Poëtische werken. Deel 8. Treur- en blijspelen. Deel 1
(1861)–Jacob van Lennep– AuteursrechtvrijEerste tooneel.
Ga naar voetnoot2 de doge,
alleen.
Zoo heb ik dan een hoon, dien ik zoo fel wil wreken,
Bekrachtigd met mijn naam en vorstlijk zegelteeken!
Het vonnis goedgekeurd, dat my zoo diep onteert,
En door den trotschen Raad nog eens my zien verneêrd?
Marino! deedt gy wel? of hadt ge uw grijzen hairen
Nog deez' beleediging ten minsten moeten sparen?
Zal 't u nog vrijstaan, wraak te zoeken van een smaad,
Waardoor gy zoo gedwee uw schedel treffen laat?
Tot welk een stap moest u des adels macht verlagen?
Ontzach te huichelen voor wat hem kan behagen!
Dan 't is de laatste maal, hoogmoedige edelliên!
Dat gy uw opperheer gehoorzaam hebt gezien.
| |
[pagina 50]
| |
Hy steekt het hoofd omhoog, hoe eindloos diep gezonken,
En breekt weldra den boei, waarin hy werd geklonken.
Schep moed, verslaafde stad! rampzaal'ge burgery!
Ras ziet ge u, niet in naam, maar ook in waarheid, vrij.
Daar slechts is vrijheid, waar één vorst zijn wil doet eeren,
Niet waar de dwang gebiedt van honderd opperheeren.
Wat baat het u, mijn stad! of gandsch Europe u roemt,
Ja, u de koningin der zoute baren noemt,
Zoo lang gy om den hals de ketenen voelt prangen,
Waarin u 't driest geweld des adels houdt gevangen.
Als vrijheidszonen zijn uw burgers wijd vermaard,
Wijl 't juk der slaverny uw schouderen bezwaart.
Uw kielen voeren in uw haven al de schatten
En kostbaarheden, die de waereld kan bevatten,
Terwijl 't rampzalig volk, tot loon voor bloed en zweet,
Met moeite 't harde brood, geweekt met tranen, eet.
Gy lacht, Patriciërs! om 't klagen der gemeente:
Geen bitter noodgeschrei vertedert uw gebeente:
Aan ledigheid gewend, gevoelloos voor verdriet,
Beseft gy zelfs de ramp van medemenschen niet.
Lacht vrij, elendigen! eens zult gy bloedig weenen:
De straf genaakt in 't end! de wreker is verschenen!
| |
Tweede tooneel.
de doge, vincenzo.
vincenzo.
Een onbekende vraagt uw Hoogheid om gehoor.
de doge.
'k Ben krank; men houde my deez' dag geen zaken voor:
Zelfs geen Patriciër moet heden my genaken.
Hy ga slechts by den Raad zijn klachten kenbaar maken.
vincenzo.
Zijn zaak is zekerlijk belang'loosGa naar voetnoot1, eed'le Heer
| |
[pagina 51]
| |
Ik breng hem dadelijk uws Hoogheids antwoord weêr.
't Is een Plebeier, en, zoo 'k uit zijn kleeding oordeel,
Beveelt hy een galei.
de doge,
ter zijde.
Licht strekt my dit tot voordeel.
tegen Vincenzo.
Een dienaar van den Staat zij niet te leur gesteld.
Ga, leid hem binnen. Ik wil hooren wat hy meldt.
| |
Derde tooneel.
de doge,
alleen.
Het voegt my,Ga naar voetnoot1 met beleid dien zeeman te ondervragen.
Ik weet hoe reeds sints lang de vlotelingen klagen.
't Was Sapienzaas strijd, waar Genua verwon,
Die 't eens geduldig volk tot morren brengen kon;
En nu het in 't bewind zijn stem niet meer doet hooren,
En al zijn rechten heeft in 't staatsbestuur verloren,
Moet de ontevredenheid zich nog vermeerderd zien. -
't Veracht'ren der soldy verbittert de oorlogsliên:
De hoop op ommekeer, op plond'ring zal hen winnen:
Met spoed moet ik het werk der vrijheid gaan beginnen.
Mijn levensavondstond zie nog deez' wensch voldaan,
En 'k zal, te vreden van zoo roemrijk een bestaan,
De rust genieten in de grafsteê mijner vaad'ren.
| |
Vierde tooneel.
de doge, vincenzo, israël vittorio.
vincenzo.
Hier is de zeeman, die uw Hoogheid...
| |
[pagina 52]
| |
de doge.
Hy mag naad'ren.
tegen Vincenzo.
En gy, verwijder u!
