Poëtische werken. Deel 8. Treur- en blijspelen. Deel 1
(1861)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 99]
| |
Eerste tooneel.
de doge, bertuccio faliero in 't harnas.
de doge.
Zijn al de dienaars van ons huisgezin vergaderd?
bertuccio.
Zy wachten, het paleis van allen kant genaderd,
Met ongeduld naar 't sein, ten aanval saam gereed.
Ik kom uw laatst bevel vernemen.
de doge.
't Is my leed,
Dat ik tot onze hulp mijn dappere vazallen
Van Val Marino niet ontbood in deze wallen.
bertuccio.
Mijn oom, verschoon my: deez' vermeerd'ring uwer wacht
Maakte onze ontwerpen, eer men 't stuiten kon, verdacht.
Die landliên zijn getrouw, en moedig in gevaren,
Maar twistziek, niet in staat de stilte te bewaren,
Zoo hoog noodzaak'lijk by 't gevaarvolle onzer zaak.
de doge.
O ja; maar, roept het sein hen eenmaal tot hun taak,
Dan zijn ze ons alles waard: betrekking, vriendschapsbanden
Noch dankbaarheid weerhoudt den moorddolk in hun handen.
Zy kennen eerbied noch vooringenomenheid,
Die hunGa naar voetnoot1 in 't uur der wraak voor 't smeekend offer pleit.
Zy volgen blindelings 't bevel, hun voorgeschreven;
En, niet gewend om voor Patriciër te beven,
Zoude elk van hen zijn plicht betrachten als 't hem past,
Geen raadsbevel bewust, alleen des veldheers last.
Zy waren 't, die in 't veld de Hunnen deden wijken,
Toen ik de dapperheid der burgers zag bezwijken,
Die, schuilende in hun tent, den blijden zegekreet
| |
[pagina 100]
| |
Ontvloden, die hun heir hunzelven hooren deed.
Biedt niemand wederstand, gy zult deez' stedelingen,
Als leeuwen vol van moed, hun vyand zien bespringen;
Maar, valt de zege ons zwaar, licht dat het ons berouwt,
Dat de onderneming niet aan landliên werd betrouwd.
bertuccio.
Zoo gy dit wist, mijn oom, waarom dan, mag ik vragen,
Den aanslag zoo verhaast?
de doge.
Wanneer men 't al moet wagen,
Dan val de felle slag of nimmer of terstond.
Toen ik den kampstrijd, die mijn boezem had doorwond
By denken aan 't voorleên, ten lesten zag bedaren,
Besloot ik, daadlijk met ons opzet voort te varen.
Deels vreesde ik, dat op nieuw het eigen droef gevoel
Mijn hart vermeest'ren zoû by 't naad'ren aan mijn doel.
Deels kon ik weinig op ons eedgespan vertrouwen,
En slechts op Israël en Calendaro bouwen.
Één dag vond licht een schelm, die ons ontwerp verried;
Maar als het gudsend bloed eens van hun degen vliet,
Zal eigen lijfsbehoud het aarz'len hun beletten,
En de ingeschapen aart des menschdoms 't moordstaal wetten:
Dan, of de trage nacht nog niet ten einde spoedt?
bert.
Voorzeker! 't Morgenrood wordt ras door ons begroet.
de doge.
Breek spoedig uit, o dag! doe aan de luchtgordijnen
't Onzeker tintelen van 't sterrenheir verdwijnen! -
'k Ben kalm en onversaagd. 'k Volstreed een zwaren strijd.
Nu echter is mijn ziel haar zwakke weifling kwijt.
'k Heb voor den plicht gebeefd, dien 'k moedig ga volvoeren.
Maar thands is niets in staat mijn vast gemoed te ontroeren.
De kloeke stuurman, wien de tijd ervaring gaf,
Wacht min bedaard dan ik het naad'rend onweer af: -
En echter geen besluit heeft ooit in vroeger dagen
My meer gekost dan dit: 'k zag al mijn moed verslagen,
By 't denkbeeld, dat het juk der snoode dwing'landy,
| |
[pagina 101]
| |
Door één gewissen slag verbroken werdGa naar voetnoot1 door my.
