Poëtische werken. Deel 8. Treur- en blijspelen. Deel 1
(1861)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
Eerste tooneel.
filippo calendaro zit aan de tafel eenige lijsten na te zien.
israël vittorio treedt binnen.
israël.
Is alles vaardig?
calendaro,
opstaande.
Ja, 'k verwacht op elken stond
De dapp're hoofden hier van 't heilig eedverbond.
israël.
Zoo zullen ze op mijn last in deze zaal vergaderen?
calendaro.
Te feller jaagt my 't bloed elk oogenblik door de aderen,
Nu 't heuchlijk tijdstip naakt, dat ons bevrijden zal. -
- Maar zeg my Israël, hebt gy uw ongeval
Den Doge reeds geklaagd?
israël.
'k Heb heden hem gesproken.
calendaro.
En wat zal de uitslag zijn?
israël.
Mijn oneer wordt gewroken.
calendaro.
Kan 't wezen? En, door boete of kerker?
israël.
Door het graf.
calendaro.
Gy spot, of volgt veellicht den raad, dien ik u gaf,
En wilt met eigen hand den onverlaat doorsteken.
israël.
Zoo zoude ik, om mijn hoon op éénen man te wreken,
De wraak vergeten aan Venetiën beloofd?
Wat hielp het of het licht één booswicht werd ontroofd,
Indien men 't land niet kan van 't overschot bevrijden?
Filippo, neen, tot wraak des smaads, dien ik moest lijden,
Vergiet ik al het bloed van wie my honen dorst;
Maar met nog meer zal ik dit lemmer zien bemorst.
't Is geen byzonder leed, dat onze hand moet wreken:
| |
[pagina 70]
| |
De ramp van 't algemeen zal 't vuur der wraak ontsteken.
calendaro.
Gy zijt bedaarder en geduldiger dan ik.
Ware ik als gy gehoond, men had op 't oogenblik
Het bloed van Barbaro langs mijn geweer zien stroomen.
israël.
En ons ware alle hoop met éénen slag ontnomen.
calendaro.
Gy zaagt den Doge dan? Wat antwoord gaf hy u?
israël.
Dat hy dien Barbaro niet straffen kon.
calendaro.
Wel nu?
Ik had u zulks voorspeld. Men kan geen recht meer vinden.
israël.
Voor 't minst, 'k weet op deez' wijs al 't kwaad vermoên te blinden.
Had ik my ingetoomd, mijn klacht niet aangemeld,
'k Ware ongetwijfeld aan verdenking blootgesteld.
calendaro.
Waarom hebt ge aan den Raad uw klachten niet doen hooren?
De Doge heeft zijn macht sints langen tijd verloren;
Hy is een speelpop van onze Edelliên. Wat recht
Zoû hy verschaffen, daar 't hem zelven wordt ontzegd?
israël.
Gy zult dit ras verstaan. - Spreek! konden de eedgenooten
De zestien benden elk tot zestig man vergrooten?
calendaro,
hem de lijsten overhandigende.
Zy zijn voltallig, ja: slechts aan de benden van
Soranzo en Beltrame ontbreken twintig man.
Hun beider moed verflaauwt by 't naad'ren der gevaren.
israël.
't Is waar, hun driftvuur kon zich minder openbaren;
Doch de opgekropte spijt, die in hun boezem woelt,
Slaat eind'lijk feller uit en ziet zich nooit verkoeld.
Mistrouw hen niet.
calendaro.
Ik zal Soranzo nooit mistrouwen;
Maar kunnen we op Beltrame in onzen aanslag bouwen?
Zijn wankelende ziel treurt om eens anders druk,
Al is hyzelf een prooi van grooter ongeluk.
Zijn gandsch gelaat verbleekt wanneer hy bloed ziet vloeien.
| |
[pagina 71]
| |
israël.
Den waarlijk braven held zal licht een traan besproeien.
Ik ken Beltrames hart: het klopt voor deugd en eer.
calendaro.
'k Vrees geen verraad van hem - zijn zwakheid des te meer.
Gelukkig heeft hy vrouw, noch minnares, noch kinderen,
Wier klacht en droef gebaar zijn opzet kon verhinderen!
israël.