(Vincenzo vertrekt.)
Wat eischt ge?
israël.
Recht.
de doge.
Van my?
israël.
Van God en van den Doge.
de doge.
Ach! vriend, wat vordert gy?
Aan beiden wil deez' stad noch min noch eerbied toonen.
Vervoeg u tot den Raad.
israël.
Hy, die my snood dorst honen,
Maakt zelf een deel daarvan.
de doge.
Het bloed verwt uw gelaat.
israël.
't Is 't mijne, en 't heeft voorheen gevloten voor den Staat,
Doch nooit, als heden, door Venetiaansche handen.
't Was een Patriciër, die dus my aan dorst randen.
de doge.
En leeft hy nog?
israël.
o Ja! maar voor een korten tijd.
Ik hoopte op u, die, zoo als ik, een krijgsman zijt.
Wreek gy een krijgsman, wien en oorlogstucht en wetten
Het recht ontzeggen, en daarby de wraak beletten.
Zoo niet.... 'k zal zwijgen. -
de doge.
Ja, maar hand'len! -
israël.
Eed'le Heer!
'k Ben mensch.
de doge.
En, die u hoonde, is mensch als gy! -
israël.
Veel meer!
Hy is een edel-mensch, voor 't minst, hier dus geheeten.
Dan ach! op heden heeft zijn edelheid vergeten,
Dat ik een mensch ben en geen reed'loos dier.... welaan!
Misschien zal 't reed'loos dier zijn woestheid tegengaan.
De worm beweegt zich wel, door 's menschen voet vertreden.
de doge.
Zijn naam?....
israël.
Is Barbaro.
| |
[pagina 53]
| |
de doge.
Verhaal my, uit wat reden
Sproot zijn mishandeling?
israël.
Zy worde, u straks ontvouwd.
Het tuighuis dezer stad is aan mijn zorg betrouwd.
Deez' morgen moest mijn volk aan schepen bezig wezenGa naar voetnoot1,
Onlangs beschadigd door de vloot der Genueezen,
Toen Barbaro genaakt, de gramschap op 't gelaat,
En met verwijtingen my, honend, overlaadt,
Om dat mijn arbeidsliên, getrouw aan hunne plichten.
Zijn last verzuimend, voor den Staat hun werk verrichten.
Mijn weêrspraak blaast zijn toorn in vlam: voor d'eersten keer
Vloeit my het gudsend bloed met schand langs 't aanzicht neêr.
de doge.
Hebt gy reeds lang gediend?
israël.
My heugen Zaraas velden,
De Hunnen, vluchtend voor de wapens onzer helden,
Vooral ons krijgshoofd, thands mijn Doge.
de doge.
Zeg, uw vriend! -
Zoo hebben wy te saam het vaderland gediend?
'k Herkende u niet: gy zijt aan 't wapenhuis gekomen,
Toen ik als afgezant my nog bevond te Romen.
israël.
De laatste Doge schonk my 't ambt, door my bekleed,
Om zoo veel jaren, in Venedigs dienst besteed:
'k Dacht weinig, dat zijn guust my eens met smeekgebeden
Tot u zoû voeren, en veel min om zulk een reden.
de doge.
Heeft hy u zwaar gewond?
israël.
Onheelbaar in mijn eer.
de doge.
En welk een wraak verlangt ge? ontdek dit: vrees niet meer.
israël.
Wat wraak! Ik eisch hier recht van hem, die my moet hooren,
Die eens mijn veldheer, thands mijn Doge werd verkoren,
Die 't leed niet dulden zal, door zijn soldaat geleên.
| |
[pagina 54]
| |
Had ik een ander vorst uw zetel zien bekleên,
Reeds waar mijn schande in 't bloed mijns honers uitgewreven.
de doge.
Gy vordert recht: en ik, ik kan geen recht u geven: -
Ik zelf verkreeg het niet, 't wordt schaamtloos my ontzegd.
israël.
Vorst!
de doge.
Weet gy, welk een straf de Raad heeft opgelegd
Aan Michel Steno, die zoo schendig my dorst honen? -
Hy mag zich in geen maand in 't openbaar vertoonen.
israël.
Hoe! die ontaarde fielt, wiens vuige logentaal
Venetiën doorklonk?....
de doge.
En op het arsenaal
Zich zeker by den klank des mokerslags liet hooren
Of door 't galeigeboeft gezongen werd in kooren,
Terwijl het juichte, niet te deelen in mijn smaad.
israël.
Geen erger straf? Kan 't zijn!
de doge.
Gy kent zijn euveldaad,
Gy kent nu ook zijn straf, - en zoudt nog recht verlangen.
israël.
