| |
Veertiende hoofdstuk.
Holland bij Frankrijk ingelijfd. - Diep verval van het Land. - Verdeeling in Departementen. - De Prins van Plaisance, Goeverneur-generaal - Conscriptie. - De Fransche wetboeken en rechtsvormen ingevoerd. - Pogingen, door Napoleon in het werk gesteld, om onze Nacionaliteit te vernietigen. - Bekwame schrijvers hier te lande. - Huwelijk van Napoleon met Maria Louize van Oostenrijk. - Geboorte van den Koning van Rome. - Java verloren. - Oorlog tusschen Rusland en Frankrijk. - Het Groote Leger. - Napoleon in Holland. - Veldtocht naar Rusland. - Terugtocht. - Krijgsbedrijven der Hollanders in Rusland. - Voordeelen, door de Engelschen in Spanje behaald. - Krijgsdaden der Hollanders aldaar, en van den Erfprins van Oranje. - Pruisen wapent zich tegen Napoleon. - Nieuwe lichting. - Oproeren hier te lande. - Gedrag der Hollanders in den slag bij Lutzen, - Prins Frederik in de gelederen der Pruisen. - Oostenrijk verklaart Frankrijk den oorlog, - Nederlagen, door Napoleon geleden. - De Franschen uit Spanje verdreven. - Al de Mogendheden wapenen zich tegen Frankrijk.
(1810). Koning Lodewijk had zich wellicht nog gevleid, dat de beschikking, waarbij hij den opengevallen troon aan zijn zoon naliet, door Napoleon zou geëerbiedigd worden. Immers dat kind | |
| |
was, door de Staatsregeling zelve, onder de voogdij van Frankrijk geplaatst, en het zou dus Napoleon zijn, die metterdaad over Holland regeerde. Maar Napoleon achtte het niet noodig, het onbepaald gezag, dat hij hier voeren wilde, met een schijn van Ruwaardij te bemantelen; en geen acht dagen waren verloopen sedert 's Konings vertrek, of het besluit verscheen reeds (9 July), waarbij Holland bij Frankrijk werd ingelijfd. Wat de legers van Lodewijk XIV niet hadden kunnen te weeg brengen, deed thans één machtwoord van Napoleon.
Als beweegredenen tot de inlijving werden opgegeven: dat reeds de vereeniging van Belgiën met Frankrijk de onafhankelijkheid van Holland grootendeels had doen vervallen; dat Holland, welbeschouwd, niet meer was dan een uitvloeisel van het Rijk, een Fransche provincie; en dat het, onder velerlei belastingen en een ontzettende schuld zuchtende, bij de vereeniging slechts winnen zou.
Van dit alles was alleen dit waar, dat het met 's Lands geldmiddelen allerdroevigst gesteld was. Alle beleeningen ten behoeve van den Lande waren opgezegd; de betaling der bezoldigingen opgeschort; de renten slechts gedeeltelijk voldaan; en in alle zaken heerschte een volkomen stilstand. - Maar wel verre, dat deze toestand door de inlijving verbeteren zou, werd hij er nog erger door. De schuld van den Staat werd door den Keizer slechts voor een derde erkend, door welke tiërceering (gelijk men 't noemde) de eigenaren van schuldbrieven op den lande zich twee derden van hun inkomen zagen ontrooven, en ontelbare huisgezinnen, die een klein, maar toereikend vermogen bezaten, tot armoede werden gebracht. In twee jaren tijds verloor Amsterdam een zevende zijner bevolking; Den Haag, reeds teruggegaan sedert het geen hofhouding meer bezat, Delft, Haarlem, werden nog droeviger ontvolkt; in Den Haag werden 644, te Haarlem over de 500 huizen voor afbraak verkocht. Van de talrijke lusthoven, die, 't zij langs de trekvaart op Haarlem, 't zij aan de boorden van den Amstel, 't zij onder Amstelveen, Sloten, of Diemen, sedert anderhalve eeuw in tallooze menigte aangelegd, tot een plaats van uitspanning strekten, waar de vermogende Amsterdamsche kooplieden, de welgestelde fabrikanten of winkeliers, 's zomers na den afloop der Beurs den avond gingen slijten; van die lusthoven, getuigen van den voorspoed en weelde van vroegere dagen, werd de een voor, de andere na, aan sloopers verkocht en in weiland of moesgrond veranderd. En zoo ging het schier overal. Aan de openbare gebouwen kon het noodige onderhoud niet te koste gelegd worden; de steden werden dorpen; zelfs de waterstaat, het dijk- en polderwerk, werden op een zorgwekkende wijze verwaarloosd. Het eens zoo bloeyende Nederland, dat voorwerp van Europa's verbazing en nijd, vertoonde niets meer dan de puinhoopen van vroegere grootheid, dan het dor geraamte van wat eenmaal een krachtvol en bloeyend lichaam was.
| |
| |
En het was niet alleen onder de verarming, onder het tenietgaan van al zijn bronnen van bestaan, dat ons Vaderland zuchtte; het moest tevens in al zijn bitterheid ontwaren wat het zegt, onderworpen te zijn aan den eigendunk eens vreemden dwingelands.
Reeds was de naam van Nederland van de rol der volken uitgewischt. Maar ook de Provinciën, die het vroeger samenstelden, mochten niet langer blijven bestaan. Door een nieuwe verdeeling van den bodem ontstonden de Departementen van ‘de Monden van den IJsel, van den Rijn, van de Maas, van den Boven-IJsel, van de Schelde, de Wester-Eems, de Zuiderzee’. Friesland alleen bleef zijn naam behouden; Friesland, de eenige landstreek in Europa, nevens Corsica en eenige kleine eilandjens in den Archipel, die, sedert de dagen der Romeinen, van benaming nooit veranderd was. Bij een later besluit (13 Dec.) vormde Holland, met de Hanzesteden, Oldenburg, en een deel van Westfalen, 10 Departementen, die 31 Afgevaardigden naar het Wetgevend Lichaam te Parijs zonden, en twee Gerechtshoven hadden, een te Hamburg en een in Den Haag.
Als Goeverneur-generaal werd herwaarts gezonden Le Brun, Prins des Franschen Rijks en Hertog van Plaisance, een grijzaard, die vroeger nevens Napoleon het Consulaat had bekleed, en zich ook als letterkundige niet onverdienstelijk had getoond, zoo dat de Franschen van hem zeiden, ‘dat het een man was, die vernuft had gehad’. Van welwillende inborst en zachte geäardheid, zou hij gaarne het juk der Nederlanders verlicht hebben, had dit maar eenigsins in zijn vermogen gestaan. Dan hij bezat geen schaduw van gezag: zijn vertogen bij den Keizer werden in den wind geslagen, of beantwoord met de verklaring, dat men zich niet aan de kreten van onzinnige lieden had te storen, en dat van de Hollanders volstrekte gehoorzaamheid werd vereischt. De eigentlijke macht berustte bij hen, die, onder den titel van Prefecten, met het bestuur der Departementen belast waren. Te Amsterdam, hoofdstad van het Departement der Zuiderzee, was dat ambt opgedragen aan De Celles, een kwaadaardig handlanger van het despotiek geweld, die de harde maatregelen, welke hij gelast was ten uitvoer te leggen, nog harder schijnen deed door de bitse en tergende wijze, waarop hij zijn taak vervulde; in den Haag was De Sassart Prefect, even als De Celles, een Belg, even als deze ijverig en gestreng in het volbrengen van 's Keizers bevelen, even als deze met den haat des volks beladen.