Min heb ik ooit voorheen, aan 't hoofd der legerscharen,
Mijn ziel geschokt gezien by erger lijfsgevaren.
bertuccio.
Ik zie met ware vreugd dat u oploopendheid geboren?
En innerlijke kamp gedempt werd door 't beleid.
de doge.
Doch! zie eens toe. - Wordt niet de dageraad
bertuccio,
uit een zijraam ziende.
Ik zie op 't watervlak de morgenscheem'ring glooren.
de doge.
Wel ga dan, dat uw trouw zich naar den toren repp';
Geef daar het sein, en voer by 't eerste klokgeklep,
Uw volgers naar 't paleis, ik blijf u hier verbeiden. -
In zestien benden, van elkand'ren onderscheiden,
Rukt heel het eedverbond terwijl op 't marktplein voort:
Gy zelf bewaart uw post in 't midden van de poort.
Gedenk aan d' oorlogskreet: ‘de vyand is vernomen!
De vloot van Genua vertoont zich op de stroomen!
't Is voor Sint-Markus en de vrijheid van den Staat!’
Thands is het hand'lenstijd. - Doch; eer gy my verlaat,
Omhels my: - ga met spoed.
bertuccio
Gy zult my, nu wy scheiden,
Verwinnaar wederzien of eeuwig op my beiden.
Hy vertrekt
| |
Tweede tooneel.
de doge,
alleen.
Hy gaat, het is beslist. De aartsengel van den dood
Houdt op Venetiën 't verdelgend slagzwaard bloot:
Zoo is 't, dat de adelaar aan 't luchtazuur blijft hangen,
Zijn wisse prooi beschouwt met tintelend verlangen,
Een wijl de werking van zijn wieken schorten laat,
Dan eensklaps neêrdaalt en de klaauw in 't offer slaat.
| |
[pagina 102]
| |
O morgen! haast uw komst: daal neder op de vloeden:
'k Wil treffen by uw glans en niet in 't duister woeden.
Thands treft geen rookend bloed van Hun of Saraceen,
Gemengeld met het ons,Ga naar voetnoot1 de witbeschuimde zeên.
Neen. Heden wordt het blaauw der breede waterbanen
Bepurperd met het bloed van eigen onderdanen.
Ach! ben ik zestig jaar door heel mijn volk geroemd,
Ja zelfs de redder van het vaderland genoemd,
Om dezen dag te zien, deez' moorden te bevelen?
Moet ik alleen door bloed en gruwb're moordtooneelen
De rust hergeven aan mijn stad? - Ach ik gevoel
Mijn zwakheid nog... dan hoe! een onvoorziens gewoel
Rijst aan de voorpoort op. Wat moet ons dit beduiden?
Nog knalt het buld'ren niet van 't daav'rend domklokluiden.
En echter... Maar wat jaagt Vincenzo met dien spoed?
| |
Derde tooneel.Ga naar voetnoot1
de doge, vincenzo.
vincenzo.
Vorst, een Patriciër zendt u zijn hulde en groet,
En wenscht een korte wijl uw Hoogheid te onderhouen:
Hy moet u zaken van het hoogst belang ontvouwen.
de doge.
Zijn naam?
vincenzo.
Lioni.
de doge.
En waarom hem niet gemeld
Dat ik ter rust lag?
vincenzo.
'k Heb vergeefs dit voorgesteld,
| |
[pagina 103]
| |
Dewijl hy voorgaf, dat hetgeen hy kwam ontdekken,
My nopen moest, terstond uw Hoogheid optewekken.
de doge.
Zijn komst ontstelt my Welk een ongelegen tijd!...
Best dat ik hem ontfang en de achterdocht vermijd. -
Is hy verzeld?
vincenzo.
O ja, van weinige trawanten.
de doge.
En mijn gevolg?...
vincenzo.
Bewaakt uw hof van alle kanten.
Doch kleen is 't in getal, dewijl op uw bevel
Het grootste deel uw neef verzellen moest.
de doge.
't Is wel.
