| |
Twaalfde hoofdstuk.
Bonaparte, Eerste Consul. - Krijgsbedrijven der Bataafsche troepen onder Augereau. - Wakkere daad van Bezemer. - Een Engelsch vaartuig door Nooy en Dingemans veroverd. - Dood van Van de Spiegel. - Vrede van Luneville. - Ontevredenheid hier te lande over het Bestuur. - Nieuwe ontwerpen van Staatsregeling. - Drie der Leden van het Uitvoerend Bewind drijven het sluiten der Kamers door. - Nieuwe Staatsregeling. - Geest van toenadering bij verschillende partijen. - Vrede van Amiëns. - Kortstondige herleving der welvaart hier te lande. - Bonaparte tot levenslang Consul benoemd. - Nieuwe oorlog met Engeland. - Oorlogstoebereidselen. - Uitrusting van transportschepen onder Ver-Huell. - Bonaparte wordt Keizer der Franschen onder den naam van Napoleon I. - Heldhaftigheid en dood van Olijve en van Carp. - Nieuwe Staatsregeling. - Schimmelpenninck, Raadpensionaris. - De Bataafsche flotielje door Ver-Huell naar Ambleteuse gebracht. - Derde Coalicie. - Overwinningen, door Napoleon behaald. - Een Commissie, naar Parijs gezonden, verzoekt Lodewijk Napoleon het Koningschap over Holland te aanvaarden. - Schimmelpenninck legt zijne waardigheid neder. - Dood van Willem V.
(1799). Terwijl aldus hier te lande de toeleg der Coalicie mislukt was, hadden zich de Bondgenooten ook elders in hun uitzichten zien te leur stellen, en het zegevierend leger der Russen was te Zurich door den Franschen Generaal Massena gestuit (27 Sept.). Maar gewichtiger in haar gevolgen was de gebeurtenis, die in Frankrijk plaats had. Bonaparte, zijn leger in Egypten onverwachts en in stilte verlaten hebbende, was bijna alleen naar Frank- | |
| |
rijk teruggekeerd (9 Nov.), waar hij, door een krachtigen aanhang gesteund, de Volksvertegenwoordigers met de bajonnet uit de vergaderzaal had doen jagen, en een einde had gemaakt aan het nietig, krachteloos, en veracht bestuur van het Directoire. Met uitbundig gejuich werd deze omkeering begroet door de Fransche nacie, die een perk wilde gesteld zien aan het voortdurend woelen der partijen, en reikhalzend uitzag naar iemand, krachtig genoeg, om de orde te doen herleven. Een nieuwe staatsregeling werd (25 Dec.) ingevoerd, en het bestuur voornamelijk in handen gesteld van drie Consuls, waarvan de Eerste, Bonaparte, weldra alle gezag en regeering tot zich trok. Ook hier te lande oefende deze gebeurtenis reeds dadelijk grooten invloed uit. Orde en gematigdheid waren de leus in Frankrijk geworden; zij moesten het ook hier zijn, en de kans voor heethoofden en anarchisten was voorbij.
Niet slechts door de binnenlandsche aangelegenheden met krachtige volharding te regelen, ook door aan het buitenland ontzag in te boezemen, wilde Bonaparte zijne macht en die van Frankrijk bevestigen; verwonderlijk waren de uitkomsten, die hij in een jaar tijds verkreeg. Zelf met een leger over de Alpen getrokken, langs een weg, die te voren en aan elk ander onoverkomelijk zou geschenen hebben, viel hij in Italië. 't Was niet meer de Aartshertog Karel, dien een hofcabaal van het oorlogstooneel verwijderd had; 't was niet meer de dappere Frederik van Oranje, dien hij tegen zich over vond: - zeker ware dan de duizelende rol, die hij bestemd was te spelen, hem krachtiger betwist, zoo immer ten deel gevallen: - 't was de oude zwakke Generaal Melas, die in de velden van Marengo (14 Juny) voor hem wijken moest, en Italië aan zijn overmacht prijs gaf. Onderwijl had Moreau in Duitschland de eer van den Franschen naam hersteld, en aan de Oostenrijkers (3 Dec.), bij Hohenlinden, den gevoeligsten slag toegebracht.