Wat zijn die panden toch voor mannen zoo als wy,
Geroepen om deez' stad van 't juk der slaverny
Te redden? 't Vaderland alleen moet ons ontgloeien,
't Vernielen van 't geweld, 't verbreken onzer boeien. -
Nooit faalt het grootsch ontwerp van hem, die al zijn bloed
Voor de eed'le vrijheid waagt met onbezweken moed;
Die slechts de roepstem hoort weêrgalmen in zijn ooren,
DieGa naar voetnoot1 hem den dieren plicht eens burgers heeft doen hooren.
Al rolt zijn hoofd terneêr op 't gruwzaam moordtooneel,
Al pronkt zijn bloedig rif aan hoofdpoort of rondeel,
Zijn onverdelgb're ziel zal eeuwig blijven leven,
EnGa naar voetnoot2 't laatste nageslacht een roemrijk voorbeeld geven.
calendaro.
Doorluchte vaad'ren, die voor Attila niet vloodt,
Maar aan zijn legermacht roemruchten weêrstand boodt,
Versterkt het stout ontwerp, gevormd door uwe zonen! -
Neen, beter waar 't voor ons, één' dwing'land eer te toonen,
Dan slaafs te kruipen voor des adels schrikgediert,
Slechts door zijn wil, als door een tooverstaf bestierd.
israël.
Die schrikb're tooverstaf wordt eindelijk verbroken:
't Loopt alles ons naar wensch. De vrijheid zij gewroken,
Het uur van treffen naakt, en 'k brand van ongeduld. -
| |
[pagina 72]
| |
Uw vlijt heeft, naar 'k bemerk, deez' dag mijn taak vervuld.
'k Ontfing bevelen om de kielen, zwaar geteisterd
En in den laatsten krijg onttakeld of ontheisterd,
In staat te stellen vanGa naar voetnoot1 op nieuw in zee te gaan.
Die heuchelijke last was nut voor ons bestaan.
Ik voerde, als om 't getal der werkliên te vergrooten,
In 't wapenhuis een deel van onze bondgenooten.
Zijn zy gewapend? -
calendaro.
Ja, ten minsten dat getal,
Dat onze ontwerpen kent; daar 'k de and'ren waap'nen zal,
Als 't uur van treffen slaat, en zy op 't voetspoor streven
Van hen, die 't voorbeeld in die volksverbijst'ring geven.
israël.
Ik prijs uw kloek beleid: kent gy al 't eedgespan?
calendaro.
Ik ken de mijnen, en ik ben er zeker van.
Ons aantal is voldoende om morgen 't staal te heffen: -
Maar - tot dat oogenblik kan tegenspoed ons treffen.
israël.
't Is wel. - Het uur snelt voort: 'k verlaat u, doch ik keer
Zoo daadlijk, met een vriend, hier in uw midden weêr.
calendaro.
Een vriend? kent hy 't geheim?
israël.
O ja!
calendaro.
Hebt gy ons leven
Dan aan een vreemdeling vermetel prijs gegeven?
israël.
Ik waagde alleen het mijn', wees daar verzekerd van:
Geen, die, zoo goed als hy, onze onderneming kan
Verzeek'ren: aarzelt hy, (geen mensch zal hem verzellen)
Hy is in onze macht, en 't moordstaal mag hem vellen;
Maar vrees zijn wank'ling niet
calendaro.
Dit moet ik doen, zoo lang
Hy me onbekend blijft. Staat hy ons gelijk in rang?
israël.
Ja, door zijn inborst, schoon uit edel bloed gesproten.
Hy is een man, bekwaam een throon omver te stooten
| |
[pagina 73]
| |
Of te beklimmen. Tot gebieden opgeleid,
Is hy met ons ten val der dwing'landy bereid.
Stoutmoedig in den krijg, en in den Raad voorzichtig,
Nooit aan de snoodheid van den adel medeplichtig,
Toont hy zich fier en toch gemeenzaam op één tijd;
't Beleid bestiert zijn gang, al blaakt zijn borst van spijt.
't Waar vruchteloos beproefd, zijn gramschap uit te dooven,
Indien hy zich ontzach of glorie ziet ontrooven.
