Poëtische werken. Deel 8. Treur- en blijspelen. Deel 1
(1861)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
Eerste tooneel.Ga naar voetnoot1
angiolina, bertuccio faliero.
angiolina.
Waarom, Bertuccio, zoude ik mijn poging staken?
Waarom belet ge my, mijn gade te genaken?
Veellicht baart mijne komst, nu hem de kalmte ontviel,
Ontspanning aan zijn geest, vertroosting aan zijn ziel.
Ga naar voetnoot2 Angioline alleen weet in zijn hart te lezen.
't Vertrouwen, t' allen tijd met recht aan my bewezen,
De band, die ons verbindt, der zuivre huwlijkstrouw,
't Vergt alles, dat ik tracht' zijn kommer....
bertuccio.
Ach, Mevrouw!
'k Moet vreezen, dat uw komst, ver van zijn ziel te streelen,
De boezemsmart vergroot, die gy met hem wilt deelen.
't Is u bewust, - die smart, onmooglijk te weêrstaan.
| |
[pagina 34]
| |
Rijst uit den hoon, uw' deugd door Steno aangedaan.
Hij beidt op 't vonnis van dien last'raar, en durft hopen,
Dat deez' zijn schand'lijk feit zal met den dood bekoopen.
Misschien, 't is tijd voor 't minst, is de uitspraak reeds geschied;
Doch tot zoo lang blijft hy een prooi van 't zielsverdriet.
In schijn geduldigeGa naar voetnoot1 beheerscher zijner driften,
Houdt hy het oog gevest op diepeGa naar voetnoot2 staatsgeschriften;
Maar, by het minst gerucht werpt hy 't papier ter neêr,
Blikt haastig rond, staat op, en luistert, zet zich weêr,
En vat zijn werk weêr aan: toch blijft het ongelezen; -Ga naar voetnoot3
My zelven zond hy weg, en koos alleen te wezen.
Besef nu of de spijt, die in zijn boezem woont,
Niet op 't gezicht van haar, in wie hy werd gehoond,
Wier leed hy wreken wil, te feller zoudeGa naar voetnoot4 blaken.
KwamGa naar voetnoot5 't vonnis aan zijn angst een spoedig einde maken!
angiolina.
Vertrouw dit niet, mijn vriend! Genaakt hem eens de smart,
Zij schiet haar wortels vast in 't onverzoenlijk hart.
Zijn ziel herdenkt den hoon, eens door zijn gaê geleden,
Al had ook Steno lang het moordschavot betreden.
| |
[pagina 35]
| |
't Is slechts om 't somber wee, 't geen zijne ziel bezwaart,
Dat my de lastertaal van Steno droefnis baart.
Ik sidder voor mijn gaê.
bertuccio.
Hy dorst u toch niet krenken
Door argwaan?
angiolina.
My, my dorst geen Steno zelf verdenken:
Neen, toen hy, sluipend, by 't verflaauwend sterrelicht,
Zijn laffe logentaal al bevend had gedicht,
Moest hy in elke schim, in 't rits'len zelfs der blaêren,
Een fel verwijter van zijn laffe daad ontwaren.
Hem zal het naberouw vervolgen tot aan 't graf.
bertuccio.
Afschuwlijk was het feit, geweldig zij de straf.
angiolina.
Hy heeft zijn straf reeds weg.
bertuccio.
Hoe! zijt gy reeds gewroken,
En is reeds 't vonnis door zijn rechters uitgesproken?
angiolina.
't Is my nog onbewust; maar zoo aan Stenoos ziel
't Gevoel van zijn geboorte en rang niet gands ontviel,
Kan nooit hem feller straf voor zulk een misdaad treffen,
Dan elks verachting by 't onlijdbaar schuldbeseffen.
'k Begeer zijn sterven niet.
bertuccio.
Toch is Venedigs Raad
Een offer schuldig aan uw deugd, zoo fel gesmaad.
angiolina.
Geen offer vergt de deugd. Geen taal van stervelingen
Kan immer haar waardy vermeerd'ren noch verdringen.
De vrouw, die wraak begeert voor 't schenden van haar faam,
Kent zelfvoldoening niet, maar hangt slechts aan den naam.
