| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
Hoe Nicolette het in haar nieuwe betrekking maakte.
Het winkelmagazijn van Madame Puri, geboren Vlasveld, was gelegen op een van de meest bezochte gedeelten van de Keizersgracht, en had van buiten niets, dat het onderscheidde van de huizen daarnevens; maar men wist, dat, zoo men in andere winkels, die zich voordeden door uiterlijke pracht, en die de oude zinspreuk ‘goed voorgedaan is half verkocht’ op nieuwerwetsche wijze toepasten, dikwijls ondervinden moest, hoe, behalve het uitgestalde, er niet veel keuze te vinden was, en zelfs al wat mooi voor 't oog was daarom nog geen innerlijke waarde bezat, men bij Mad. Puri hetgeen men zoeken kwam ook altijd vinden kon. Een gewone slijter moge zijn wijn, of hetgeen hij daarvoor verkoopt, op zijn bufet voor elk ten toon hebben staan, een welvoorziene handelaar houdt zijn wijnen achter sloten en grendels, en brengt ze niet voor den dag, dan wanneer zij gevraagd worden. Evenzoo waren de kanten garneersels, de sjaals en mantieljes, kapsels en verdere voorwerpen van smaak, die Mad. Puri jaarlijks uit Parijs of Brussel medebracht of naar 't medegebrachte model in orde brengen liet, niet uitgestald, maar in doozen of laden voor ieders oog verborgen. Goedkoop was zij niet: wat ook volstrekt niet noodig was; want, indien zij al haar waren lager
| |
| |
in prijs had gesteld, zij zou er niet meer om verkocht, en er alleen de reputatie van haar winkel door gedeklineerd hebben. Bovendien wordt niet geheel ten onrechte beweerd, dat goedkoop doorgaans duurkoop is; ik zeg: niet geheel ten onrechte; want als axioma zouden wij de spreuk niet gaarne zien aannemen, vooral niet, waar 't artikels van mode betreft, bij welke duurzaamheid juist onder die vereischten is, die het minst in aanmerking behoeven te komen. Immers, wat heeft een vrouw, die gaarne naar den laatsten smaak gekleed is, er aan, of haar hoed, haar japon, al onverslijtelijk zijn? zij heeft immers toch geen plan om ze meer dan drie of vier malen te dragen! - Neen, dat was goed in vroeger tijd, toen de bruidskleedij, als nog op Marken, van moeder op dochter overging en vaak een half dozijn geslachten tooide; - maar nu! als de stoffaadje een halven winter gediend heeft, kan zij op zijn best nog voor voering gebruikt worden.
Doch dit zijn afwijkingen: - om tot het magazijn van Mad. Puri terug te keeren, zoo dient de lezer te weten, dat Mevrouw niet alleen daarin als heerscheresse troonde, maar ook bovendien in 't geheele huis, dat haar eigendom was, en waar mijn Heer Puri niet veel meer - of liever minder - in te brengen had dan eenig ander kommensaal. Immers - een feit, niet aan iedereen bekend - er was een mijn Heer Puri: oorspronkelijk een kapper van zijn ambacht, doch die affaire sedert lang verlaten hebbende: wat hij thans was zou eigentlijk moeilijk te zeggen zijn geweest: hij deed kommissies voor zijn vrouw, waagde nu en dan een advies over de affaire van Mevrouw, die er hem echter nooit om vroeg en er zich nog veel minder ooit aan stoorde: - ging 's morgens, als 't goed weêr was, flaneeren: vervolgens een eerzaam domino spelen in zijn koffiehuis, en 's avonds den Franschen schouwburg bezoeken, wanneer er namelijk een Fransche schouwburg was.
| |
| |
Dat hij natuurlijk in relatie stond met alle reizende artisten, tooneeldirecteurs e tutti quanti, en bij hun verblijf te Amsterdam, te hunnen opzichte, juist zoo als t'huis, de rol van la mouche du coche vervulde, behoeft niet gezegd te worden. Ook met den ondernemer van de Italiaansche opera was hij bevriend, en hij was de man, die het vrijloodje voor de opvoering van l'Elisire aan Hermans bezorgd had.