Hy mint de vrijheid teêr, en zijn grootmoedig hart
Voelt zich, als wy, geraakt door de algemeene smart. -
Doch verder schild'ring ware onnut en overbodig.
Wy hebben zijne hulp, hy onzen bystand noodig.
calendaro.
Wat wordt hy onder ons?
israël.
Hy wordt misschien ons hoofd.
calendaro.
Hoe! zoudt gy uw bevel door hem u zien ontroofd?
israël.
Voorzeker. 't Is mijn doel, de vrijheid ons te geven,
En nimmer, zelf naar macht of hoog gezach te streven.
Uw keuze stelde my aan 't hoofd van 't eedverbond,
Tot dat, in mijne plaats, ik een bekwamer vond.
In hem, dien ik u breng, zult gy veellicht dien vinden. -
Zoude ik uit eigenbaat de zaak van al mijn vrinden,
De zaak der vrijheid, in de waagschaal stellen? Neen.
Op d' uitslag van 't ontwerp vest ik mijn oog alleen.
Vaarwel. Ik zal weldra weêr op deez' plaats verschijnen,
En in één oogenblik uw argwaan doen verdwijnen.
Tot weêrziens.
Hy wikkelt zich in zijn mantel, en vertrekt.
calendaro.
Edel man! 'k begeer geen ander hoofd
Dan u. Van uwe trouw heb ik my 't al beloofd.
Wat and'ren beter schijn', in al uw onderwinden,
Zult gy ten allen tijd uw vriend gehoorzaam vinden.
Men komt....
| |
[pagina 74]
| |
Tweede tooneel.
calendaro, saamgezwoornen, langzamerhand binnenkomende.
calendaro,
tot Beltrame en een ander, die de eerste verschijnen.
Antonio! Beltrame! zijt gegroet.
beltrame.
Wat drijft ons moedig hoofd van hier met zulk een spoed?
calendaro.
Hy zal op 't oogenblik weêr in ons midden keeren. -
Was 't u onmogelijk uw bende te vermeeren?
beltrame.
Een aantal menschen, daar ik nog het oog op sloeg,
Scheen my te los van aart, en niet bekwaam genoeg,
Zoo vreeslijk een geheim ten vollen te bewaren.
calendaro.
't Was noodloos ons geheim, dit wist gy, te openbaren.
Wie is er, buiten ons en weinig dapp're liên,
Die thands vermoeden tot wat feit ze ons hulpe biên?
Zy wanen, dat de Raad hun bystand heeft van nooden,
Om sommige eed'len, die te schendig de geboden
En wetten overtreên, te straffen door 't geweer;
Maar, stort het snoodste deel des adels eens ter neêr,
Zy zullen 't overschot, ter zelfde straf veroordeeld,
Met de eigen woede straks vermoorden op ons voorbeeld:
Daar dringend zelfsbehoud van hen vereischen zal
Niet af te laten, dan voor aller eed'len val.
beltrame.
De val van allen?
calendaro.
Hoe! wie zoudt gy willen sparen?
beltrame.
Ik? sparen? 'k heb geen macht om iemand te bewaren,
Is echter in dien stoet, ten wissen dood gedoemd,
Geen enkele, om zijn deugd, of eed'le daên, beroemd,
Uw deernis waard?
calendaro.
Ook zy, die minder ons verdrukken,
Zijn de eigen deernis waard als de afgekapte stukken
Der adder, die noch saam vereenigd willen zijn,
Noch ijzing baren door de werking van 't venijn.
| |
[pagina 75]
| |
Zoo weinig medelij' ik 's ondiers felle tanden
Zoû schenken, by zijn dood nog vaardig me aan te randen.
Zoo weinig dient er een Patriciër gespaard: -
Geen enk'le schakel van dien keten blijf bewaard.
Dagolino en anderen treden binnen.
Het zijn niet de eed'len, neen 't is de adel, dien wy duchten,
Zoo lang een deel daarvan het strafzwaard kon ontvluchten.
Is hy niet uitgeroeid, en heel ons opzet faalt.
dagolino.
Niets is verricht, zoo lang een enkele ademhaalt.
De laatste loot diens stams zoû, moest hy niet bezwijken,
Op nieuw met somber loof en wrange vruchten prijken.
Wees kloek, Beltrame!
calendaro.