Volgens de overeenkomst, tusschen de Bataafsche en de Fransche Republiek gesloten, was de eerste verplicht, de helft van hare landmacht ter beschikking der laatste te stellen. Dit had ten gevolge, dat een afdeeling van 5000 man, onder Dumonceau, gezonden werd naar het leger van den Franschen Generaal Augereau, dat de bewegingen van Moreau dekken, en langs den Mein, door Frankenland, naar de grenzen van Boheme trekken moest. Weldra werd aan de Bataven gelegenheid verschaft, om hun moed aan den dag te leggen. Zoo onderscheidde zich de Colonel Collaert, die reeds in Noordholland, bij meer dan eene gelegenheid, zijn onverschrokkenheid getoond had, voor Aschaffenburg (23 Nov.), waar hij tot drie malen toe op de Oostenrijkers, die een uitval gedaan hadden, aanreed, en hen in de stad terugwierp, welke zij kort daarop ontruimden; zoo de sergeant der jagers Hybo Everdes de Boer, die in 't vorige jaar, te Bergen, aan 't hoofd van 9 jagers, twee veldstukken veroverd had, en met twee kogels, twee bajonnetsteken, en een sabelhouw in 't lijf van 't slagveld van Castricum was wegge- | |
| |
dragen, en die nu het eerst in 't stormenderhand veroverde Klooster Eberach binnendrong (3 Dec.); zoo Chassé, die (5 Dec.) met zijn bataljon jagers, een uur lang, al vechtende den uit Mariënberg gevallen vijand tegenhield, hem, met behulp van een compagnie grenadiers, in de werken van 't kasteel terug wierp, en later, bij Wurtzburg (27 Dec.), een batterij door de Oostenrijkers overweldigd, op hen herwon; zoo de Luitenant Campbell, door bij dezelfde, laatstgemelde gelegenheid, met 14 man een batterij tegen den vijand te verdedigen; zoo, mede aldaar, de Cadet De Eerens, die er zijn eerste epauletten won. Van dezen en van meer andere der hier genoemden zal later nog gelegenheid zijn, te spreken.
De tegenspoeden, door den Keizer ondervonden, deden hem weldra tot den vrede neigen, die echter eerst in 't volgende jaar gesloten werd.
Verwierf onze landmacht zich in Duitschland een welverdienden lof, ook van onze schier vernietigde zeemacht mocht in dit jaar nog met eere gesproken worden. Kapitein Bezemer, een der weinigen, die in de Saldanha-baai niet hadden willen stemmen in de overgave der vloot, gebood thans een brigantijn van 19 stukken, de Maasnymf genaamd, waarmede hij het inkomen dier rivier tegen den vijand beschermen moest. Op een donkeren nacht gebeurde het, dat zijn vaartuig door een Engelsche barkas en twee welbemande sloepen genaderd (18 Aug.), omcingeld, en aangetast werd. De Britten deden hun best, om den brigantijn te beklimmen; doch werden daarin belet door de wakkerheid van het ijlings toegesnelde scheepsvolk, dat hen met handkogels begroette. Waarschijnlijk zou echter de Bataafsche manschap in den ongelijken strijd te kort zijn geschoten; toen Bezemer, die met reuzekrachten bedeeld was, een aanmerkelijke hoeveelheid ijzeren ballast, die op het dek lag, met beide armen opvatte, en met geweld in de barkas slingerde. Dit veroorzaakte zulk een verwarring en misbaar, dat de bespringers ijlings den aftocht bliezen, zonder dat de Maasnymf meer dan één man verloren had.
Een paar maanden later gelukte het Luitenant Nooy, die met een landsgalei, en Luitenant Dingemans, die met een kanonneerboot op de Eems lagen, een Engelschen kotter, die zich (13 Oct.) aan den mond der rivier vertoond had, bij nacht te naderen, na een scherp gevecht te enteren, en in zegepraal binnen Delfzijl te brengen. Dit was het eerste Britsche Koningsvaartuig, dat, sedert de omwenteling, door Bataven was veroverd geworden.
Weinig valt er verder over dit jaar te vermelden, dan de dood van Van de Spiegel, die, (2 Mei) van IJselstein naar Lingen verhuisd, daar overleed.
Oostenrijk, door zijn Bondgenooten op het vasteland verlaten, en geheel alleen staande tegenover Frankrijk, welks aanzienlijke krijgsmacht door tijdsverloop, ervaring, en zegepralen voortreffelijk was geworden, zwichtte voor den nooddwang, en sloot te Luneville | |
| |
een vernederenden vrede (9 Febr.), waarbij het bewilligde in den afstand van den linker Rijnoever aan Frankrijk. Terwijl Bonaparte, aldus de macht van dit Rijk uitbreidde, bevestigde hij binnen 's lands zijn eigen gezag; en een Nacie, die naar rust en orde reikhalsde, onderwierp zich met volkomen bereidwilligheid aan de leiding des mans, die haar die onschatbare voorrechten verzekerde, en tevens den krijgsroem van Frankrijk, waarop zich dit steeds zooveel liet voorstaan, zoo uitstekend handhaafde.