Geleid Lioni hier, 'k zal hem mijn aandacht schenken.
| |
Vierde tooneel.
de doge,
alleen.
Lioni vraagt gehoor! - Wat moet ik hiervan denken?
Zoû de aanslag zijn ontdekt? ons plan verydeld? 'k beef.
O haast u! eer het licht te spade wordt, mijn neef!
Een oogenblik verwijls kan ons ontwerp verderven,
En doet ons schaamte en spot voor lof en glorie erven.
Men komt.
| |
Vijfde tooneel.
de doge, lioni.
lioni.
Doorluchte Heer! neem mijn verschooning aan,
Indien ik in dit uur stoutmoedig durf bestaan,
De rust, zoo noodig voor uw ambt en hooge jaren,
Te stooren, om een feit uw Hoogheid te openbaren,
Zoo hoogst ontzettend, dat geen uitstel wordt geduld.
De zorg voor 't staatsbelang, die u geheel vervult,
Zal u van mijne komst de stoutheid doen vergeven.
| |
[pagina 104]
| |
de doge.
Niet min dan gy, Mijnheer, door stâge zucht gedreven
Naar 't heil van deze stad, dank ik uwe Edelheid
Voor 't nieuw bewijs van trouw, dat herwaarts u geleidt.
Wat spelt ons uwe komst?
lioni.
Ontzettende gevaren,
Waarvoor de Hemelmacht ons gunstig woû bewaren:
De dag van heden was bestemd om in deez' stad
Al de adel, die haar muur houdt in zijn kreits bevat
Door 't gruwzaam moordgeweer op eenmaal uit te roeien!
de doge.
Is 't moog'lijk? En wie kon zulk een aanslag broeien?
lioni.
Waar zoû hy broeien dan by 't rusteloos gemeen,
Dat toomloos holt en woelt, en jookt naar nieuwigheên,
Dat zich van ons gezach baldadig wil bevrijden?
de doge.
Wie bracht het feit aan 't licht?
lioni.
Een jong'ling, te alle tijden
Geholpen door mijn raad, en met mijn brood gevoed.
Hy naakte my deez' nacht tot redding van mijn bloed.
'k Heb straks Cornaro en Gradenigo doen wekken:
Zy dwongen hem 't verraad ten deele aan ons te ontdekken.
De Tienmanschap vergaêrde en deed op d' eigen stond
Vijf hoofden vatten van het heilloos eedverbond.
De Raad, toen ik vertrok, was bezig hen te hooren,
En zendt steeds dienaars uit, om de and'ren op te spooren.
Thands zal uw Hoogheid, in dit hachlijk tijdsgewricht,
Bevroeden, wat tot u mijn schreden heeft gericht.
De Raad verlangt uw hulp by 't moeilijk ondervragen:
My werd de last om u te wekken, opgedragen.
de doge.
U? Heeft de Tienmanschap geene and're boden meer,
Dat een Patriciër hun last volvoert? - Mijnheer!
Ik mag aan uwe taal het minst geloof niet schenken.
lioni.
Zoo zijt gy de eerste, die Lioni dorst verdenken. -
En zoo 't een ander, op een meer gelegen uur,
| |
[pagina 105]
| |
Bestond, zijn argwaan in mijn trouw bekwam hem duur;
Dan, hooger plicht gebiedt; 'k zal u voldoening geven.
Hem een geschrift overhandigende.
Deez' lastbrief, door den Raad gesteld en onderschreven,
Getuigt de waarheid van hetgeen ik heb gemeld.
Hy kon u slechts door my in handen zijn gesteld,
Daar al de dienaars van den Raad de stad doorzoeken,
Om de eedverwanten, die in afgelegen hocken
Nog mochten schuilen, straks te voeren in zijn macht.
de doge,
het geschrift inziende.
Ik ben te vreên. Gy hebt uw plicht by my betracht,
En kunt, zoo 't u gelieft, naar die u zonden, keeren.
lioni.
Wat 's dit? Uw Hoogheid dwaalt. Men blijft uw komst begeeren.
Men smeekt, dat gy terstond u naar den Raad begeeft.
de doge.
