| |
Zeventiende hoofdstuk.
Voor- en nadeelen der vereeniging met Belgiën. - Terugkeer van Napoleon in Frankrijk. - Legers, door de Bondgenooten tegen hem uitgerust. - Napoleon valt in Belgiën - Blucher bij Ligny door de Franschen geslagen. - Ney bij den Viersprong (Quatre-Bras) gestuit. - Slag van Waterloo. - De Prins van Oranje gewond. - Vlucht en gevangenschap van Napoleon.
(1815). Veel was er, dat voor de vereeniging van al de Neder landen onder eenen scepter, en alzoo voor het herstel van het oude Nederland onder Karel V, gelijk men dat bij de Bevrediging van Gent reeds beoogd had, pleitte: de voormuur tegen Frankrijk scheen er vaster door te zullen zijn; het nieuw gevormde Rijk zou krachtig en bloeyend kunnen optreden, en nu, niet enkel meer in den handel en veeteelt, dien Holland voerde, maar ook in den landbouw en het fabriekwezen, waardoor Belgiën zich onderscheidde, ruime hulpmiddelen ter bevordering van algemeene welvaart vinden; maar daar stond tegenover, dat juist dit verschil tusschen beide landen, met opzicht tot hun bronnen van bestaan, verschil van belang te weeg moest brengen, en daardoor aanleiding geven tot botsing en tweespalt; waarbij nog kwam de onbekendheid van een groot deel der Belgen met de Nederlandsche taal, en eindelijk, de nog grootere zwarigheid, dat Noord-Nederland, door geschiedenis, zeden, en ge bruiken, een Protestantsch, Belgiën daar-en-tegen een bij uitstek Katholiek Land was. Velen zagen dan ook reeds in den aanvang | |
| |
die zoogenaamde vergrooting van Holland niet zonder bekommering aan. Ook werd zij niet dan tot vrij hoogen prijs gekocht. Behalve 2 millioen Pond-Sterling, die wij aan Engeland hadden uit te keeren voor den opbouw van vestingen aan de zuidelijke grens, moesten wij aan deze Mogendheid overlaten de Berbice, Demerary, Essequebo, en de Kaap. Intusschen kwam nog de teruggave der overige Coloniën, evenmin als de regeling van het bestuur des nieuwen Koninkrijks, dadelijk tot stand, en werd dit laatste in tegendeel bedreigd, weder ten onder te gaan, eer het nog kon geacht worden te bestaan. Een nieuwe storm was over Europa losgebarsten, en de nauwlijks gesloten vrede op geweldige wijze verstoord. Napoleon, gerust op de gehechtheid zijner oude wapenbroeders en op de onverschilligheid der Franschen voor het huis van Bourbon, had Elba in 't geheim verlaten (1 Mrt.), en was met 1500 man nabij het zeestadjen Cannes aan wal gestapt. Als een sneeuwval vermeerderde zijn kleine krijgsmacht, daar al de tegen hem afgezonden troepen zich bij hem aansloten; zijn optocht naar de hoofdstad was een triomftocht, waarbij stad aan stad haar poorten voor hem ontsloot; en geen drie weken later (20 Mrt.) bevond hij zich weder te Parijs, van waar de Koning inmiddels naar Gent geweken was. Schrikbarend klonk de maar zijner terugkomst den Mogendheden, nog te Weenen vergaderd, in 't oor; en straks werd besloten tot een algemeene vereeniging tegen den overheerscher, waartoe een leger van meer dan een millioen man zou worden op de been gebracht. Ook in Nederland was de krachtsontwikkeling algemeen: 40,000 man werden onder de wapenen gebracht, om de grenzen van Belgiën te dekken; 30,000 man Nacionale milicie in de Zuidelijke Gewesten gelicht, en de troepen onder de bevelen der koninklijke Prinsen gesteld. Doch ook Napoleon was niet werkeloos gebleven, en eer twee maanden om waren, stonden reeds 180,000 man, meest oude gedienden, gereed den veldtocht te beginnen. - Wel begon hij met voorslagen van vrede aan de Mogendheden te doen; doch toen daar niet naar geluisterd werd, achtte hij het noodig, zelf, door een stouten aanval, dien der Bondgenooten te voorkomen.
Deze van hunne zijde kenden Napoleon te wel, dan dat zij geheel onvoorbereid zoodanigen aanval zouden hebben afgewacht; en daar zij berekenden, dat Belgiën het tooneel zou zijn van den oorlog, was het Pruisische legercorps, dat zich tusschen Rijn, Maas, en Moezel onthield, tot nagenoeg 117,000 man versterkt, en onder den Maarschalk Blucher gesteld geworden. Behalve deze troepen, die nu een stelling namen tusschen Luik, Hoei, Charleroi, en Dinant, met Namen als hoofdpunt, lagen in Belgiën 20,000 Engelschen en Hanoveranen, die met de Nederlanders onder het bevel stonden van den Erfprins, aan wien kort te voren, toen zijn vader den Koningstitel aanvaardde (16 Mrt.), die van Prins van Oranje gegeven was, ten einde te zorgen, dat deze naam, waaraan zich zoo vele herinneringen verbonden, niet verloren ging en verdween. Doch weldra kwam | |
| |
ook Lord (thans Hertog van) Wellington te Brussel, en nam (4 Apr.) het opperbevel aan over een leger, dat, door het verzenden van nieuwe troepen uit Engeland, Hanover, Brunswijk, Nassau, en de Nederlanden, tot een sterkte geklommen was van 91,228 man. Willem I stelde nu ook zijne krijgsmacht onder de bevelen van het Engelsche legerhoofd, die tot Nederlandsch Veldmaarschalk werd verheven; de Prins van Oranje kreeg het bevel over de eerste afdeeling van het Engelsch-Nederlandsche leger, en zijn broeder Prins Frederik werd, aan het hoofd van 10,000 man, gesteld onder de bevelen van den Engelschen Luitenant-Generaal Lord Hill.