Uit de verhouding, die ik zoo even zeide, dat tusschen hem en zijn vrouw bestond, make niemand op, dat zij een helleveeg was of zelfs wat men een virago noemt; dat zij in huis regeerde was niet meer dan een gevolg van den natuurlijken loop der dingen. Door haar ouders opgeleid in de zaak, die zij met haar geld dreef, en eigenares van de woning, had zij indertijd nuttig en gepast geöordeeld, dat er een man in huis was, om haar den arm te geven als zij naar de kerk ging, om aan tafel te prezideeren en voor te snijden, om, wanneer zij naar Parijs was gegaan, gedurende hare afwezigheid een wakend oog op dienstboden en meubelen te houden, om voor bullebak te spelen enz., enz. - en zoo had zij 't oog op Puri laten vallen, dien zij sedert jaren kende, en dien zij oordeelde in alle opzichten te voldoen aan 't geen zij - en 't was niet veel - van een echtgenoot vorderde. Zij had hem genomen om hem een ondergeschikte rol te doen spelen: hij van zijn kant scheen er geen andere te begeeren: alles ging tusschen hen voortreffelijk zijn gang, en ieder bleef op zijn plaats. - Mijn Heer kreeg zooveel zakgeld als hij noodig had, deed als eerste minister zijn plicht, en liet voor de rest Mevrouw meesteresse in huis en winkel; Mevrouw bestierde de zaak met overleg, bekwaamheid en orde, en geen van beiden had dus reden van ontevredenheid over de aangegane verbintenis.
Behalve de zoo even vermelde hoedanigheden, had Mevrouw er nog andere, niet minder loffelijke: zij was goed- | |
| |
hartig en vriendelijk van aard, en, vorderde zij wel eens wat veel van haar vrouwelijk winkelpersoneel, dit had zijn goede zijde; want het spoorde menig eene, die van nature traag was, tot naarstigheid aan. Bovendien predikte zij zelve door het voorbeeld dat zij gaf, en 't was verschoonbaar in haar, die steeds bedrijvig was, dat zij bij anderen geene lui- of ledigheid kon gedoogen. Bij haar op den winkel geweest te zijn, onder haar opzicht en leiding gestaan te hebben, was dan ook een wichtige aanbeveling voor wie dat voorrecht had gehad, en geen wonder, dat al wie een dochter of pupil in 't modevak wilde opgeleid hebben, dan ook niet weinig in zijn schik was, als die bij Mad. Puri kon geplaatst worden.
Met reden zal daarom de lezer ook vragen, hoe Nicolette zoo gemakkelijk - zoo klakkeloos mag men zeggen - aan een betrekking gekomen was, waarvoor zich stellig sollicitanten genoeg hadden opgedaan, en die haar ongetwijfeld niet weinig werd benijd. Het antwoord is echter doodeenvoudig. 't Ging bij Mad. Puri als bij al wie bedieningen of betrekkingen te begeven heeft. Sollicitanten zijn er altijd genoeg; doch personen, die voor de taak geschikt zijn, dient men met de lantaarn van Diogenes te zoeken, en Mad. Puri wenschte zich zelve geluk, dat, toen haar eerste faiseuse, gelijk wij gezien hebben, haar zoo op stel en sprong haar vertrek had aangekondigd, zij zelfs niet had behoeven te zoeken, maar reeds dadelijk het oog had kunnen vestigen op iemand, die haar voorkwam alle vereischten te bezitten, die zij maar verlangen kon: handigheid in 't werk, keurige netheid, een vluggen aard, beschaafde manieren, bekendheid met de Fransche en Engelsche talen, en, bij dat alles, een zacht en innemend karakter. - Dat er op Nicolettes zedelijk gedrag niets viel aan te merken, daarvoor leverde, naar het oordeel van Mad. Puri, de omstandigheid, dat zij bij Juffw. Hermans logeerde, betere
| |
| |
waarborgen op dan alle getuigschriften hadden kunnen doen. Zij (Mad. Puri) toch had de weduwe sedert bijna twintig jaren gekend en leeren hoogschatten en zij hield zich overtuigd, dat die geen huisvesting zou verleenen aan iemand, die haar bescherming niet in allen deele waardig was. - Er was maar een bezwaar - het meisje zag er wel wat heel lief uit; - doch vooreerst werd de winkel bijna uitsluitend door dames bezocht - en ten andere wist Mad. Puri bij ondervinding, dat men tegen het gevaar, 't welk men vreest te loopen door 't nemen eener winkeldochter, die er goed uitziet, volstrekt niet gewaarborgd is, wanneer men een leelijke neemt. Alles hangt in dezen af van het meisje zelf: heeft het vaste, strenge beginselen, en weet het de verliefde lonken en zoete woordjes van jonge en oude aanbidders met koele onverschilligheid te bejegenen, dan zal het, al ziet het er nog zoo lief uit, ook niet struikelen op den weg: - loopt het daar-en-tegen zelf de gelegenheid te gemoet, is het los- en lichtzinnig van aard, en wordt het door geen plichtbesef teruggehouden, dan kan men ook tien tegen een wedden, dat het valt - zij het ook zoo leelijk als de nacht. 't Zijn niet alleen de fraaie en bonte kapellen, maar ook de motjes en muggen, die in de kaars vliegen.