Ik twijfel of de Raad mijn byzijn noodig heeft.
Hy is genoeg gewend, in 't geen hy wil beslissen
Mijn stem en bystand en ervarenis te missen.
Breng hem dit antwoord weêr!
lioni.
'k Ben daartoe niet bekwaam
Stel alle vete en wrok ter zijde. In 's hemels naam!
Het geldt het dierst belang. Ai kom!...
Men hoort van ver het luiden van den Sint-Markus klok.
Wat moet ik hooren!
Sint-Markus klokgeklep klinkt daav'rend my in de ooren.
de doge,
ter zijde.
Wat vreugd! Ik ben gered! -
Tegen Lioni.
Deez' klank vervare u niet:
Het luiden dat gy hoort is op mijn last geschied!
lioni.
Hoe!
de doge.
Weet o jongeling! dat, eer gy my genaakte,
Toen nog Venedig sliep, Venedigs Doge waakte.
't Ontwerp was my bewust, en 't vreeslijk klokgebom
Roept in dit hachlijk uur den gandschen adeldom.
| |
[pagina 106]
| |
lioni.
O Vorst! gy zijt misleid. Beltrame kon me ontdekken,
Dat juist dit klokgeklep een teeken zoû verstrekken
Van 's adels val.
de doge.
Genoeg. - Gy hebt mijn wil verstaan.
'k Ben u geen rekenschap verschuldigd mijner daên.
Keer tot den Tienman weêr: hy mocht uw hulp behoeven.
Of wilt ge in mijn paleis op zijn verschijning toeven?
lioni.
Ik ga! doch slechts met u.
Gerucht van buiten.
de doge.
Wat hoor ik! Zoû men reeds...
Doch neen, het kan niet zijn. 't Gerucht verdubbelt steeds.
Wat zie ik? Israël!
| |
Zesde tooneel.
de doge, lioni, israël vittorio, in 't borstkuras, met het zwaard in de hand, binnenijlende.
israël.
Mijn vorst! wy zijn verraden.
de doge.
Ik wist dit; maar waartoe verliet gy te onberaden
De bende, u toevertrouwd?
israël.
Fedele voert haar aan.
Zy wacht op uw bevel en zal den drang weêrstaan,
Der snoode dienaars van dien Schandraad, die ons zoeken.
Ook Calendaro wist hun lagen te verkloeken,
En rukt op 't marktplein aan. Kom volg my, eed'le Heer!
En, zoo men sterven moet, men sterv' met heldeneer.
Lioni ziende.
Wien zie ik hier?...
lioni
trekt zijn zwaard en stelt zich voor den ingang.
Dit staal, rampzalige verrader!
Zal u 't vertrekken licht beletten. Treê niet nader
Of kies een and'ren weg dan over 't bloedig lijk
Van hem die u weêrstaat.
| |
[pagina 107]
| |
de doge,
zijn zwaard trekkende.
Ontzinde jong'ling, wijk
lioni,
naar buiten roepende.
Mijn dienaars, biedt my hulp!
(Het gevolg van Lioni schiet toe.) Tegen den Doge en Israël.
Ras ziet ge uw toeleg breken.
israël.
Weêrhoud dat snoeven vrij. Tot wie denkt gy te spreken?
Het zijn geen slaven van den adel die gy ziet.
Het klokgelui houdt op.
de doge,
ter zijde.
De klok houdt op. 't Is uit.
Tegen Lioni.
Weêrsta ons langer niet.
't Waar ydel.
israël.
Ducht niet, Vorst: ik hoor mijn dapp're benden.
Zy komen in 't gevaar ons hulp en redding zenden.
Groot gerucht van buiten. Lioni en zijn gevolg wijken van de deur en begeven zich ter zijde. De wacht dringt binnen en grijpt Israël, die naar buiten zocht te dringen. Een officier van 't gerecht verschijnt met nieuw gevolg, 't welk Calendaro en anderen gevangen binnen voert.
| |
Zevende tooneel.
de doge, lioni, israël vittorio, filippo calendoro, geboeid, de officier van 't gerecht, gevolg, saamgezwoornen, geboeid.
lioni,
terwijl Israël geboeid wordt.