Het eerste legercorps, onder den Prins van Oranje, was tusschen Gemappes, Enghien, en Birche gecantonneerd. Twee Nederlandsche afdeelingen behoorden daartoe, waarvan de eene werd aangevoerd door den Generaal De Perponcher, den vriend van 's Prinsen te Padua overleden oom, en de andere door Chassé, tot in 't vorige jaar Napoleons trouwen krijgsmakker. Het tweede legercorps, onder Lord Hill, had te Ath en Oudenaarden zijn hoofdkwartieren, en de rezerve, onder Sir Thomas Picton, lag in en rondom Brussel. De ruiterij stond onder het opperbevel van Lord Uxbridge; terwijl de daartoe behoorende Nederlandsche afdeeling zich in de omstreken van Bergen bevond, en aangevoerd werd door den Generaal Collaert, die vroeger zich bij Castricum zoo manmoedig had gekweten.
Niet zoo spoedig echter zou, naar het oordeel van Wellington, Napoleon in staat zijn, onze grenzen met een leger binnen te rukken; de Hertog hoopte hem zelf te voorkomen, en hield zich bezig met het nemen der noodige maatregelen, om den Keizer in Frankrijk aan te tasten. Ook zijn hoofdofficieren waren zoo onbezorgd, dat zij nauwlijks een dier menigvuldige gelegenheden ter uitspanning, welke Brussel aanbood, ongebruikt lieten voorbijgaan. Het was dan ook op een bal (15 Juny), door de Hertogin van Richmond gegeven, dat Wellington, even vóór middernacht, de tijding ontving, hoe Napoleon, aan 't hoofd van 130,000 man, in de Nederlanden was gevallen, en hoe reeds Charleroi sedert 12 uren in zijn handen was. Met de hem eigen kalmte en tegenwoordigheid van geest gaf de Hertog terstond zijn bevelen; in weinige oogenblikken waren de straten van Brussel vol van gewapenden, voertuigen, en kanonnen; en reeds 's morgens acht uur was al wat te velde moest trekken op weg naar het oorlogstooneel. Sommige officieren hadden nauwlijks den tijd gevonden, om hun dansgewaad tegen hun uniform te verwisselen, en men zag er, die met zijden broek en kousen te paard gestegen waren. De Prins van Oranje, die zich mede op het bal bevond, was, met dien spoed in zijn bewegingen, die hem zijn geheele leven door kenmerkte, 's nachts te twee uren in zijn hoofdkwartier te Braine-le-Comte, en stond te zes uren in den morgen (16 Juny) aan den viersprong - de Quatre-Bras - der groote wegen van Nivelles naar Namen en van Brussel naar Chaleroi. Dit belangrijke punt was den dag te voren, bij het eerste bericht van 's vijands | |
| |
oprukken, bezet geworden door den Hertog van Saksen-Weimar, Colonel van het regiment Oranje-Nassau. In den avond waren daar ook aangekomen een bataljon Nassauers en een batterij rijdende artillerie, onder 't bevel van den Kapitein Bijleveld, die, een uur van daar bij het dorp Frasnes geposteerd, door de Fransche ruiterij waren aangetast, en al schietende den terugtocht zonder eenig verlies en in volkomen orde hadden volbracht. Weldra was er bevel gekomen van den Generaal De Perponcher, die zich te Nivelles bevond, om den Viersprong tot het uiterste te verdedigen, met bijvoeging, dat hij zelf in den loop van de nacht met twee bataljons ter versterking zich daar zou bevinden. Inmiddels ontving de Generaal een bevel uit het Engelsche hoofdkwartier, om zijn divizie te Nivelles te vereenigen. Dit bevel, gegeven voordat Wellington bekend was met de inneming van Charleroi, zou De Perponcher dus genoodzaakt hebben, Saksen-Weimar naar Nivelles terug te roepen en den Viersprong onbezet te laten; gelukkig had de wakkere Bevelhebber oordeel genoeg om te beseffen, dat hij ten dezen niet den gegeven last, maar den drang van het oogenblik moest opvolgen, en, in stede van te gehoorzamen, trok hij er met een bataljon jagers naar toe. De Prins van Oranje, daar gekomen, keurde het door De Perponcher verrichte niet alleen goed, maar verordende terstond nog meer uitgebreide maatregelen ter versterking dier gewichtige stelling.