Uw wraak zal, eed'le Vorst! slechts aan uw wenken hangen,
Indien gy hoort naar my. Den hoon door my geleên
Vergeet ik thands, en voel uw grievend leed alleen.
de doge
Waar zocht ik wraak? mijn rang is slechts een praalvertooning;
Mijn hertogswrong is niet de rijkskroon van een koning. -
De mantel, die me omkleedt, is grooter deernis waard,
Dan die de schaam'le py des armen beed'laars baart.
Die py behoort hem nog, daar ik my voel beladen
Met afgeleenden tooi van lastige eercieraden.
Mijn macht spruit enkel uit het vorstlijk hermelijn:
'k Bezit geen and're.
israël.
Zoudt gy Koning willen zijn!
de doge.
Och! dat ik 't waar, om 't volk gelukkig te zien leven!Ga naar voetnoot1
| |
[pagina 55]
| |
israël.
Zoudt ge aan Venetiën de rijkswet willen geven?
de doge.
Ook dat, vond zich de stad door mijn bestiering vrij,
Niet meer verslaafd, als thands, aan 's adels heerschappy,
Die, als een hydra, en uit meer dan honderd kaken,
Den schrikb'ren pestwalm der verdrukking neêr komt braken.Ga naar voetnoot1
israël.
En echter sproot gy zelf uit aad'lijke ouders voort.
de doge.
Helaas! 'k vervloek dat uur. Mijn edele geboort'
Doet me in dit tijdstip een vernederd Doge wezen,
Maar, 'k heb mijn vaderland als krijgsman dienst bewezen.
Als krijgsman streed ik, niet als dienaar van den Raad.
Ik streed voor 't volk en voor het welzijn van den Staat.
Al mijn belooning was Venedigs macht en glorie. -
'k Behaalde meer dan eens roemruchtig de viktorie,
Ik maakte vrede en hitste krijg aan als gezant,
En volgde alleen 't belang van 't dierbaar vaderland.
'k Heb zestig jaren lang van de overzeesche zoomen
Hier 't welzijn aangebracht langs 't zwalpend zout der stroomen.
O mijner vaad'ren wieg! o mijn geboortestad!
Als ik uw torens weêr in 't effen pekelnat
Van verre spieg'len, en, uw haven ingevaren,
De vlugge gondels zag krioelen op de baren,
Ontfing ik loons genoeg voor moeite en zorg en zweet,
Voor 't heil van 't algemeen, niet voor den Raad, besteed!
israël.
En 't waren de eed'len toch, die eens hun nijd verzaakten,
Toen ze u het hoofd des Staats, en onzen Doge maakten.
de doge.
O ja! zy maakten 't my. 'k Heb nooit die eer verlangd,
Nooit om den gulden boei gebedeld, die my prangt.
| |
[pagina 56]
| |
Van Rome keerend, werd die rang my opgedragen:
'k Had nimmer voor dien tijd een staatsambt afgeslagen,
'k Nam ook dien eerpost aan, den hoogsten slechts in schijn -
In waarheid, bronwel van onlijdb're zorg en pijn.
Gy zelf, zoo fel gehoond, gy kunt het zelf verklaren:
Kan ik geregtigheid ons beiden doen weêrvaren?
israël.
Aan ons? aan duizenden, die, onder 't leed gebukt,
Slechts wachten op een hand, die hen uit d' afgrond rukt.
Wilt gy die leenen?
de doge.
Ik? wat raadsels moet ik hooren?
israël.
'k Zal duidelijker zijn (leent gy my willige ooren,)
Al stelt mijn ronde taal mijn leven in gevaar.
de doge.
Spreek vrij.
israël.
Benevens ons voelt heel de burgerschaar
Den staf der dwinglandy, die ons in rampspoed dompelt. -
De vreemde huurknecht heeft reeds lang van wraak gemompeld,
Om 't missen der soldy. De zeeman deeltGa naar voetnoot1 zijn spijt:
't Volk, dat met ongeduld des adels heerschzucht lijdt,
Ziet moeilijkGa naar voetnoot2 gade en kroost en huisgezin beleedigen,
De Raad wil nimmer zich met Genua bevredigen,
Maar voert den oorlog met der burg'ren bloed en zweet:
Die oorlog voedt den wrok, en heden - Maar 'k vergeet
Dat licht de doodstraf 't loon dier vrije taal kon wezen.
de doge.
Zoudt gy, zoo fel gegriefd, de doodstraf kunnen vreezen?
Wel zwijg dan, stel u zelv' aan al 't mishand'len bloot
Van hen, voor wie ge uw bloed in vroeger tijd vergoot.
israël.