Zoo uw zwakheid ons bedroog,...
Gedenk het wel, Beltrame! ik houd u in het oog.
beltrame.
Wie twijfelt aan mijn trouw, en durft my stout beleedigen?
calendaro.
Ik niet, of gy zoudt nu die trouw hier niet verdedigen!
'k Vrees uw gevoeligheid, niet uw verradery.
beltrame.
Verdien ik dit verwijt? gy allen, oordeelt my.
Ik wapende mijn hand om my met u te wreken,
En 't juk der dwing'landy voor eeuwig te verbreken.
Gy kent mijn hart. - Gy, Calendaro, kent mijn moed.
Zoo niet... ik toon u dien ten koste van mijn bloed.
calendaro.
Wy moeten ons ontwerp niet uit het oog verliezen,
Om deez' byzond'ren twist. Doch zoo gy 't mocht verkiezen,
'k Schenk u voldoening als ons opzet is bekroond.
beltrame.
'k Zocht nimmer twist, maar heb in 't strijdperk moed betoond,
't Was daarom, dat ge my tot helper hebt verkoren:
'k Beken nochthands, my is een zwakheid aangeboren,
Die, by het koel besluit tot algemeenen moord,
Me onwillig ijzen doet en al mijn koenheid stoort.
't Zal my geen glorie zijn, te woên op grijze vlechten
En kind'ren; noch met list een slachtbank aan te rechten.
't Is my te wel bewust, der dwingelanden straf
| |
[pagina 76]
| |
Is billijk: maar uw wraak stort braven in het graf.
Het bloed, dat schuldloos vliet, zal onzen roem bevlekken.
De deugd te redden, zoû ons hart tot eer verstrekken.
'k Verdien niet, dat ge my verdacht houdt, of belacht.
dagolino.
Bedaar, Beltrame! want gy zijt ons niet verdacht.
Schep moed. Het is de zaak, waarvoor wy 't leven wagen,
Die ons den moord gebiedt van hen, die ons doen klagen.
Wy zullen al het bloed, dat ons bevlekken kon,
Met vreugd gaan wasschen in de zuiv're vrijheidsbron. -
Maar wat mag Israël, ons opperhoofd, weêrhouden?
Rondziende.
Behalve drie, wier wacht wy 't tuighuis toebetrouwden,
Zijn allen reeds alhier vergaêrd op zijn bevel.
calendaro.
Vrees niets, daar is hy zelf.
| |
Derde tooneel.
de vorigen, israël vittorio leidt den doge
vermomd binnen.
dagolino.
Wees welkom Israël.
de saamgezwoornen,
Israël omringende.
Ontfang ons aller groet. - Doch, wie verzelt uw schreden?
calendaro.
De tijd is daar om ons zijn naam en staat te ontleden,
Wy billijken uw keus; zoo gy hem kennen doet,
Wordt hy door ons als vriend en eedgenoot begroet.
calendaro.
Treê nader vreemdeling!
De Doge werpt hoed en mantel af.
de saamgeswoornen.
O schrik! wy zijn bedrogen
Het is de Doge zelf. - Hy is in ons vermogen!
Te wapen. - Velt hem met ons eerloos opperhoofd,
Die ons verkocht, ter neêr. - Hun beiden 't licht ontroofd!
Zy willen op den Doge en Israël aanvallen.
| |
[pagina 77]
| |
calendaro,
zijn zwaard trekkende en zich tusschen beiden werpende.
Zoo gy uw leven mint... houdt stand! geen schrede nader!
Men hoor' Vittorio. - Uw hoofd is geen verrader.
Gy lafaarts, vreest gy, nu ge een grijzaart hier aanschouwt,
Die macht- en weereloos aan u zich toevertrouwt?
Ontdek hun, Israël....
israël.
Neen, laten ze ons ontzielen
En, met ons, al hun hoop met éénen slag vernielen,
De ondankb'ren.
de doge.
Plengt mijn bloed! Had ik den dood gevreesd,
'k Waar op dit tijdstip in uw midden niet geweest.
O! welk een eed'le moed, uit laffen schrik gesproten,
Noopt u, my ouden man het staal in 't hart te stooten!