Doch terwijl Frankrijk zoo aanwies in voorspoed, in macht, en in aanzien, werd onze Republiek dag aan dag zwakker, nietiger, en van haar geduchten Bondgenoot, of, liever van Bonaparte, min of meer afhankelijk. De toestand der geldmiddelen verergerde voortdurend; jaarlijks waren er 70 millioen noodig, en er was een tekort van 40 millioen. Wel genoot men een betrekkelijke rust, maar doordien de meeste aangelegenheden, die vroeger door Provinciaalof Gemeente-bestuur geregeld werden, tot het Algemeen Bewind waren gebracht - 't geen men centralizeeren noemt - was er bij dit laatste een opeenstapeling van zaken gekomen, en er werd niets van belang gedaan. Veelvuldig waren de klachten over gebrek aan beginselen bij de Regeering, over eindelooze beraadslagingen en tallooze besluiten, waar 't beuzelingen, over uitstel en halve maatregelen, waar 't gewichtige belangen gold. De met zooveel haast goedgekeurde en door dwang opgelegde Staatsregeling voldeed niet meer, noch aan de ingezetenen, die naar een Bestuur verlangden, dat waarborgen gaf voor 't behoud van rust en orde, noch aan den machtigen Bondgenoot, die hier de wet stelde. In weêrwil van hevigen tegenstand werd in beide Kamers een voordracht van het Uitvoerend Bewind (4 Maart), tot vervroegde herziening der Staatsregeling, goedgekeurd, en een Commissie te dien einde benoemd. Het door haar ingediende ontwerp (19 Mei) had tot hoofdpunten: stemgerechtigdheid van allen; een Wetgevend Lichaam, welks bijeenkomst slechts tweemaal in het jaar zou plaats hebben; een Staatsraad van zeven personen; eigen beheer der Gewesten; overlegging van het ontwerp aan het geheele maatschappelijke Lichaam. Dit ontwerp werd met een aanzienlijke meerderheid in de Kamers verworpen; doch nu bemoeide zich Bonaparte met de zaak. De Franschen eenmaal gewend hebbende, zich aan zijn alleenheersching blindslings te onderwerpen, kon hij ten onzent geen regeeringsvorm dulden, waarbij de Volksoppermacht gehuldigd werd. Door zijnen invloed gesterkt, besloten drie der Directeuren (gelijk men de Leden noemde van het Uitvoerend Bewind). Pyman, Haersolte, en Besier, den tegenstand der Kamers te bedwingen, en haar werd dus aangezegd, dat een ontwerp den volke ter goed- of afkeuring zou worden voorgelegd (14 Sept.), zonder dat zij er in gekend zouden worden. Dit ontwerp behelsde onder meer: dat er geen verklaring van afkeer langer gevorderd werd; dat alle bepalingen, waarbij eigendomsrechten verkort waren, voor herziening | |
| |
vatbaar geacht werden; dat elk Kerkgenootschap in 't beztt bleef der goederen, die het in 't begin der eeuw bezat; dat de Departementen de grenzen zouden hebben der oude Provinciën; voorts: een Staatsbewind uit 12 personen, benoemd door de Departementale Besturen, met het recht om wetten voor te dragen; een Wetgevend Lichaam, om die goed of af te keuren; vrije beschikking van Gewesten of Gemeenten over eigen zaken, enz.
De Eerste Kamer, deze handelwijs van het Uitvoerend Bewind onwettig keurende, verzette zich tegen het genomen besluit, en gelastte, dat de proclamacie buiten werking zou gesteld worden; doch dit deed de meerderheid van het Bewind, in verstandhouding met den Franschen Generaal Augereau en de Agenten van Oorlog en Policie, slechts tot het nemen van krachtdadiger maatregelen overhellen. Wel verzetten zich hiertegen de Directeuren Ermerins en Van Swinden, doch de drie overige wisten een besluit door te drijven, waarbij de Kamers gesloten werden, en hare werkzaamheden geschorst, tot de volkswil zou gebleken zijn. Vruchteloos had Ermerins, om het nemen van dit besluit te beletten, zich door lichaamskracht in het bezit van voorzittersstoel en hamer gehandhaafd; zijn tegenstanders hadden hem met Van Swinden alleen gelaten, en met hun drieën den maatregel ten uitvoer gebracht.
De nu den volke voorgedragen Staatsregeling werd (1 Oct.) door ⅞ der stemgerechtigden aangenomen; en niet lang duurde het, of het nieuwe Staatsbewind van 12 personen had zitting genomen (17 Oct.), terwijl spoedig daarop (2 Nov.) het Wetgevend Lichaam zijn vergadering hield. In de plaats van Ministers of Agenten, had men thans Raden van Oorlog, Marine, en Binnenlandsche Zaken, aan het Staatsbewind ondergeschikt.
