats te ontgaan
En op mijn hoofd geen nieuwe schuld te laên.
Uw leven is my waarder dan het mijn;
Want, ben ik hier, 't is om mijn beul te zijn.
Ga - leef, en meld aan allen: u verjoeg
De deernis van een razende.
paris.
Genoeg!
Ik tel uw dreigen noch uw deernis, man!
'k Neem u in hechtenis: gy braakt uw ban.
romeo.
Gy wilt het? - Proef dan, of deze arm ooit faalt.
(Hy trekt zijn degen. Gevecht. De paadje verschijnt.)
paadje.
Zy gaan aan't vechten! Fluks de wacht gehaald.
(Hy sluipt weg. Paris valt getroffen neder.)
paris.
O! 'k ben getroffen. Schenk my deez' genaê,
En leg my in dit graf, by Julia.
(Hy sterft.)
romeo.
Het zal geschiên. Doch laat ik van naby
Uw trekken zien. Hoe nu! Graaf Paris! hy!
Wat heeft mijn dienaar me op den weg verteld,
- Ik luisterde maar half, door 't leed ontsteld -
Dat Julia aan Paris was verloofd?
Rampzaal'ge! ook u werd uwe bruid ontroofd!
Kom, broeder in ellende! Kom! besluit'
U 't eigen graf, dat my verwacht als buit.
(Hy sleept Graaf Paris in den grafkelder.)
Men zegt, dat vaak, voor 't scheiden, in de ziel
| |
[pagina 189]
| |
aant.Des stervenden een blijde lichtstraal viel,
Vervullend haar met ongekende vreugd.
't Is zulk een straal, die thands mijn geest verheugt,
By 't staren op dit dierbaar overschot.
Al heeft de dood uw levensbloem geknot,
Geliefde gaê! zijn overmacht verwon
Uw schoonheid niet. Zijn gruw'bre sikkel kon
De rozen van uw vriendelijk gelaat
Niet maaien noch het gloeiend inkarnaat
Verbleeken doen op uw volmaakten mond.
Wat schoonheid, die aldus den dood weêrstond!
- Zijt gy 't, Tebaldo! in uw bloedig kleed?
Zie, zie my zelf hier tot uw wraak gereed.
Dezelfde hand, die u den doodsteek gaf,
Stort nevens u uw moordenaar in 't graf.
- O! waarom nog zoo schoon, mijn Julia?
Of hebben uw bekoorlijkheên, mijn gaê,
Zelfs liefde by den killen Dood verwekt?
Houdt hy naar u zijn armen uitgestrekt?
Welaan! 'k wil hier dan waken over u.
Dit rouwpaleis... het zij onze echtkoets nu.
Het is beslist 'k verlaat deez' steê niet meer.
Blikt voor het lest, mijn oogen, op haar neêr!
Omsluit haar nu, mijn armen, voor het lest!
En gy, mijn lippen, op haar mond geprest,
Bezegelt mijn verbint'nis met den dood!
- Kom, leidsman naar des somb'ren Charons boot!
Kom, stuur my thands de veil'ge haven in.
(Hy zwelgt het vergift in.)
U drink ik toe, geliefde hartsvriendin!
- Ha, giftbereider! gy spraakt waarheid dus.
Uw drank werkt snel. Zoo sterf ik met een kus.
(Hy sterft.)
| |
[pagina 190]
| |
fra lorenzo, niet een lantaren en koevoet voorzien, kond behoedzaam op.
fra lorenzo.
Dat my mijn Heilige op mijn weg bestuur!
Hoe dikwijls is mijn voet, by 't voorwaarts treên,
Gestruikeld over zerken. - Ha! wie daar?
(Hy ziet balthazar, die inmiddels teruggekomen is.)
Wie, die zoo laat dit somber oord bezoekt?
balthazar.
Een vriend, mijn Vader! u niet onbekend.
fra lorenzo.
De Hemel zij met u. Maar zeg my, vriend,
Wie heeft, daar ginds, die toorts in 't gras geplant?
Zoo ik my niet bedrieg, beschijnt haar glans
Het grafgewelf der Capulets.
balthazar.
Zoo is 't;
En 't is mijn meester, die zich daar bevindt.
fra lorenzo.
Uw meester! En wie is hy?
balthazar.
Romeo.
fra lorenzo.
Hoe lang reeds was hy daar?
balthazar.
Een uur naar 'k gis.
fra lorenzo.
Verzel my naar het graf.
balthazar.
Ik durf dit niet.
Mijn meester waant my reeds van hier gegaan,
En heeft my streng verboden, hem in 't minst
Te stooren.
fra lorenzo.
Wel! Ik zal alleen dan gaan.
(Balthazar verwijdert zich.)
Ik zorg, ik zorg, daar viel iets droevigs voor.
Helaas! helaas! wiens zwaarden zie ik daar?
Hoe is de drempel dus met bloed bespat?
Hoe! Romeo! - en Paris! - beiden dood!
Helaas! wat samenloop van tegenheên
Wrocht zoo veel leeds! - o Hemel! zy ontwaakt.
julia, oprijzende.