Koning Lodewijk had ons steeds weten vrij te waren van de militaire Conscriptie, of gedwongen opschrijving voor den krijgsdienst. En inderdaad, niets kon hatelijker zijn in het oog der Nederlanders; niets meer aandruischen tegen hun gewoonten en zeden. Nooit te voren had men hier de wapens anders dan vrijwillig opgevat, en het krijgvoeren overgelaten aan hen, die door den Staat betaald werden; krijgslieden werden over 't geheel ongunstig aangezien; en zelfs geen lid der Schutterij of Burgerwacht, zelfs | |
| |
geen militair zou, even min als nog in Engeland, zich, zoodra de dienst hem niet riep, met monteering of wapenen op straat hebben durven vertoonen. Men kan zich dus voorstellen, welke neerslachtigheid en verontwaardiging hier alom heerschten, toen bij Keizerlijk Decreet (18 Oct.) ook hier de Conscriptie voor zee- en landmacht werd ingevoerd, waardoor de bloem der jonge lieden van beroep en betrekkingen zou worden afgescheurd om de wapenen te voeren, en dat ten behoeve eener vreemde zaak, en eens uitheemschen dwingelands, wiens toomelooze heerschzucht jaarlijks zooveel tienduizenden menschenoffers vorderde. Tevens met het decreet betreffende den gedwongen krijgsdienst, kwam er een ander, waarbij, ter vervanging van de Orde der Unie, een Ridderorde der Reunie (of Vereeniging) werd ingesteld. Voorts werden de Fransche wetten en decreeten (7 à 800 in getale) hier uitvoerbaar verklaard; het Fransche Wetboek (Code Napoleon) en de Fransche rechtspleging hier ingevoerd. Het eenige nut, dat daaruit ontstond, het vestigen namelijk eener algemeene rechtsbedeeling, werd niet geteld, of scheen althans niet te kunnen opwegen tegen de invoering van bepalingen en vormen, ten eenen male strijdig met 's lands zeden en karakter.
Wat velen nog meer hinderde, waren de ontberingen van allerlei aard, die men zich getroosten moest, en waardoor men, zelfs in den huiselijken kring, aan den gezelligen disch, aan ontbijt of theetafel, gedwongen werd, zich de vernedering te herinneren, waartoe men vervallen was. Geene coloniale voortbrengselen waren meer, dan tegen ontzettende prijzen, te bekomen: voor koffy met suiker zag menigeen zich verplicht, suikerij met stroop te drinken, of den uit beetwortel getrokken suiker zich te laten welgevallen, dien de Franschman ons opdrong; wie zich vroeger verlustigde met het rooken van geurigen tabak, moest afstand doen van die liefhebberij, want zijn voorraad werd hem het huis uitgehaald; en, zoo hij langer verkoos te rooken, moest hij zich met den slechten tabak der zoogenaamde Regie vergenoegen; - want de tabakshandel was den ingezetenen ontnomen, en de Staat dreef daarvan het monopolie, tot stijving van 's Keizers schatkist, maar tot verderf van zoovelen, als vroeger bij dien handel hun bestaan vonden. - En, als met het tabakrooken, was het met honderd andere kleine gerieflijkheden, die in het gewone leven nauwlijks geteld worden, doch wier gemis te onlijdelijker valt, omdat het voortdurend en dagelijks gevoeld wordt.
Ondervond men thuis het juk der overheersching, zoodra men zich in gezelschap begaf was het nog erger. Overal had de waakzame en achterdochtige Fransche policie haar spionnen, die in allerlei gedaanten rondslopen, de gemeenzame gesprekken afluisterden, elk dubbelzinnig woord, elke uitdrukking, die zij niet verstonden, ten ergste uitlegden, en aan hun lastgevers overbriefden. - Nam men een in onze taal geschreven werk op, men wist, dat het | |
| |
vóór de uitgaaf, onder de oogen der Censuur te Parijs een onderzoek had moeten doorstaan, en dat elk woord, elke uitdrukking, die den Franschen onbehagelijk had kunnen voorkomen, onbarmhartig was doorgestreken geworden. Kreeg men een nieuwspapier in handen, ook daar prijkte de Fransche adelaar (het Keizerlijke wapen, door Napoleon aangenomen) boven aan; ook daar verkondigde de Fransche text, tegenover den Nederduitschen, dat men een deel was van 't Fransche Rijk. Niet één openbaar stuk mocht in de landtaal verschijnen, dan met een vertaling in 't Fransch, en op elke school moest in die taal onderwijs worden gegeven. Wel is waar, ten gevolge van een hoogst gunstig verslag, door de herwaarts in Commissie afgezonden Fransche geleerden Cuvier en Noël uitgebracht, werd het Lager onderwijs hier gehandhaafd, zoo als het bestond; - doch het Hooger Onderwijs werd minder welwillend behandeld: de Akademiën van Harderwijk, Franeker, en Utrecht afgeschaft, en de inkomsten der overige, zoowel als die der Latijnsche Scholen, verminderd of met vermindering bedreigd.