Het doel, met deze staatsregeling beoogd, was, de uitwerkselen der Omwenteling te regelen en te verzachten, en, in weêrwil van het misnoegen der Revolucionairen, vereeniging van alle gematigden en verzoening ook met de andersdenkenden te bewerken. De Omwenteling was, zeî men, nu geeindigd, het gebeurde nam geen keer, en de braven uit alle partijen moesten zich vereenigen. Niemand werd langer van stemrecht of bediening uitgesloten; geen verkregen recht langer miskend; de voormalige Gewesten hadden hun namen terug bekomen, en men sprak elkander niet langer meer als Burger en Burgeres, maar, gelijk vroeger, als Mijnheer en Mevrouw of Juffrouw toe. - En werkelijk, deze denkbeelden begonnen meer en meer de overhand te verkrijgen; ja, ook de Oranjegezinden toonden thans eenige toenadering, en Willem V zelf, meer gedachtig aan het welvaren zijner landgenooten dan aan de belangen van zijn Huis, schreef (26 Dec.) aan een der voormalige Regenten, dat er, zijns bedunkens, geen redenen langer bestonden, om hen, die vóór 1795 in betrekking waren, terug te houden van op nieuw, in ambten of collegien, het Vaderland te dienen. Ja, | |
| |
velen onder 's Prinsen aanhangers meenden in het gebeurde een eerste schrede te ontwaren tot een terugroeping van het Huis van Oranje. De standvastigste echter, zoo als Gijsbert Karel van Hoogendorp, Joan Cornelis van der Hoop, en anderen, weigerden, aan het nieuwe Bewind eenig deel te nemen, zoo lang de Prins niet aan het hoofd stond; even gelijk de standvastige demokraten, als Van Swinden, Ermelins, Wiselius, tegen de nieuwe Staatsregeling protesteerden, als het aristokratisch-federalistisch stelsel terug voerende. En niet onjuist bleken hun voorspellingen, dat die Staatsregeling louter botsingen onder de verschillende Besturen, en be krompenheid en flauwheid in de behartiging van de algemeene belangen der Republiek, zou voortbrengen. Al keerden niet al de aanmatigingen der oude Aristokracie terug, even menigvuldig als voorheen werd het doordrijven van maatregelen, die, ten koste der algemeene, de bijzondere belangen bevoordeelden. De veerkracht der Regeering was verlamd door de talrijkheid der Staats-collegiën, terwijl, bij het afwisselen der personen, die ze samenstelden, ook de beginselen telkens veranderden, en het latere besluit niet zelden het vroegere vernietigde. Familiegeest en gunst zaten bij de verkiezingen voor. Het getal ambten was onnoemelijk, en, niettegenstaande den nood der financiën, werden zij rijkelijk betaald. Wel drong ieder op bezuiniging aan; maar als die toegepast moest worden, kwamen de meesten op voor hunne bijzondere belangen, en de anderen misten de kracht, om hen tot zwijgen te brengen. - Onder dit alles gedroeg zich het volk lijdelijk en onverschillig; afgemat door omwentelingen en tegenomwentelingen, torschte het de lasten der slechte regeering met een gelatenheid, die voor tevredenheid zou hebben kunnen doorgaan, ware het niet, dat elke klacht der drukpers terstond onderdrukt werd.
Intusschen was in Engeland de beroemde Pitt afgetreden, en een meer vredelievend Ministerie had het zijne vervangen. In de Preliminairen, die te Londen werden opgemaakt (2 Oct.), werd de teruggave onzer Coloniën bepaald, met uitzondering van het zoo gewichtige Ceylon. Te Amiëns werden nadere onderhandelingen geopend, waarbij ook onze gezant Schimmelpenninck werd toegelaten. Ondanks zijn ijver en bekwaamheid gelukte het hem niet, meer van Frankrijk te verkrijgen dan de bepaling, dat de schadevergoeding voor het Huis van Oranje niet zou komen ten laste der Republiek, en de belofte, dat men de punten omtrent het eigendomsrecht van Vlissingen en het onderhoud van Fransche troepen, naar de belangen der beide Goevernementen zou regelen. Nadat het afbreken der onderhandelingen door de tusschenkomst van Schimmelpenninck verhoed was, werd eindelijk (25 Maart 1802) de vrede gesloten. Fulda en Corvey werden daarbij aangewezen als schadeloosstelling voor het Huis van Oranje, en door den Erfprins aanvaard, dewijl Willem V zelf daartoe ongezind was.
Ongelooflijk was de ontwikkeling van handel en geldvermogen, | |
| |
die hier te lande op eenmaal plaats had, nu de zee weder open, en de Coloniën op nieuw toegankelijk waren. Uit alle havens stroomden vloten van gereedliggende bodems, om de opeengestapelde producten uit Java te halen, om de vaart met de West-Indiën te hernieuwen, om de korenschuren der Oostzee in de lang gesloten pakhuizen over te storten; elke tak van handel en nijverheid herleefde, en meer dan 4000 schepen kwamen in dit jaar onze havens binnenloopen.