Het lag in de bedoeling gelijk in 't belang van Napoleon, de Pruisische en Engelsche legers achtereenvolgens te overvallen, en het moest alzoo zijn eerste zorg zijn, hun vereeniging te voorkomen. Te dien einde was de Maarschalk Grouchy naar Sombref gezonden, om daar den weg aan Blucher te versperren, en de Maarschalk Ney naar Quatre-Bras. Dan, op den avond van dien dag had Grouchy slechts tot bij Fleurus kunnen doordringen, en Ney niet verder dan tot Frasnes. Intusschen splitste Napoleon zijn leger in drie deelen: de linkervleugel, sterk 47,450 man en 116 vuurmonden, werd onder bevel van Ney gesteld; de rechter, sterk 38,000 man met 112 vuurmonden, onder dat van Grouchy. Hij zelf bleef den middeltocht, sterk 28,880 man en 122 vuurmonden, als rezerve, bij zich houden, ten einde zijn krachten daarheen te kunnen wenden, waar de omstandigheden haar beslissend overwicht zouden behoeven, 't zij links 't zij rechts, den vijand terug te slaan, tot Brussel door te dringen, en van daar zijn vijanden elk afzonderlijk te verslaan. Hij zond dus in het eerste morgenuur vernieuwd bevel, aan Grouchy om Sombref, aan Ney om den Viersprong te gaan bezetten. Dan Grouchy vond bij Fleurus het leger van Blucher, 90,000 man sterk, reeds in slagorde geschaard. Doordringen was hier onmogelijk; en nu zond tegen twee uur Napoleon nader bevel aan Ney, om den vijand, dien hij voor zich had, terug te dringen, zich dan naar Sombref te wenden, de Pruisen in den rechterflank te vallen, en zoo de overwinning te helpen voltooyen.
Het viel echter Napoleon gemakkelijker, dien last te geven, dan | |
| |
Ney hem uit te voeren. Onbewust, hoe sterk de krijgsmacht was, die hij tegenover zich had - want de Prins van Oranje had met opzet zijn troepen zulk een uitbreiding doen nemen, dat zij talrijker schenen dan zij inderdaad waren - had Ney zich voorloopig bepaald tot het leveren van eenige voorpostgevechten; - Wellington zelf was tegen elf uren mede aan den Viersprong verschenen, van waar hij, na de genomen maatregelen goedgekeurd en overal last gezonden te hebben, om den aanmarsch van troepen te bespoedigen, zich den weg op naar Sombref begaf. Hier had hij, bij een molen tusschen Bry en Ligny, een gesprek met Blucher, waarbij zij overeenkwamen, dat de Pruisische veldheer den slag zou aannemen, en dat Wellington hem ter hulp zou komen langs Quatre-Bras. - Aan dit laatste kon de Engelsche opperbevelhebber geen gevolg geven, ten gevolge van den daar gevoerden strijd. Het Pruisische leger werd aan zijn eigen krachten overgelaten, en schoot te kort: te Ligny bekroonde op dien dag de zege nog eenmaal - doch thans voor 't laatst - de wapenen van Napoleon.
Zoo Blucher te vergeefs naar Engelsche hulp uitzag, evenzeer zag Napoleon vruchteloos uit naar die, welke het legercorps van Ney hem bewijzen zou. Deze, langzamerhand een macht van 15,750 man voetvolk, 1865 ruiters, en 38 stukken geschut vereenigd hebbende, achtte het tijdstip gekomen, om een krachtigen aanval te doen op 's Prinsen krijgsmacht, die uit niet meer dan 6832 man voetvolk en 16 vuurmonden bestond, zonder eenige ruiterij. Deze troepen waren op de navolgende wijze geplaatst:
De tweede brigade, onder het bevel van Saksen Weimar, bezette het bosch van Boussu, rechts van den weg naar Charleroi gelegen, en was op den rechtervleugel gedekt door twee kanonnen van de batterij te voet. De Overste Westenberg hield met het vijfde bataljon nationale milicie de hoeve Germioncourt aan den straatweg bezet. Links van die hoeve stond een bataljon jagers onder den Overste Grunebosch; rechts van den Viersprong bevonden zich twee bataljons nationale milicie als rezerve; links bestreken drie stukken ge schut den weg naar Namen; en voor het midden dier stelling, tusschen Germioncourt en Frasnes, hadden de Kapiteins Bijleveld en Stievenaar elf vuurmonden in batterij, beschermd, rechts door een bataljon Nassauers, links door een compagnie der zoo even vermelde jagers.
Deze jagers, het eerst door den vijand met genoegzame overmacht aangevallen, werden spoedig tot wijken genoodzaakt, en zoo kon de Fransche divizie van Generaal Bachelu, die hier het-bevel voerde, zich op de linkerflank der Nederlanders uitbreiden. Dientengevolge beducht van overvleugeld te worden, trokken de Kapiteins Bijleveld en Stievenaar terug, de een oostelijk langs de hoeve Germioncourt, de ander naar de zijde van het bosch van Boussu, waar hem weldra een houwitser dood ter neder deed storten, en ook deze stelling spoedig door zijn manschappen verlaten moest worden.
| |
[pagina t.o. 274]
[p. t.o. 274] | |
K.F. Bombled De prins van Oranje bij Quatrebras.
| |
| |
Intusschen was ook de tweede brigade aan den rechtervleugel door vijandelijke lanciers aangevallen. Wel werden zij afgeweerd door het welgericht vuur der Nassauers; doch toen ook het Fransche voetvolk in het bosch gedrongen kwam, werd de toestand der onzen hachlijk. Saksen-Weimar, zelf met den sabel in de vuist aan 't hoofd der zijnen voortgerukt, drong den vijand het bosch weder uit; doch, aan den rand daarvan gekomen, zag hij zich door het vijandelijk geschut genoodzaakt er weder binnen te trekken. Toen echter rukte de Prins van Oranje met twee in rezerve staande bataljons vooruit, en bracht de Franschen tot staan, zoo dat zij in het bosch niet verder konden doordringen.