Ziedaar die helden dan, wier dapperheid en trouw
Den Raad vernielen, ja, den Staat hervormen zoû.
Slechts één Patriciër doet hen van schrik verbleeken.
Tegen Israël.
Is dit de heldenschaar, waarvan gy my kwaamt spreken?
calendaro,
tegen de Saamgezwoornen.
Gy zijt met recht beschaamd: - wordt dus de trouw beloond,
U door uw opperhoofd ten allen tijd betoond?
Gy dreigt hem, en zijn gast! - Kom! 't zwaard weêr opgestoken,
En Israël gehoord.
israël.
't Waar vruchteloos gesproken.
Zy kenden me onbekwaam tot schaamteloos verraad
En stelden zelve my naar hun begeerte in staat,
Elk middel, dat my scheen den aanslag nut te wezen,
Te aanvaarden: 'k schond geenszins 't vertrouwen my bewezen:
Zy dachten niet, dat wie ik in hun midden bracht,
Ons opzet staven moest of daad'lijk zijn geslacht.
de doge.
Wat keuze laat gy my? men wil dit my ontdekken:
Moet ik tot offerand - of bondgenoot verstrekken?
| |
[pagina 78]
| |
israël.
Vorst! hadden zy hun schrik, hun drift alleen gehoord,
Ons grootsch ontwerp ware in ons vlietend bloed gesmoord.
Dan, zie, zy slaan, beschaamd, verlegen, de oogen neder.
O spreek! en vind, als ik, getrouwe harten weder.
calendaro.
Wy allen luist'ren toe, begeerig naar uw taal.
israël.
Hoort toe! Het uur genaakt van wraak en zegepraal,
de doge.
Gy ziet hier, in uw macht, een wapenloozen grijzen,
Wien gist'ren heel een volk zijn hulde kwam bewijzen,
Die gist'ren van den throon, doch met geleenden staf,
Aan honderd eilanden, zoo 't scheen, bevelen gaf,
Bekleed met een gezach, dat hy niet uit mag voeren,
Dat d' adel toebehoort, wiens ketens ons omsnoeren.
Gy allen weet, dat my een schijn van rijksbestier
Daar gist'ren voerde; maar wat voert my heden hier? -
Dat hy 't zichzelven vraag, die 't felst zijn eer zag wonden,
Die nergens recht of wraak heeft voor zijn hoon gevonden,
Die als een worm vertrapt door 's adels hovaardy,
't Verderf gezworen heeft der snoode tyranny.
Ook ik voeg my by u om vrijheid te verdedigen:
Ik zag my, meer dan gy, door 's adels trots beleedigen;
Onlijd'lijk is de schand op deze kruin gedaald.
Gy allen kent den hoon, 't waar noodloos dien herhaald:
Mijn klagen zoude u licht mijn zwakheid doen bemerken,
En 't was mijn doel, den arm des dapp'ren nog te sterken,
De straf te haasten, die uw vyanden omzweeft. -
Of - is hy fel genoeg de wrok, die by u leeft? -
Deez' Staat, noch monarchy, noch volksbestuur te heeten,
Volgt Spartaas ondeugd na, maar heeft haar deugd versmeten.
Dáár was elk vorst een held, elk raadsheer een soldaat:
Hier ziet men d' adeldom, hier ziet men zelfs den Raad
In blijde ledigheid en dart'le vreugd begraven.
't Volk zucht in boei: de vorst is de eerste van hun slaven:
Ja, in zijn weidschen praal gelijkt hy den Heloot,
| |
[pagina 79]
| |
Dien, in zijn dronkenschap, men Spartaas kind'ren bood
Tot leerrijk schouwspel om hun afschrik op te wekken. -
Zoo was het dan uw doel, kloekhartig op te trekken
Ten val van zulk een Staat, zoo schandelijk ontaart;
Een effen volksbestuur, aan vrijheidsminnaars waard,
Zij in zijn plaats hersteld, 't welk ieder van zijn leden
Gelijke rechten schenkt, door niemand overtreden. -
Zoo rijst een tempel op, door zuilen onderschraagd,
Wier orde, schikking en gelijkheid 't oog behaagt
En aan 't gandsch gebouw zijn vastheid weet te geven.
