Poëtische werken. Deel 8. Treur- en blijspelen. Deel 1
(1861)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Eerste tooneel.
kalkagno, zibo, van verschillende zijden met hun gevolg opkomende.
zibo.
Hoe ging het u?
kalkagno.
Naar wensch. Het was my opgedragen,
Den eersten aanval op de Roomsche poort te wagen:
Wy rukten derwaarts heen, begunstigd door de nacht,
En spreidden moord en schrik by de aangevallen wacht,
Die, deels verbysterd, deels in diepen slaap gedompeld,
Schier zonder tegenweer door ons werd overrompeld.
Dan, op het oogenblik dat alles voor ons bukt,
Komt met zijn oorlogsdrom Laskaro aangerukt,
Die, op des Doges last, de poorten moest bevrijden:
Wy houden moedig stand: de alarmtrom rolt: wy strijden:
De kans blijft ongewis: Laskaro toont zich held,
Doch stort ten lesten neêr, door 't moordend staal geveld. -
Zijn krijgsmacht koos de vlucht, zoodra hy was gevallen:
En 'k zag aan d' oosterkant my meester van de wallen.
zibo.
Fiësko heeft, naar 't bleek, de veinzery verzaakt,
En aan den grijzen vorst zijn lot bekend gemaakt:
De vesting voor het minst scheen, tegen elks gedachten,
Van 't naad'rend eedgespan den aanval af te wachten,
Giannettinoos volk stond aan de poort vergaêrd:
Andreas lijfwacht op den buitenmuur geschaard:
Zy beiden, aan het hoofd dier welbeproefde krijgers. -
Wy vielen op hen aan, als losgebroken tijgers:
Fiëskoos leeuwenmoed hieuw gandsche drommen neêr.
| |
[pagina 186]
| |
't Vluchtte alles slotwaarts, na vergeefschen tegenweer:
De vesting werd met kracht en koen beleid verdedigd,
Doch Borgognino, in zijn bruid zoo diep beleedigd,
Wierp, na een scherp gevecht, de zware slotpoort om,Ga naar voetnoot1
En rukte binnen met zijn felverbolgen drom.
kalkagno.
Verrina heeft den mond des havens ingenomen,
En houdt er scherpe wacht: geen boot kan hem ontkomen,
Zoo slaat zijn waakzaamheid de stille stroomen gaê.
| |
Tweede tooneel.
kalkagno, zibo, borgognino, het zwaard in de hand, aan 't hoofd der zijnen opkomende.
borgognino.
Dus val de laatste spruit van 't stamhuis Doria!
kalkagno.
Giannettino viel?
borgognino.
Van deze hand doorstoken:
Ik heb én Genua én mijne bruid gewroken.
Tegen een der zijnen.
Ga naar de haven: breng mijn Bertha dit geweer,
Nog rookend van het bloed des honers van haar eer.
Dit stil haar boezemsmart: ras zal een teeder minnaar
Haar welkom kussen als Andreas overwinnaar.
De soldaat gaat naar de haven.
kalkagno.
Wordt door dien grijzaart dan nog tegenstand geboôn?
borgognino.
't Is me onverklaarbaar, hoe hy 't moordstaal is ontvloôn:
Toen wy, na fellen krijg, de vesting meester waren,
Zag ik de Duitsche wacht om Doria zich scharen.
Zy boden, tegen 't staal, een ijzren voormuur aan:
En 't is hun moed gelukt, door de onzen heen te slaan.
zibo.
Komt! spoeden we ons van hier. Doorkruissen we alle hoeken
| |
[pagina 187]
| |
Der stad, om, zoo 't kan zijn, den dwingeland te zoeken.
kalkagno.
Men volg my. Hy beproef de scherpte van mijn zwaard.
Zy vertrekken naar verschillende kanten.
| |
Derde tooneel.
andreas doria, vier duitschers der Lijfwacht.
een duitscher.
Ginds deinst het onweêr af. - Fluks, Doge! fluks te paard.
doria.
Spreek van geen vluchten meer! Hier eindig ik mijn leven.