Was 't haar een zware taak, steeds vroom en kuisch te leven,
Zy vordert dat haar elk verdienden lof zal geven: -
Heeft zy gewankeld op het zuiver zedespoor,
Zy kleeft den naam nog aan, schoon zy de daad verloor,
Ja wil, kon zy de stem der eerbaarheid verdooven,
Dat haar het waereldrond nog eerbaar zal gelooven!
Doch Faliëroos gaê, de telg van Loreaan,
| |
[pagina 36]
| |
Kleeft eigen plichtbesef, geen volksgemurmel aan.Ga naar voetnoot1
Bevreemdt mijn denkwijze u? Zy was by 's vaders sterven
Het eenig erfgoed, dat zijn dochter mocht verwerven.
bertuccio.
'k Bewonder die Mevrouw! maar gunt gy 't, dat een vrind,
Op 't naauwst aan u verknocht, en tot uw heil gezind,
U ook zijn meening met oprechtheid moogGa naar voetnoot2 verklaren?
angiolina.
Ik eisch dit zelfs van u. Laat allen schroom dus varen.
bertuccio.
't Is Steno niet alleen, wiens laster, in deez' stad,
Uw onbevlekte deugd baldadig heeft beklad.
Neen. Jong en zacht van aart, verbonden aan een gade,
Wien boezemwee verdrukt en grijsheids ongenade,
Wiens sombre ziel door jeugd noch schoonheid wordt verzacht,
Ziet ge u by 't wuft gemeen op zulk een grond verdacht:
Men twijfelt, of die echt u kon gelukkig maken.
angiolina.
De pijl des lasters zal haar doelwit nimmer raken;
Steeds blijft mijn hart met vreugd aan elken plicht getrouw,
Die mijn doorluchte gaê kan eischen van zijn vrouw.
Mijn vader leerde my verdiensten te waardeeren,
En nooit genoegens, my onwaardig, te begeeren.
Hy kende d' eed'len held, aan wien hy my verbond,
In wien ik, na zijn dood, een tweeden vader vond:
Hy had die ziel doorgrond, zoo moedig en verheven;
Dien fieren krijgsmansgeest, in 't veinzen onbedreven;
Die liefde voor zijn land, die nooit gekreukte trouw: -
En 't is met d' eigen blik dat ik mijn gaê beschouw.
'k Beken, gebreken, uit een fier gemoed gesproten,
| |
[pagina 37]
| |
Gevoed door d' yd'len trots van opgeblazen Grooten,
Ontcieren hem. 't Gevoel van fel beleedigde eer
Zet heel zijn hart in vlam en kwelt hem daaglijks meer.
Doch wie zal, om zijn deugd, zijn drift hem niet vergeven?
Van daar droeg hem deez' Staat, door dankbaarheid gedreven,
Steeds waardigheden op, waarnaarGa naar voetnoot1 hy nimmer dong,
En schonk hem in het eind de hertoglijke wrong.
Ik, die zijn deugden acht, zal nooit zijn roem ontluisteren,
Den glans, die om zijn kruin blijft pralen, niet verduisteren.
Tot regel voor mijn daên ken ik mijn plicht alleen,
En lach om 't dom geblaas van 't onbesuisd gemeen.
O! dat ook mijn gemaal dat momp'len mocht verachten: -
Hy zoû met minder angst naar Stenoos vonnis wachten.
Dan, 'k toefde reeds te lang; schoon 't vruchtloos kon geschiên,Ga naar voetnoot2
(Weêrhoû my langer niet) ik wil mijn gade zien.
bertuccio.
Mevrouw, hyzelf genaakt. Beschouw zijn wezenstrekken:
Uw oog zal licht de smart, die hem verteert, ontdekken.
| |
Tweede tooneel.
de doge, bertuccio, angiolina.
de doge,
in 't opkomen.
Waar of Vincenzo toeft? is niemand hier omtrent?
Angiolina ziende.
Hoe! gy mijn dochter?
angiolina,
zich in zijn armen werpende.
O mijn echtgenoot! gy wendt
| |
[pagina 38]
| |
Uw oogen van my af. Ach! wat staat my te vreezen?
de doge.
