Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst. Deel 2. Chariëtto. De Saxische weezen. De Friezen te Rome
(1839)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Aanteekeningen.Bladz. 120. Reg. 26. Over deze Willen, Warners en Slaven raadplege men de Verhandeling mijns Vaders, voorkomende in de uitgegeven werken der Tweede Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, VI Deel, II Stuk. Bladz. 121. Reg. 30. De Valkyren of slagopnemers waren dienstbare geesten, die, volgens de Noordsche fabelleer, de zielen der gesneuvelde helden naar het paleis van Odin voerden. Bladz. 124. Reg. 23. Over het spreiden van stroo tot wering der tooverij, gelijk ook over de meeste bijgelovigheden, waarvan in dit verhaal wordt gewach gemaakt, heb ik reeds het een en ander vermeld in mijne aanteekeningen op den Adegild, en acht het dus overtollig, die alhier te herhalen. Wie er meer nog van weten wil, verwijs ik naar het allerlezenswaardigste werk van wijlen den geleerden westendorp: ‘over het gebruik der Noordsche Godenleer in de dichtkunde,’ te vinden in de Nieuwe Werken van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde. II Deel, II Stuk. Bladz. 125. Reg. 17. De Ripuariërs, bij jornandes, (de rebus Geticis Cap. XXXVI.) Ripariolen genaamd, waren Franken en bewoonden den Rhijnoever, waar- | |
[pagina 186]
| |
schijnlijk van Nymwegen tot Keulen. Zie n. vignier de origine Veterum Francorum, bij du chesne tom. I. p. 145. Greg. turon. Lib. II. Cap. 40. Bladz. 126. Reg. 15. Deze wordt Richolt Uffo genoemd, en als de eerste koning der Friezen, (die tot nog toe door Hertogen waren bestierd geweest) opgegeven in de Kronijk van cornelius andreas, I. Boek. Het is hier de plaats niet, om over de waarde of onwaarde dezer Kronijk in 't breede te redeneeren. Ik heb daarover eldersGa naar voetnoot(1) mijne meening gezegd, en hoop eene geschikte gelegenheid waar te nemen, om aan den dag te leggen, waarom ik niet instem met de zoodanigenGa naar voetnoot(2), die deze Kronijk, althands de eerste boeken, ten eenemale verwerpen. Genoeg zij het, dat ik recht meende te hebben, haar gezach voor dit verhaal in te roepen, waarvan de inkleeding niet aan de gestrenge regels der geschiedkundige kritiek behoeft getoetst te worden. Bladz. 165. Reg. 22. Niet slechts deden dit de godgeleerden van vroegere eeuwen; maar ook die van lateren tijd. Men leze slechts picardts antiquiteiten in de XIVe Distinctie. Bladz. 184. Reg. 14. Volgens het gevoelen van heda p. 19. en andere schrijvers is er reeds voor den tijd van Dagobert eene Christenkerk te Utrecht geweest; ofschoon het volk in 't algemeen der Heidensche Godsdienst bleef toegedaan. |
|