Ineensmelting onzer Nacionaliteit met die der Franschen, was het doel van Napoleon; doch dit doel - dat misschien eerst door opvolging van nieuwe menschengeslachten onder hetzelfde Bestuur had kunnen verwezentlijkt worden - bereikte hij niet. Hoe meer pogingen er werden aangewend, om hier de Fransche zeden, gewoonten, meeningen en gevoelens te doen aannemen, hoe meer men daarvan afkeerig werd; hoe meer men de Nacionaliteit wilde uitroeien, hoe dieper wortelen zij schoot. Was de volksnaam verloren, het volkskarakter verhief zich. Vroegere verdeeldheden en partijschappen werden vergeten bij den algemeenen weêrzin tegen het uitheemsch geweld, bij de algemeene zucht om wat behouden kon worden krachtdadig te handhaven, bij den algemeenen wensch naar herstel der verloren onafhankelijkheid. Men droeg het juk, men onderwierp zich, maar met waardigheid; zonder ijdelen tegenstand, maar ook zonder slaafsche gedweeheid. De Letterkunde zelve scheen tot een nieuw leven te ontwaken, als wilde zij krachtdadig verzet aanteekenen tegen elken aanval, op taal en volkskarakter gedaan. Zoo had Helmers, in zijn ‘Hollandsche Natie’, midden onder de verdrukking, den roem der voorvaderen bezongen; zoo had Loots, als hij, zijn vaderlandsch hart en zijn afkeer aller tyrannie in gloeyende zangen uitgestort; zoo dorst, later, Wiselius, in het treurspel Polydorus, op de dwingelandij van den overheerscher zinspelen; zoo Bilderdijk, de herstelling van Nederlands onafhankelijkheid in heerlijke verzen voorspellen. De aftrek, dien de gedichten van Kinker, Staring, Van Walré, Tollens, Spandaw, Klijn, en zooveel andere grooter of kleiner vernuften bleven vinden, leverde een waarborg op, dat noch de taal der Vaderen noch het gevoel voor Nederlandsche poëzy zoo licht zouden verloren gaan. Ook het proza verhief zich tot een sedert lang ongekende | |
| |
hoogte. Van der Palm leverde het voorbeeld van een stijl, altijd vrij van ongedwongenheid of overspanning, en zich kenmerkende door eenheid, zuiverheid, en keur van uitdrukkingen. Nevens hem had men verschillende kanselredenaars, wier leerredenen en geschriften met even warme belangstelling aangehoord als gelezen werden. Aan goede schrijvers ook in andere vakken ontbrak het niet; en kenmerkte zich al wat er uitkwam niet door voortreffelijkheid of verheffing, de gezwollenheid en valsche gevoeligheid, die de meeste voortbrengselen van 't laatst der vorige eeuw ontsierden, hadden voor meerdere zaakrijkheid, voor een meer kernachtigen toon plaats gemaakt.
Dan, mocht men ook met roemwaardige volharding de Taal der Vaderen, het eenige pand, dat van hen was overgehouden, blijven aankweeken, of zich met de herinneringen van vroegere grootheid troosten, hij zou voor waanzinnig gehouden geweest zijn, die anders dan in dichterlijke verrukking een verlossing van het dwangjuk, een herstel der onafhankelijkheid, als nabij, als mogelijk, had beschouwd. En inderdaad, Napoleon had thans een hoogte bereikt, waarop hij door geen aardsche macht meer bereikbaar scheen: in uitgebreidheid van heerschappij, in gezag over millioenen, in invloed op zijn naburen stond hij als met Karel den Groote gelijk, en overtrof hij - in Europa althans - Karel V; - wat meer zeî, hij had - zoo meende hij althans - een nieuwe Dynastie gevestigd. Zijn trouwe en hem, veel meer dan hij 't van haar verdiende, teder verknochte echtgenoote, Jozefine, had hem geen kinderen geschonken; en, ofschoon zij in vroeger tijden, toen zij hem, den krijgsman, zonder vermogen of uitzichten, huwde, de voornaamste aanleiding gegeven had tot de rol, die hij later speelde, liefde en dankbaarheid zwegen beiden in zijn ziel voor heerschzucht, voor staatsbelang, en voor wat hij, zijn zelfzucht bemantelend, zijn plicht jegens Frankrijk noemde: - hij had zich van haar doen scheiden, en eene Aartsher togin van Oostenrijk tot vrouw gevraagd: hij, een gelukkig dienend krijgsman, de dochter van zooveel Keizers; hij, de overweldiger, de telg van den man, wiens Staten hij geroofd had; - en, wat niet minder vreemd was, het scheen, dat Frans II een echt gelijk deze als een voorrecht en een eer beschouwde, en gewillig zijn dochter Maria Louize (2 April) aan zijn voormaligen vijand tot echtgenoot gegeven had. - Ongekende vreugde had Frankrijk vervuld bij dit huwelijk, dat een waarborg scheen voor den vrede op het Vasteland, en tevens een bewijs, dat Napoleon, eindelijk warsch van krijgvoeren, voortaan alleen zou arbeiden aan het bevestigen der heerschappij, die hij zich verworven had. Dan, hoe groot de blijdschap ware, nog haalde zij niet bij de vervoering, die een jaar daarna (1811) de Franschen vervulde, toen aan Maria Louize een zoon geboren werd (20 Maart), die, bij den naam zijns vaders, den titel van ‘Koning van Rome’ reeds bij zijn geboorte bekwam.
Napoleon had nu het toppunt zijner grootheid bereikt; maar juist | |
| |
daarmeê begon het bezwaarlijkste zijner taak, zich namelijk daarop te handhaven, en te zorgen, dat hij niet daalde. Engeland was hem steeds een doorn in 't oog: Engeland bleef hem trotseeren, en was tevens voor zijn macht onbereikbaar; en, wat hem niet minder griefde, ondanks de ontzachlijke versterking zijner krijgsmacht, en de gewichtige voordeelen door hem behaald, kon hij het Spaansche Schiereiland niet tot onderwerping brengen, en wist Wellington niet slechts in Portugal stand te houden, maar weldra van daar in 't hart van Spanje te dringen. Ook de Paus, Pius VII, had niet verkozen, een blind werktuig in zijne hand te zijn, en wegens gewelddadigheden, hem en der Roomsche Kerk aangedaan, niet geschroomd, den banbliksem tegen Napoleon te zwaayen. De machtige Alleenheerscher had daarmede schijnbaar den spot mogen drijven; toch wist hij te goed, hoeveel harten die ban van hem afkeerig maakte; en hij had behoefte aan dezulken, die hem met dweepzuchtige gehechtheid aanhingen, en bereid waren, alles voor hem ten offer te brengen. Daarbij, hij wist, hoe weinig hij vertrouwen kon stellen in de dankbaarheid van overwonnen of omgekochte Vorsten: hij wist, hoe hij het voorwerp was van den haat der door hem onderdrukte volkeren; hoe in Duitschland zich geheime Genootschappen tegen hem, den geweldenaar, vormden; hij ontveinsde zich niet, hoe, in Frankrijk zelf, zoo wel de oude Republikeinen als de aanhangers van het Huis van Bourbon nog onverzoend bleven; ja, hoe velen, die zijn aankomst tot den troon hadden toegejuicht, zich thans beklaagden, dat hij aan eigen grootheid het welzijn zijner onderdanen opofferde, en aan Frankrijk alleen roem, geen vrijheid schonk. Dat alles wist en besefte hij; en daarom tevens, dat hij buiten Frankrijk oorlog noodig had, om de hem vijandige volkeren machteloos te maken, en zijn onderdanen met den glans van nieuwen krijgsroem te verblinden; en dat hij, binnen zijn Rijk, al wie hem tegenstond door krachtige maatregelen tot zwijgen moest brengen. Van daar een decreet, waarbij hij bevoegd verklaard werd, verdachte personen, zonder vorm van rechtsgeding, voortdurend te doen opsluiten: van daar, een Wetboek van Strafrecht, waarvan bijna de helft betrekking had tot misdrijven, tegen den Staat en het openbaar gezag gepleegd.