Geen wonder dus, dat deze reis Mad. Puri niet had gewacht, tot de sollicitatie van de zijde van Nicolette was gekomen, maar zelve haar de openvallende betrekking had aangeboden. Dat de voorslag aan Nicolette zeer gelegen kwam hebben wij gezien. Doch er was ook bij haar een bezwaar, gewichtiger dan 't bezwaar, dat Mad. Puri had weggecijferd. - Mocht zij de betrekking aannemen, zonder bij de goede vrouw te gewagen van het verblijf, dat zij bij Mad. Mont-Athos gehouden had? Niet alleen scheen de mededeeling daarvan door de eerlijkheid voorgeschreven, maar ook door de voorzichtigheid; immers alles komt uit,
| |
| |
en het leed wel geen twijfel of de zaak zou aan Mad. Puri bekend worden en alsdan aan deze van de ongunstigste zijde worden voorgesteld: en welk ander vooruitzicht zou er in dat geval voor Nicolette bestaan, dan met smaad te worden weggejaagd? - Zij had dan ook openhartig al het met haar gebeurde, even als vroeger aan Juffw. Hermans, thans aan Mad. Puri medegedeeld, en zij had geen reden er zich over te beklagen. Het goede mensch was eerst wel geheel ter neder geslagen over 't geen zij vernam en had een oogenblik berouw van den voorslag, dien zij gedaan had; doch zij was een te verstandige vrouw, om niet te beseffen, dat Nicolette, ware zij schuldig geweest, zich wel gewacht zou hebben, ongevergd een periode uit haar levensloop te vertellen, die zij zelve liefst der vergetelheid prijs moest willen geven. - Intusschen oordeelde zij het in de gegeven omstandigheden wijzer, dat Nicolette zich zoomin mogelijk vertoonen zou en zich, althans in den beginne, uitsluitend bezig houden met haren arbeid, dien zij in een afzonderlijk en afgelegen vertrek verrichten kon.
Deze laatste woorden geven ons aanleiding iets aangaande de inrichting der woning te zeggen. De gevel was niet lang te voren vernieuwd, de hoogopgaande stoep was weggebroken, en men daalde, om binnen het huis te komen, een paar trappen af. In de benedengang gekomen, had men, rechts een spreekkamer, daarachter een soort van bergplaats voor doozen en anderen voorraad, voorts het achterhuis, de keuken en kelder. Een trap in het voorhuis geleidde naar den winkel, die de geheele breedte van 't huis besloeg: daaraan verbonden waren twee kamertjes, die op de binnenplaats uitzagen en waarvan het eene tot kantoor diende, en het andere tot een soort van boudoir, waar gelegenheid tot passen enz. verschaft werd; het achterhuis bevatte op deze verdieping de gewone huiskamer van de familie en de slaapkamer der echtelingen Puri. Van de volgende verdie- | |
| |
ping was het voorste gedeelte, uit een rijk gemeubileerde voor- en achterkamer bestaande, altijd verhuurd geweest aan een heer alleen, en had thans met 1o. November weder een nieuwen bewoner gekregen, in zekeren Heer van Blinkerswaard, voor wien onze kennis Jan Bleek het indertijd gehuurd had. Op het achterste gedeelte dierzelfde verdieping bevond zich de kinderkamer; want wij hebben verzuimd te zeggen, dat het huwelijk van Mad. Puri met onderscheiden kinderen gezegend was geweest: de oudsten waren op een kostschool en alleen de drie jongsten nog t'huis: tusschen die kinderkamer, die op den tuin uitzag, en de trap, was nog een klein en stil vertrekje, dat aan Nicolette tot slaap- en werkkamer dienen moest. Eindelijk, nog een verdieping hooger, had men de werkplaats, waar een vijftal meisjes bijeenzat, en eenige slaapplaatsen.