'k Zal spreken. Maar de schand zoudt ge op uw schedel laden,
Zoo gy, Venedigs vorst, my immer kost verraden.
de doge.
Vrees van den Doge niets.
| |
[pagina 57]
| |
israël.
Weet mijn geheimen dan: -
Venetiën besluit een moedig eedgespan
Van burgers, onderling door broedereed verbonden. -
't Verkrijgen van hun recht, zoo langen tijd geschonden,
Is hun verheven doel. Vaak heeft hun krijgsgeweld
Uitheemsche vyanden verdreven uit het veld:
Nu zullen ze uit deez' wal, kloekhartig saamgespannen,
Een erger vyand, die hun vrijheid drukt, verbannen.
Hun aantal is gering, doch aller wil is stout.
Zy hebben wapens, moed, standvastigheid, en goud.
de doge.
Wat wacht men dan?
israël.
Een sein om 't wraakzwaard op te heffen.
de doge,
ter zijde.
Sint-Markus klok geeft ras het teeken om te treffen.
israël.
Zoo stelde ik hoop en eer en leven in uw hand.
Verzekerd, dat uw hart, als 't mijn', van wraakzucht brandt.
Wilt ge, als ons hoofd, uw bloed voor aller vrijheid wagen?
de doge.
Hoe groot is uw getal?
israël.
Beäntwoord eerst mijn vragen.
de doge.
Hoe, dreigt ge my?
israël.
O neen, 'k bevestig mijn besluit:
Ik zelf bracht mijn geheim, met-een mijn vonnis uit.
Maar de uitgezochtste keur van gruwb're folteringen
Zal my den naam of staat ééns makkers niet ontwringen:
De pijnbank tapp' my 't bloed met volle stroomen af,
'k Zal nooit verrader zijn, maar zwijgen tot aan 't graf.
'k Zoû, onverschrokken, my naar 't marteltuig begeven,
Gerust op felle wraak voor mijn rampzalig sneven;
En weet, mijn laatste zucht zoude ook de laatste zijn,
Der onschuld afgeperst in dat verblijf van pijn.
de doge.
Is dit uw wil en macht, zoo moet het my bevremen,
Dat gy noch recht verzocht, daar gy 't hadt kunnen nemen.
israël.
Ik toon op deze wijs ontzach aan de Overheid,
| |
[pagina 58]
| |
En hoed my voor den strik, door achterdocht gespreid.
Had ik geen recht verzocht, licht had men kunnen denken,
Dat, voor geleden hoon, ik zelf my wraak woû schenken;
Terwijl een luide klacht, met bits verwijt gepaard,
Veel minder wordt gevreesd en zelden argwaan baart.
'k Vernam ook, hoe de Avogadori uwe klachten
En Stenoos rechtzaak voor den Raad van Veertig brachten,
En dat uw eed'le ziel in spijt ontstoken was: -
'k Had onder u gediend, ik kende u, Vorst! en ras
Had ik besloten, u tot felle wraak te nopen. -
Thands weet gy alles. - Spreek, wat hebben wy te hopen?
de doge.
Gy waagdet veel: maar als men veel verkrijgen moet,
Is 't noodig... 't Zwaar geheim, dat gy my kennen doet,
Is veilig.
israël.
Moet slechts dit tot antwoord my verstrekken?
de doge.
Wat zal ik, zoo ge my niet alles wilt ontdekken,
U verder zeggen?
israël.
Stel vertrouwen in den man,
Die in uw macht zich stelde.
de doge.
Uw namen en uw plan
Zijn me onbekend. Men kon uw aantal nog vermeeren.
israël.
Gy zijt het, wien we alleen tot bondgenoot begeeren.
de doge.
Wie zijn uw leiders?
israël.
'k Zal ze in tijds u kennen doen.
de doge.
Wanneer? en waar? - Spreek op! zoudt gy nog argwaan voên?
israël.
Twee leiders van 't ontwerp zal ik deez' nacht u brengen.
de doge.
Nog beter.. zoo ik zelf, my leev'rend aan uw trouw,
Deez' nacht mijn hof verliet, en u bezoeken woû...?
israël.
Alleen! -
de doge.
Mijn neef zal my verzellen.
israël.
't Mag niet wezen,
| |
[pagina 59]
| |
Al waar' het zelfs uw zoon. Ik moet getuigen vreezen.
de doge.
Mijn zoon! Hy viel, helaas! de wapens in de hand,
By Sapiënza, voor 't ondankbaar vaderland.
Ach! waarom zag dat uur ook niet zijn vader sterven?