Terwijl die gestrenge maatregelen ook op ons, en wel met dubbel geweld drukten, werden de laatste bronnen van welvaart en bestaan voor ons gesloten, met het verlies der ons nog overgebleven Coloniën. Amboina viel het eerst (17 Febr.) den Engelschen in handen; - toen wendde hun macht zich tegen Java. Hier was, gelijk in het vorige hoofdstuk verhaald is, Daendels als Goeverneur-generaal gezonden; en hij had er door zijn voorbeeld getoond, hoe de luidste vrijheidskraayer, als zijn aanleg dat meebrengt, in den willekeurigsten gezagvoerder veranderen kan. Gedurende zijn beheer had hij zich een volstrekten alleenheerscher, een Napoleon op kleiner schaal betoond: recht noch menschlijkheid ontzien; ook de Javanen en | |
| |
Maleyers aan de door hem ingevoerde vormen van bestuur onderworpen; alle bijzondere voorrechten met eene pennestreek vernietigd; alle personen en hulpmiddelen dienstbaar gemaakt aan zijnen wil; wegen van honderden uren, havens in de ongezondste streken, forten midden in de zee aangelegd, en de ongelukkige inboorlingen bij duizend- en tienduizendtallen aan zijn ontwerpen opgeofferd. Met de inlandsche Vorsten, vroeger steeds als Leenmannen, doch met ontzag en beleefdheid, behandeld, had hij volstrekt willekeurig omgesprongen; Bantam was gewelddadig door hem overrompeld, en de Sultan in ballingschap weggezonden; de Sultan van Djokjokarta, onder gezochte voorwendsels, uitgeplunderd en afgezet. - Doodvonnissen werden door hem, zonder rechterlijk onderzoek, geveld; uitspraken van het Hof van Indië vernietigd, en de leden van dat Hof, toen zij zich daartegen verzetten, afgezet en door anderen vervangen. Alles, zelfs het politiewezen was in zijn persoon saamgevat geworden, goede trouw kleingeestigheid, overeenkomsten niet meer verbindend geacht, en, achter een ophef van groote woorden, ellende, verkwisting, en schrikbewind ten top gevoerd. De handelsgeest was vervangen door een geest van geweld en roof, de inschikkelijkheid der Oost-Indische Compagnie door een trotsche en oorlogzuchtige staatkunde, en de eerbied en liefde voor Holland door vrees, haat, en afschuw. In 1810 door Napoleon teruggeroepen, was hij door Janssens, den moedigen verdediger van de Kaap, vervangen; doch te kort bleef deze nieuwe Goeverneur in 't bestuur, om te herstellen wat zijn voorganger verdorven had. Lord Minto, Goeverneur-generaal van Engelsch Indië, vernomen hebbende, dat de Franschen eenige schepen hadden uitgezonden, om Java in bezit te nemen, besloot hen te voorkomen, en weldra vertoonde zijn zeemacht zich voor Batavia. Ten Westen der stad aan wal gekomen (4 Aug.), sloegen de Engelschen (25 Aug.) er het beleg voor, verdreven de Nederlanders uit de verschansingen van Weltevreden, en namen stormenderhand de post van Meester Cornelis in, in weêrwil dat Daendels haar met groote kosten versterkt had. Janssens, naar het oostelijke gedeelte van 't eiland terug getrokken, onderging bij Samarang een nederlaag, ten gevolge waarvan hij (15 Sept.) over een verdrag begon te onderhandelen, te noodzakelijker, omdat de inlandsche Vorsten, te recht nog over de handelwijze van Daendels vergramd, gemeene zaak met de Engelschen maakten. Dat verdrag werd gesloten (18 Sept.), en Janssens daarbij met al zijn troepen en het geheele eiland aan de Britten overgegeven. Deze, niet tevreden van zich de bezittingen van den Staat toe te eigenen, verklaarden ook de Coloniale voortbrengselen verbeurd, in de magazijnen aanwezig, en in der tijd door Daendels aan onderscheidene ingezetenen verpand voor de door hem gedane geldheffingen en verkochte domeinen: een daad, die velen toen schatten kostte, en later zwaar op den Staat drukte.
Keeren wij naar Europa terug. Gelijk gezegd, Napoleon wist, | |
| |
hoe weinig hij kon rekenen op de voortdurende verknochtheid der Vorsten van Europa, en weldra zou de uitkomst die overtuiging bij hem versterken. Reeds sedert een jaar was Keizer Alexander van Rusland teruggekomen van de bewondering, die bij hem toedroeg, en van het Continentale Stelsel afgeweken. Een andere reden van misnoegen was daarbij gekomen. Napoleon had Oldenburg aan zijn Rijk gehecht, en de Groothertogin van Oldenburg was de zuster van Alexander. Dit had verkoeling te weeg gebracht, en weldra besloot nu Napoleon - die, zoo lang de Mogendheden niet met hem medewerkten, om het Vastelands-stelsel te handhaven, geen middel zag om Engeland te fnuiken - den Russischen autokraat te tuchtigen voor hetgeen hij zijn ontrouw noemde. Ja, de oorlog zelf tegen dezen gevoerd, zou, naar hij zich voorstelde, alleen moeten strekken, om nog grootscher ontwerpen te verwezentlijken. Na de Russen verwonnen, en hen naar Azië teruggedrongen te hebben, zou hem de weg naar Turkije en Egypte open staan, en van daar zouden zijn legers tot de bezittingen van Engeland in de O. Indiën doordringen, en den onverzoenbaren vijand, dien hij ter zee niet overmocht, in zijn Coloniën den doodslag toebrengen. Zoodanig was zijn uitzicht, grootscher nog en uitgestrekter dan dat, waarmede in vroeger tijden zich Pyrrhus streelde, toen hij tegen Rome optrok - maar dat, evenmin als dat van Pyrrhus, verwezentlijkt zou worden.
Ontzettend waren de toebereidselen, tot het voeren van dezen nieuwen oorlog gemaakt, en evenredig aan het reusachtige der onderneming. Niet alleen zij, die volgens hun ouderdom dit jaar in de Conscriptie vielen, maar ook de lotelingen der twee volgende jaren werden opgeroepen, om het leger voltallig te maken. Men kan beseffen, welken neêrslachtigheid deze driedubbele lichting hier te lande te weeg bracht, en hoe men op den Geweldenaar vloekte, die, ter voldoening zijner heerschzucht, zooveel gezinnen in den rouw dompelde, als hij jongelingen ten strijde riep. Intusschen was hij zelf met de Keizerin in Holland geweest, en had (9 Oct.) zijn plechtige intrede gedaan binnen Amsterdam, nu door hem tot de derde hoofdstad van 't Rijk verheven (Rome was de tweede); - en schoon hij beweerde, zich beminnelijk te willen voordoen, de klauw van den verscheurenden adelaar was te dikwerf van onder het fluweelen omkleedsel te voorschijn gekomen. Hij zelf vond zich hier te lande ook maar half op zijn gemak; want ofschoon de dagbladen, die allen onder redactie of leiding van policiebeambten stonden, hoog opgaven van de ‘geestdrift’, waarmede hij hier ontvangen was, op die geestdrift viel niet al te zeer te roemen, en de maatregelen van voorzorg, te Amsterdam en elders door de policie genomen, gaven wel te kennen, hoezeer zij voor de mogelijkheid van een oproer of oploop vreesde.