Inmiddels was, bij het terugtrekken onzer artillerie, de hoeve Germioncourt, die den Franschen den weg naar den Viersprong versperde, het hoofddoel van een hevigen aanval geworden, die echter door den Overste Westenberg wakker werd afgeslagen, in weerwil dat hij bijna enkel jonge en ongeoefende soldaten aanvoerde. Dan het vijandelijk geschut, nu geheel vooruitgebracht, dreigde hier eerlang allen weêrstand te verpletteren. Wel stelde de Prins van Oranje zich aan 't hoofd der zijnen, en wees hun, met den hoed zwaayende, de stukken aan, die de moorddadigste werking deden en 't noodigst veroverd dienden te worden; - doch het waren geen veteranen, in den Spaanschen krijg gehard, tot wie hij zijn aansporingen richtte; het waren meest jeugdige manschappen, en voor zulk een taak niet berekend. 's Prinsen adjudant, Otto van Stirum, werd gekwetst, de Prins zelf, midden tusschen de vijanden geraakt, alleen door de snelheid van zijn paard gered, en Westenberg ten laatste genoodzaakt, Germioncourt te ontruimen en terug te trekop Quatre-Bras. In dit oogenblik kwam uit Nivelles een brigade Nederlandsche ruiterij opdagen, samengesteld uit dragonders, huzaren, en rijdende artillerie, en ontving dadelijk last om den vijand tegen te gaan; - doch met te weinig beradenheid en samenstemming gingen de nieuw aangekomen ruiters daarbij te werk, en spoedig werden zij door den overmachtigen en meer geoefenden vijand, in wanorde gebracht, en met verlies van veel officieren en manschappen terug geslagen.
Doch was de strijd tegen de overmacht voor de Nederlanders niet gunstig afgeloopen, door hun volharding was ten minste een onberekenbaar voordeel verkregen, en de Fransche legerafdeeling zoo lang in 't voorttrekken verhinderd, tot de Engelschen hadden kunnen opkomen. Het was tegen vier uur in den namiddag, dat de divizie van Picton en die van den Hertog van Brunswijk zich vertoonden, terwijl Wellington, van het Pruisische leger teruggekeerd, het opperbevel overnam. Het gevecht werd nu met vernieuwde hevigheid doorgezet. Ofschoon de meeste Nederlandsche troepen, na een rusteloozen nacht en een heeten zomerdag strijdend doorgebracht te hebben, te afgemat waren, om een krachtig deel te nemen aan den verderen strijd, bleef echter het minst uitgeputte deel zich wakker | |
| |
gedragen. Kapitein Gey van de rijdende artillerie hernam vier door de Franschen veroverde kanonnen van de voetbatterij; en de Nederlandsche bataljons, die het bosch van Boussu bezet hielden, bleven alleen met die taak belast, vermids de nieuw aangekomen troepen op den verbroken linkervleugel en het midden gericht werden.
Dan zoodra was niet aan de zijde der Franschen de versterking ontwaard, die hun tegenstanders bekomen hadden, of ook hun rezerve rukte op, aangevoerd door Napoleons jongsten broeder Jeroen. De Brunswijkers, die den straatweg bezet hielden, werden 't eerst terug geworpen, en hun Hertog door een kogel in 't hart getroffen. Zijn dood ontmoedigde de zijnen, die zich verstrooiden. Terwijl zag Saksen-Weimar, aan de rechterflank omgetrokken, zich gedwongen, het bosch van Boussu te ontruimen en op Hautain-le-Val terug te trekken. Aan den linkervleugel liep de krijgskans evenzeer tegen: een regiment Bergschotten had driemalen zijn aanvoerder, en bovendien zijn vaandel, met de helft zijner manschappen, verloren. Kellerman, Hertog van Valmy, met zijn kurassiers aangerukt, deed de Nederlandsche ruiterij terugdeinzen, en drong tot nabij Quatre-Bras door. Dan ter rechter tijd kwamen twee versche brigaden Engelschen en Hanoveranen, met twee batterijen, langs den weg van Nivelles aan. De Hanoversche brigade richtte zich op den linkervleugel, dien zij versterkte, en de Engelsche sloot zich bij de troepen van Saksen-Weimar aan, met wie zij nu het bosch van Boussu hernamen, en op nieuw bezetten. In het midden werd de vijand door het versch aangebrachte geschut in toom gehouden, en aan den linkervleugel verloor hij achtereenvolgens al de door hem behaalde voordeelen. 's Avonds tien uur gaf Ney den strijd op, en trok zijn troepen naar de zijde van Frasnes terug; terwijl Wellington de hoeve Germioncourt weder bezette en tot het middelpunt zijner bewegingen maakte. - Van de Nederlandsche divizie waren 667 man gesneuveld, gekwetst, of vermist.
Het bericht, dat het Pruisische leger geslagen en op Wavre te rug was getrokken, kwam den volgenden morgen (17 Juny) Wellington ter ooren, die nu raadzaam oordeelde, insgelijks terug te trekken, en zoo een krachtiger stelling te nemen, waarbij hij minder van het Pruisische leger verwijderd was. Hij gaf hiervan kennis aan Blucher, en tevens, dat hij een veldslag zou aannemen, indien hij op den bijstand van twee Pruisische legercorpsen kon rekenen. De zeventigjarige Veldmaarschalk gaf hem ten antwoord, dat niet twee legerkorpsen, maar hijzelf met het geheele leger hem te hulp zou komen, onder voorwaarde, dat, zoo Napoleon den aanval niet waagde op den 18den, Wellington dien den dag daaraan zou ondernemen.