O neen! zy brengen straf.
de officier van 't gerecht,
tegen den Doge.
'k Moet u, om hoog verraad,
In hecht'nis nemen, Vorst!
de doge.
Wie gaf dien last?
de officier van 't gerecht.
De Raad.
| |
[pagina 108]
| |
de doge.
Buig, Faliëro, buig! en leer uw meesters eeren.
Hy geeft zijn zwaard over.
lioni,
tegen den officier van 't gerecht.
Hoe ging het u?
de officier van 't gerecht.
't Gaat wel. 't Loopt alles naar begeeren.
'k Was 't groote marktplein naauw genaderd met mijn drom,
Of alles wendde 't hoofd en vluchtte van rondsom.
israël.
Lafharte slavenstoet!
de officier van 't gerecht,
op Calendaro wijzende.
Hun hoofd dorst weêrstand bieden;
Men greep hem, en vervolgt zijn makkers, die nog vlieden.
lioni.
Hoe wist men, dat de Doge aan 't hoofd van d'aanslag stond?
de officier van 't gerecht.
't Werd door de leiders van 't afschuwlijk schandverbond
Der Tienmanschap ontdekt. Den fellen foltertuigen
Gelukte 't eindlijk hun hardnekkigheid te buigen.
calendaro,
tegen Israël.
O! hadt gy, Israël! geluisterd naar mijn raad,
Nooit had Beltrame door zijn schandelijk verraad
't Ontwerp verydeld dat Venedig moest bevrijden.
israël.
Vergeet dit: blijf, als ik, geduldig in uw lijden.
Bezoedel met een haat, uw grootsche ziel onwaard,
De laatste stonden niet van uw verblijf op aard.
de doge.
Bescherm voor 't minst mijn neef, o Hemel! op mijn smeeken!
lioni.
Men komt!...
| |
Achtste tooneel.
de vorigen, een tweede officier van 't gerecht
met zijn gevolg.
de tweede officier van 't gerecht.
Des Doges neef is de aardsche straf ontweken.
| |
[pagina 109]
| |
de doge.
Een Faliëro vloed?
de tweede officier van 't gerecht.
Naby de torenpoort,
Waar reeds op zijn bevel de moordklok werd gehoord,
Werd hy door ons ontmoet, omgeven van zijn wachten.
Wy dringen op hen in, die aan geen aanval dachten:
Zy stuiven weg als 't kaf, door 't windtjen weggevaagd,
Bertuccio alleen durft even onversaagd
Ontzachb'ren weêrstand biên aan ons die hem bespringen.
In 't eind ziet hy het staal der forsche vuist ontwringen.
Men vat hem. Hy roept uit: ‘laf harte slavenstoet!
Snelt henen: brengt mijn oom mijn laatste hulde en groet.
En meldt hem hoe ik 't woord, dat ik hem heb gegeven,
Gestand doe, door geenszins mijn neêrlaag te overleven.’
Hy spreekt, en, eer men 't kon beletten, drijft zijn hand
Zich een verborgen dolk met kracht door 't ingewand.Ga naar voetnoot1
de doge.
Gy sterft, doorluchte neef! het harnas om de leden,
De glansrijke afkomst waard, waaruit gy voort mocht treden.
Ras zie ik u terug in 's afgronds duist're nachtGa naar voetnoot2,
Waar, by der vad'ren rij, uw ziel de mijne wacht.
calendaro
tegen Israël.
O waar' mijn woede slechts een moordtuig bygebleven,
'k Had niet gewacht dat my dit voorbeeld werd gegeven,
Maar 't licht, dat ik verfoei sints ons ontwerp mislukt,
Op 't oogenblik, dat my zag kluist'ren, my ontrukt.
israël.
Neen Calendaro, neen, gy moet hem niet benijden,
Die van de doodstraf zich door zelfmoord kon bevrijden.