Een lichte zorg,Ga naar voetnoot1 mijn kind! die ras voorby zal wezen.
Omhels me Angioline! en stel uw hart gerust.
tegen Bertuccio:
Is u, mijn waarde neef, van 't vonnis niets bewust?
bertuccio.
O neen! doch 't stelt gewis uw wraakzucht ras te vreden.
de doge.
Men zal my recht doen, als de Avogadori deden,
Wanneer zy mijne klacht verwezen naar den Raad
Der Veertig.
angiolina.
Strekt het dan aan Steno niet tot smaad,
Nu hy beschuldigd wordt en om genaê moet bidden
By die Patriciërs en rechters, in wier midden
Hy eenmaal uitspraak deed?
de doge.
Beseft een hart als 't zijn
Wat smaad of schande heet? zoo 'k oordeel naar den schijn,
Moet Steno vrijspraak van die vriendenrechtbank wachten.
bertuccio.
Dan gaven zy hun eer ten prooi aan elks verachten.
de doge.
Kent gy Venetiën dan niet, en zijnen Raad,
En de oneer, die van hem my nog te wachten staat?
My diep verneêrd te zien is 't doel van al zijn zwoegen. -
Doch neen: 'k zal zwijgen, en mijn oordeel niet vervroegen: -
Men wachte de uitspraak af.
| |
Derde tooneel.
de vorigen, vincenzo.
de doge.
Is 't vonnis u bekend,
Vincenzo?
vincenzo.
't Is de Raad, die me aan uw Hoogheid zendt,
| |
[pagina 39]
| |
Om u bericht te doen dat de uitspraak mocht geschieden,Ga naar voetnoot1
En u daarby zijn hulde en diep ontzach te bieden.
de doge.
Wy kennen dat ontzach!... Zoo is het dan geveld,
Dat vonnis?
vincenzo.
't Wordt welhaast uw Hoogheid voorgesteld.
bertuccio.
En gist gy d' inhoud niet naar 't geen gy mocht aanschouwen?Ga naar voetnoot2
vincenzo.
De Raad weet elk geheim zoo diep bedekt te houën,
Dat de uitslag voor den tijd aan niemand blijken kan.
bertuccio.
't Is my bekend; maar ook, dat een opmerkzaam man,Ga naar voetnoot3
Dat een doordringend oogGa naar voetnoot4 dien uitslag kan ontdekken.
't Gefluister, 't rondzien, ja der Raden wezenstrekken,
Hun meerdere achtbaarheid, 't geeft al tot gissing stof.
Zy zijn slechts menschen... wijd verheven boven lof
('k Beken dit), vol beleid, rechtvaardig, en gesloten
Als 't graf, waar hun bevel het misdrijf in kan stooten;
Maar toch, een scherpziend oog, gevest op hun gelaat,
Bespeurt licht, welk een lot van hen te wachten staat.
Vincenzo meer dan een moest uit hun wezenstrekken,
Uit die der jongeren vooral, 't besluit ontdekken.
vincenzo.
My bleef hiertoe geen tijd, Mijnheer! 'k vertrok terstond,
En daar ik my vooraf aan Stenoos zij bevond...
de doge.
Aan Stenoos zij!... Hoe heeft die snoodaart zich gedragen?
vincenzo.
Hy scheen my kalm, Doorluchte! en niet ter neêr geslagen.
Geduldig wachtte hy zijn vonnis af.
| |
[pagina 40]
| |
bertuccio.
Zie 't end
Van uw vertwijfling, Vorst! en de uitspraak u bekend:
Men brengt u die.
angiolina.
Ik ga: mijn byzijn mocht u stooren:
En 't waar me een nieuwe smaad, van Steno meer te hooren.
Zy vertrekt.
| |
Vierde tooneel.
de doge, bertuccio, de sekretaris van den raad van veertig, vincenzo.
de sekretaris,
den Doge het vonnis aanbiedende.
Ontfang, doorluchte Doge en hoofd van dezen Staat!