Met dat al, de blijdschap was, ook bij herlevende welvaart, niet volkomen. Er was geen veerkracht mogelijk bij het veelhoofdig en daardoor hoofdeloos Goevernement, waar niemand mede ingenomen was. Vergeefs liet een aanzienlijke partij in den Staat aan Schimmelpenninck het voorstel doen, om hem aan de spits van 't Bestuur te brengen; ondanks zijn overtuiging omtrent de verkeerdheid van den bestaanden regeeringsvorm, achtte hij het onraadzaam, een nieuwe omwenteling te beginnen, die, volgens hem, het eerste bedrijf zou wezen van een treurspel, dat met de slooping van ons politiek aanzijn zou eindigen.
Niet slechts was onze regeeringsvorm gebrekkig, maar de Staat zelf hoe langer hoe meer afhankelijk, naar mate de macht van Bonaparte hooger steeg, en hij zijn alvermogen niet slechts in Frankrijk, maar in geheel Europa deed gelden. Bij het sluiten van een overeenkomst of zoogenaamd Concordaat met den Paus, bij het instellen der orde van het Legioen van Eer, had hij zich reeds als oppermachtig bewindvoerder doen gelden, en die oppermacht werd bevestigd, toen hem, bij de wijziging der Staatsregeling, het Consulaat levenslang werd opgedragen (4 Aug.). Het oude Duitsche Rijk werd, bij de regeling der schadeloosstelling volgens den vrede van Luneville, geheel vernietigd; en het was Bonaparte, die aan de Duitsche Vorsten, naarmate zij zich meer bij hem aansloten, grooter deel gaf aan den roof. Reeds was hij tot Voorzitter benoemd der Italiaansche Republiek; nu vereenigde hij Piémont en Parma mef Frankrijk (29 Jan.), en voerde weldra ook in Zwitserland (Febr. 1803), onder den naam van Bemiddelaar, het gebied.
Engeland, met klimmende bezorgdheid bespeurende, hoe Bonaparte, ondanks de bepalingen van Luneville, Italië, Zwitserland, en Holland, onder verschillende benamingen, inderdaad tot provinciën van Frankrijk maakte, en hoe zich handel en zeemacht in Frankrijk snel ontwikkelden; gekrenkt bovendien door de gestadige beleedigingen, die het in de Fransche dagbladen, zelfs in het regeeringsblad, had te verdragen, verkoos (18 Mei) niet langer een en ander te dulden, en verklaarde Frankrijk op nieuw den oorlog. Wel werd op nieuw ook aan de Bataafsche Republiek neutraliteit aangeboden, mids deze door Frankrijk werd geëerbiedigd; doch Bonaparte behoefde haar te veel als bondgenoot, om te gedoogen, dat zij buiten 't spel zou blijven. Onverwachts liet hij talrijke krijgsbenden op haar grondgebied binnen rukken, verklaarde Vlissingen in staat | |
| |
van beleg, en deed door zijn generaals daden van eigendunkelijk gezag plegen, waartegen het Bewind niet bij machte was, zich te verzetten. Dit had ten gevolge, dat de Republiek, in een vijandige houding tegen over Engeland geplaatst, hoe onschuldig aan de vredebreuk, ondanks haarzelve in een nieuwen oorlog gewikkeld werd, die haar tonnen schats, stroomen bloeds, haar Coloniën, en eindelijk haar gansche volksbestaan zou kosten.
Nu begon een nieuwe reeks van afpersingen. In de maand July waren reeds voor de Fransche troepen f 1,460,380 besteed geworden; aan al wat ter regeling der krijgszaken door de Fransche bevelhebbers werd noodig gekeurd, moest men zich volledig onderwerpen. Op Walcheren nam zelfs de Fransche generaal Monnet maatregelen van Staatsbeheer, en vergeefs was, daar als elders, alle tegensparteling van 't Bewind.
Al kon ook de zeemacht hier te lande, in vergelijking met vroeger tijd, geacht worden niet meer te bestaan, toch begreep Bonaparte, om den aard van den krijg, inzonderheid van Holland, als oude Zeemogendheid, een ijverige en kostbare medewerking te moeten vorderen; in goeden ernst koesterde hij het voornemen om 160,000 man in 2300 vaartuigen naar Engeland over te schepen, en daar een omwenteling te bewerken. Zulk een voornemen moest het aanwenden van ongehoorde toebereidselen op al de kusten langs het Kanaal ten gevolge hebben. Aan de Republiek werd bij overeenkomst opgelegd (25 Juny): het leveren van 34,000 man, waaronder 18,000 Franschen, van een vloot van 350 platboomde vaartuigen, 5 linieschepen en even zoo veel fregatten; terwijl in de nabijheid van Zeist een kamp werd opgeslagen van 18,000 man, onder generaal Marmont, wien het opperbevel over de onderneming naar Engeland was toevertrouwd.