Denk, hoe ons rookend bloed, geplengd op 't strafschavot,
Om fellen zoen en wraak zal krijten voor ons lot,
| |
[pagina 110]
| |
En wrekers wekken, die, niet min dan wy verbolgen,
Het voorbeeld onzer deugd kloekhartig zullen volgen.
de tweede officier van 't gerecht,
die onderwijl met den Eersten en met Lioni zacht gesproken heeft, tegen deze:
't Is alles rustig, ja. Een deel van 't vloekgebroed
Wijkt naar Chiozza, doch men volgt het op den voet.
Tegen Israël en Calendaro.
Gy, volgt mijn schreên. 'k Moet u voor d' achtb'ren Raad geleiden.
israël,
tegen den Doge.
Zoo zullen wy, misschien voor eeuwig, moeten scheiden:
Voor 't minst, doorluchte Vorst, men gunt ons 't laatst vaarwel.
calendaro.
Ontfang ook 't mijne.
Zy kussen den Doge de hand.
de doge.
'k Zie u weder, Israël!
tegen Calendaro.
Ook u, getrouwe vriend!
israël.
O ja, in beter streken,
Waar geen tyrannen woên.
calendaro.
Waar zuiver, onbezweken,
De heil'ge vrijheid heerscht en juk noch ketens kent.
de tweede officier van 't gerecht.
Al lang genoeg. Men volg! Dit momp'len neem een end.
Hy voert Israël, Calendaro en de andere gevangen Saamgezwoornen heen.
| |
Negende tooneel.
de doge, lioni, de eerste officier van 't gerecht, gevolg. angiolina komt in nachtgewaad eene zijdeur uit.
vincenzo en twee kamermaagden volgen haar.
de eerste officier van 't gerecht.
Wie nadert ons?
| |
[pagina 111]
| |
de doge,
Angiolina ziende.
Mijn gaê!
Hy treedt terug.
lioni,
in zich zelven.
Beklagenswaarde vrouwe!
angiolina,
tegen de omstanders.
Waar is mijn echtgenoot? Duldt dat ik hem aanschouwe!...
'k Zoek hem alom, en vind, tot tuige mijner klacht,
Rondziende.
Hier enkel vreemden, en een onbekende wacht. -
Na eene korte stilte.
Spreekt, loopt mijn gaê gevaar! O wilt me in 't eind verlichten. -
Een diepe stilte heerscht op aller aangezichten.
Gy antwoordt niet: gy wendt uwe oogen van my af.
Zoû 't waar zijn, 't vreemd bericht dat my Vincenzo gaf?
Spreek gy, Lioni, was mijn gade een landverrader?
lioni,
verlegen.
't Is me onbewust, mevrouw: hy zelf verklaar 't u nader.
Hy wijst haar op den Doge.
angiolina,
den Doge in de armen snellende.
Mijn dierbare echtgenoot! o vreugd! ik heb u weêr.
Thands aan uw hart gekneld, ken ik geen vreeze meer.
de doge.
Zoo wordt de bitt're kelk mijns lijdens door uw goedheid
o Hemel! nog gemengd met onuitspreekb're zoetheid.
Uw eed'le deugd voldoet, o teêrbeminde vrouw,
Aan 't geen ik gist'ren dorst vereischen van uw trouw!
En, schoon een trotsche Raad mijn eer bestond te krenken,
Gy blijft volstandig my uw liefde en eerbied schenken.
angiolina,
tegen Vincenzo.
Gy ziet, Vincenzo! 'k schonk uw woorden geen geloof:
En billijk was ik voor uw lasteringen doof.
vincenzo.
Mevrouw!... 'k sprak waarheid.
de doge.
Ja, dit deed hy.
angiolina.
Zie genadig,
| |
[pagina 112]
| |
o Hemel! op ons neêr. Mijn gaê, gy waart misdadig?
de doge.
Ik was misdadig, ja, zoo gy 't misdadig noemt,
Dat ik een weerloos volk, ter slaverny gedoemd,
Dat ik den rijksstaf, snood ontwrongen aan mijn handen,
Geweldig wreken woû op vuige dwingelanden.
lioni.
'k Vergeef u, Doge, een taal, waarvan gy door den spijt,
Die by deez' omkeer u beving, geen meester zijt.