Mijn vader! ha! gy hier! Gy hebt uw woord
| |
[pagina 191]
| |
Gehouden! En waar is mijn Romeo?
'k Herinner my, waar ik ontwaken moest.
En zie, hier ben ik. Doch waar is mijn lief?
fra lorenzo.
Ik hoor gerucht. - Mijn dochter, kom van hier.
Verlaat dit vloekverblijf van dood en schrik.
Een hooger macht verydelde ons ontwerp.
O volg my! - Uw gemaal ligt hier... ontzield,
En Paris dáár! Kom, 'k weet een klooster, waar
'k By vrome zusters u in veiligheid
Kan brengen. - Vraag niets meer. De wacht genaakt.
Kom, Julia, mijn kind! Ik durf voorwaar
Niet langer hier vertoeven,
(af.)
julia.
Ga vrij heen, Want niemand scheurt van deze plaats my af.
- Wat houdt mijn lief daar in zijn hand geklemd?
Ha! 'k zie 't! hy bracht zich door vergif om 't lijf.
O foei! en liet gy dan, o wreedaart! niets,
Niets voor my over? Maar ik wil voor 't lest
Uw lippen eens nog kussen; moog'lijk bleef
Een druppel daarop kleven van 't venijn,
Om in mijn leed tot balsem my te zijn -
Zy zijn nog warm, uw lippen. - Ha, ik moet
My haasten, eer zich iemand herwaart spoedt.
(Den dolk van Romeo ontwarende.)
Ha! welkom, dolk! hier vindt gy uwe schede.
(Zij doorsteekt zich)
Rust, rust hier vrij, opdat ik ruste in vrede.
(Zy sterft. Een officier van de wacht komt op met balthazar en gevolg.)
officier.
Niet verder! sta! de Vorst komt zelf hier heen.
Een Paadje van Graaf Paris riep hem op.
Uw vloekgenoot, een monnik, die door list
Ons dacht te ontsnappen, is in tijds gevat.
| |
[pagina 192]
| |
Doch 'k zie, hy komt reeds met den Hertog aan.
(De hertog komt op met fra lorenzo, den paadje van paris, en gevolg met fakkels.)
hertog, tegen fra lorenzo.
Moet ik geloof slaan aan uw vreemd verhaal? -
o Droevig uur! - o Schouwspel vol ellend!
(capulet, zijn vrouw en gevolg komen op.)
capulet.
Wat mag toch de oorzaak zijn van dit rumoer?
Mevr. capulet.
My klonk de naam van Romeo in 't oor.
Hier roept men: Paris! ginter: Julia!
En al het volk draaft naar dit kerkhof heen.
capulet.
o God! Zie hier - zie Julia, in 't hart
Getroffen door den dolk van Romeo.
Mevr. capulet.
Wat schouwspel! Wee!
(montecchio komt op met gevolg.)
hertog.
Treê toe Montecchio!
Gy rijst zoo tijdig, om uw zoon te zien,
Uw erfgenaam, nog tijdiger geveld.
montecchio.
Helaas, mijn Vorst! mijn gade stierf deez' nacht.
De bitt're smart om haar verbannen zoon
Heeft haar gedood. Wat leed verbeidt my nog?
hertog.
Kom! en aanschouw 't.
montecchio, Romeo ziende.
O wreedaart! zijt gy dus
In 't doodenrijk uw vader voorgegaan?
hertog.
Zoo 'k
(op den monnik wijzende.)
hem gelooven mag, dan was dit paar,
Doch in 't geheim, verbonden met elkaêr:
En schijnbaar slechts ging Julia ter dood,
Opdat zy dus een tweeden echt ontvlood.
Het droef gerucht van haar verscheiden joeg
Haar egaê hier: - al 't verd're is klaar genoeg,
o Capulet! Montecchio! ge ontwaart,
| |
[pagina 193]
| |
Wilt leeds door uw verdeeldheên is gebaard.
De Hemel heeft in 't end zich wraak verschaft
En, door de liefde, uw fellen haat gestraft.
Ook ik, met heel mijn Huis, ik boet mijn schuld,
Die al te lang uw veten heb geduld:
Twee Loten uit mijn vorstelijk geslacht
Zag - om uw twist - een week ten val gebracht!
capulet.
Montecchio! reik my uw broederhand,
De bruidsgift aan mijn dochter, 't eenigst pand,
Dat ik van u kan vord'ren.
Montecchio.
Neen ter eer
Van onzen zoen biedt u mijn vriendschap meer.
Ik wil het beeld van Julia in goud
Doen rijzen, dat wie 't namaals ooit aanschouwt
De schoonheid prijze van Veronaas bloem,
En te allen tijd haar nagedacht'nis roem.
capulet,
Rijz' naast haar beeld, niet minder rijk en schoon,
Door mijne zorg, dan 't beeld op van uw zoon.
hertog.
Het morgenrood bestraalt uw droeven vreê,
Maar trekt zijn licht terug by zooveel wee;
Want ongehoord en zonder wedergaê
Is 't lot van Romeo en Julia.
(De dag breekt door en de gordijn vall.)
|
|