Het kamertje van Nicolette, geen uitzicht hebbende dan op de binnenplaats, muntte niet uit door bijzondere vrolijkheid en was niet geschikt om veel afleiding te bezorgen; doch die begeerde zij ook niet, en in haar tegenwoordige gemoedsgesteldheid was haar, nu zij het dagelijksch gezelschap van de Wed. Hermans derven moest, niets welkomer dan eenzaamheid en rust bij gestadigen arbeid. Zij had zich eenmaal aan het denkbeeld pogen te wennen, als een verstootene buiten de maatschappij te leven en zij trachtte zich diets te maken, dat al hetgeen haar vroeger wedervaren was - zoowel de genoegens op Hardestein gesmaakt, als het leed te 's Gravenhage uitgestaan - niet anders waren dan een voorbijgegane droom. Haar plicht in haar tegenwoordige betrekking te voldoen was al wat haar voortaan ter harte gaan moest, en al het overige haar onverschillig zijn. Aan wie haar vroeger welwillend genegenheid betoond had, aan Bol, aan Bettemie, aan Maurits vooral, moest zij niet meer denken dan aan personen uit een roman; - dat dit haar echter niet altijd gelukte, daarvan
| |
| |
getuigde menige droeve traan, in stilte op haar werk vergoten.
Niet geheel den dag bracht zij echter eenzaam, noch op haar kamer door; 's middags toch at zij aan den gemeenschappelijken disch, en nu en dan werd zij ook des avonds bij Mad. Puri op een kopje thee genoodigd; bij welke gelegenheid zij zelden ontslagen werd van de verplichting om wat muziek te maken; ik zeg van de verpligting; want wat vroeger voor haar een genot was, was nu bijna een corvée voor haar geworden. En wat het alleenzijn betrof, ondanks het bevel van Mama, dat men de Juffrouw niet storen mocht, stak nu en dan eene der kleine bewoonsters van het naaste vertrek het krulkopje om de deur heen, om haar een vriendelijk knikje te geven, en dan kon Nicolette het niet van zich verkrijgen, het bezoekstertje ongetroost weg te zenden; maar riep het tot zich en stak een draad door 't oog van een naald en gaf dien met een lapje aan het kind, dat dan doorgaans, rustig en zoet, onder het voortbrengen van allerlei grillige arabesken, naar de vertellingen luisterde, die Nicolette haar deed.
Dat Nicolette ook nu en dan bezoeken van Juffw. Hermans ontving, behoeven wij wel niet te vermelden; de eerste reis, dat zulks plaats had, was de weduwe in een alles behalve vrolijke stemming geweest. Immers Albert had gevolg gegeven aan zijn besluit, en aan Bleek met een beleefd briefje kennis gegeven, dat hij, na het tusschen hen gevoerde gesprek, het beter achtte, alle betrekking tot diens kantoor af te breken. En nu mocht Juffw. Hermans aan die daad van haar zoon haar goedkeuring schenken; toch werd er haar toekomst, uit een stoffelijk oogpunt, niet helderder door, en Nicolette wenschte zich nu dubbel geluk, dat zij niet, door langer bij de weduwe te blijven, de kosten van het huishouden vermeerderd had. Gelukkig had Albert de uren, die hij nu vrij gekregen had, al spoedig door
| |
| |
eenige lessen kunnen bezetten, en bestond er alle hoop, dat dit zoo door zou gaan: zoodat zijn moeder, bij een volgend bezoek aan Nicolette, een opgeruimd gelaat kon toonen. Tegenbezoeken legde echter Nicolette bij haar niet af: vooreerst, om aan de kwade tongen geen stof tot verder gesnap te geven, ten andere, omdat zij er een geheimen schrik tegen gekregen had, zich alleen over straat te begeven: het bloote denkbeeld van langs Heeren- en Keizersgrachten te gaan en misschien Hoogenberg, Bettemie of eenige andere kennis te ontmoeten, was genoeg om haar hartkloppingen te bezorgen, en vergeefs was het, dat Mad. Puri haar nu en dan zocht aan te moedigen om eens wat beweging te nemen.
