Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst. Deel 3. De koorknaap. De Hunenborg
(1841)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 63]
| |
V.Het maal was eindelijk afgeloopen en de gasten hadden zich verspreid: de beide afgevaardigden van Godfried werden in het vertrek gelaten, waar Olwina hun het geheim gehoor verleenen moest, dat zij verlangd hadden. - ‘Welnu!’ zeide zy, toen zy zich met hen alleen bevond: ‘Wy zijn gereed te vernemen, wat gy ons hebt mede te deelen.’ - - ‘Onze berichten zijn voorspoedig,’ zeide Ravening, de hoofdaanleiding zijner komst zoo lang mogelijk wenschende te verschuiven, en hopende Olwina in een goeden luim te brengen, eer zy genoodzaakt was het min aangename nieuws te hooren: ‘Karel begunstigt den Hertog meer en meer: hy heeft hem in de heerschappy bevestigd van al de leenen, welke Roruk vroeger in Kinheim bezeten heeft, en hem, nog kort geleden, op zijn krooningsfeest, ten aanhoore van al de Rijksgrooten, den getrouwsten zijner Vazallen genoemd.’ - - ‘Vazal!’ herhaalde Olwina: ‘is dat de vrucht, welke de overwinning van Remagen, welke de verovering Van Keulen, van Zulpich, van Bonn, van heel Vlaanderen en Brabant hem moest aanbrengen, dat hy slechts den naam van vazal des Keizerrijks draagt? - Hoe is de tijd veranderd, sedert hy te Aken zijn paarden in de kapel des Keizers stalde! - maar genoeg hierover: het is niet om dit alleen te melden, dat mijn zoon u tot ons zendt.’ - | |
[pagina 64]
| |
- ‘De Hertogin heeft haren gemaal wederom een dochter geschonken,’ vervolgde Ravening. - ‘Gy weet, Graaf Ravening!’ zeide Olwina, ‘dat ik in de Christenvrouw of in haar kroost geen belang stel, en kondet my die mededeeling sparen. Slechts dit verblijdt my, dat zij hem geen zoon heeft gebaard, en dat de opvolger van Godfried het licht niet verschuldigd zal zijn aan de dochter van Waldrade. Maar ga voort! Wat is uw verdere last?’ - - ‘De wenschen van Godfried stemmen met de uwe niet overeen,’ zeide Ravening: ‘hij had vurig gewenscht, dat het kind, waar Gisela van zwanger ging, een zoon zoude wezen, aan wien hij eenmaal zijn kroon en zwaard zou kunnen nalaten. Maar de Asen hebben het anders beschikt: en de Hertog, die op alle kansen bedacht wil zijn, heeft zich een schoonzoon verkozen, geschikt om hem eenmaal te vervangen.’ - ‘Een schoonzoon!’ herhaalde Olwina: ‘wat bedoelt gij? heeft hij de jonggeborene reeds verloofd?’ - - ‘Het is voor het eenig huwelijkspand zijner eerste liefde, voor Vanissa, dat hij een echtgenoot verkoren heeft,’ antwoordde Ravening. - ‘Voor Vanissa? - Maar hij heeft, reeds vroeger, haar hand aan Graaf Everhard, zijns broeders zoon, zijn natuurlijken erfgenaam, toegezegd.’ - - ‘Godfried twijfelt, en niet zonder oorzaak misschien,’ zeide Ravening met een schamperen lach, ‘of Graaf Everhard wel de man is, geschikt om het zwaard van Harold te voeren en zijn Noren in 't veld te geleiden. De verbindtenis, welke hy voor heeft, moet | |
[pagina 65]
| |
aant.