Ik zag mijn laatsten troost, Giannettino, sneven: -
Den staf mijns ouderdoms verbroken in het stof!
O! dat hun vloekzwaard ook deez' grijzen schedel trof!
de duitscher,
luisterende.
Hoor! moordenaars! men komt! - ach! wil hun woede ontvlieden!
doria.
Ja! moordenaars! - Hoort toe, rechtschapen oorlogslieden!
Ik heb dat muitend volk, begeerig naar mijn bloed,
Van vreemd geweld bevrijd, voor slaverny behoed.
Spreekt! ziet men ook by u de vorsten dus vergelden?
Vlucht! Redt uw leven; - gaat den vreemden landaart melden,
Hoe 't spoorloos Genua in deez' brooddronken nacht
Ondankbaar en verwoed zijn vader heeft geslacht.
de duitscher.
Geslacht? - Dit heeft nog tijd: uw woedende gemeente
Houwe eerst de klingen stomp op ons Germaansch gebeente.
| |
Vierde tooneel.
andreas doria, duitschers, hassan.
hassan.
Wat vreugd! ter goeder uur vind ik den Doge weêr! -
Schep moed, doorluchte Vorst: uw noodlot nam een keer.
Nog hebt gy vrienden! volg, en zonder kwaad te vreezen,
My rustig na op 't spoor, door my u aangewezen.
| |
[pagina 188]
| |
doria.
Zijt gy het, wien deez' nacht mijn argwaan had mistrouwd?
Ach! op mijn burgers slechts heb ik vergeefs gebouwd! -
Neen, vreemd'ling! 'k volg u niet. Hier wil, hier moet ik sneven.
hassan.
Vertwijfel niet. Mijn taal moge u de hoop hergeven. -
Toen ik my op uw last van boeien zag ontslaan,
Volgde ik met dankb'ren moed uw wijdgeduchte vaan:
Men streed: uw neef bezweek: gy mocht het staal ontkomen. -
Naauw had Lavagnaas heir de vesting ingenomen,
Of 't vluchtig krijgsgeluk bedwelmde hen alom. -
Ik trad op 't marktplein aan, en zag een kloeken drom
Van burg'ren, u getrouw, van allen kant vergaderen.
Ik waag het, door de nacht begunstigd, hen te naderen.
Ik hoor, hun aller arm is vaardig tot uw wraak:
Zy willen lijf en goed opoff'ren voor uw zaak.
Toon hun den Doge weêr, die zooveel bange jaren
Hun bolwerk is geweest in staats- en krijgsgevaren.
Uw byzijn zal hun moed op 't eigen oogenblik
Vermeerderen, en slaatGa naar voetnoot1 uw vyanden met schrik. -
En poort en buitenmuur zijn onbezet gebleven:
Fiësko is verblind en vreest geen tegenstreven.
't Stuift al naar 't raadhuis toe, alwaar een dwaze stoet,
Eer 't al gewonnen is, als Doge hem begroet. -
Volg my! - De kans verkeert. - Mijn wraaklust vindt verkoeling.
doria.
Uw wraaklust? wreedaart! ach! was dit uw heilbedoeling?
de duitscher.
Dat in uw borst de hoop op dit verhaal herleef.
doria,
peinzende.
Het volk bemint my nog!... het haatte alleen mijn neef.
Hy viel. - En, schoon op my en muit- en moordzucht woeden,
| |
[pagina 189]
| |
'k Mag nog gegronde hoop op trouwe harten voeden.
Tegen den Duitscher.
Ga! maak alom bekend, waar zich het volk vergaêrt,
Dat grijze Andreas leeft, door 's Hemels wil gespaard:
Dat hy zijn kind'ren smeekt, geen tachtigjaar'gen grijzen,Ga naar voetnoot1
Als balling uit zijn stad naar vreemden te verwijzen. -
de duitscher.
Ik vlieg op uw bevel.
Hy vertrekt.
doria.
Komt! spoeden wy ons heen. -
Ja, voor Fiësko strijde een opgeruid gemeen,
De Hemel strijdt voor my.
hassan.
Wil mijn geleide aanvaarden.
doria.