De nederige groete en hulde van den Raad
Van Veertig, die u smeekt, het vonnis na te lezen,Ga naar voetnoot1
Dat Michel Steno, lid des adels, heeft verwezen.Ga naar voetnoot2
de doge.
Wy danken u. Vertoef een wijl in 't voorvertrek,
Tot u Bertuccio mijn verd'ren wil ontdekk'.
De Sekretaris vertrekt met Vincenzo.
| |
Vijfde tooneel.
de doge, bertuccio.
de doge
poogt het vonnis te lezen, doch reikt het zijnen neef over.
Lees gy dit blad, mijn neef! Het schemert my voor de oogen;
| |
[pagina 41]
| |
De letters zijn als met een nevel overtogen.
bertuccio.
Waarom toch siddert gy? herstel u, neem geduld.
Gy zult door de uitspraak ras uw wenschen zien vervuld.
Hy leest.
‘De Raad der Veertig heeft uit éénen mond besloten,
‘Dat Michel Steno, uit Patricisch bloed gesproten,
‘Bekennend dat zijn hand aan 't hof der Hertogin
‘Deez' woorden nederschreef:...
de doge.
Wat dolheid neemt u in?
Een Faliëro zoû die woorden nog herhalen!
Neen, niets van de oneer die op heel ons huis kwam dalen,
Beleedigd in zijn hoofd, in my, verguisden Vorst
Der achtb're koopstad, die de kroon der zeeën torscht.
Lees enkel de uitspraak voor. 'k Verlang niets meer te hooren.
bertuccio.
'k Ga voort. Vergeef, moest ik onwillig u verstooren.
‘... Dat Michel Steno, om zijn lasterlijk bedrijf,
Een maand gevangen in zijn eigen woning blijf.’ -
de doge.
Lees voort.
bertuccio.
Daar staat niets meer.
de doge.
Niets meer? Wat zoû dit wezen?
Onmooglijk! geef my 't blad. Gy hebt verkeerd gelezen.
Hy leest.
‘De Raad van Veertig... heeft besloten... uit één mond...’
Ach! ondersteun my.
bertuccio.
Vorst! uw drift is zonder grond.
Herstel u. 'k Vlieg om hulp.
de doge.
Blijf. 'k Voel my reeds bedaren.
bertuccio.
'k Beken, de straf kon hier den hoon niet evenaren;
Zoo licht een vonnis voor zoo gruwelijk een smaad,
Bedekt met oneer, ja met schand, Venedigs Raad.
Wil nogmaals 't vonnis voor de Avogadori brengen:
Zy zullen nimmermeer deez' tweeden hoon gehengen,
| |
[pagina 42]
| |
Maar nemen 't rechtsgeding, dat ze eens verworpen, aan
By 't zien dier inbreuk, op de billijkheid gedaan.
Hun wijsheid zal u ras 't vergeten recht verschaffen,
En voor zijn snood bestaan vermeet'len Steno straffen.
Of, waant gy...? doch gy slaat geen aandacht op mijn reên.
de doge.
O! zag Sint-Markusplein dit uur den Saraceen!
'k Zoû den verwinnaar op deez' wijs mijn hulde bieden.
Hy rukt de hertoglijke muts af, en wil die met voeten treden, waarin hy door zijn neef verhinderd wordt.
bertuccio.
By al de heiligen, wat moet ik zien geschieden!
Ach, Vorst!....
de doge.
Laat af, mijn neef! O dat de Hemelmacht
De Genueesche vloot in onze havens bracht!
O dat mijn oogen 't heir, voor Zaraas wal verslagen,
Dit vorstlijk hofgebouw tot puin verwoesten zagen!
bertuccio.
Denk, dat gy Doge zijt, en wil uw drift gebiên.
de doge.
De Doge? kent gy hem? Waar is hy? 'k wil hem zien.
Hy moet my recht doen.
bertuccio.
Laat, mijn oom! u overreden;
Beheersch uw toorn als mensch: vergat ge uw waardigheden?
Venedigs Doge....
de doge.
Zwijg. Er is geen Doge meer.
Het is een bloote naam; nog erger, 't is veeleer
Een lage schandnaam. Wordt een beed'laar afgeslagen
Door d' een, een ander zal misschien zijn lot beklagen.