De aftocht van het Engelsch-Nederlansche leger ving te tien uren voor den middag aan, en was in den namiddag, niet zonder gedurige schermutselingen tusschen de Engelsche achterhoede en den | |
| |
voortocht der Franschen, volbracht. Had Napoleon, die nu mede met zijn leger te Quatre-Bras gekomen was, reeds dien dag den aanval beproefd, de uitslag zou waarschijnlijk gunstig geweest zijn tegenover een leger, 't welk door de omstandigheid zelve, dat het terugtrok, ontmoedigd kon geacht worden: - en Blucher had, dien dag, den Engelschen geen hulp kunnen bieden. Doch, 't zij dat Napoleon zijn gewone veerkracht miste, 't zij dat hij zijn troepen rust wilde gunnen, hij liet het grootste gedeelte van den dag verloopen; terwijl tegen den namiddag, en op het oogenblik dat de Engelsche ruiterij der achterhoede, door de Franschen op de hielen vervolgd, gereed stond zich om te wenden, en zoo wellicht een algemeenen veldslag voor te bereiden, een hevige plasregen den grond zoodanig doorweekte, dat alle vervolging vooreerst ondoenlijk was. De regen hield het overige van den dag aan, en belemmerde de bewegingen van het Fransche leger zoo zeer, dat, toen Napoleon 's avonds tegen over de door Wellington gekozen stelliug aankwam, hij tot zijn spijt erkennen moest, geen veldslag meer te kunnen beginnen.
Het dorp Waterloo, waar Wellington zijn hoofdkwartier gekozen had, is aan den uitgang van het bosch van Soniën gelegen. Van daar verheft zich de grond langzaam opwaarts tot het omtrent een half uur verder gelegen gehucht Mont St. Jean, en ter halverwegen tusschen die beide plaatsen heeft de straatweg van Brussel naar Charleroi een zijtak naar Nivelles. Ten Westen van de hoogte van Mont St. Jean ligt het stadjen Braine-la-Leu; ten Oosten het dorp Ohain; ten Zuiden, aan den straatweg op een hooggelegen punt, een herberg, la Belle Alliance geheeten. Meer voorwaarts, ten Oosten van dit punt, ligt in de laagte het dorp Planchenoit, terwijl het terrein, tusschen de hoogte van la Belle Alliance en de stelling van Mont St. Jean, Westwaarts wordt begrensd door den rijweg naar Nivelles, Oostwaarts door het gehucht Smohain, de hoeven Papelotte en La Haye en het kasteel Frischemont. Op dit open veld verdienen nog twee belangrijke punten vermeld te worden: het eene, de hoeve La Haye Sainte, 500 schreden voorwaarts van de kruin der hoogte van Mont St. Jean rechts van den straatweg gelegen, met een moestuin en een boomgaard, aan de zijde van den weg door een muur, aan de overige zijden door zware heggen omgeven; het andere punt, het kasteel Goumont of Hougoumont, uit een heerenhuis, hoeve, en tuin bestaande, van zware muren omsloten; nevens zich hebbende een boschjen en een boomgaard, en 1000 schreden voor den rechtervleugel der stelling gelegen.
De getalsterkte der beide legers, die hier nu tegen over elkander stonden (18 Juny), was ongeveer gelijk, als tusschen de 65 en 70,000 man bedragende. Aan de Fransche zijde over de 15,000 ruiters en 246 vuurmonden; aan die van Wellington tusschen de 12 en 13,000 ruiters en ongeveer 200 vuurmonden. De Nederlanders, | |
| |
die zich bij dit leger bevonden, waren nagenoeg 18,000 man sterk, doch meest nieuwe en onervaren soldaten: slechts enkelen in hun gelederen behoorden tot de wakkere krijgslieden, die de veldtochten in Duitschland of Spanje bijgewoond, en, gelukkiger dan zooveel duizenden, hun vaderland hadden terug gezien.
In de eerste linie, op den heuvelrug van Mont St. Jean, had de Hertog 39 bataljons in slagorde gesteld; de overige in de tweede en derde linie, achter de hoogte of meer zijwaarts. Het midden en de eerste linie met zeven batterijen had den Prins van Oranje tot bevelhebber; hierbij waren geen andere Nederlanders dan een ruiterafdeeling van Collaert. De rechtervleugel stond onder Lord Hill, met vijf batterijen rechts van den straatweg naar Nivelles. Bij dezen vleugel bevond zich de afdeeling van Chassé, waarvan eene brigade Braine-la-Leu hield bezet. De linkervleugel, aangevoerd door Picton, had Smohain, La Haye, en Frischemont voor zich. De brigade van Saksen-Weimar maakte het uiterste punt van dezen vleugel uit, terwijl die van Bylandt zich nader bij het midden bevond. De rijdende batterij van Bijleveld en twee Engelsche voetbatterijen maakten de artillerie uit, die de linkervleugel in de eerste linie had.
Het had de gansche nacht door geregend, en reeds was de dag ver gevorderd, eer de zon doorkwam; zoo dat niet vóór tien uren de grond droog genoeg, en de bevochtigde vuurwapenen weder behoorlijk in staat gebracht waren, om den strijd te kunnen aanvangen. Toen rukte het leger van Napoleon op, en reed de Keizer de gelederen door, om de zijnen ten strijde aan te vuren. Doch te onberaden deed hij, die anders bijna al zijn overwinningen aan den spoed zijner bewegingen te danken had, met deze praalvertooning een kostbaren tijd verloren gaan, en weinig dacht hij, dat inmiddels een ander leger, 't welk hij verslagen waande, achter het bosch van Frischemont in aantocht was.