Of, waarom moet ik thands zijn trouwen bystand derven?
'k Zocht geene onzeek're hulp by vreemden.
israël.
Vrees hen niet,
Daar elk dier vreemden in zijn vorst een vader ziet,
Zoo gy hun slechts de trouw eens vaders wilt bewaren.
de doge.
Welaan! Het ligt er toe. Waar zullen wy vergaêren?
israël.
De maan rijst laat. De lucht met nevelen bevracht,
Belooft aan ons ontwerp een duist're middernacht.
Kies slechts een plaats, waar ik, vermomd, op u zal beiden,
Om straks u naar de plaats der samenkomst te leiden.
de doge.
Het zij: - te middernacht zal ik naar 't kerkgesticht
Ter eer van Paulus en Johannes opgericht,
My in een gondel, door één roeier voort gedreven,
Langs 't eng kanaal, uw komst verwachtende, begeven.
israël.
'k Zal my bevinden op de plaats door u bestemd,
Gewikkeld in mijn kleed, de hand om 't staal geklemd,
Dat niemand ons verrass'.
de doge.
Genoeg! wil nu vertrekken!
Uw byzijn, meer gerekt, mocht achterdocht verwekken.
israël.
Ik groet u, eed'le Vorst, gerust dat uw beleid,
By ons ontwerp gevoegd, het heil des lands bereidt.
Hy vertrekt.
| |
Vijfde tooneel.
de doge,
alleen.
By 't heilig kerkgebouw, waar 't aad'lijk grafgesteente
Het overschot besluit van 't vaderlijk gebeente,
Ga ik, in 't holst der nacht, met laag gemeen te raad,
| |
[pagina 60]
| |
En wordt het plan beraamd tot omkeer van den Staat.
Zult ge, acht'bre schimmen! niet de zerken, die u drukken,
Opbeurende, ook my zelv' in uw verblijfplaats rukken?
O dat het mocht geschiên! ik lei niet zonder eer
By vleklooze oud'ren 't hoofd tot eeuwig rusten neêr.
Dan ach! 'k mag aan den roem mijns ouden naams niet denken,
Sints ik dien achtb'ren naam zoo schand'lijk heb zien krenken.
Genoeg! Hy zij op nieuw met al zijn glans gemeld:
De trots des adels vall'! De vrijheid zij hersteld!
| |
Zesde tooneel.
de doge, vincenzo, vervolgends angiolina.
vincenzo.
Mijn Vorst! - de Hertogin. -
(Hy vertrekt.)
de doge.
Wat kan haar herwaarts voeren?
angiolina.
Mijn echtgenoot!
de doge.
Mijn kind! wat kan uw ziel ontroeren?
Wat wenscht gy? Welk vermaak, welk feest, wat nieuwe pracht
Vergoede u de uren in verveeling doorgebracht
Met my, door zorg gedrukt, door kommer neêrgeslagen?
angiolina.
't Vervullen van mijn wensch kon steeds uw ziel behagen.
Uw goedheid jegens my is meer dan ik verdien.
'k Wenschte enkel in uw oog de kalmte weêr te zien. -
de doge.
De kalmte? neêrgedrukt door staatsbekommernissen,
Moet ik, vergrijsde vorst, haar blijden invloed missen.
Gewichtig is 't bestier van 't droevig vaderland,
Zoo wel van binnen als van buiten aangerand.
Het zijn die zorgen, die my zonder einde kwellen.
angiolina.
Te voren konden nooit die zorgen u ontstellen.
Iets meer beklemt uw hart en drukt uw geestkracht neêr.
De staatszorg heeft voor u geen zwarigheden meer.
Zelfs was uw ziel, gewoon aan die beslommeringen,
Haar last benoodigd. Schoon ons vyanden omringen,
| |
[pagina 61]
| |
Schoon 't volk te onvreden zij, het brengt in uw gemoed
De ontstemming nooit te weeg, die thands my vreezen doet.
Ja zelfs in doodsgevaar zoû niets uw deugd weêrstreven,
Maar gy onwankelbaar en uwer waardig sneven.
Thands drukt een and're smart uw heren boezem neêr:
Uw eerzucht is gekrenkt.
de doge.
Ik heb geen eerzucht meer. -
angiolina.
Die zonde, die voorheen zelfs de eng'len deed bezwijken,
Verstrikt slechts hen, die meest op de engelen gelijken.
De min verheven ziel wordt door laatdunkenheid -
Maar 't edel hart alleen, door eerzucht - voortgeleid.
de doge.
'k Had eerzucht voor uw roem... Laat ons deez' reden staken.
angiolina.