Vergeefs waren de vertogen, herhaaldelijk door Schimmelpenninck ingebracht, dat het uitgeputte Land niet bij machte was aan de overeenkomst te voldoen; Bonaparte antwoordde gestadig, dat de oorlog kort duren, en met eer en voorspoed zou bekroond worden. Maar vergeefs ook spoorde dezelfde wakkere staatsman het Staatsbewind aan, rondborstig en vast aan Bonaparte te verklaren, dat de wensch naar verlichting uit de bewustheid van volslagen onvermogen voortsproot. Het Staatsbewind was te zwak, om den ijzeren wil des alvermogenden mans te trotseeren, die zelf, bij gelegenheid dat hij zich te Brussel bevond, een uitstapjen naar Walcheren maakte, om toe te zien, dat zijn bevelen met de noodige zorg werden ten uitvoer gebracht.
De aanbouw en het gereedmaken der vaartuigen tot de landing bestemd, ging diensvolgens met buitengewonen ijver voort, en dat voornamelijk ten gevolge der bemoeyingen van den Commissaris van 't Bataafsche Bewind bij den eersten Consul. Tot deze betrekking zou De Winter, wegens den door hem bekleeden rang, het meest in aanmerking gekomen zijn; doch hij was te veel republikein om aangenaam te zijn aan Bonaparte, die de herstelling van het despotiek | |
| |
gezag verlangde. Men had daarom het oog geslagen op Carel Hendrik Ver Huell, die, als aanhanger van het Huis van Oranje, in 1795 als Kapitein-Luitenant den dienst verlaten had, en thans eerst, nu alle hoop op herstel van den Stadhouder vervlogen was, zich gerechtigd achtte, het Bestuur weder te dienen. Met den rang van Schout-bij-Nacht bekleed, werd hij naar Bonaparte gezonden, wiens scherpe blik terstond in hem den man onderscheidde, geschikt om tot de volvoering der groote onderneming tegen Engeland mede te werken. Niet slechts genoot dus Ver Huell groote gunsten van den eersten Consul; maar hij werd zelfs tot Opperbevelhebber benoemd over den rechtervleugel van den tocht. Ver Huell, van zijnen kant, hechtte zich aan zijn beschermer, en ijverde daardoor met al zijn vermogen, om zijn bedoelingen tot een goed einde te bren gen; en zoo gelukte het hem, met medewerking van het lid van den Raad van Marine, Van Royen, weldra een flotielje van 378 bodems te Vlissingen in gereedheid te brengen, met 3600 zeelieden, behalve een aanzienlijk deel Fransch krijgsvolk, bemand, en met ruim 1300 stukken geschut voorzien.
Het was echter eerst in 't volgende jaar (1804), dat de flotielje, na een maand lang door tegenwind opgehouden te zijn, zee kon kiezen, en in drie afdeelingen, achtereenvolgens (Maart, Mei en Sept.) door Ver Huell naar Ostende geleid werd, in weêrwil van het geweldig vuur der Engelsche schepen. Zooveel dapperheid, tegenwoordigheid van geest, en beleid ontwikkelde hij bij dezen moeilijken tocht, dat niet slechts Bonaparte van hem getuigde, hoe hij getoond had, van het oude bloed der Trompen en De Ruyters niet ontaard te zijn; maar dat ook de beroemde Engelsche vlootvoogd Sir Sidney Smith, in zijn verslag aan de Britsche Amiraliteit, hulde toebracht aan de standvastigheid en wakkerheid van onzen Bevelhebber.
Toen het hoofd der Fransche regeering de gezegde lofspraak over Ver Huell hield, en hem - den eersten Nederlander, die deze dubbelzinnige onderscheiding genoot - tot Officier benoemde van 't zoogenaamde Legioen van eer, droeg hij noch den naam meer van Bonaparte, noch den titel van Eersten Consul. Op een voordracht, in een der Staatslichamen gedaan (18 Mei) was hij, door de stemming der ingezetenen, tot Keizer der Franschen verkoren onder den naam van Napoleon I; - aan welken naam men zich echter hier te lande moeilijk kon wennen: zoo dat ik mij niet herinner den man, die hem droeg, door ouderen van jaren bijna ooit anders te hebben hooren noemen dan Bonaparte.
Een zijner eerste daden was, zorg te dragen, dat, in plaats van het krachteloos en bij het volk zelf in minachting geraakte Bewind, dat hier te lande bestond, een nieuw en eenhoofdig Bestuur kwame, machtiger tegenover het volk, doch meer geneigd en vaardig, om overeenkomstig de inzichten en voorschriften van hem, Napoleon, te werken. Te dien einde ontbood hij Schimmelpenninck en liet hem geene andere keuze, dan òf het bestuur te aanvaarden, òf toe te zien, | |
| |
dat Holland bij Frankrijk werd ingelijfd. Schimmelpenninck zag zich gedrongen toe te geven, doch volhardde tegen Napoleon in zijn verlangen, dat de Voorzitter der Republiek verkiesbaar zou zijn. Het liep echter tot in het volgende jaar, eer de zaak haar beslag kreeg.