(1812). Het Groote Leger, gelijk het naar zijn getalsterkte door Napoleon genoemd werd, was nu marschvaardig. Het voerde meer | |
| |
dan een half millioen strijders en bijna 150,000 paarden, en schier alle volkeren van Europa hadden er de bestanddeelen toe geleverd. Ongeveer 15,000 Nederlanders namen deel aan den tocht: twee regimenten daarvan behoorden tot de zoogenaamde Oude Garde van den Keizer; een keurbende, uit de meest geoefende krijgslieden samengesteld, en die slechts in beslissende oogenblikken gebruikt werd; van de overige Hollandsche troepen had de helft haar eigen officiers behouden, terwijl de wederhelft bij Fransche regimenten was ingedeeld. Ook twee Hollandsche hoofdofficieren bevonden zich bij het leger. De een Daendels, als divizie-Generaal, onder den Maarschalk Victor: de ander Matuschewitz, als Generaal der artillerie, onder den Maarschalk Ney.
Een zoodanige macht, aangevoerd door legerhoofden, het zegevieren gewoon, en aan wier spits zich Napoleon zelf bevond, moest wel onweêrstaanbaar schijnen; maar toch, welke kansen Napoleon voorzien had eer hij ten strijde trok, één vijand was er, dien hij niet, of niet genoeg geteld had, en deze was het klimaat. Toen hij den veldtocht opende (24 Juny), door de Niemen over te trekken, waren het hevige plasregens, die zijn troepen hadden door te staan; toen hij, zonder bijna weêrstand te ontmoeten, verder trok, moest de tocht worden voortgezet onder buitengewoon heet en droog weêr, door landstreken, waar bijna geen water was; en, eer drie maanden om waren, had het leger bijna twee derden zijner strijders verloren, en was zwakker geworden dan de macht, door Alexander te velde gebracht. Wat dezen betreft, hij had in den aanvang gedacht, zijn vijand reeds aan de Duna tegen te trekken, en hem slag te leveren; doch wijselijk zag hij van dit voornemen af, liet overal zijn legers terugtrekken, en ontnam daardoor aan Napoleon de gelegenheid, om het pleit door een hoofdtreffen te beslechten. Nog een ander voordeel had dit terugwijken. De Franschen vonden, waar zij kwamen, allen voorraad uitgeput, en, terwijl hun leger, ten gevolge van gebrek, versmolt, groeide dat der Russen dagelijks aan. Eindelijk, toen Napoleon tot bij Borodino aan de Moskowa was doorgetrokken, werd een der bloedigste slagen geleverd, waarvan de jaarboeken der krijgskunst gewagen. Wel zegevierde (7 Sept.) ook hier wederom Napoleon; maar, alweêr met Pyrrhus, had hij kunnen zeggen, dat hij verloren was, indien hij nogmaals zulk een slag moest winnen. - Ook de Nederlanders hadden roemrijk op dien dag gestreden, en van het regiment Hollandsche huzaren, dat toen tegen de batterijen der Russische achterhoede moest inrijden, bleven slechts 46 man over.
De slag van Borodino had aan Napoleon den weg naar Ruslands oude hoofdstad gebaand, en hij waande nu te Moskou zijn vermoeide troepen rust te doen vinden; - ijdele hoop! nauwlijks bevond hij zich daar, of de prachtige stad werd door de Russen aan de vlammen overgeleverd (19 Nov.), en de veroveraar zag zich genoodzaakt, uit de puinhoopen, door hem veroverd, te vluch- | |
| |
ten, en den terugtocht aan te nemen. Honderdvijftig mijlen scheidden hem nog van de grenzen af, en deze moest hij afleggen door streken, in woestenijen hervormd, nagezet door de Russen, telkens bestookt door tallooze zwermen vijandelijke ruiters, kampende met gebrek en honger, maar vooral met de winterkoude en voortdurende sneeuwbuyen, die geheele legerbenden onder haar vlokken bedolven.
Menigmalen reeds is die treurige terugtocht beschreven geworden, en ik wil er mij hier dan ook toe bepalen, de verrichtingen en het lot te vermelden der Nederlanders, die den Keizerlijken adelaar waren gevolgd.
Toen Napoleon met zijn garde (1 Nov.) van Smolensko op Krasnoi terugtrok, zag hij, ofschoon door den Opperbevelhebber Kutusow met de geheele hoofdmacht der Russen in de flank bedreigd, zich in de noodzakelijkheid, eene door hem genomen stelling te behouden, daar hij de komst van drie legercorpsen verbeiden wilde, die achter gebleven waren, en gevaar liepen van door den vijand te worden afgesneden. Aan eene dier afdeelingen gelukte het, zich al vechtende een weg tot hem te banen; doch de tweede, die door Davoust werd aangevoerd, zag zich (16 Nov.) door den vijand zoodanig in de engte gedrongen, dat Napoleon aan den Maarschalk Lefebre, die het bevel voerde over de Oude Garde, last gaf (17 Nov.), een der regimenten grenadiers af te zenden, om de gemeenschap met gezegd corps mogelijk te maken. Lefebre koos hiertoe het Hollandsche regiment, dat reeds tot op 500 man versmolten was. Aangevoerd door den Overste George, trok het op den vijand, die reeds door een hollen weg kwam opdagen, onverschrokken aan, en hield hem zoo lang bezig, tot de troepen van Davoust genaderd waren. Toen ontving George bevel terug te trekken; - hij deed het, maar met 40 man. Al de overige waren gesneuveld, en de naam van dat regiment, eens door Napoleon ‘Hollands roem’ geheeten, kon voortaan, even als na den slag bij Borodino die van het regiment Hollandsche huzaren, op de rol des Grooten Legers worden doorgeschrapt.
Hetzelfde had weinig oogenblikken later plaats met het 33ste regiment lichte infanterie, vroeger het derde regiment Hollandsche jagers. Herhaalde malen vervolgd, had het telkens, door zich in vierhoek te vormen, den aanval der vijandelijke ruiterscharen afgewend; doch ten laatste, door voetvolk en geschut aangetast, werd het vernietigd: niet meer dan 78 man, waarvan maar 25 ongekwetst waren, bleven over, doch om als krijgsgevangenen te worden weggevoerd. - Van de vier Hollandsche corpsen, bij het hoofdleger ingedeeld, overleefde slechts één, en dan nog maar in naam, den veldtocht. Het was het regiment der garde te paard van Koning Lodewijk, thans in een regiment lanciers van de garde herschapen, en versterkt door 200 geoefende krijgers, die als huzaren zich in Spanje zoo roemvol hadden gekweten. Van dag tot dag versmolt | |
| |
die schoone afdeeling, en toen het verstrooide leger te Wilna verzameld werd, kon zij maar een enkel peloton, onder bevel eens Luitenants, leveren.