Met de meisjes die boven werkten had zij bijna geen omgang, tenzij zeer enkeld, als deze of gene haar een boodschap van Madame brengen, of wel haar, om een streng zij, een pak naalden of iets anders vragen kwam.
Wat den kommensaal, den Heer van Blinkerswaard betrof, hoezeer die op dezelfde verdieping huisde, had zij, in de eerste veertien dagen na haar komst, zijn gelaat nog niet te zien gekregen. De man stond laat op, kwam 's morgens zijn deur niet uit, ging 's avonds te half acht uren òf naar de Sociëteit, òf naar den schouwburg - doch dan in een jas met hoogopstaanden kraag gewikkeld, (zoodat Nicolette de enkele reizen, dat zij hem in de donkere gang of op de trap had ontmoet, niet veel meer van hem had kunnen onderscheiden dan zijn gedaante, en hem ook doorgaans ontweken was) - en kwam zelden t'huis, voordat zij naar bed was. Van hem had zij dus geen last.
Wij hebben nu de dekoraties gesteld, en dienen weder eens de akteurs te laten spreken en handelen.
Het nagerecht was afgeloopen: Monsieur Puri had zijn cigaar opgestoken en zat half duttend in een Journal des Débats te lezen, dat juist geen versche tijdingen behelsde,
| |
| |
want de man kreeg doorgaans het Fransche blad, uit zijn koffiehuis, bij een dozijn nummers te gelijk, van den kastelein te leen. Dit had het voordeel, dat hij de politieke zaken meer in haar verband kon lezen; Monsieur Puri was een groot politicus en wist altijd den loop der gebeurtenissen te voorspellen; intusschen was het hem wel eens wedervaren, dat hij den bal had misgeslagen, en dat de profetie, die hij op Zaturdag gedaan had, naar aanleiding van artikelen, die in het blad van Maandag te voren stonden, reeds was gelogenstraft in het nummer van Woensdag, 't welk hem nog niet onder de oogen was gekomen.
Monsieur Puri dan zat te lezen: Mad. Puri bladerde in een modejournaal: Mademoiselle Susanne, de eerste winkeljuffrouw, een lange, bleeke, veertigjarige blondine, met fletsche blaauwe oogen, een kiespijndoek en een interessant gelaat, was in haar stoel in slaap gevallen: Nicolette maakte voor de kinderen kleine schuitjes van notedoppen, welke schuitjes zij, na die, tot groote verwondering van de zijde der kleine toekijksters, met masten en een wimpeltje van zijde te hebben voorzien, in een bierglas vol water, liet drijven: - op eens kwam de meid binnenstuiven, met een gezicht, rood als bloed.
- ‘Juffrouw!’ riep zij, met een stem, zoo schel en snijdend, dat Mlle. Susanne wakker schrikte, Monsieur zijn binocle uit de hand liet vallen, het jongste meisje begon te huilen, en Nicolette haar glas omwierp met schuitjes en al: ‘Juffrouw, 't is warentig niet langer uit te houën: en, weet u? als daar geen verandering in komt, dan zeg ik mijn dienst op, weet u?’
- ‘Wat is er nu weêr, Letje?’ vroeg Mad. Puri, die alleen bedaard was gebleven onder de algemeene konfuzie.
- ‘Die ouwe Heer boven, Juffrouw!’ antwoordde Letje.
- ‘Nu! wat is er met dien ouden Heer boven gebeurd?’ vroeg Mad. Puri.
| |
| |
- ‘Ja, weet u? zoôn Nero heb ik nooit nieuwers gezien, weet u? Is dat een kerel? 't Is een onmensch.’
- ‘Wat heeft hij uitgevoerd?’