Steeds hebt gy me uw geluk deelachtig willen maken:
Verstoot my niet, nu ik uw smartenGa naar voetnoot1 deelen wil.
'k Heb nimmer my gemengd in eenig staatsgeschil;
Maar de oorzaak van 't verdriet, dat heden u doet zwichten,
Is u byzonder: 'k moet het deelen of 't verlichten.
Sints Stenoos logen taal uw bange ziel ontrust....
de doge.
Is u het vonnis van dien lasteraar bewust?
angiolina.
Nog niet.
de doge.
In zijn paleis blijft hy een maand gevangen.
angiolina.
Is 't niet genoeg? Zoudt gy nog zwaarder straf verlangen?
de doge.
Genoeg! Ja, voor den slaaf, die 's meesters tucht weêrstaat:
Voor hem niet, die zijn klaauw in eer en kuischheid slaat.
angiolina.
Door de uitspraak van den Raad heeft hy zijn eer verloren.
Werd immer grooter straf Patriciër beschoren?
de doge.
Een man als Steno heeft geen eer; niets is hem waard
Dan slechts zijn leven.... en zijn leven blijft gespaard.
angiolina.
Hadt gy zijn dood begeerd?
| |
[pagina 62]
| |
de doge.
Thands niet. Nu hy mag leven:
Verwijder' hy, zoo lang 't hem doenlijk is, zijn sneven.
Zijn vrijspraak werpt de schuld slechts op zijn rechters neêr.
angiolina.
Zoo ik zijn misdrijf zag gestraft door 't wraak geweer,
Waar' my van dien tijd af de kalme rust ontvloden,
de doge.
Heeft dan de Hemelwet aan 't menschdom niet geboden,
Wraak voor vergoten bloed te zoeken in het bloed?
Die 't schandvlekt, zondigt meer dan hy die 't stroomen doet.
't Is niet de pijn, het is de schande van de slagen,
Die ons voldoening voor geleden smaad doet vragen.
In 't bloed herkrijgt men de eer. De wet van elken Staat
Vereischt het schuldig bloed voor diefstal en verraad.
Wat vordert dan mijn roem, dien hy zoo snood verneêrde?
Uw stamhuis en het mijn, wier adel hy onteerde?
Mijn zetel, blootgesteld aan spotternij en hoon,
En de eerbied stout verkracht, door elk aan 't jeugdig schoon
Der vrouw verschuldigd, en aan 's grijzaarts hooge jaren?
Doch laten zy, die hem voor schande en doodstraf sparen,
Daaraan gedenken, zoo hun 't oordeelGa naar voetnoot1 niet verliet.
angiolina.
Denk, dat de HemelGa naar voetnoot2 schuldvergeving ons gebiedt.
de doge.
De Hemel moog' hun schuld genadig hun vergeven.
angiolina.
En gy?
de doge.
Ook ik, zoo ras zy in den Hemel leven.
angiolina.
Niet vroeger?
de doge.
Ik ben zwak en afgeleefd: wat gaat
Hun mijn betooning van vergifnis aan of haat?
| |
[pagina 63]
| |
Ik heb te lang geleefd, en zeker 't waar te spade,
Zoo 'k iets verrichten woû: maar gy, gehoonde gade,
Gy, telg van Loredaan, die weinig heeft gedacht,
Toen hy zijn eenig kind een vriend in de armen bracht,
Dat hy u aan de schand ten wissen prooi zoû geven, -
Hadt ge een gemaal gehad, min door zijn rang verheven,
Nooit waar' beschimping 't loon geworden uwer deugd.
Zoo minlijk en zoo goed, in 't bloeien uwer jeugd,
Zoo vlekloos als het licht, - gehoond, en niet gewroken!
angiolina.
Ik ben het, daar de band der liefde niet verbroken
Noch de achting is verflaauwd, die ge altijd aan uw vrouw
Voor dezen hebt betoond. My kent men als getrouw,
U als rechtvaardig: - zeg, wat zonde ik nog begeeren?
de doge.
't Is wel. Men zal misschien u ééns nog beter eeren. -
Maar wat er ook gebeur', dat steeds, beloof dit my,
Mijn nagedachtenis by u in waarde zij.
angiolina.
Wat meent ge?
de doge.
Wat men ooit hierna van my moog' denken,
Beloof me, na mijn dood mijn achting nooit te krenken.Ga naar voetnoot1
angiolina.
Zoudt gy dan twijflen? Heb ik immermeer 't ontzach
Vergeten, sints ik u mijn gade noemen mag?
de doge.
Mijn dochter! hoor my aan, 'k wil openhartig spreken.