Wat de overige Hollandsche regimenten, de pontonniers en kurassiers, betrof, zij hadden zich bij verscheiden gelegenheden moedig gekweten; doch van het voetvolk waren de meeste officieren en manschappen reeds gevallen, vóór men Moskou bereikte, en van de overgeblevenen zagen slechts zeer enkelen hun Vaderland terug. Meer omstandig moet ik gewagen van de pontonniers; omdat, zoo er nog van het Groote leger iets gered is geworden, dat grootendeels aan hen te danken is, en wel voornamelijk aan een hunner aanvoerders, Kapitein George Diederik Benthien.
Reeds te Moskou was deze wakkere officier, ter belooning van het door hem verrichte (25 Sept.) in het bevorderen van den tocht, door Napoleon met het Legioen van Eer beschonken. Toen op den terugtocht (19 Oct.) het legercorps van Oudinot, in de straten van Polotzk, zich tegen de Russische krijgsmacht onder Wittgenstein verdedigde, voerde Benthien het bevel aan de brug, die, over de Duna geslagen, den aftocht der Franschen verzekeren moest. Doch het was niet genoeg, de Russen zoolang tegen te houden, dat de Fransche achterhoede de brug was overgetrokken; men moest tevens den vijand den weg tot vervolging beletten, en de brug afbreken eer hij zich vertoonde. Dit nu scheen onmogelijk, daar het laatste regiment, dat zich aan de brug vertoonde, en uit Zwitsers bestond, de Russische voorhoede onmiddellijk op de hielen had. Maar Benthien had de voorzorg genomen, al de deelen der brug zoodanig te doen losmaken, dat er alleen genoeg verband overbleef, om het daarover trekkende voetvolk te dragen; en nauwlijks waren de Zwitsers de nu sterk golvende en slingerende brug overgesneld, of Benthien liet haar uit een rukken; de snelvlietende stroom voerde ribben en planken met zich voort, en het legercorps stond veilig aan den linkeroever der Duna.
Maar nog grooter lof zou Benthien zich verwerven, ter gelegenheid van den zoo beroemd geworden overtocht der Beresina. Die rivier, wier oevers zeer moerassig zijn, biedt slechts weinig punten aan, waar men haar overtrekken, en na den overtocht zijn weg vervolgen kan. Het was een dier punten, en wel bij het dorp Studianka, dat door de Fransche hoofdbevelhebbers daartoe was uitgekozen. Hier stond nu Napoleon (26 Nov.) met het overschot van het Groote Leger, ten bedrage van ongeveer 30,000 strijdbare mannen, maar met een tweemaal zoo grooten hoop ongewapenden, en een ontelbare menigte voertuigen, tegen den moerassigen oever gedrongen. Er was geen middel tot behoud, dan in de bruggen; en ondanks de waarschuwing van Benthien, waren de laatste pontons verbrand geworden, om dat men de daarvoor gespannen paarden had willen gebruiken, om het geschut te trekken. Er moest dus een geheele dag besteed worden, om de houten huizen van Stu- | |
| |
dianka te sloopen, en er schragen van te maken, waarvan twee bruggen geslagen werden; een werk, dat een ongelooflijke inspanning en volharding vereischte; want er was geen enkel vaartuig voorhanden, en de pontonniers moesten zelf te water gaan, om de schragen te bevestigen in de modderige rivierbedding, waar zij dikwijls tot den hals toe inzakten, en tevens belemmerd werden door de snijdende ijsschollen, die de rivier afdreven. En toch - in weêrwil dat de balken en planken, die over de schragen gelegd werden, de gevorderde maat niet hadden, en met boomschors, hennep, en hooi belegd en bevestigd moesten worden, in twaalf uur tijds waren de beide bruggen voltooid, Reeds zoodra de eerste gereed was, zond Napoleon 7000 man daarover, om de Russen onder Tschitschakou, die hem den verderen aftocht beletten moesten, terug te drijven. Zij deden het; en het gelukken van dat wapenfeit was grootendeels verschuldigd aan een hevigen aanval, door de Hollandsche kurassiers, onder den Colonel Trip gedaan. De weg was hierdoor open, en Napoleon zette den volgenden dag (27 Nov.) over de brug zijn aftocht voort. Den dag daarna (28 Nov.) bleef nog alleen de maarschalk Victor met 4300 weerbare mannen aan den linkeroever; maar benevens hen bevond zich een tallooze menigte van ongewapenden, zieken, gewonden, paarden, kanonnen, en voertuigen; terwijl Wittgenstein met een driedubbele macht achter hen aankwam. Daendels, door den Keizer afgezonden, was met zijn divizie naar den linkeroever teruggekeerd, om den overtocht te helpen dekken: en, door deze troepen versterkt, wist nu Victor gedurende een geheelen dag zijn overmachtigen vijand het hoofd te bieden, terwijl intusschen de weerlooze hoop den overtocht volbracht. Schrikkelijker schouwspel is wellicht nooit gezien, dan die ordelooze en onafzienbare hoop ongewapenden, zieken, gewonden, vrouwen, kinderen, tusschen paarden, geschut, en voertuigen ingeklemd, elkander terugstootende, vertrappende, van de brug dringende, om de voorste te zijn; terwijl 's vijands kogels en granaten in die samengepakte massa woedden. Eerst tegen den avond hield het vuur aan beide zijden op; en om aan Victor en zijn medestrijders een weg tot aan de brug te banen, werd hun, door 160 pontonniers en sapeurs, een loopgraaf gevormd van opeengestapelde lijken. Tusschen deze trokken de laatste troepen naar den overkant, en den volgenden morgen werden de bruggen afgebrand. Maar nog bleven meer dan 5000 levenden aan den linkeroever, deels onmachtig om voort te komen, deels de wagens niet willende verlaten, die nog levensmiddelen of buitgemaakte voorwerpen bevatten. De dood door de speren der aangesnelde Kozakken-horden of een jammerlijke krijgsgevangenschap was hun lot.
Van de wakkere pontonniers, die Benthien hadden ondersteund, en wier diensten tot het laatst benoodigd waren, bleven geen veertig in het leven, en niet meer dan zeven zagen, met hem, het Vaderland terug.
| |
| |
Wat het verdere wedervaren van 't Fransche leger betrof, dit behoort niet tot deze geschiedenis. Vóór het einde van 1812 was de Russische bodem van vijanden bevrijd, en Napoleon, als een vluchteling naar Parijs teruggekeerd. De volkeren van Europa hadden voor 't eerst ontdekt, dat hij, die steeds verwonnen had, niet altijd onverwinlijk was.