- ‘En wie is die wonderman, ten wiens behoeve Godfried zijn vroegere beloften vergeet?’ vroeg Olwina, op een toon van onverschillige minachting. - ‘Het is Prins Hugo,’ antwoordde Ravening: ‘de zoon van Lotharius, en,’ voegde hy er halfluid bij, ‘eenmaal wellicht zijn opvolger.’ - - ‘De zoon van Lotharius!’ riep Olwina uit, met de hevigste gramschap op haar gelaat: ‘de broeder van Gisela! de verwijfde lafaart, die den moed niet had, om, na zijns vaders dood, zijn aanspraak op den throon te doen gelden? Is hy de man, aan wien onze Noormannen zullen trouw zweren? En is het om hem, om een vreemdeling, dat de zoon van Rolfr moet achterstaan? - Maar ik herken de inblazingen van Gisela: zy is door Godfried uit het slijk getogen en wil thands ook haar broeder voorthelpen. Niets is natuurlijker! Ziedaar de gevolgen van Godfrieds afval. Hy heeft vergeten, dat het zwaard van Odin hem over zijn vijanden heeft doen zegevieren: hy heeft de bescherming der Asen verzaakt, en zy hebben hem, tot zijn straf, met een geest van blindheid bezocht, en het droevige voorbeeld zijns vaders uit het geheugen doen gaan. Ook Harold had zich door de honigzoete beloften der Christenen laten bekooren, en wat was er het gevolg van? Naauwelijks had hy hun leer omhelsd, of de fortuin keerde hem den nek toe: schande en tegenspoed, en ten lesten een elendige dood, waren zijn loon. - Maar ik kon | |
[pagina 66]
| |
my op alles verwachten,’ vervolgde zy, den Proost aanziende, ‘sints hy my een monnik als bode zond.’ - - ‘Ik ben zijn bode niet,’ zeide de Proost, op een zachten, maar tevens waardigen toon; ‘het is op het verzoek van Prins Hugo, dat ik den edelen Ravening vergezeld heb, om de beminnelijke bruid uit uwe handen te ontfangen, en haar door mijn onderricht voor te bereiden tot het ontfangen van den heiligen doop, die haar in de gemeente Gods moet inwijden.’ - - ‘Monnik!’ zeide Olwina: ‘dat zal niet zijn. - Zoo Godfried zijn eed en plicht vergeet, zijn moeder weet, wat zy aan haar eerdienst en aan haar stamhuis schuldig is. Vanissa is aan Graaf Everhard toegezegd, en deze zal haar gemaal zijn. Gaat! brengt dit antwoord terug aan hem, die u gezonden heeft.’ - - ‘Bedenk wat gy doet,’ zeide Ravening: ‘wanneer Godfried beveelt, wil hy gehoorzaamd wezen, en het zoude zelfs zijne moeder berouwen, hem gedwarsboomd te hebben.’ - - ‘En gy ook, Ravening!’ zeide Olwina: ‘hebt gy u ook aan het kruis en aan den vreemdeling verkocht?’ - - ‘Wat my betreft,’ zeide de Noorman: ‘ik heb geen ander geloof dan dat aan mijn goede strijdakst, en die heeft my nooit in verlegenheid gelaten: ik beöordeel de daden van Godfried niet: hy was altijd mijn aanvoerder: en ik heb er my steeds wel by gevonden, hem te volgen en zijn wil blindelings te volbrengen; want al doe ik in dapperheid zelfs | |
[pagina 67]
| |
voor hem niet onder, ik wil openhartig bekennen, dat Braga hem, meer dan my, met wijsheid en overleg begiftigd heeft. De uitkomst heeft tot nog toe zijne handelingen gerechtvaardigd: hy is machtig genoeg, om zelfs den Keizer het hoofd te bieden: en hy zal niet uit loutere grilligheid het gezach wegsmijten, dat hy zich verkregen heeft. Wat hy wil, wil hy ook met kracht, en zijn besluiten zijn onverzetttelijk als die van het alles besturende noodlot.’ - - ‘Ik kan het nog niet gelooven!’ zeide Olwina, wier toorn door Ravenings taal een weinig was ter neder gezet, en voor neêrslachtigheid begon plaats te maken. - ‘Dit blad,’ zeide de Proost, haar een verzegeld perkament aanbiedende, ‘zal de waarheid onzer woorden bevestigen.’ - - ‘Vertoon dit aan anderen,’ zeide Olwina, het afwijzende: ‘wy Noorsche vrouwen verstaan het logenschrift der Christenpapen niet. - Wy hebben de tijding, die gy bracht, vernomen en willen daarover nadenken. Gy kunt vertrekken.’ - De Proost voldeed aan deze uitnoodiging en verliet het vertrek; maar Ravening bleef, als wilde hij nog iets zeggen. - ‘Welnu! Hebt gy niet verstaan?’ vroeg Olwina: ‘wy wilden alleen zijn.’ - - ‘Slechts dit had ik er nog by te voegen,’ zeide Ravening, ‘dat wy een kort besluit verlangen. Want, morgen moet Vanissa gereed zijn om met ons te vertrekken. De last des Hertogs duldt geen uitstel.’ - | |
