Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst. Deel 1. Alwart. Brinio
(1838)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Alwart. | |
[pagina 3]
| |
Alwart.I.Er is wellicht geene volksgeschiedenis, welke haren bëoefenaar meerdere moeielijkheden oplevert, dan die van ons oude vaderland. Behalve dat de overleveringen en gedenkstukken schaarsch zijn, en wij de berichten hoofdzakelijk moeten ontleenen aan uitheemsche, en dus aan bevooroordeelde en slechts ten deele onderrichte schrijvers, staat aan eene naauwkeurige kennis dier vroegere gebeurtenissen nog deze lastige bijzonderheid in den weg, dat de bodem zelf, waarop zij hebben plaats gehad, met zijne bewoners, ja, nog meer dan deze, van gedaante en gesteldheid bij herhaling is veranderd, zoodat noch de Batavier van Cezars tijd zich in de Betuwe van Karel den Grooten, noch de Fries die in het Kreiler bosch ter jacht ging, zich op de gëopende Zuider Zee, noch de Zeeuw die in des zesden Willems dagen naar Dordrecht ter markt voer, zich bij het Biesbosch onder Willems dochter zoude herkend hebben. Voor den geschiedschrijver, die of de daden der oude | |
[pagina 4]
| |
Helvetiërs, of de oorlogen der Caledoniërs wil te boek stellen, bestaan deze moeielijkheden niet; want al mocht men twijfelen aan de wijze, hoe de gebeurtenissen zijn voorgevallen die hij te vermelden heeft, de plaats, waar zij zijn voorgevallen, kan aan geenen twijfel onderhevig zijn; en nog spiegelen zich de met eeuwig ijs bedekte kruinen der Alpen in het meir Leman, als toen Hannibal er zich een weg over baande: en nog is het Schotland van Walter Scott, op inwoners en gebouwen na, het Schotland van Bruce en Wallace. Maar hoe geheel anders bij ons! Geen land kan beter dan het onze worden vergeleken bij een schouwtooneel, waarop niet alleen nieuwe personaadjen te voorschijn treden en nieuwe decoratiën zich verwisselen, maar waarop ook de vloer gedurig wegslijt en vernieuwd wordt. - Elders licht de aardrijkskunde de geschiedenis voor, en men kan den weg, dien een leger langs trok, de hoogte, waar eene versterking gebouwd werd, het bosch, waarin men eene bijeenkomst hield, zonder moeite aanwijzen, om dat men dien weg, die hoogte, dat bosch nog heden terugvindt; - hier integendeel moet men de plaatselijke gesteldheid uit de gebrekkige geschiedenis opmaken: of liever, men moet zich met gissingen vergenoegen; want hoe meer men zich in onderzoekingen en nasporingen verdiept, hoe meer men zich overtuigt van de onmogelijkheid, om van ééne dier steden en burchten en vastigheden, van wier aanwezen in ons vaderland de Romeinsche schrijvers gewach maken, de ligging bepaaldelijk aan te wijzen: 't zij aan den mond van dien sints verzanden stroom: | |
[pagina 5]
| |
't zij op die sedert door de zee overspoelde vlakte: 't zij aan den ingang van dit sedert overstoven bosch: 't zij langs dien sedert in 't moeras bedolven heirweg: 't zij nabij dit sints aan de golven ontwoekerde land. Met dat al, zoo het gemis aan zekere berichten omtrent de oude geschiedenis van ons land te betreuren valt, het verlies is, mijns bedunkens, nog grooter voor den Ingenieur dan voor den historieschrijver. Voor den eersten zoude de juiste kennis der wisselingen van onzen bodem onschatbaar wezen; voor den laatsten is zij meer eene zaak van liefhebberij. De eerste is den arts gelijk, voor wien het van het uiterste belang is, de physische gesteldheid te kennen des lijders wien hij behandelen moet, en de aanleidende oorzaak zijner kwaal op te sporen; de tweede is als de portretschilder, die uit nieuwsgierigheid wellicht mag vragen, van waar dat lidteeken op het voorhoofd of die roode vlek aan de kin gekomen zij; doch in den grond der zaak genoeg aan zijne roeping voldoet, door beide getrouwelijk op zijne schilderij terug te geven. En in de daad, hoe verder wij terug gaan, hoe minder die oude geschiedenis van ons land oplevert, hetwelk de moeite van het onderzoek beloont. De Batavieren althands, om van de eerste inwoners te beginnen, hebben, ja, hun naam vermaard gemaakt, meer wellicht dan eenige Germaansche stam; maar den roem, door hen behaald, hebben zij zich buiten hun vaderland verworven: ja zelfs, toen hun naam aan de oevers van Maas en Waal in vergetelheid geraakt was, blonk hij nog in vollen luister aan | |
[pagina 6]
| |
aant.
Op welke wijze zijn zij aan die betrekking met de Romeinen geraakt, welke hun al zoo spoedig zulk een invloed verschafte? Deze vraag stelde ik onlangs mij zelven voor, uit loutere nieuwsgierigheid, gelijk de schilder, van wien ik zoo even sprak. Ik onderzocht, en vond slechts weinig zekers; maar gelijk schilders en dichters doen, ik vulde het onzekere aan. Het gevolg van dat onderzoek vindt de welwillende lezer in de navolgende bladzijden vermeld. |
|