'k Doe meer zelfs, 'k durf uw lot, schoon welverdiend, beklagen.
Doch waarom wildet gy, in 't einde van uw dagen,
Een levenstijd vol roems, besteed voor dezen Staat,
Op eens bezoed'len door een schandelijk verraad?
Waarin toch hebt gy door den adel u zien hoonen,
Dat gy met zulk een haat zijn diensten wildet loonen?
de doge.
Waarin? Die adel heeft sints lang, door 't schandbeleid
Dat steeds hem heeft bezield, deez' valstrik my bereid.
Sints ik tot d' yd'len rang van Doge werd verheven,
Heeft vriendschap en geluk en kalmte my begeven.
Mijn afkomst was gelijk aan de edelste der stad:
Geen hunner, die mijn roem op 't veld verworven had.
Die roem werd my ontrukt, wanneer in Romes wallen
De tijding, onvoorziens, mijn ziel kwam overvallen,
Dat ik bestemd was om alhier, als offerand
Vercierd en opgetooid, maar ook als zy in band
Geslagen, aan den Raad voor 't speeltuig te verstrekken
Waar hy zijn wil en macht zoo listig meê kan dekken.
Ik was gehoorzaam, doch, ter naauwernood gekeerd,
Zag ik en rust en heil van mijnen throon geweerd:
Jaloersche waakzaamheid verhinderde al mijn pogen
Voor 't algemeen belang, verdrong mijn heilbeöogen;
Elk voorrecht, dat de wet my nog gelaten had,
Was my ontstolen by mijn aantocht naar deez' stad.
'k Had nog dit alles met gelatenheid gedragen,
Wanneer de lastertong my schaamt'loos kwam belagen,
| |
[pagina 113]
| |
En, zonder achting voor gezach, noch eer, noch deugd,
Haar zwadder neêrwierp op mijn reine huwlijksvreugd.
Zoo fel beleedigd zag ik 't wanbedrijf niet straffen:
De maat was vol. Ik moest my zelven recht verschaffen.
lioni.
Is 't mooglijk, dat een taal, door niemand ooit geloofd.
Zoo ver uw kloeken geest van oordeel heeft beroofd,
Dat gy...
de doge.
Een druppel doet den beker overvloeien.
Hier lagen vorst en volk in 's adels ijz'ren boeien.
'k Woû die verbreken en mijn aanslag is gefaald.
Waar 't my gelukt, 'k had rust en eeuwige eer behaald.
Men had Venetiën naast Griekenland zien roemen;
My by Thrasybulus en Gelon hooren noemen. -
Nu wacht my schande en straf: maar, wordt in later tijd
Venedig weggesloopt, of wel van band bevrijd,
Dan spreekt de nazaat uit en vonnist mijn bedrijven:
Maar tot die dagen zal de waarheid duister blijven.
angiolina.
Gy moet niet sterven, neen!
Tegen Lioni.
Spreek! zoû die wreede Raad
Een grijzaart, die welhaast door schande en bitt'ren smaad
Zijn dagen einden ziet, niet in het leven sparen?
Verdelgt één wanbedrijf den roem van zestig jaren?
lioni.
Mevrouw, 't waar vruchteloos u met die hoop gevleid.
angiolina.
Hy was misdadig, maar daar is toegevendheid.
lioni.
Zulk een toegevendheid waar een te schaad'lijk voorbeeld.
angiolina.
Wien spaarde men, werd elk naar billijkheid geoordeeld?
lioni.
Zijn wrok verried den Staat; zijn straf behoudt dien weêr.
angiolina.
O ja, en zonder hem bestond die Staat niet meer,Ga naar voetnoot1
| |
[pagina 114]
| |
En gy, geklonken in den boei der Saraceenen
Zoudt op hun roeibank licht uw ongeval beweenen,
Of mijnslaaf sterven by de Hunnen.
lioni.
Ik Mevrouw?
Ik zou gesneuveld zijn, mijn vaderland getrouw.
angiolina,
tegen den Doge.
Wel, Faliëro! houd u dan ten sterflot vaardig:
En 't zij mijns vaders vriend, Venedigs Doge waardig.