Maar hy, die recht verlangt, wien 't schaamtloos wordt ontzegd
Door hen, wier plicht het was te waken voor dat recht,
Moet nog, by zijnen staat, den staat der beed'laars roemen;
Hy is een slaaf, mijn neef! zoo moet ook ik my noemen,
En, van dit tijdstip af, ook gy en heel ons Huis.
De needrigste ambachtsman, wat zeg ik? 't laagst gespuis
Verkreeg het recht ons met bespotting na te wijzen:
| |
[pagina 43]
| |
En de adel.... ons veellicht zijn deernis te bewijzen.Ga naar voetnoot1 -
Waar vindt men heul voor ons?
bertuccio.
Men zoek' dien in de wet.
de doge.
'k Had op die wet alleen mijn gandsche hoop gezet,
Geene and're wraak gezocht dan die zy my kon geven,
Geene and're rechters, dan door haar my voorgeschreven.
'k Was Vorst, en lei mijn klacht aan onderdanen voor. -
De rang dien ik bekleed, het Huis waar 'k toe behoor,
Mijn diensten aan den Staat, mijn eer, mijn grijze hairen,
En tachtig jaren moeite en zorgen en gevaren,
't Lag alles in de schaal, en 't woog niet zwaar genoeg!
Spreek op! waar is de vorst, die zulk een hoon verdroeg!
bertuccio.
Ik zeg dit niet. Al wierd uw eisch weêr afgewezen,
Nog zoû tot onze wraak een middel over wezen.Ga naar voetnoot2
Men kon....
de doge.
Een nieuwen eisch! en weêr een nieuwen hoon?
Zijt gy des Doges neef? zijt gy mijns broeders zoon?
Uit Faliëroos huis, dat drie van zijne loten
De Hertoglijke kroon zag dragen, voortgesproten?
Gy?.... Maar gy hebt gelijk, 't voegt ons gedwee te zijn.
bertuccio.
Uw hart gevoelt niet meer de schande dan het mijn,
Maar 't laat te hevig door de driften zich vervoeren.
Men weigert ons, het recht behoorlijk uit te voeren:
Men laat het misdrijf zich onttrekken aan de straf:
Wel, dat ons kloek beleid zich zelve recht verschaff'!
Maar kalm en zonder drift. - Omzichtig overwogen,
Verzekerd in 't geheim, met sluiers dicht omtogen,
| |
[pagina 44]
| |
Zóó is het, dat alleen de wraak te duchten is.
Men sla met oordeel toe, doch zij de slag gewis!
Laat echter eerst uw toorn, opbruischend als de baren
Van 't Adriatisch nat, een korte wijl bedaren.
de doge.
'k Zeg u, wat buiten datGa naar voetnoot1 uw vader had verstaan:
Voelt gy uw zinnen door dien smaad niet aangedaan?
Ligt in uw koude borst geen 't minst gevoel besloten?
Doorgloeit het edel bloed, waaruit gy zijt gesproten Heer!
Uwe aders niet? kent gy de fierheid niet, noch de eer?
bertuccio.
Nooit twijfelde iemand aan die eer, voor u, mijnkwam dalen
Geen ander zoû die vraag ten tweedemaal herhalen.
de doge.
Gy weet, hoe snood een hoon op 't vlekloos hoofd
Van... hemel! van mijn gaê, voorheen mijn schoonst cieraad.
De booswicht konGa naar voetnoot2 te wel zijn lasterlijken smaad
By werklooze ambachtsliên en laag gespuis verspreiden,
Die nu met laffen schimp het logendicht verbreiden;
Daar de eedlen, boertend op een hoffelijker trant,
Met zacht gefluister zichGa naar voetnoot3 't verdichtsel en mijn schand
Aan 't oor verhalen, met een grimlach, om den logen
Die my gelijk stelt aan hen zelve, die, bedrogen
Door de ontrouw eenerGa naar voetnoot4 gaê, geduldig, ja te vreên
De schande dragen die hun echtkoets heeft geleên.
bertuccio.
Maar elk wist in deez' zaak den laster klaar te ontdekken.
de doge.