'k Beveel my aan mijn God, en aan mijn Duitsche zwaarden.
U dank ik voor 't bericht - doch van geen Afrikaan
Nam ooit Andreas hulp of gunstbewijzen aan.
| |
Vijfde tooneel.
hassan,
alleen.
Ga, zwakke Vorst! 'k belach uw smaad en dankbetooning.
Wat raakt my uw herstel of wel Lavagnaas krooning? -
Één oogmerk is 't alleen, dat Hassan hand'len doet:
De ramp der burgery, der Genueezen bloed.
't Is daarom, dat mijn zorg den grijzaart wil hergeven
Aan de uitgelezen schaar, hem nog getrouw gebleven.
Doe, wijl de Genuees den Genuees verslaat,
Wijl door het burgerstaal de burgery vergaat,
De fakkel, door mijn hand verwoestend opgestoken,
Een nieuwe stof tot rouw van hun paleizen rooken,
Tot heel deez' stad in asch en burgerbloed verzink',
En, op dat smeulend puin, mijn bly triomflied klink'.
Hy vertrekt.
| |
[pagina 190]
| |
Zesde tooneel.
verrina, van de haven komende.
Vervolgends borgognino.
verrina.
Zoo ik den zegekreet der burg'ren mag gelooven,
Kon de eene dwingeland den anderen berooven. -
Volvoeren we ons ontwerp: mijn tijdig voorbeleid
Stelde op haar bruîgoms kiel mijn telg in veiligheid. -
Wat heil! Een gunstig lot voert Borgognino nader! -
borgognino,
opkomende.
Fiëskoos hoog Bevel zond my tot u, mijn vader!
Hy heeft uwGa naar voetnoot1 onderhoud begeerd. -
verrina.
Versta ik wel?
Hebt gy my niet gezegd: Fiëskoos hoog Bevel?
Zoo heeft de daad wat ik voorspelde reeds bewaarheid?
borgognino.
Helaas! uw doorzicht bleek me als held're middagklaarheid!
Vergeefs Giannettijn de hartaêr afgesneên:
Vergeefs ons bloed geplengd, de vrijheid voorgestreên!
't Verdoolde Genua is slechts van Heer veranderd.
verrina.
Toen ik de maar ontfing, dat voor uw oorlogsstandert
De vestingmuur bezweek, dat gy, mijn telg ten zoen,
Giannettino voor uw zwaard hadt vallen doen,Ga naar voetnoot2
Kon ik geen oogenblik mijn ongeduld betoomen:
Rosalbo heeft voor my 't bevel der vloot genomen.
De zorg voor u, mijn zoon! en 't geen ik moet bestaan,
(Doch niet herhalen kan), 't dreef al my herwaart aan:
Dan laat my uw verhaal eerst nader onderrichten.Ga naar voetnoot3
borgogn.
Zooras de vesting voor het eedgespan moest zwichten,
Werd, op Fiëskoos last, de gandsche stad doorzocht,
| |
[pagina 191]
| |
Of men Andreas, die 't ontgaan was, vinden mocht:
't Was vruchtloos. Hier en ginds was hy, zoo 't scheen, vernomen:
Doch 't was ondoenlijk hem op 't rechte spoor te komen.
'k Zond dies mijn oorlogsvolk naar alle poorten uit,
Opdat de dwingeland in 't vlieden wierd gestuit:
Dewijl 't vermoeden in mijn ziel was opgerezen,
Dat hy, door hoop gevleid, nog in de stad zoû wezen.
Ik keerde naar den Graaf, en vond den adeldom
Vergaderd aan zijn zijde, omgeven door een drom
Van strijd'ren en van volk. 't Scheen alles hem te aanbidden,
Die als een krijgsgod stond te prijken in hun midden:
Aan 's Graven voeten lag Giannettinoos lijk,
Door 't graauw daarheen gesleurd, misvormd van bloed en slijk.
Hy vestte op 't zielloos rif de strakke en starende oogen.
(De nooit verzaadb're gier, die 't duifje in zijn vermogen
Geklemd houdt, ziet zijn prooi met minder felheid aan.)