Uw vader was mijn vriend, zoo trouw als onbezweken.
Dan hy was arm: mijn schat en invloed waren groot.
'k Bewees hem vaak mijn hulp en schonk hem raad in nood.
Toen hy me aan u verbond, was 't niet om my te loonen,
Om voor bewezen dienst erkentenis te toonen:
Hy had dit lang gedaan door trouwe broedermin.
Hy wilde alleen, genoopt door vaderlijken zin,
Zijn ouderlooze spruit behoeden voor gevaren,
| |
[pagina 64]
| |
Waaraan 't bekoorlijk schoon en de onschuld uwer jaren
Te vaak zijn blootgesteld in deez' verdorven stad. -
'k Ontzei den troost hem niet, dien hy verworvenGa naar voetnoot1 had.
angiolina.
O ja, 'k vergeet het nooit, hoe gy my minzaam vraagde,
Of ook een andere echt mijn boezem meer behaagde;
Hoe ge, edelmoedig, my een rijken bruidschat boodt,
En afstand wildet doen, zoo ik uw echt ontvlood,
Van al de rechten, door mijn vader u geschonken.
de doge.
Zoo kwam geen wulpsche drift mijn hart voor u ontfonken,
Noch dart'le wellust, voor mijn jaren slecht gepast.
Getuig, of ik uw jeugd wreedaardig heb verrast.
'k Liet u de vrijheid, vanGa naar voetnoot2 een and'ren gaê te huwen:
Maar 's vaders wensch alleen had invloed op den uwen.
angiolina.
En nooit heeft my deez' keus 't geringst berouw verwekt.
Maar, sints ik uw gelaat met nevels zie bedekt,
Deed my een billijke angst by wijlen heimlijk vreezen,
Of u die echt wellicht min aangenaam mocht wezen.
de doge.
'k Wist, dat ge in my een vriend, geen stuggen dwingeland
Zoudt vinden; dat niet lang ons beider huw'lijksband
Zoû duren, dat mijn dood dien spoedig konde slaken:
Dat dan, als u een drom van minnaars kwam genaken,
Gy, vrij in uwe keus, na 't erven van den naam
En schatten uws gemaals, tot kiezen meer bekwaam,
Met rijper oordeel en nog meer bekoorlijkheden
Begaafd, en tot een loon van zooveel tederheden,
My ouden man betoond, voor alle kneev'lary
Der wetten, voor den nijd van heel uw maagschap vrij, -
| |
[pagina 65]
| |
In 't end, dat gy, de telg des trouwsten mijner vrinden,
Een waardiger gemaal dan my zoudt wedervinden.
angiolina.
De wensch, dien ik weleer mijn vader heb zien voên,
En de inspraak van mijn hart dreef me aan mijnGa naar voetnoot1 plicht te doen.
Nooit voelde ik my ontrust door dergelijke droomen.
't Zoû blijken, moest die slag my eenmaal overkomen.
de doge.
'k Geloof u; want ik ken uw onbevlekte deugd.
Die dwaze liefdevlam, begoochling mijnerGa naar voetnoot2 jeugd,
Die nooit bestendig is, maar veeltijds ramp kan baren,
Voegde aan ons beiden niet, by 't vord'ren mijner jaren.
'k Hoopte enkel dat mijn zorg en vaderlijke trouw
My uw genegenheid en vriendschap winnen zoû.
'k Verlangde, voor uw gade, uw kinderliefde en achting.
Dan, 't geen gy voor my deedt klom boven mijn verwachting.
Hovaardig op uw deugd, achtte ik uw schoonheid niet:
Ik eerde in u het pand, dat my een halsvriend liet.
'k Dorst u ten allen tijd met veiligheid betrouwen,
Daar 'k op het edel bloed van Loredaan kon bouwen;
Niet minder op den raad, dien hy u gaf weleer,
Op uweGa naar voetnoot3 deugden, uw getrouwheid en uw eer.
angiolina.
'k Heb steeds getracht my dat vertrouwen waard te toonen.
de doge.
Gy deedt het, en weldra zaagt gy die poging loonen.
Elk droeg u eerbied toe; mijn maagschap kwam met vlijt
| |
[pagina 66]
| |
U hareGa naar voetnoot1 hulde biên, u roemen als om strijd.
Geheel Venedig woû zijn achting u bewijzen,
Daar niemand uw gedrag en zeden dorst misprijzen.