Uw schuld was zwaar en groot: doch zulk een wreede straf
Wischt van uw wanbedrijf de grootsche vlekken af.
'k Moet van dien snooden Raad geen deer'nis meer verwachten,
'k Had anders licht gepoogd zijn strengheid door mijn klachten
En smeekgebeden te vermurwen; doch 'k bevroed
Op Lioni wijzende.
Reeds uit zijn taal wat ik van de and'ren wachten moet.Ga naar voetnoot1
de doge.
Ik heb te lang geleefd om niet te kunnen sterven.
Nooit zoudt gy van den Raad voor my genaê verwerven!
Eer liet de felle gier 't onnozel duifjen vrij.
Zoude ik aan beulen, van wier trotsche dwing'landy
Ik 't volk bevrijden woû, wier hoogmoed ik woû breken,
Nog om 't verlengen van een lastig leven smeeken?
| |
Tiende tooneel.
de vorigen, de tweede officier van 't gerecht met gevolg.
de tweede officier van 't gerecht.
Mijn Vorst, de Raad van Tien wacht uwe Hoogheid af.
de doge.
't Is tijd. Elk oogenblik brengt nader my aan 't graf.
| |
[pagina 115]
| |
'k Mag in den laatsten stond mijns levens nog gerust zijn:
Ik zag de kalmte my hergeven door 't bewustzijn,
Dat eens deez' trotsche stad, die duizend kielen zendt
Naar Oost en West en Zuid langs 't golvend element;
Wier macht zoo haat'lijk is in 't oog der Genuezen;
Die op de waterbaan heel 't waereldrond doet vreezen;
Vervallen van haar glans en vorstelijke pracht
Haar eens behaalden roem ten val zal zien gebracht.
Dan zal de trotsche Hun haar raadsgestoelt, bekleeden:
De woeste Saraceen haar kinders boeien smeeden:
De rijke Israëliet en sluwe Griek den schat
Zich eigen maken, dien Sint-Markus nog bevat.
Dan zal Venedigs naam, zoo groot in vroeger tijden,
Voor elk een voorwerp zijn van smart en medelijden.
Dan zal die snoode Raad, wiens hoogmoed my verdrukt,
In 't onverdraag'lijk juk der slaverny gebukt,
Zich niet dan al te laat met bitterheid beklagen
Den fellen smaad, dien hy zijn Vorsten heeft doen dragen:
En Faliëroos naam, veredeld door zijn val,
Niet meer een voorwerp zijn van afschrik voor 't heelal.
angiolina.
Ach! waarom deze taal? Der driften woest vermogen
Houdt by dit laatst vaarwel uw boezem nog omtogen.
Wees kalm; vergeet een wrok die nutloos wezen moet.
de tweede officier van 't gerecht.
Vergeef my, Vorst! de tijd vereischt een dubb'len spoed.
de doge.
Ik ben gereed. - Vaarwel, mijn aangebeden gade!
Vergeef my zoo mijn lot u stortte in ongenade.
Mijn roem, mijn schat, mijn rang, mijn naam, 't is al vergaan;
Alleen uw achting en uw liefde blijft bestaan.
'k Zal na mijn dood nog uw herinnering verwerven,
'k Herhaal 't, dit denkbeeld schenkt vertroosting aan mijn sterven.
angiolina.
Rampzalige echtgenoot!
| |
[pagina 116]
| |
de doge.
Gun me, eer ik u verlaat,
Deez' laatste kus. - Vaarwel!
Tegen den tweeden officier van 't gerecht.
Verzel my naar den Raad.
Hy vertrekt met den tweeden officier van 't gerecht en zijn gevolg.
angiolina.
Hy gaat! o hemelmacht! bescherm Angioline!
Uw goedheid weet, of ik zoo droef een lot verdiene.
lioni.
Ik sta verplet: o Doge! uw welverdiende straf
Schrikke alle vorsten van uw ijs'lijk voorbeeld af.
Zoo heeft een wanbedrijf, uit hoogmoed voortgesproten,
Den roem van tachtig jaar op eens omver gestoten.
|
|