Na den afloop zijner wapenschouwing gaf Napoleon last tot den opmarsch, en plaatste zich op een hoogte achter La Belle Alliance, van waar hij het geheele slagveld kon overzien. Wellington had een laatste verkenning gedaan naar de zijde van Hougoumont, toen daar het eerste schot viel, 25 minuten voor den middag. Het was een aanval, door zes bataljons Franschen tegen Hougoumont gericht. Hier lag een bataljon Nassauers onder Kapitein Busgen in bezetting, die alras versterkt werd door eenige troepen van de Engelsche garde. Met verbittering werd de strijd op dit punt gevoerd: het boschjen en de tuin beurtelings genomen en hernomen, boom voor boom verdedigd, en allengs, bij het oprukken van krijgsmacht en geschut aan weêrskanten, het bezit dezer stelling met steeds klimmende hevigheid betwist.
Terwijl deze aanval plaats had, speelde het geschut der Franschen uit 74 vuurmonden, een uur lang met zulk een hevigheid op het midden en den linkervleugel van Wellingtons leger, dat | |
| |
deze het geraden achtte, dat midden een meer achterwaartsche stelling te doen aannemen. De vijand, de slaglinie dezerzijds genoegzaam geschokt wanende, deed vier diviziën van het eerste Fransche legercorps onder D'Erlon oprukken tegen La Haye Sainte en Papelotte. De brigade van Bylandt, aan den rand van een hollen weg reeds een tijd lang aan 't geschutvuur blootgesteld, en veel van haar volk verloren hebbende, week hier terug; ook eenige Engelsche brigaden hadden dit voorbeeld gevolgd, en D'Erlon, aan 't hoofd der zijnen, drong met onstuimigheid voort, toen Picton hem eerst door een hevig bataljonsvuur, en toen door een bajonnet-aanval tot staan bracht. Picton zelf echter, door een kogel getroffen, stierf den krijgsmansdood.
Inmiddels was de pachthoeve La Haye Sainte, even als aan de rechterzijde Hougoumont, het tooneel geworden van een hevigen strijd tusschen eene der brigaden van D'Erlon en eenige compagniën Hanoveranen, onder den majoor Baring, waarbij laatstgemelden het onderspit dolven, en zich in de gebouwen terug moesten trekken. Lord Uxbridge, die de Engelsche ruiterij gebood, de vorderingen ziende, die het corps van D'Erlon aan den linkervleugel gemaakt had, zond de brigade van Lord Fitsroy Somerset (later Lord Raglan) tegen de vijandelijke kurassiers, en die van Ponsonby tegen hun voetvolk af. De dragonders van Somerset deden hun tegenstanders wijken; de ruiterij van Ponsonby voltooide hetgeen de divizie van Picton begonnen had, en bracht de infanterie van D' Erlon aan 't wankelen; terwijl ook het Engelsche voetvolk den aanval hervatte. De Perponcher en Bylandt voerden hun herzamelde troepen op nieuw ten strijde aan: den eerste werden twee paarden onder 't lijf doodgeschoten; de laatste werd zelf gewond, gelijk ook de Colonel Zuylen, en Westenberg, die zich bij Quatre-Bras zoo moedig gekweten had. De vijand was nu op dit punt in wanorde gebracht, en verloor twee adelaars; terwijl de Engelschen op hunne beurt ten aanval voortrukten. Dan ook zij moesten, toen zij zich te ver gewaagd hadden, eerlang terugwijken, na het sneuvelen van hun dapperen aanvoerder Ponsonby. Van de Nederlanders vielen hier de Ritmeesters Kreitzig en Pallandt tot Eerde, en een Luitenant, uit het (reeds in den krijg tegen Spanje zoo beroemde) Huis der Harens. Van beide zijden trokken de strijders nu terug, om zich te herstellen.
Aan de uiterste vleugels werd inmiddels de strijd hardnekkig voortgezet: - links wist Saksen-Weimar zich geheel in zijn stelling te handhaven; rechts bleef voornamelijk de Engelsche garde, tusschen puinhoopen, vlammen, en lijken, den post van Hougoumont verweren. Het was half vier geworden, en nog had de vijand geen bepaald voordeel behaald, geen punt bemachtigd. Hij deed nu een nieuwen aanval op La Haye Sainte, dien gewichtigen voorpost van het midden, nog altijd door Baring en zijn Hanoveranen verdedigd. Met onverschrokken volharding bood deze een tijd lang het hoofd | |
| |
aan de overmacht; doch toen, het getal zijner medestrijders gedund ziende, en zijn kruit en patronen verschoten hebbende, trok hij af, en liet den vijand meester van de hoeve. Inmiddels hadden tusschen dien post en Hougoumont uit- en aanvallen plaats, van de Fransche zijde door Ney bestuurd, doch telkens stuitende op den moed der Engelschen en Hanoveranen. Tot elf malen toe sloeg onder anderen de brigade van Hatchett de cavallerie der garde en de kurassiers af. De Prins van Oranje reed, met de koelbloedigheid van Willem III, nu her- dan derwaarts, zijn bevelen uitdeelende. Generaal Trip wierp met een afdeeling karabiniers de Fransche kurassiers overhoop, en nam een aantal ruiters gevangen. Doch deze voordeelen gingen mede met belangrijke verliezen gepaard: zij kostten aan de brigade een vierde harer manschappen, en aan Generaal Van Merlen, aan de Oversten Coenegracht en Lechleitner, en aan den Majoor Bisdom het leven.