- ‘Wat ie gedaan heit? Wel wattie alle dagen doet, weet u? - hij heit, weet u? weêr gevloekt as 'n bezetene - dat 'n mensch de haren te berge rijzen, weet u?’
- ‘Ja!’ merkte Monsieur Puri met een wijs gezicht aan: ‘al die mens uit Oostinj' eb eel krove manier: - dat isse bekende.’
- ‘En dan heit ie me gezeit, weet u? dat ik 'n domme gans was, weet u?’
- ‘Hm!’ mompelde Monsieur Puri: ‘il n'a pas tort tout-à-fàit.’
- ‘Allons, taisez-vous, Monsieur Puri,’ voegde hem zijn wederhelft toe, en voorts, zich weêr tot Letje wendende, vroeg zij: ‘en waar kwam dat bij te pas, dat hij je een gans noemde?’
- ‘Wel! - ie heit altijd wat te kediezen, weet u? en men kan het hem nooit naar zijn zinnigheid maken. Eerst heit ie den jongen van den kok uitgescholden, weet u? omdat de soep, weet u? niet heet genoeg was naar zijn zin.’
- ‘Die mens uit Oostinj' altijd eele veel 'ou van eele eete spijze,’ merkte Monsieur met een zeer diepzinnig gezicht aan.
- ‘Mais taisez-vous donc, Monsieur Puri, si cela vous est possible,’ hernam Mevrouw, en vervolgens, tot Letje: ‘nu, en verder! want wat die soep betreft, dat is een zaak tusschen mijn Heer en den kok, en dat gaat ons niet aan; - maar zeg mij eerst, wat deedje boven, dat je er bij waart, bij die questie van de soep?’
- ‘Ja, Juffrouw, weet u? - mijn Heer had juist voor mij gescheld, weet u? om mosterd, weet u? en...’
- ‘Zoo! dus had je vergeten, de mosterd klaar te zetten,’ merkte Mad. Puri aan: ‘en dan begrijp ik heel goed,
| |
| |
dat mijn Heer uit zijn humeur was. - Wat doeje ook de dingen te vergeten: je weet nu eenmaal dat mijn Heer er op gesteld is, mosterd bij den maaltijd te hebben.’
- ‘Ja, weet u? dat zou ook minder geweest zijn, weet u? maar toen was het weêr over zijn ledekant, dat niet naar zijn zin was opgemaakt, en over het water, dat hij zeî dat niet te drinken was, weet u?...’
- ‘Dan hebje hem ook zeker geen versche kruik gegeven, zoo als ik je gelast had, dagelijks te doen.’
- ‘Och jawel, Juffrouw - maar hij zegt, dat men hier geen water krijgen kan, weet u? dat drinkbaar is, net als of hij niet drinken kan, wat wij drinken, weet u? - en toen had ie 't weêr over stoelen, die niet naar zijn zin stonden, en toen weêr over een beetje stof, dat op de vensterbank lag, en toen weêr, dat ik de lamp zoo laat had binnengebracht - en toen weêr over wat anders, weet u? Een mensch moest wel tien handen aan zijn lijf hebben, weet u? om 't hem naar den zin te maken.’
Wederom kon Monsieur Puri zich niet onthouden een bewijs te geven zijner diepe kennis van de Indische maatschappij: ‘die mense uit de Oostinj',’ zeide hij: ‘benne alle kewend aan kemakkelijke bedieninke.’
- ‘Mais n'interrompez donc pas toujours, Monsieur Puri,’ zeide zijn vrouw: ‘ik wil gelooven,’ vervolgde zij, tegen Letje, ‘dat mijn Heer wat knorrig was, maar 't komt mij voor, dat je er dan ook reden toe gegeven hebt.’
- ‘Nou ja, van die mosterd, weet u? dat wil ik niet zeggen, of dat had ik vergeten, weet u? Maar wat zijn bed opmaken betreft, dat doen ik zoo als ik het altijd voor iedereen doe, weet u? en ik kan het toch niet helpen, weet u? dat ie geen Uitersch water lust, en ik kan niet ruiken, hoe laat ie zijn lamp wil hebben, en daarom hoeft ie nog niet zoo veul onhebbelijke woorden te gebruiken, weet u? en mij te veraffronteeren as ie gedaan heeft.’
| |
| |
- ‘Nu! bedaar maar wat, Letje!’ zeî Mad. Puri, ‘en zorg maar, dat je hem niet meer uit zijn humeur brengt, dan zal het nog zoo'n vaart niet loopen.’