Gesproten uit een stam, die Doges kiezen deed,
En vreemde vorsten van hun zetel nedersmeet,
Scheent ge overwaardig om zoo hoog te zijn verheven,
Daar ge and'ren door uw deugd het voorbeeld wist te geven:
En ieder eerde in u, aan uwenGa naar voetnoot2 plicht zoo trouw
Als aad'lijk door uw rang, Venedigs eerste vrouw.
angiolina.
Waar wilt gy heen?Ga naar voetnoot3
de doge.
Hoort toe. Dit alles is vervlogen,
Op eens bedorven door den pestwalm van den logen.
Een dwaas, die op mijn feest zich onbeschaamd gedroeg,
Wien ik, met recht gebelgd, uit mijn paleis verjoeg,
En billijk leerde aan 't hof zich voegzaam te gedragen,
Doet straks de wanden van zijn dollen spijt gewagen,
Vergiftigt met zijn gal uwe onschuld en mijne eer: -
En beiden, hoe geroemd te voren, zijn niet meer.
Nadat die laffe schelm uw vrouwen snood dorst honen,
En voor zijn wangedrag naar waarde zich zag loonen,
Wreekt hy op u zijn schand: - en hem, verklaagd door my,
Spreekt nog die rechtbank, die zich billijk noemde, vrij.
angiolina.
Nochthands, hy zag zich tot gevangenschap verwezen.
de doge.
Een vorstelijk paleis zal zijn verblijfplaats wezen.
Het aak'ligst hol was voor zijn misdaad te gering.
| |
[pagina 67]
| |
Dan, 'k sprak u reeds genoeg van zulk een aterling.
'k Wil eindigen met u.
angiolina.
Met my?Ga naar voetnoot1
de doge.
Met u, mijn waarde!
Ik voel te wel, niet lang vertoeve ik meer op aarde;
Maar als de felle dood mijn levensdraad verkort,
Eisch ik, dat deez' mijn wil door u geheiligdGa naar voetnoot2 word'. -
Hy neemt een verzegeld pak van zijn schrijftafel, en overhandigt het aan Angiolina.
Vrees niets; dit alles moet u schrik noch angst verwekken;
't Zal u tot voordeel, zoo ik sterven moet, verstrekken.
angiolina.
In leven en in dood wordt gy van my geëerd;
Doch zij nog lang een slag, zoo gruwzaam, afgekeerd!
De hemel schenke u vele - en zegenrijker dagen
Dan deze. Ach Vorst! vergeet uw toorn, uw somber klagen!
Word kalm als gy moest zijn, gelijk gy waart weleer.
de doge.
'k Zal wezen wat ik moet, of... niets. - Maar nimmermeer
Zal zielstevredenheid mijn avondstond bestralen,
En op mijn levens-eind verkwikking neêr doen dalen.
De zegenrijke schaaûw van glorievolle daên
Noch de onverwelkb're kroon van groene lauwerblaên,
Niets zal mijn matte ziel by 't grafwaartgaan verblijden.
Wierd de eerbied my vergund, verschuldigd aan mijn lijden,
Aan 't bloed, voor 't land gestort, aan zoo veel moeite en zweet,
Tot glorie van dat land niet vruchteloos besteed,
'k Waar' vlekkeloos als zy, vereenigd met mijn magen.
Dit werd me ontzegd. Ware ik by Zaraas wal verslagen!
angiolina.
Te Zara heeft uw moed het zinkend vaderland
| |
[pagina 68]
| |
Behouden. - 't Zij nog eens gered door uwe hand;
Span al uw pogingen tot heil der stad te samen.
Geen beter middel, dat uw haters kan beschamen.
de doge.
Een eeuw ziet schaars een dag als dien van Zara weêr.
Dan ach! Venetiën herdenkt dien dag niet meer.
En 't voegt my, als zy deed, mijn glorie te vergeten.
't Herdenken aan 't geluk mag geen geluk meer heeten.
't Herdenken aan de smart is zelf een smart.
angiolina.
Misschien
Zal u de zoete rust een poos verlichting biên.
de doge.
Geen slaap, geen rusten, dat mijn zielsontroering stilde.
Ik kan het, 'k mag het niet beproeven, zoo ik wilde:
'k Had nimmer vóór dit uur tot waken zooveel reên.
Nog weinig dagen slechts, en 'k zal den matten leên
De rust, die hen ontvlood, voor langen tijd hergeven.
Doch waar?.... waar zal die rust my vinden?... Is 't om 't even! -
Licht ziet gy door den dood my ras ter neêr geveld,
Ja vroeger, dan u zelfs mijn zwakke grijsheid spelt.
Laat my van u slechts één herinnering verwerven
Aan 't geen ik eenmaal was, en 'k zal tevreden stervenGa naar voetnoot1.
|
|