Tot zulk een doel wil ik, door d' eigen geest gedreven,
U ondersteunen, zoo ge in my vertrouwen stelt:
Zoo niet, 'k zij door uw arm op dezen stond geveld.
Mijn leven loopt gevaar: 'k zal 't eenmaal moeten derven:
'k Wil liever door de hand van vrije mannen sterven,
Dan langer speelbal zijn van 's adels tyranny.
'k Was nimmer dwingeland: doorloopt mijn leven vrij:
Waar ik ooit macht bezat of heirvoogd was voor dezen,
'k Poogde immer 't lijdend volk een steun en hulp te wezen.
Dit wordt my thans ontzegd. Maar, had ik 't volk verdrukt,
Steeds voor den wil des Raads deemoedig 't hoofd gebukt,
Den trotschen wil gevleid dier opgeblazen grooten,
Nooit had een lage schelm zijn gif op my geschoten.
Uit deernis voor het volk spruit alles wat ik lijd.
Ik offer aan dat volk mijn laatsten levenstijd,
Mijn voor'ge grootheid op, den roem weleer verkregen,
Mijn hoop, ja zelfs mijn ziel. Thands kunt gy overwegen,
Keurt goed, of slaat het af, hetgeen ik wagen dorst,
'k Sterf burger, u gelijk, en geen onteerde vorst.
calendaro.
Leef Faliëro!
de saamgezwoornen.
Ja! dat Faliëro leve!
Venedig zij bevrijd! De dwangzieke adel beve!
israel.
Is zulk een bondgenoot niet heel een leger waard?
| |
[pagina 80]
| |
de doge.
De plaats, de tijd vereischt dat gy dien juichtoon spaart: -
Ben ik uw eedgenoot?
calendaro.
Ja, gy moet ons geleiden.
Strek ons tot opperhoofd en veldheer.
de doge.
'k Was het beiden:
Te Zara veldheer - Hoofd in Rhodus - Doge alhier -
Ik mag niet dalen - neen - hier voegt my geen bestier
Van.... vrijheidsminnaars. Zoo ik zelf mijn waardigheden
Verloochend heb, was 't niet om and're te bekleeden.
'k Wil u gelijk zijn. Doch, men zette ons opzet voort.
't Werd my door Israël ontwikkeld, en 't bekoort
Mijn gandsche ziel. 't Is stout, maar daad'lijk kan 't geschieden,
Nu ik u mijn gezach en medehulp kom bieden.
calendaro.
Wy haken naar dat uur. 't Komt altijd laat genoeg.
Wanneer?....
de doge.
By 't opgaan van de zon.
beltrame.
Zoo vroeg?
de doge.
Zoo vroeg! -
Misschien te laat. Elk uur vermeerdert de gevaren,
Vooral nu ik me uw vriend en helper kwam verklaren.
Kent gy den Tienman niet en zijn verspied'rental?
Één onvoorzichtig woord brengt allen straks ten val.
Men haaste zich de wraak in 't schuldig bloed te koelen,
Eer de onspoed ons verrasse.
calendaro.
Ik stem in uw gevoelen.
De benden zijn gereed op last van Israël,
En wachten op hun post het allerlaatst bevel.
Vorst! geef ons slechts een sein.
de doge.
Een voorrecht, my gebleven,
Is, dat Sint-Markus klok geen enk'len klank mag geven
Dan op mijn last alleen. Als gy haar dof gebrom
Zult hooren, houdt uw volk dan vaardig, roert de trom,
Rukt op Sint-Markus aan langs onderscheiden wegen,
| |
[pagina 81]
| |
Roept, dat des vyands vloot nieuw voordeel heeft verkregen.
Inmiddels zal mijn neef, getrouw aan 't eigen sein,
Mijn dienaars om zich heen vergaad'ren op het plein.
Gilt dan met luider stem: ‘de vyanden genaken!’
calendaro.
'k Bevroed uw gandsch ontwerp: het doet me in yver blaken!
de doge.
Aan 't schrikbaar klokgeklep gedwee, beducht voor kwaad,
Zal elk Patriciër zich spoeden naar den Raad.
Ras zullen we op de markt hun aantal zien vergaêren,
En straks door 't staal gemaaid als rijpe korenairen.