'k Treed nader: doch mijn voet ontmoet. by 't voorwaart gaan,
Het purp'ren opperkleed, dat om de forsch gespierde
En breede schoud'ren van Giannettino zwierde,
Toen hem mijn arm versloeg, doch thands in 't stof vertreên,
En schier van een gescheurd door 't fel verstoord gemeen.
Ik neem dien mantel op en hef hem naar den hoogen:
‘Dus, riep ik, vindt de trots eens dwing'lands zich bedrogen!
Ziet hier het laatst bewijs der snoode tiranny!’
'k Had naauw gesproken, of een deel der burgery
Dringt juichend op my aan. Een hunner rukt, o schanden!
Eer ik 't verhind'ren kon, my 't pronkkleed uit de handen,
Snelt naar Fiësko, en, in spijt van adeldom
En burgers, hangt hy hem baldadig 't purper om. -
‘U,’ roept hy, ‘past deez' dracht: lang moog zy u vercieren:
't Voegt u, na Doria ons allen te bestieren:
't Voegt u te heerschen in den hertoglijken praal!’ -
Ik zag al de eed'len, op die ongehoorde taal,
| |
[pagina 192]
| |
Verbaasd te rugge treên: geen enk'le die dorst spreken:
Nu kwam een schelle kreet die doodsche stilte breken,
En heel 't gepeupel riep, met bulderend geluid,
Om strijd Lavagnaas Graaf alom tot Hertog uit!
Op 't spoorloos volksgeschreeuw zag ik den adel beven:
Dan 't ware onnut geweest, die drift te wederstreven.
Fiësko wees in 't eerst, met half gesmoorden lach,
Die al zijn zucht verried voor 't opperste gezach,
Het purper van de hand, doch, naar my is gebleken,
Alleen opdat het volk te vuriger zoû smeeken.
Hy wenkte my in 't end, en sprak aldus my aan:
‘'k Wil met mijn vrienden op dit aanbod my beraên,
Ga, haast u, vlieg van hier, snel naar Verrina henen:
Hy moet zijn wijzen raad my onverwijld verleenen.’
'k Vertrok; dan, eer ik nog mijn weg gevonden had
Door 't dichtgepropte volk, en veilig verder trad,
Was reeds van allen kant de blijde galm geheven:
‘Hy heeft de kroon aanvaard! Lang moog Lavagna leven.’
verrina.
Ik weet genoeg, mijn zoon! - Begeef u naar de reê,
Beklim uw schip, en zoek met Bertha 't ruim der zee:
't Kan zijn, dat ik u volg. Omhels my, eer wy scheiden! -
Wacht me aan de Fransche kust. Ga! God moge u geleiden.
borgognino.
Ik u verlaten! ach!
verrina.
Gehoorzaam als ik spreek!Ga naar voetnoot1
Niets kan my van 't ontwerp weêrhouden, dat ik kweek.
| |
[pagina 193]
| |
Zevende tooneel.
fiësko, met den purperen mantel over 't harnas, kalkagno, zibo, centurione, asserato, edellieden, soldaten, volk. - verrina begeeft zich op den achtergrond.
fiësko.
Uw hulde, moedig volk! kan mijn gemoed behagen.
'k Aanvaard den hoogen rang, door u my opgedragen.
Een ongestoord geluk, het welverdiende loon
Van uw genegenheên, bestrale u van mijn throon:
Mijn allereerste zorg zij, voor uw stad te waken:
Een aangestoken vuur doet uw paleizen blaken.
De ontaarde Hassan, die my schendig dorst verraên,
Wien ik vergifnis schonk, blies deze vlammen aan!
Centurione ga! dat hy zijn straf ontfange.
Centurione vertrekt met gevolg.
Eer 't alvernielend vuur hernieuwde kracht erlange
Zij 't door uw trouwe zorg, o Zibo! uitgebluscht.
Zibo vertrekt met gevolg.
Nog is de tijd niet dáár van ongestoorde rust:
Kalkagno! haast u met de bloem der edellieden:
De grijze Doria zoekt ons gezach te ontvlieden.
Vergeefs! 't is al bezet. Niets redt hem van de straf:
Snijd hem uw krijgsbeleid den lesten toegang af.