Ook hier te lande mocht menig hart bloeden bij de gedachte aan zooveel Nederlanders, die hun graf in de sneeuwvelden van Rusland hadden gevonden, en aan de nieuwe offers, die wellicht gevergd zouden worden; toch was menige blik helderder en herleefde de hoop in menig borst, bij 't vernemen der nederlagen, door den overweldiger geleden; en het waren niet alleen berichten, uit het Oosten gekomen, die de overtuiging medebrachten, hoe de wapenen van den overweldiger niet altijd voorspoedig waren; ook uit het Zuiden was de maar gekomen van nederlaag op nederlaag, door de Franschen ondergaan. Reeds in den aanvang van het jaar was, in Spanje, Ciudad-Rodrigo door de Engelschen vermeesterd, en later, ten gevolge van den door hen bij Salamanca bevochten zege, geheel Zuidelijk Spanje bevrijd geworden, en Koning Jozef uit Madrid gevlucht. Moedig hadden, ook nu weder, de Hollanders aldaar zich gekweten in een oorlog, waar de vijand overal was, en waar, in de middeleeuwen, persoonlijke dapperheid dikwijls meer gold, dan krijgskunst of beleid. Zoo had, om maar een paar voorbeelden te noemen, Kapitein Everts, met 100 man voltigeurs uitgezonden, om op de grenzen van Portugal levensmiddelen en gijzelaars af te halen, een ganschen dag door, op het kerkhof van het dorp Maganez, den aanval wederstaan van 1000 Spanjaards, waaronder 200 ruiters, en was toch, na hen een 300 tal manschappen te hebben doen verliezen, met twee derden der zijnen behouden afgetrokken. Zoo had Kapitein Schindler, bij Celada del Cameno, met 120 man voetvolk een zeven maal zoo sterke ruiterbende tot zeven malen afgeslagen, en zijn dapperen, na drie uren strijdens, behouden binnen Celada gebracht; zoo had Chassé, waar hij zich ook bevond, zich steeds nieuwen lof verworven, en zich den eervollen bijnaam waardig gemaakt van Generaal Bajonnet, naar het wapentuig, waarmede zijn volgers zich bij den vijand zoo geducht maakten.
Doch men sprak hier te lande met minder welgevallen over krijgsbedrijven, die, hoe roemwaardig ook, in dienst van den gehaten dwingeland werden verricht, dan over die van een anderen Hollander, die in de gelederen der tegenpartij stond; en, al was het dan fluisterend, telkens noemde men den naam van Prins Willem van Oranje. De oudste kleinzoon van Willem V, hij, die als tweejarig kind het vaderland had moeten verlaten, en in Engeland zijn opvoeding voltooid had, was thans, als negentienjarig jongeling, van Wellington de krijgskunst komen leeren. Hij had al dadelijk getoond, dat hij niet verbasterd was van het bloed der Voorvaderen, maar aan den blik van Maurits de ontstuimige dapperheid van Willem II, aan den op- | |
| |
bruisenden moed eens jongelings het kalm beleid eens ervaren veldheers paarde. Van dien moed had hij bewijzen gegeven, toen hij, bij 't innemen van Ciudad Rodrigo, aan het hoofd der bestormers de vesting introk; van zijn beleid getuigden de diensten, door hem gedurende den geheelen veldtocht bewezen, op welken ik later zal terugkomen.
(1813). Geheel Europa had getrild - al was 't ook met verschillende aandoeningen - bij de ontzettende neêrlaag, door Napoleon in Rusland ondergaan. Hij zelf echter, door dien tegenspoed niet ontmoedigd, was onverzettelijk gebleven, ook zelfs toen Pruisen, op eenmaal van staatkunde veranderend, van Napoleons eersten bondgenoot tegen Rusland, Ruslands eerste bondgenoot tegen Napoleon geworden was. Alexander namelijk had, toen zijn troepen Duitschland binnen trokken, verklaard, dat nu eerst de oorlog begonnen was. Plotseling en verbazend was toen de geestdrift der bevolking in Pruisen geweest, die als één man opstond, om zich over de langdurige tergingen te wreken, van den geweldenaar ondervonden. Het tractaat van Kalisch tusschen Pruisen en Rusland (28 Febr.) was er het gevolg van geweest; en alom waren alle weerbare manschappen opgeroepen, om den strijd der onafhankelijkheid te strijden. Een nieuwe Bondgenoot voegde zich eerlang bij hen.
Napoleons voormalige krijgsmakker Bernadotte, thans, onder den naam van Karel Jan, Kroonprins van Zweden, had zijn oude betrekking met den Keizer verbroken; en Zweden sloot eerst met Rusland, vervolgens met Engeland, een verbond, waardoor de Russische krijgsmacht met 30,000 man zou versterkt worden. Doch wat had intusschen Napoleon gedaan? Even als de Anteüs der fabel, die nimmer nedergeworpen werd, zonder nieuwe krachten te verzamelen, stond hij - die, toen hij zijn leger ontvlood, niets achterliet, dan een rampzalig overschot uitgeputte, ongewapende troepen, zonder ruiterij of geschut, ingesloten tusschen twijfelachtige vrienden en een drie maal sterkeren vijand; - hij stond vijf maanden later weder met 166,000 strijders en 350 kanonnen aan de oevers der Elbe, niet ter verdediging, maar ten aanval gereed. En drie maan den daarna, telde hij 311,000 gewapenden onder zijn bevelen, waaronder 45,000 ruiters, en meer dan 1000 stukken geschut - een macht, welke die zijner vijanden overtrof.
Doch dit nieuwe leger was niet verkregen zonder nieuwe lichtingen; en ook ons vaderland had wederom een aanzienlijk getal strijders moeten leveren. Zelfs een deel der Nacionale Garde - gelijk men, op zijn Fransch, thans de Schutterijen noemde - was opgeroepen geworden, om het leger te versterken. Het lang gesmoorde misnoegen was door dezen maatregel, op sommige plaatsen, tot wederstreving overgeslagen. Te Amsterdam was reeds in 't begin van 't jaar (Febr.) een soort van samenzwering ontdekt, die het leven aan twee der aangeklaagden gekost had, en gevangenis of geldboete aan andere. Later waren zelfs, te Oud-Beyerland, | |
| |
Zaardam, Alfen, Leiden, en in Den Haag onlusten onstaan, ernstig genoeg, om er krachtige beteugeling en gestrenge straffen noodig te maken; doch tevens, om tot bewijs te strekken, wat de dwingelandij te wachten had, indien meervermogenden hun goud en invloed leverden, om deze krachten in beweging te brengen, te vereenigen, en te besturen. Napoleon had dit gevoeld; en nu verscheen er (5 April) een decreet ter vorming eener Eerewacht (Garde d'honneur) van 10,000 man, uit jongelingen van aanzienlijken huize; - voornamelijk met de bedoeling, dat zij tot gijzelaars zouden strekken voor de trouw hunner ouders en bloedverwanten. Doch dit oogmerk zou bij de uitkomst niet bereikt worden, en deze nieuwe maatregel van geweld diende alleen, om hem nog onverzoenlijker vijanden te maken van allen, die hun geliefden zich aldus op gewelddadige wijze zagen ontscheuren. Te schreeuwender was de maatregel, omdat de meeste dier jongelieden in de loting gevallen waren, en dus reeds geacht konden worden, werkelijk in dienst te zijn in de persoon hunner duur betaalde plaatsvervangers; en te hatelijker, wegens de wijze, waarop hij werd uitgevoerd, vooral te Amsterdam, waar De Celles er een wellust in scheen te vinden, de willekeur van den dwingeland met spot en smaad verzeld te doen gaan. Er waren echter, onder de aangewezenen tot de eerewacht, die volstandig weigerden aan de oproeping gehoor te geven, en die met geweld werden opgeëischt en weggevoerd; ja, sommigen, die, gedurende den geheelen tijd hunner vreemdelingschap, door overreding noch dwang zich lieten bewegen, een enkele dienstverrichting te doen.