- ‘Ik mag het lijen, Juffrouw,’ hervatte Letje: ‘want anders, weet u? dan hou ik 't hier niet langer uit: van mijn Heer en Mevrouw heb ik nooit een onvertogen woord gehad, weet u? en ik verkies niet door zoo'n ouwen sagrijnigen vent veraffronteerd te worden, weet u? dat ben ik niet gewend, weet u?’
- ‘Wij ken voor jou plezier toch de kamer niet ver'uur an jonke sprink-in-'t-velde,’ mompelde Monsieur.
- ‘Mais ne débitez donc pas de pareilles absurdités, Monsieur Puri. - Neem nu maar meteen de tafel af, Letje, ik zal zelve wel eens hooren, wat er van is.’ - En, nog in haar zelve mompelende over het affront, haar aangedaan, voldeed de dienstmaagd aan het gegeven bevel, en verliet daarop het vertrek.
- ‘Ik wil graag gelooven,’ zeî, toen zij weg was, Mademoiselle Susanne: ‘dat die oude Heer geen gemakkelijke patroon is: hij ziet er ten minste alles behalve vriendelijk uit: vindje ook niet, Juffrouw Zevenster?’
- ‘Ik heb nog het genoegen niet gehad, hem te ontmoeten,’ antwoordde Nicolette.
- ‘Nu, ik twijfel, of de ontmoeting u genoegen zou doen,’ hervatte Mlle. Susanne, ‘'t is net een levend kadaver, en daarbij kijkt hij de menschen aan als of hij ze verslinden woû.’
- ‘Ei wat!’ zeide Mad. Puri: ‘wouje dan, dat iemand van zijn leeftijd er uitzag als een Adonis: de man is oud en heeft misschien veel verdriet gehad, dat hem zoo knorrig gemaakt heeft: men moet met hem wat door de vingers zien. Ik heb het liever zoo, als dat hij te vrolijk was, en misschien gekheid ging maken met de jonge meisjes daar boven.’
| |
| |
- ‘Ja, die ouwe snoeper zijn de kevaarlijkste,’ voegde Monsieur Puri, die zijn lektuur hervat had, er bij, terwijl hij even van zijn blad opzag.
- ‘Mais lisez votre journal, Monsieur Puri; on ne vous demande pas votre opinion,’ hervatte de vrouw des huizes.
- ‘Ik lees alles behalve koede tijdink,’ zeide hij, ‘brouillerie tusse Enkeland en Frankrijke: ik wil wed, dat t'avond of mork daar nok oorlokke fan koom tusse de twee mokenteete.’
- ‘En ik wil wedden, dat je je weddenschap verliest,’ zeî Mad. Puri: ‘doch komaan - 't wordt tijd, dat ik naar voren ga en dat pak eens nazie, dat heden morgen gekomen is: - ik hoop, dat men mij nu eindelijk die marabouts noués gezonden heeft, daar ik al drie malen om geschreven heb.’
En nu ging ieder zijn weg: Mevrouw om zich van den inhoud van het pak te vergewissen, mijn Heer om zijn partijtje domino te gaan spelen met een Franschen vaudeville-akteur, die kort de voren te Amsterdam was gekomen, Mlle Susanne om in het magazijn 't een en ander te verordenen: de kinderen naar bed, en Nicolette naar haar opkamertje.