Zoo duurde de strijd tot omtrent half zeven, zonder eenige beslissende uitkomst opgeleverd te hebben. Wel was La Haye Sainte in de macht der Franschen gevallen; maar aan Ney was het niet gelukt, het legerfront door te breken, en Saksen-Weimar had geen duim gronds verloren. De toestand van Wellington was echter verre van geruststellend: 18,000 man waren buiten gevecht gesteld, en een bijna even groot getal uit de linie en naar Brussel geweken, waar het de tijding eener volkomen nederlaag ging verspreiden. Van de meeste afdeelingen waren de krachten uitgeput; talrijke kanonnen lagen reddeloos of zonder bediening. Behalve de afdeeling van Chassé en eene enkele Engelsche brigade, had de Hertog geen versche troepen meer beschikbaar; en hij wist daarentegen, dat Napoleon nog altijd zijn geduchte Garde voor het beslissende oogenblik bewaarde. Met kalme beradenheid bleef echter de Veldmaarschalk zijn zorg wijden aan de verdediging van zijn midden, daarbij steunende op de hoop, hem door Blucher gegeven, van ter rechter tijd tot zijn ontzet op te komen. Blucher, na de nederlaag bij Ligny op Wavre terug getrokken, had daar slechts enkele bataljons achter gelaten, en was met zijn leger opgerukt, om zijn aan Wellington gegeven woord gestand te komen doen. Doch de wegen waren slecht, en door den gevallen regen nog minder bruikbaar; zoo werd het vier uren na den middag, eer de Generaal Bulow met het vierde legercorps in het bosch van Frischemont aankwam, waar hij slaags geraakte met het zesde Fransche corps onder Mouton, Graaf van Lobau. Terwijl dit gebeurde, ontving Blucher bericht, dat zijn achterhoede werd aangevallen door den maarschalk Grouchy, dien Napoleon met 30,000 man bij Wavre had gelaten, om de Pruisen te vervolgen. Dit bericht had echter geen andere uitwerking op hëm, dan dat hij nu dubbele haast deed maken, om het slagveld te bereiken. Inmiddels had Napoleon 8 bataljons van de Jonge, en twee van de Oude Garde tegen Bulow opgezonden, die genoodzaakt werd terug te | |
| |
trekken, en de langzaam aankomende versterking af te wachten.
Dan, ofschoon Napoleon zoo zijn rechtervleugel weder beveiligd had, en er voor 't oogenblik geen nieuwe aanval van de Pruisen te duchten scheen; deze verschijning had sommigen regimenten, die vreesden in den rug te zullen worden gevallen, een achterwaartsche beweging doen maken, waardoor de aanval was verflauwd. Napoleon zag nu de noodzakelijkheid in, om, zoo mogelijk, een einde aan den slag te maken, en gaf daarom bevel aan de Garde, die zoo menigmalen de overwinning beslist had, in 't vuur te komen. Terwijl de Generaal Reille den aanval hervatte tegen Hougoumont, D'Erlon naar de zijde van Papelotte voorwaarts drong, en de ruiterij zich overal samentrok, rukte Ney, met vier bataljons van de Jonge Garde, een linie kurassiers, en vier batterijen, Westwaarts van La Haye Sainte op, en hernieuwde de afdeeling, die dit gewichtig punt bezet hield, haren aanval, ten einde van daar het midden der Bondgenooten overhoop te werpen. Veel hadden hun troepen hier geleden, en, onbekwaam een nieuwen schok te wederstaan, deinsden zij, op de aankomst van Ney en zijn versche legerbenden, met zwaar verlies terug. De Prins van Oranje, de noodlottige werking ziende, die het vijandelijk geschut op dit gewichtig punt uitoefende, rende alleen naar twee bataljons Nassauers toe, om hen tegen de Fransche batterij te doen instormen; doch nauwlijks voor hun front gekomen, stortte hij door een geweerkogel in den linker schouder getroffen, van 't paard. Vergeefs poogde hij zich weder in den zadel te heffen; door bloedverlies bezwijmd, werd hij door zijn toegesnelde adjudanten, onder bedekking van weinige scherpschutters, uit het vuur en van daar naar het hoofdkwartier gevoerd. - Zijn verwonding had het terugwijken der Nassauers ten gevolge; ook de Generaal Alten, die hier de divizie aanvoerde, was gewond, en van de Brigade-Generaals waren Ompteda gesneuveld en Hatchett buiten gevecht gesteld. De toestand van het bedreigde midden werd meer en meer hachlijk; terwijl de Garde, altijd met het geweer in den arm, langzaam oprukte, en door haar bloote verschijning den schrik voor zich uit verspreidde. Wellington gelastte nu de Engelsche garde, onder Maitland, tegen die van Napoleon aan te rukken; een oogenblik bracht zij vernieling in de gelederen der Franschen; doch weldra keerde zij zelve in verwarring terug; want nu was ook de overgebleven rezerve van de Oude Garde de Jonge komen versterken, terwijl Ney, die reeds vijfmalen van paard verwisseld had, gereed stond, de Engelsche batterij aan te vallen, die alleen hem nog in bedwang hield. - Dan, op datzelfde tijdstip kwamen de troepen van D'Erlon's corps aan den kant van Papelotte terugwijken, voortgedreven door de Pruisen, wier geschut zich aan de Oostzijde van het slagveld hooren deed; - dit deed weifeling bij de Garde ontstaan, welke nog vermeerderde, toen Chassé - die in den namiddag zijn stelling aan den uitersten rechtervleugel verlaten had, om het midden te komen versterken, eene zijner brigaden, vereenigd | |