Sprak Cezar: ‘Cezars gaê moet zelfs geen waan bevlekken,’
En zond hy haar terug, gevoelloos voor haar smert,
Wat moet een Doge doen, wiens eer bezoedeld werd?
Maar neen, ik zocht geenszins geleden hoon te wreken
| |
[pagina 45]
| |
Door 't straffen van een gaê wier deugd my was gebleken,
Wier enk'le misdaad was, haars vaders grijzen vriend,
Die langen tijd haar Huis beschermd had en gediend,
Te kiezen tot gemaal; als of geen and're liefde
Dan dart'le wulpsheid ooit een kuischen boezem griefde.Ga naar voetnoot1
Neen, 'k riep het heilig recht op 't hoofd des booswichts in:
Het recht, verschuldigd aan het need'rigst huisgezin,
Als onbevlekte trouw zich schaamtloos aan zag randen,
En oneer nederdaalde op onbevlekte wanden.
't Was toevlucht by dat recht, die me enkel overschoot.Ga naar voetnoot2
'k Verwachtte wraak en straf.
bertuccio.
En welke straf?
de doge.
Zijn dood.
Ben ik geen Opperheer, beleedigd op den zetel?
Ben ik niet, door een taal, zoo honend en vermetel,
Belachlijk in het oog van elken onderdaan?
Men tast mijn majesteit, mijn gade en glorie aan,
't Is Steno die 't bestaat, en Steno blijft in 't leven!
Had hy die vlek op de eer eens onderdaans doen kleven,
Hoe laag in aanzien ook, hy had zijn euvelmoed
Op 't eigen oogenblik met wond op wond geboet.
bertuccio.
Stel u gerust mijn Oom! Eer wy de zon zien dalen,
Zal Steno in zijn bloed zijn gruwzaam feit betalen.
Betrouw u aan mijn zorg en stel uw hart gerust.
de doge.
Spaar u die moeite. Op hem is reeds mijn wrok gebluscht.
Ik kan, ik mag zijn dood op heden niet begeeren.
bertuccio.
Hoe! daar zijn hoon zich door de vrijspraak zag vermeêren?
| |
[pagina 46]
| |
de doge.
Vermeêren? - niet door hem. - De Raad sprak uit: - men zwicht'. -
bertuccio.
Moet men dien trotschen Raad, die snood vergat, wat plicht
Men vorsten schuldig is, gehoorzaamheid betoonen?
de doge.
Zoo merkt gy dan in 't end waarin ik my zag honen?
Als burger en als Doge is met mijn recht gespeeld:
Als burger die 't verlangt, als Doge die 't beveelt.Ga naar voetnoot1
Wil echter Stenoos hoofd, ik verg dit, niet belagen;
Hy zal dat hoofd niet lang op zijneGa naar voetnoot2 schouders dragen.
Mijn leed werd door den val eens enk'len niet verzacht.
Men zag in ouden tijd, voor 't hoog altaar, geslacht,Ga naar voetnoot3
By daagsche plegtigheên, slechts weinige offerdieren:
Tot zoen van 's hemels wrok, een honderdtal van stieren.
bertuccio.
Uw wil is my een wet, Maar 'k toonde u niettemin
Volgaarn' hoe ik den roem waardeer van ons gezin.
de doge.
Vrees niets: 'k zal vroeg genoeg, en eer gy 't licht zoudt denken,
U roepen om een blijk my van uw trouw te schenken.
Dan, laat u niet door drift vermeesteren als ik.
De gramschap, straks betoond, smart my dit oogenblik.
Vergeef me, indien de toorn zoo ver my kon verblinden...
bertuccio.
Wat blijdschap! 'k mag in 't end geheel u wedervinden,
'k Herken in u mijn oom, Venedigs opperheer,
Den kloeken Staatsman, en zijn eigen meester weêr.
't Bevreemdt my, dat uw ziel, zoo edel en verheven,
Die teekenen van drift en zwakheid heeft gegeven,
| |
[pagina 47]
| |
Schoon de oorzaak....
de doge.
De oorzaak, ja, vergeet die oorzaak niet.