Die nog afwezig blijft of later ons genaakt,
Wordt, wijl hy hulploos is, met voordeel afgemaakt.
calendaro.
O waar' het uur reeds daar! Hoe pijnigt my het dralen.
beltrame.
'k Moet, Calendaro, thands dezelfde vraag herhalen
Die ik zoo even deed, eer zulk een bondgenoot
Den aanslag steunen kwam en ons zijn bystand bood.
Voorzeker is zijn hart voor deernis niet gesloten.
Nog eenmaal! moet het bloed van allen zijn vergoten?
calendaro.
Heeft één Patriciër zijn deernis ooit getoond?
Hun aller dood staat vast! geen enk'le zij verschoond.
israël,
tegen Beltrame.
Uw twijfelmoedigheid beleedigt al uw vrinden,
Beltrame! uw medelij bedierf ons onderwinden.
Zoo één Patriciër gespaard werd in den moord,
Hy wreekte de anderen, in 't schuldig bloed gesmoord.
't Zal veel zijn, doemen wy hun kind'ren niet tot sneven.
De jager laat misschien een tijgerwelp in 't leven:
Maar heeft hy ooit, verdwaasd, den tijger zelv' gespaard? -
Doch dat de Doge spreek: wie is het leven waard?
Uw voorspraak is in staat zijn strafschuld uit te wisschen.
de doge.
Wat vraag stelt gy my voor! Hoe kan ik hier beslissen?
israël.
Gy kent hun deugden, wy hun dwing'landy alleen.
| |
[pagina 82]
| |
Wie dient onttrokken aan de ramp van 't algemeen?
de doge.
Cornaro toog met my als afgezant naar Romen;
'k Heb Landoos vader tot mijn bystand om zien komen;
Pandolf streed aan mijn zij; 'k heb 't levenslicht bewaard
Aan Veniëro... Dient het weêr door my gespaard?
Ach! dat ik 't sparen mocht aan allen! zy verdienden
Voor mijn bevordering den naam van mijne vrienden.
Sints hebben ze mijn zij verlaten, snood en laf:
Zoo valt het ontrouw loof den ouden boomstronk af.
Zy sterven!
calendaro.
Nimmer kan onze arm, zoo lang zy leven,
't Rampzalig vaderland volkomen vrijheid geven.
de doge.
Gy allen kent met my de hoofdsom van ons leed;
Maar kent gy 't doodlijk gif door onze wet omkleed?
't Verpest de menschheid en geen trouw blijft immer heilig,
Geen vriendschaps-snoeren zijn voor zijn besmetting veilig:
'k Heb die Patriciërs als vrienden eens gekend:
Wy hadden saam gestreên, en blijdschap en ellend
Getrouw te saam gedeeld: de zachte huwlijksketen
Bond onze stammen saam, en deed ons 't leed vergeten.
De jaren klommen, en met hen de waardigheên,
Toen ik hun Doge werd, schoon met mijn staat te vreên: -
Toen weken zy op eens, die aangename droomen:
Toen werd gezelligheid en vriendschap my ontnomen:
Toen brak de keten, die gezinnen samen trekt.
Geen mensch genaakte my: 't had achterdocht verwekt.
Men minde my niet meer: 't was door geen wet geboden.
Ik werd gedwarsboomd: 't is de staatslist van die snooden.
Men hoonde my: die plicht is d' adel opgelegd.
Ik werd beleedigd: want de Raad heeft daartoe recht.
In onderdanen moest ik thands mijn meesters eeren.
Ik moest in vyanden mijn vrienden zien verkeeren.
'k Had slechts bespieders in mijn vorstelijke wacht:
| |
[pagina 83]
| |
Mijn kleed was mijn gezach: mijn vrijheid was mijn prachtGa naar voetnoot1.
'k Had enkel beulen tot mijn raadsliên en mijn vrinden: -
Wat konde ik, dan een hel in zulk een leven vinden?
'k Genoot by zulk een ramp nog innerlijke rust:
Die laatste straal van heil werd schandelijk gebluscht:
Ik heb mijn huisgoôn op mijn haardstede om zien werpen,
Den laster in hun plaats zijn wreede pijl zien scherpen.
israël.
Onze aanslag schaft u wraak.
de doge.