| |
met die van Maitland, op den vijand liet aanrukken. Nu keerde de kans geheel. Het Pruisische legercorps van Von Ziethen sloot zich aan den linkervleugel bij dat van Saksen Weimar aan; zes regimenten ruiterij, die slechts deze versterking hadden afgewacht, trokken nu met versche krachten naar het midden en vielen de Franschen in den flank aan. - Wellington gelastte een algemeene beweging voorwaarts; La Haye Sainte werd op nieuw door de Engelschen, Planchenoit door de Pruisen veroverd; - de Geallieerden rukten op La Belle Alliance aan, en de Franschen begonnen op alle punten den terugtocht, die weldra in een volslagen vlucht veranderde. Napoleon, die nog weinig uren te voren zich zeker van de overwinning waande, werd door zijn legerhoofden van 't slagveld gevoerd; en de laatste stralen der ondergaande zon begroetten het leger der Bondgenooten als overwinnaar. Bij La Belle Alliance onmoette Wellington den Pruisischen Veldmaarschalk, die hem opgetogen om den hals viel, en de vervolging der vluchtenden op zich nam. Toen keerde Wellington naar Waterloo; terwijl Blucher zich vóór middernacht te Gemappes bevond, en zijn voorhoede tot aan Frasnes doorrukte. Wat de Franschen betrof, er was geen mogelijkheid, slechts een hunner verstrooide bataljons te herzamelen, en de overblijfselen van het geslagen leger zetten onafgebroken hun vlucht voort naar Beaumont en Philippeville.
Beslissend was de zegepraal; maar vreeselijk was ook de strijd geweest. Het Fransche leger had 25,000 man verloren, waarvan 7000 krijgsgevangenen; de Bondgenooten 24,600 man, waaronder 3400 Nederlanders. Meer dan 200 stukken geschut, de geheele legertros, en zelfs de reiswagen van den Keizer, waren den verwinnaars in handen gebleven.
Blucher nam nu het bemachtigen op zich der vestingen aan de Oostzijde van de Sambre; aan Prins Frederik, onder wiens opperbevel de Nederlandsche troepen gesteld werden, droeg Wellington het bedwingen der sterkten op aan de Westzijde van die rivier; met beleid kweet de 18jarige Prins zich van die taak, en weldra waren Valencijn, Quesnoy, en Condé in zijn handen gevallen.
De strijd bij Waterloo had den oorlog beslist. Napoleon, te Parijs als vluchteling gekeerd, had noch leger noch aanhang meer, en zag zich andermaal (22 Juny) gedwongen, de kroon neder te leggen. In zijn hopeloozen staat wist hij geen andere uitkomst, dan zich in te schepen, en vrijwillig in de handen van zijn vijanden, de Engelschen, te stellen. Men liet hem echter niet toe, in Engeland aan wal te stappen; en hij werd op last der Bondgenooten als gevangene (31 July) weggevoerd naar het eiland St. Helena, waar hij het overschot van zijn leven in treurige eenzaamheid heeft doorgebracht: gewis het meest pijnigend lot voor iemand van een zoo rusteloozen aard, als de zijne. Geen wonder dan ook, dat hij, nog geen 6 jaar later, 5 Mei 1821, den adem uitblies.
De legers der Bondgenooten waren nu andermaal binnen Parijs | |
| |
verschenen, en krachtens een tweede, daar aangegaan verdrag, werd Frankrijk verplicht, 700 millioen franken tot schadeloosstelling aan de Bondgenooten uit te keeren, en de kosten te betalen tot het bezetten van 17 vestingen, die hun grenzen bewaken zouden. Aan Nederland, dat 60 millioen voor zijn aandeel bekwam, moesten de steden Mariënburg en Philippeville en het Hertogdom Bouillon worden afgestaan.
Gewichtig waren de gevolgen van den slag van Waterloo voor ons Vaderland, niet alleen omdat het er zijn onafhankelijkheid door bevestigd zag, maar ook omdat het de banden van gehechtheid tusschen de Nederlanders en hun Vorstenhuis nauwer had toegehaald. De Koning had getoond, in 't gevaar standvastig en beraden, en het hem geschonken vertrouwen waardig te zijn; de Prins van Oranje had door zijn wakkere houding te Quatre-Bras den bij Waterloo behaalden zege mogelijk gemaakt, en zijn bloed voor het Vaderland gestort Velen, wier ‘Oranje-boven!’ in 1813 eigentlijk slechts een ‘Weg met de Franschen!’ was geweest, gevoelden thans de oude vooroordeelen hun borst verlaten, en plaats maken voor innige gehechtheid aan het Stamhuis, dat weder in de ure des gevaars de oude verkleefdheid voor Nederland had getoond, en den Landgenoot zoo moedig was voorgegaan. Uit volle borst konden thans allen galmen, gelijk men ten vorigen jare te Rotterdam, in 't Oranjeliedje van den dichter Immerzeel, reeds aangeheven had:
Nu zijn de Franschen van de vloer, hoezee!
De lieve Prins komt aan het roer, hoezee!
Nu zingen wij weêr, hand aan hand,
Van 't ouwe lieve Vaderland,
Nu zijn wij allen eensgezind, hoezee!
En dragen weêr oranjelint, hoezee!
Komt weêr een Franschman op ons af,
Dan vindt hij zeker hier zijn graf,
|
|