Bitter intusschen zag het hier te lande, na de korte herademing van zeevaart en handel, weder uit. De Coloniën stonden andermaal aan den aanval der Engelschen bloot; talrijke schepen werden door hen genomen, en onze kusten gestadig door hun zeemacht in alarm gehouden. Dit had, onder meer, aanleiding gegeven tot de navolgende ontmoeting.
Een Engelsche sloep, behoorende tot het smaldeel van Sir Sidney Smith, had (17 Maart) op de Schelde een rijk geladen beurtschip, benevens twee andere vaartuigen, genomen. Ter voorkoming van dergelijke strooperijen waren eenige gewapende schepen derwaarts gezonden; en daaronder de kanonneergaljoot de Schrik, aangevoerd door den Luitenant Olijve. Dit vaartuig nabij Noordbeveland liggende, werd aldaar, onder begunstiging van den nacht, aangetast door zeven Britsche vaartuigen (24 Maart). Niettegenstaande de ongelijkheid van krachten, en ofschoon reeds in den aanvang zwaar gekwetst, verdedigde zich Olijve twee uur lang met de grootste onversaagdheid, en bleef het bevel voeren, tot hij, door een tweeden kogel getroffen, dood op het dek nederstortte. Toen werd zijn bodem door de Britten, die zware verliezen aan manschap geleden hadden, beklommen, en zijn lijk, met dat van drie andere gesneuvelden, over boord gesmeten. Niet lang echter mochten zij zich in hun prijs verheugen, daar de Luitenant Velsberg, met 's Lands schoener de Snoek, hen in den vroegen morgen reeds kwam aantasten, en dwong om het genomen schip weder te verlaten.
Zeven dagen later (1 Maart) werd de brik Atalante, die aan het Vlie lag, mede in een buyigen nacht, door de sloepen van twee Engelsche schepen beklommen. De Engelsche Kapitein Hardinge, aan het hoofd der zijnen op het dek geklommen, stak, na een hevige worsteling, den stuurman overhoop. De Luitenant Van Vreeland, op het rumoer toegeschoten, zonk weldra neder, zwaar gekwetst en bewusteloos. De scheepsbevelhebber Carp, nu mede aangesneld, ontwapende den Britschen aanvoerder, doch toen, tegen de overmacht niet bestand, en de schande der overrompeling van den hem toevertrouwden bodem niet willende overleven, stortte hij zich, met den sabel in de vuist, te midden der vijanden, en viel eindelijk, met negentien wonden overdekt, levenloos neder. Hardinge bewees alle eer aan zijn lijk, en de goederen van den wakkeren held werden door den Bevelhebber van het Britsch escader aan zijn bloedverwanten terug gezonden, als een bewijs van achting voor zijn nagedachtenis.
Met den aanvang van het volgende jaar (1805) zou de begeerte van Napoleon, betreffende de verandering in den regeeringsvorm hier te lande, haar vervulling erlangen. Schimmelpenninck kwam | |
| |
(Febr.) in Den Haag aan. Het Staatsbewind, begeerig om den wensch, niet slechts van Napoleon, maar ook van al wat onder de ingezetenen gematigd dacht, te vervullen, haastte zich, een ontwerp van Staatsregeling op te maken, in den geest als door den Keizer verlangd werd, en 't welk dan ook niet slechts eenparig door het Wetgevend Lichaam werd goedgekeurd, maar ook door de stemgerechtigden met 353,322 tegen 136 stemmen aangenomen,
Zoo zeer werden de bekwaamheid en het karakter van Schimmelpenninck gewaardeerd, dat, op het gerucht zijner herheffing tot Raadpensionaris, de schuldbrieven aanmerkelijk stegen, en de vreugde bij de invoering der nieuwe Staatsregeling bijna even groot was als de onverschilligheid, waarmede de vorige was ontvangen.
Die nieuwe Staatsregeling behield de oude provinciale verdeeling. Het Wetgevend Lichaam, dat nu weder den naam van Hoog-Mogenden droeg, en, met den Raadpensionaris de oppermacht voorstelde, bestond uit 19 Leden, voor den tijd van drie jaren door de Departementale Besturen verkozen, en raadpleegde over de begrooting der staatsbehoeften en het belastingstelsel. Aan het hoofd van den Staat stond de Raadpensionaris, die door het Vertegenwoordigend Lichaam, voor den tijd van vijf jaren, verkozen werd; hij bezat de uitvoerende macht, droeg de wetten voor, en benoemde een Staats raad, vijf Secretarissen van Staat, en alle Afgezanten, Officieren, en Regeeringsambtenaren. Hij had het opperbestuur over de geldmiddelen, waarover hij bijna naar willekeur beschikken kon. De Departementale Besturen waren vrij in hun dagelijksch beheer, mids hun besluiten niet strijdig waren met de algemeene wetten en het algemeen belang. Zonderling zeker was het, dat de luchtkasteelen van Volkssoevereiniteit, in 1795 opgebouwd, tot niets anders geleid hadden dan het vestigen van het eenhoofdig gezag, veel onbeperkter en uitgestrekter, dan ooit te voren door Graaf of Stadhouder was bezeten.