[pagina 68]
| |
- ‘Morgen!’ herhaalde Olwina: ‘Onmogelijk! Wilt gy my dwingen? Ik zal niet toegeven aan den dwazen gril van Godfried: ik zal, in weêrwil van hem....’ - ‘Bedenk u wel,’ zeide Ravening: ‘ik draag den zegelring des Hertogs, en dien zal men meer gehoorzamen dan u. Zwicht liever voor den drang der noodzakelijkheid, dan dat gy my in de verplichting brengt, mijn last aan de vergaderde burchtzaten bekend te maken, en met geweld te doen ten uitvoer brengen.’ - De trotsche Burchtvrouw bleef een wijl in gepeins verzonken. Zy voelde het gewicht van den haar gegeven raad; maar het viel hard, voor een ziel zoo hoogmoedig als de hare, zoo op eens al haar hoop te moeten opgeven. Ravening bespeurde den indruk, dien zijn bedreiging gemaakt had, en hij vervolgde; maar deze reize de wapenen der overreding bezigende: - ‘Hoor!’ zeide hy: ‘ik durf het u wel zeggen, nu die monnik ons verlaten heeft: wat my betreft, ik bewonder dien Hugo even min als gy, en, toen ik het eerst het voornemen van Godfried vernam, was het ook my onaangenaam. Maar ik ben overtuigd, dat hy zelf zijn aanstaanden schoonzoon insgelijks veracht, en hem slechts als een werktuig wil bezigen om groote ontwerpen ten uitvoer te brengen. Hugo, eens met Vanissa gehuwd, zal de gelegenheid geboren achten om zijne rechten op den Franschen troon te doen gelden: Godfried zal hem ondersteunen: Karel de Dikke is onmachtig ons te weêrstaan: hy zal overwonnen worden: en, is eenmaal Hugo in zijne plaats | |
[pagina 69]
| |
verheven, dan zal het uwen zoon weinig moeite kosten, hem ter zijde te stellen zelf de kroon op 't hoofd te zetten.’ - - ‘Het kan zijn,’ zeide Olwina: ‘ik ben niet, gelijk Godfried, by onze vijanden school gegaan, om de listen der staatkunde te leeren. Maar het was niet langs zulke slinksche wegen, dat Godfrieds voorvaderen, dat Harold, dat Halfdan, hun doel te gemoet streefden. Hun werktuig was het zwaard: nooit voerden zy een andere taal. En, verbraken zy soms, uit nood, de belofte aan een vijand gedaan, zy schonden het woord niet, aan vrienden en stamgenooten gegeven. Hoe stelt men Everhard te vrede, die Vanissaas hand, hem toegezegd, als zijn eigendom beschouwt?’ - - ‘Vraag dit aan uw zoon,’ zeide Ravening: ‘ik kan zulks niet beäntwoorden. Slechts dit is zeker, dat een nadere verbintenis met Graaf Everhard aan den Hertog geen nieuwe voordeelen kan aanbrengen: - en dan, op welken tijtel bouwt die jongeling zijn aanspraken, buiten die belofte, in een noodlottig oogenblik aan den Hertog ontrukt? Welke heldendaden heeft hy verricht? welke vijanden overwonnen? welke steden veroverd? Zal de schrik van zijn naam onze vijanden doen vluchten? Zelfs ons leger heeft dien naauwlijks hooren noemen.’ - - ‘De tijd is nog niet daar, dat Everhard voor den dag moet komen,’ zeide Olwina: ‘de zoon van Rolfr kan geen lafaart zijn, en zoo hy zich nog weinig onderscheiden heeft, het is aan Godfried te wijten, die hem de bewaking van een nietig Graafschap in | |
[pagina 70]
| |
Teisterbant heeft aanbevolen, en belet het leger te volgen. Maar bovendien, by zijn geboorte heb ik zelve de toekomst voor hem geraadpleegd: ik heb gezien, dat zijn jeugd door weinig dappere daden zouden gekenmerkt zijn; maar dat hy zich zoude beroemd maken door een feit, dat den toestand van dit waerelddeel geheel veranderen zoude.’ - Ravening, die reeds waande, zich by uitstek in zijn diplomatische zending te hebben gekweten, wist niets in te brengen tegen dezen laatsten grond, ten voordeele van Everhard aangevoerd. Hy haalde de schouders op en streek zich met ongeduld over den baard. - ‘Het moge dan zijn, zoo als het wil,’ zeide hy eindelijk: ‘Godfried is mijn meester, en ik ga niet van hier, zonder zijn last ten uitvoer te hebben gelegd.’ - - ‘Gy zult by het avondeten ons antwoord bekomen,’ zeide Olwina: ‘tot dien tijd verlangen wy alleen te zijn.’ - De weduwe van Harold bleef eenigen tijd in eenzaamheid overwegen; waarna zy een dienaar riep en hem last gaf, Graaf Everhard by haar te ontbieden. |
|