Mijn arm mocht deze nacht in hem den gast verschoonen:
Gy moogt zijn grijzen kruin een mind'ren eerbied toonen.
Volg mijn bevel. - Voor my, 'k begeef my zeewaarts heen,
En zoek Verrina. - Dan hy zelf, komt toegetreên.
Kalkagno vertrekt met de overigen.
| |
Achtste tooneel.
fiësko, verrina.
verrina.
Gy Graaf! in purp'ren dosch? Bedriegen my mijn oogen?
| |
[pagina 194]
| |
fiësko.
Mijn hart verandert niet door 't schit'rend rijksvermogen.
'k Mocht u voorheen als vriend omhelzen! doch uw Vorst
Drukt met hetzelfde vuur Verrina aan zijn borst.
verrina,
terugtredende.
'k Mocht aan Fiëskoos hart weleer het mijn' verwarmen:
Den trotschen Doge mag Verrina niet omarmen.
fiësko.
Vind ik mijn vriend by mijn verheffing koel en stug?
'k Gaf eer mijn scepter dan uw broedermin terug.
verrina.
Geef, geef dien scepter weêr - en 't einde mijner dagen
Wordt door mijn dankbaarheid Fiësko opgedragen.
fiësko.
Zoekt uw onbuigb're ziel in ydel droombedrog,
Dien langvervlogen tijd van Roomsche vrijheid nog?
Zult ge aan een dwaze hoop met de eigen geestdrift klijven?
Wen 't al veranderd is, alleen dezelfde blijven?
Zie om u, zie terug, zoo ver 't uw grijsheid heugt:
Een volk, van moed beroofd: een Raad, ontbloot van deugd:
De tweedracht overal: de velden afgeloopen
Van vreemde roovers, die op onzen bodem stroopen:
De wetten veil voor goud: den loop des rechts gestremd:
't Rampzalig vaderland van eigen kroost vervremd:
En Spanje en Oostenrijk ons beurtlings overheeren,
En twisten om den roem, van ons hun wet te leeren.
Zie onze vlooten, door 't uitheemsche zeegeweld
Geplonderd, voortgejaagd langs 't vrije pekelveld. -
Een krijgsheld treê met roem den hoogen zetel nader,
Die 't kwijnend overschot by één banier vergader,
En aan den Genuees een beter lot bereid:
Ziedaar mijn wensch, en 't doel van al mijn staatsbeleid:
De Hemel heeft mijn moed tot zulk een eer verkoren:
't Besluit werd Doria, 't volvoeren my beschoren.
verrina.
En waant gy, dat mijn hulp dit doel bevord'ren zal?
fiësko.
Denk aan mijn vriendschap.
verrina.
Denk aan Boccaneraas val.
| |
[pagina 195]
| |
Indien gy heerschen wilt, beef, wijl ik nog blijf leven.
fiësko.
'k Sta naast een trouwen vriend, en waarom zoude ik beven?
verrina.
'k Sta naast een dwing'land: en de dwing'land siddert niet?
fiësko.
Bedenk, gy hoont my. - Doch, wat ge u ontvallen liet,
De vriend vergeeft het u: de Doge zal 't niet weten.
verrina.
Wy vrienden? neen, dien band hebt gy van een gereten.
Wat toch verweet de stad Andreas Doria?
Haar slaverny alleen. - En, zoude Genua
Aan u, wiens dapperheid het nooit aan zich verplichtte,
Die niets voor zijn behoud noch veiligheid verrichtte,
Die zelfde slaverny vergeven? Denk het nooit.
Ach! dat uw edel hart het opzet had voltooid,
Dat plicht en vrijheidsmin u hadden voorgeschreven!
Fiësko! is u nog een schaduw bygebleven
Der dagen uwer jeugd, wanneer uw fiere ziel
Op 't denkbeeld van een kroon tot felle drift verviel?
Toen sloeg uw hart als 't mijn': toen waanden mijne zorgen,
Dat in Lavagnaas Graaf de wreker lag verborgen,
Die 't juk der slaverny voor eeuwig brijz'len zoû.