Den volgenden middag leverde opnieuw, toen men aan tafel zat, de oude kommensaal stof tot gesprek. Madame Puri was 's morgens bij hem geweest, onder voorwendsel van haar verontschuldiging in te brengen, indien de meid het hem altemet niet naar zijn zin maakte, en te verzoeken, dat hij 't geen hij verlangde steeds aan haar, Mad. Puri, te kennen zou geven, wanneer zij wel zorgen zou, dat alle stof tot klacht werd weggenomen; - doch tevens met het doel, om hem op bedekte wijze te doen gevoelen, dat men hier te lande van eene dienstbode alleen niet hetzelfde werk, als in de Oost van een dozijn, en vooral, geen
| |
| |
slaafsche onderwerping, noch het rustig verduren van smaad en scheldwoorden, vergen kon. Zij was echter over den uitslag van haar bezoek weinig gesticht geweest: de oude Heer had haar blijkbaar zeer goed begrepen; doch haar toegevoegd, dat hij, de kamers en de bediening gehuurd hebbende en dat wel tot vrij hoogen prijs, dan ook er op gesteld was, dat er niets aan 't een noch aan 't ander ontbrak: wat de bediening betrof, merkte hij op, dat, indien de Europeanen beweerden, tienmaal knapper te wezen dan de Javanen, zij 't dan ook door daden moesten bewijzen. - Maar erger dan Madame, was Monsieur Puri te pas gekomen, die begrepen had, een beleefdheidsbezoek bij zijn kommensaal te moeten afleggen en hem eenige zijner beschouwingen over den politieken toestand van Europa bloot te leggen; - maar tot loon voor zijn moeite het verlof gekregen had, voortaan niet terug te komen en zijn politieken nonsens voor zich te houden.
- ‘IJ isse boos keword',’ zeî Monsieur Puri, deze verklaring gevende aan een geringschatting zijner konversatie, die hem anders onbegrijpelijk voorkwam; ‘omdatte ik 'em ebbe vertel, dat de 3 percent naar de laakte kink: ij 'eef zeker veel 3 percent en daarom mijn mededeelink 'em 'eef keïnderd.’
De waarheid was, dat de oude Heer reeds, in een latere courant dan waaruit die medeeling was geput, gelezen had, dat de 3 percent weder waren gerezen, waaruit hij genoegzaam had kunnen opmaken, hoe weinig de man op de hoogte was.
- ‘Wat 3 percent!’ riep Madame Puri, ‘croyez-ça et buvez de l'eau: de oude heer trekt immers zijn geld uit de Oost: - ja 't zal hem ook wat deeren, of de fondsen rijzen of dalen: en bovendien, hij heeft kind noch kraai, zoo als mij mijn Heer Bleek, die de kamers voor hem gehuurd heeft, verzekerd heeft.’
| |
| |
- ‘Isse die meneer Bleeke fan zijn familie?’ vroeg Monsieur.
- ‘Dat weet ik niet,’ antwoordde zij: ‘maar zeker is 't, dat de Heer Bleek zich zeer aan hem laat gelegen liggen: want hij is al drie malen, sedert de man hier is, naar zijn gezondheid komen vragen.’
- ‘Keen wonder! men wil altijd kaarn koede maatjes blijven met een rijken Oostinje-man.’
Monsieur had enkele reizen goede invallen, en het vervolg zal leeren, dat hij bij zijn gissing ten opzichte van de voorkomende beleefdheid, door Bleek aan den ouden Heer betoond, niet zoo geheel den bal had misgeslagen.
- ‘Nu! 't schijnt niet wederkeerig,’ merkte Mad. Puri aan; ‘want de oude Heer heeft telken reize laten weten, dat hij te zwak was om iemand te spreken; ofschoon, wat die zwakte betreft, ik mij daar niet erg over verontrusten zou; want de man lust nog altijd best zijn natje en zijn droogje.’
- ‘Ik hou hem eenvoudig voor een menschenhater,’ zeî Mlle Susanne.
- ‘Aha! wel mokelijk,’ zeî Monsieur: ‘een Meinau, als in Misanthropie et repentir: een Eulalie, die em ebbe pedrook en met een jonke frijer isse op de loop kekaan.’
- ‘Et mon dieu? ne dites donc pas de pareilles balivernes, Monsieur Puri,’ voegde hem zijn wederhelft toe: ‘als die man ooit getrouwd is geweest, dan zal 't wel zestig jaar geleden zijn, en zal hij nu wel niet meer tobben over hetgeen toen gebeurd mag wezen. Doch kom, de zaken aan een kant! Wij dienen van avond in tijds klaar te wezen en ik heb nog vrij wat te doen. Ayez seulement soin, Monsieur Puri, de ne pas vous attarder et de quitter à temps votre partie de dominos, afin d'être de retour ici quart avant sept. Vous savez, que le spectacle commence à sept heures précises.’ |
|