Dat ze, als u in 't vervolg de slaap verkwikking biedt,
Haar somb're kleuren leene aan droom en nachtgezichten:
Dat ze, als de morgenstond deze aarde komt verlichten,
Nog uw verbeelding treff', gelijk een donk're wolk
By feesttijd onheil spelt aan 't lichtgeloovig volk.
Doch! spreek niet: - handel niet: - verspil in ydel trachten
Uw moed niet: van den tijd moet ge onze wraak verwachten.
Betrouw me, en wees gereed om geen gevaar te ontzien,
Als ons de omstandigheên het uur van straften biên.
Dan, laat my thands alleen op mijn ontwerpen peinzen.
bertuccio.
Nooit zult ge, in d' ergsten nood, Bertuccio zien deinzen.
Doch, eer ik u verlaat,
hem de hertogelijke muts aanbiedende,
herneem op mijn gebeên
't Verguisde teeken van uw hooge waardigheên.
Het ciere uw slapen, tot een kroon het koom’Ga naar voetnoot1 vervangen. -
Gedenk daarby, dat mocht gy ooit mijn hulp verlangen,
Gy op my bouwen kunt en altijd zeker gaan,
Als dankb'ren bloedverwant en trouwen onderdaan.
| |
Zesde tooneel.
de doge,
alleen, de muts opnemende.
O ydel speeltuig, dat, by 't pralen om mijn vlechten,
De scherpe dorens draagt, die om de kroon zich hechten,
Maar op 't onteerde hoofd de glansen niet verspreidt
Der vorstlijke oppermacht en hooge majesteit!
'k Herneem u, sints de smaad uw luister kwam bevlekken,
| |
[pagina 48]
| |
Als masker, om mijn leed voor aller oog te dekken.
Hy plaatst haar op zijn hoofd.
Hoe drukt gy deze kruin, de schande niet gewoon. -
Doch waarom kan ik u niet wiss'len met een kroon?
De keten, die dit volk zoo schaamtloos knelt in banden,
En my een speelbal maakt van trotsche dwingelanden,
Vermors'len? - 'k Heb weleer veel zwaarder taak volbracht:
Voor wien? voor d' eigen Raad, die thands mijn recht verkracht.
Kan ik niet met dien Raad mijn reek'ning effen maken?
O! zoo nog 't eigen vuur mijn boezem kwam doorblaken,
Dat in mijn vroeger jeugd mijn daden heeft bezield,
Hoe ras had niet mijn arm zijn fieren waan vernield!
Toen stond mijnGa naar voetnoot1 lichaam nog der ziel ter dienst, veel blijder
Dan 't edel krijgsros aan zijn moedigen berijder:
Toen had ik slechts de hulp van weinigen gebruikt,
En de opgeblazen waan des adels lag gefnuikt.
Thands neigt mijn hoofd naar 't graf, by 't grijzen mijner hairen. -
'k Zal echter als voorheen, trots rampen en bezwaren,
't Ontwerp doen rijpen en gelukken, eens gesmeed. -
Nog is mijn oogmerk met een nevelfloers omkleed;
Maar 't wordt eens klaarder, als, by 't eerste morgengloren,
De waereld, toen zy uit den bajert werd geboren.
Ontwikk'len wy de kiem van 't stout gevormd besluit.
't Eischt overleg en spoed. Dat niets mijn poging stuit'.
Verzeek'ren we ons van 't volk: 'k vrees niets van de oorlogslieden:
Zy zullen by stand aan hun ouden Veldheer bieden. -
Nog kan ik boven al, wat ik ook durf bestaan,
Op mijn trouwhartige vazallen zeker gaan....
Hy peinst een oogenblik, wendt vervolgends zijn oogen naar het vonnis, hetwelk Bertuccio op een tafel gelegd had, en neemt het op.
| |
[pagina 49]
| |
Nog ligt het vonnis daar. Kom, 't spoedig onderschreven
En aan den bode dier trouwloozen weêrgegeven.
HyGa naar voetnoot1 leev', dewijl 't moet zijn; en 'k blind een trotschen Raad,
Wiens angstige achterdocht mijn hand'ling gadeslaat.
Hy vertrekt.
|
|