'k Heb met geduld geleên,
Maar 'k zag den beker vol der wederwaardigheên.
Die laatste smaad werd nog bekrachtigd. 'k Werd hun tergen
In 't einde moê. Niets kon verschooning voor hen vergen:
Geen vriendschap, door hen zelf versmeten, spreekt hen vrij. my blaken.
Men straff' hen, overtuigd van snoode dwinglandy.
calendaro.
Thands is het hand'lens tijd; 'k voel 't ongeduld.
Zoo zullen we in het eind het zoet der wraaklust smaken.
israël,
tegen de Saamgezwoornen.
Keert waakzaam en met spoed naar uwe posten weêr.
Denkt aan de vrijheid: zy hangt af van uw geweer.
Deez' dag heeft ons voor 't laatst zien duchten voor gevaren.
Trekt op, als gy 't geklep der hoofdklok zult ontwaren.Ga naar voetnoot2
calendaro,
tegen den Doge.
Doorluchte! de eerste reis dat ik u weêr zal zien,
Zal ik u Stenoos hoofd als mijne hulde biên.
israël.
Al lang genoeg gemard! 't Is tijd van hier te scheiden.
Tegen den Doge.
'k Zal, Vorst! u naar de plaats, waar gy my vondt, geleiden.
Tegen de anderen.
Tot zonnenopgang dan.
| |
[pagina 84]
| |
de saamgezwoornen.
Verzelle u 't gunstig luk!
Israël vertrekt met den Doge, die zich ondertusschen weder heeft vermomd.
calendaro,
in 't heengaan tegen de overigen.
Op morgen vrank en vrij, of eeuwig onder 't juk!Ga naar voetnoot1
| |
Vierde tooneel.
beltrame,
alleen.Ga naar voetnoot2
Zoo werd de laatste hoop mijn veege ziel ontnomen.
Het vonnis ligt geveld: hun aller bloed zal stroomen.
O gy! wiens teed're zorg my van mijn kindsheid af
Steeds hartelijken raad en trouwen bystand gaf,
Lioni! o mijn vriend! dacht ge immer in uw leven
Door mijn verradery gedoemd te zijn tot sneven?
Ach! waarom zogen wy die zachte broedermin,
Die thands my beven doet, aan d' eigen boezem in.
Ach! waarom moesten wy, reeds by de kindsche spelen,
Zoo dier te saam verknocht, en leed en smarte deelen?
In 't eind, wat spoorde u aan, toen my in later tijd
Mijn laaggeboren staat aan 't handwerk had gewijd,
By my zoo menigwerf uw adel te vergeten,
| |
[pagina 85]
| |
En even trouw en teêr uw broeder my te heeten?
En 't is die broeder, ach! zoo trouw door u bemind,
Die spoorloos en verwoed zich tot uw val verbindt!
Wat grievend zelfsverwijt zal eens mijn ziel doorknagen,
Als u een moordenaar den dolk in 't hart komt jagen! -
Neen, keeren wy dien slag! Eer u het licht ontvliedt,
Moog' weêr Venetiën verzinken in het niet!
De tijd eischt spoed!... Maar door Lioni 't lijf te sparen,
Verraadt mijn snoode mond mijn dapp're vriendenscharen.
De slag, dien 'k weeren wil, daalt neder op hun hoofd,
En 't doel wordt hun ontrukt, dat zich hun deugd belooft.
Helaas! waar zie ik 't eind van mijn besluitloosheden?
Mijn boezem wordt op 't felst door dubb'len plicht bestreden!
Zoo mijne hand een vriend, een broeder sterven doet,
Prangt eindloos naberouw mijn sidderend gemoed:
Zoo ik ons opzet aan Lioni ga verraden,
Zie ik my met den vloek des meineeds overladen.
Kan door geen naamloos schrift 't gevaar zijn afgewend?
Dan neen! dit waar vergeefs! mijn hand is hem bekend.
Kan ik op geene wijs te samen mijne plichten
En jegens 't eedverbond en jegens hem verrichten?...
Zoo ik hem zelf bezoek, en 't levenslicht behoed...
Ja! 't middel zij beproefd! van hier... De tijd eischt spoed.
Hy snelt heen.
|
|