Inmiddels was de veldtocht heropend; het nieuwe leger van Napoleon had zijn verwachting niet beschaamd, en zich de oude krijgsscharen, die bij Marengo, bij Austerlitz, bij Wagram gezegevierd hadden, niet onwaardig getoond. Bij Lutzen viel (2 Mei) de eerste veldslag voor, en verklaarde zich de overwinning op nieuw voor Napoleon. Het verdient opmerking, dat wederom een Hollander veel bijbracht tot den uitslag van het gevecht. De Colonel Trip, die in Spanje zich een naam gemaakt had, door de wijze, waarop hij er de artillerie had bestuurd, voerde bij Lutzen het bevel over twee batterijen, en had ten Westen van het dorp Kaja een gelukkige stelling gekozen, toen een staf-officier op hem kwam aanrijden, en hem het bevel bracht, om een andere stelling te nemen. ‘Goed!’ antwoordde Trip, ‘maar ga eerst zeggen, dat het mijn geschut is, dat de ruiterij van den vijand het oprukken belet’. En, verre dat deze ongehoorzaamheid misprezen of gestraft werd, kwam spoedig de artillerie van de garde zich aansluiten bij die van Trip; het aldus gestelde geschut vernielde de vijandelijke gelederen; de Jonge garde - Napoleons nieuwe keurbende - rukte voort, en het pad ter overwinning was gebaand door de ontzachlijke vuurlijn, waaraan de batterijen van Trip tot grondslag hadden gestrekt.
| |
| |
Opmerking verdient het, dat ook hier, in het leger, tegen 't welk dat vuur gericht was, aan de zijde van den Pruisischen Veldmaarschalk Blucher, zich een Prins bevond uit het Huis van Oranje: de nu zestienjarige Willem Frederik Karel, de in ballingschap geboren kleinzoon van Willem V, die hier voor 't eerst de wapenen voerde, en - vreemde loop der wereldsche zaken - bestemd was, om eenmaal, als Hoofd der Nederlandsche Artillerie, denzelfden wakkeren Overste, wiens geschut hem thans in de ooren bulderde, en veel van zijn krijgsmakkers, onder zijn bevelen te zien.
Na dat Napoleon (21 Mei) ook bij Bautzen de overhand behouden had, zou een wapenstilstand van twee maanden, door tusschenkomst van Oostenrijk (1 Juny) gesloten, aan de partijen gelegenheid geven, of om zich te verzoenen, of om den krijg te feller te hervatten. Doch die twee maanden waren voor Napoleon noodlottig. In Spanje werd het Fransche leger bij Victoria (21 Juny) vernietigd door Wellington, aan wiens zijde de Erfprins van Oranje, naar de getuigenis van den Veldmaarschalk zelf, zich met zijn gewonen moed en doorzicht gekweten had; - en in Duitschland zag Napoleon zich een machtigen bondgenoot in zijn schoonvader ontvallen. Na vruchteloos, op een te Praag gehouden Congres (28 July), zijn gewapende bemiddeling beproefd te hebben, verbond zich Oostenrijk (11 Aug.) met Rusland, Engeland, en Pruisen, en verklaarde den oorlog aan Frankrijk. Nu had de gelukster van Napoleon uitgeschenen; bij Grootbeeren, bij Culm (23 en 30 Aug.), bij Dennewitz (6 Sept.), werden zijn legers geslagen; en bij Leipzig eindelijk (16-19 Oct.), waar hij met 170,000 man tegenover 300,000 stond, werd de beslissende slag gestreden. Het Fransche leger overdekte zich met roem, doch moest het veld voor de overmacht ruimen. Slechts 70,000 Franschen bracht Napoleon over den Rijn terug.
De slag van Leipzig had het sein gegeven aan al de Vorsten, die vroeger de gunst van den overweldiger hadden afgebedeld, om hem, nu hij machteloos scheen, gelijkelijk af te vallen. Beyeren, Wurtemberg, Baden, die vroeger met hem den buit gedeeld hadden, stonden thans gereed, hem te bestrijden, en buit op hem te maken. De Staten, door hem gevormd, als Westfalen en het Rijnverbond, werden vernietigd; de door hem verdreven Dynastiën, als Hanover en Keur-Hessen, hersteld, en het leger, tegen 't welk hij in Rusland was gaan strijden, stond, met geheel Duitschland vereenigd, aan de westelijke grenzen van het Fransche Rijk; terwijl terzelfder tijd Spanje, op Barcelona en een paar forten na, door de Franschen ontruimd, en Wellington met zijn leger de Pyreneën was overgetrokken.
Maar, al was Napoleon, als een gejaagde leeuw, in zijn hol terug gedreven, nog was zijn kracht niet gebroken; nog rustte zijn eene klauw op Zwitserland, de andere op de Nederlanden; en hoe men hier te lande ook over zijn vernedering juichen, en zijn val als zeker beschouwen mocht, niet gering was de bezorgdheid, dat | |
| |
Holland het tooneel zou worden van een bloedigen krijg. Men wist, van welk onberekenbaar gewicht het bezit dezer landen voor de verdediging van Frankrijk wezen moest; nog was de krijgsmacht groot, nog waren de wapenen en voorraad aanzienlijk, waarover Napoleon hier te beschikken had; de gemeenschap met Frankrijk was niet afgebroken; en hijzelf had verklaard aan Schimmelpenninck - die, tot verbazing van velen, het zich in dien tijd had laten welgevallen, zitting te nemen in 's Keizers dienstvaardigen Senaat - dat hij, liever dan Holland af te staan, het aan den Oceaan zou terug geven. Niet gemakkelijk alzoo, begreep men, zouden de Fransche benden een land ontruimen, dat, vooral bij den naderenden winter, door het doorsteken der dijken en het openen der sluizen, zoo uitnemend geschikt was ter verdediging. Holland, ja, zou waarschijnlijk bevrijd worden; maar niet dan uitgeput, geplunderd, vernield, en overstroomd.
En gewis was daar kans op geweest, indien de Hollanders lijdelijk hadden afgewacht, dat de Bondgenooten de Franschen kwamen verdrijven.
|
|