Mijn vaderlijke min en gulle vriendschapstrouw
Heeft voor uw jeugd gewaakt. Toen zette ik, ik verblinde!
Mijn laatste hoop op hem, wien ik als kind beminde,
En nog als kind bemin! ach, had mijn rede klem!
Een afgrond gaapt voor u. Ontwaak nog op mijn stem!
Toon ons Fiësko weêr, dien eed'len vrijheidsminnaar:
Wees van de dwing'landy, wees van u zelf verwinnaar.
Verrina is het, die, van bitt'ren rouw vermand,
U spreken durft van eer, van deugd en vaderland!
Werp, werp het purper af. Geef d' ouden staatsvorm weder.
Zie in het somber graf op al uw magen neder!
Die helden hebben nooit een Opperheer geduld!
Zie, zie hun schimmen, die, in 't nevelkleed gehuld,
| |
[pagina 196]
| |
Zich scharen voor den throon, en 't naad'ren u beletten! -
Verstoot mijn bede niet. Hergeef ons de oude wetten.
fiësko.
Uw smeeken is vergeefsch. Mijn boezem mint u teêr;
Maar Genua behoeft, verlangt een Opperheer.
verrina.
Hoe! niets vermurwt uw hart? - Blijf! hoor Verrina spreken,
Zie voor de laatste reis uw ouden halsvriend smeeken.
Verraadt Fiësko my en 't droeve Genua,
Hy laat een leêge plaats in dezen boezem na,
Die onvervulbaar blijft. - Wil my uw aandacht geven;
Uw eer is duizendmaal my waarder dan uw leven.
Verlangt gy al mijn bloed? Zoo eisch het, 't staat u vrij:
Mijn vaderland alleen heeft hooger recht op my! -
Gy weet, Verrina heeft, voor sterfelijk vermogen,
Zich nooit in 't stof gekromd. Zijn knie heeft nooit gebogen:
Welnu! gy overwint: het valt u alles toe:
Dat u mijn smeekgebed van wil verand'ren doe:
Dat u de droeve zucht eens grijzaarts moge ontroeren.
fiësko.
En de adel en het volk wil my ten zetel voeren.
verrina,
geknield.
Ten zetel? - Nimmermeer! -
fiësko.
Hoe! gy weêrhoudt mijn schreên?
verrina.
De zetel?...
fiësko.
Komt my toe! -
verrina,
opstaande, grieft hem.
Gy zult hem niet bekleên.
fiësko,
neêrvallende.
Help! Genua! uw Vorst berooft men van het leven!
Hy sterft.
| |
Laatste tooneel.
verrina, de eedgenooten, met overhaasting opkomende.
| |
[pagina 197]
| |
kalkagno.
Fiësko!
verrina.
Welk een kreet!
kalkagno.
Waar is de Vorst gebleven?
Andreas is terug! Andreas zegepraalt!
Fiësko!...
verrina.
Heeft natuur den laatsten tol betaald! -
zibo.
Gy raaskalt! antwoord! Spreek! - Fiësko!...
verrina.
Is doorstoken:
Mijn arm heeft in zijn bloed het vaderland gewroken.
Algemeene verbazing. Kalkagno en Zibo richten het lijk van Fiësko op.
kalkagno.
Hy dood! Dan 't is vergeefs Andreas macht bestreên!
zibo,
angstig.
Fiësko leeft niet meer! 'k vlieg naar den Doge heen!
Hy vlucht met de meesten der Eedgenooten.
kalkagno,
tegen Verrina.
Wat hebt gy uitgericht, rampzaal'ge? zie hen allen,
Nu de afgod viel in 't stof, Andreas toegevallen.
Uw moorddolk geeft deez' stad geen burgervrijheid weêr,
Maar doet haar slechts op nieuw verwisselen van Heer!
verrina,
somber.
Kalkagno, gy hebt recht! 't is my te klaar gebleken.
Ik heb my overijld om Genua te wreken.
'k Betreur den dwing'land, nu zijn bloed mijn staal bemorst:
Hy kende Genua! het wil, 't behoeft een Vorst! -
|
|