Luisterrijk stak het bestuur van Schimmelpennick af bij dat zijner voorgangers. Geen eigenbelang, geen familiezucht kenmerkte de keuze der staatslieden meer; aan braafheid en bekwaamheid werd bijna uitsluitend hulde gebracht. Zonder politieke gevoelens in aanmerking te nemen, en alleen ziende op kunde en goede trouw, stelde de nieuwe Raadpensionaris zoowel de Republikeinen Gogel, Pijman, en Van Royen, als de Oranjegezinden Van der Goes en Van Stralen, tot Staats-Secretarissen aan; in den Staatsraad, in het Vertegenwoordigend Lichaam, in de Departementale Besturen, deed hij de mannen van 1795, Van de Kasteele, Appelius, Van Hooff, Ermerins, zitting nemen nevens de afstammelingen der oude aristokraten, Six, Van Leiden, Roëll. Welmeenend was de medewerking, en innig de overtuiging, dat, na dit overblijfsel van vaderlandsch beheer, geen uitzicht meer bestond dan op vreemde heerschappij. Veel werd dan ook gedaan, of althans beproefd, om het deerlijk geschokt financiewezen te herstellen, en, onder meer een algemeen stelsel van belasting ingevoerd; doch het verwezentlijken van alle financiëele ontwerpen werd | |
| |
telkens verijdeld door aanvragen en eischen uit Parijs om troepen en schepen en geld. De onderneming naar Engeland was, ten gevolge van verschillende omstandigheden, tot nog toe uitgesteld geworden; doch nog steeds was Napoleon verlangend er gevolg aan te geven, en hij wenschte te dien einde de geheele scheepsmacht, die er toe gebruikt moest worden, te Boulogne te vereenigen. De Fransche vaartuigen, die op de westelijke kusten van het Rijk waren uitgerust, werden nu met dat oogmerk ten spoedigste op Boulogne gericht, en de nu tot Vice-Amiraal verheven Ver Huell kreeg last, zich met de Bataafsche flotielje zonder uitstel te begeven naar het kort bij Boulogne gelegen zeedorp Ambleteuse. Het scheen echter, bij de menigte vijandelijke oorlogsschepen, die langs de kust kruisten, gevaarlijk, ruim vierd'half honderd, deels ongewapende vaartuigen gezamentlijk den tocht te doen ondernemen: en Ver Huell oordeelde het geraden, grooter en kleiner afdeelingen af te zenden, waarbij men beter de orde bewaren, en door de landbatterijen beschermd kon worden (April). De eerste afdeeling kwam zonder verhindering over, onder geleide van Kapitein Keller, die kort daarna op nieuw den tocht ondernam met 32 kanonneerbooten en 19 transportschepen, een gedeelte krijgsvolk aan boord hebbende, dat tot het legercorps van den Maarschalk Davoust behoorde. Ten gevolge van onstuimig weêr en een duisteren nacht (23 April), raakten deze vaartuigen verspreid: acht er van, die tot bijkans drie uren van den wal waren geraakt, werden door de Engelsche kruisers aangetast, met dat ongelukkig gevolg, dat zes kanonneerbooten, na een hevig gevecht, genomen werden; de beide andere slaagden er in, alhoewel met zware schade, zich een weg door de vijandelijke schepen te banen. Vergeefs wendde Kapitein Keller al het mogelijke aan, om de aangetaste vaartuigen te ontzetten; hij moest zich hun verlies, zoowel als dat van twee transportschepen, getroosten, en met het geheele transport nabij de kust voor anker gaan liggen, ten einde niet, bij den steeds ongunstigen wind, te verre in zee te geraken. Twee kanonneerbooten, van haar ankers geslagen, en in zee gedreven, vielen den vijand in handen; de overigen bereikten den volgenden dag Ambleteuse. Zich voor nieuwe verliezen willende vrijwaren, oordeelde Ver Huell het raadzaam, bij een volgende gelegenheid een sterker afdeeling in zee te zenden. Zelf met zijn staf op het jacht Bantam gegaan, stak hij met 32 kanonneerschoeners en 14 Fransche pramen van wal (17 July). Van Grevelingen tot Calais werd zijn flotielje voortdurend door Britsche schepen beschoten: en ook toen hij voor laatstgenoemde stad ten anker lag, had hij weêr een hevig vuur door te staan. Het gevolg daarvan was, dat onderscheiden van zijn vaartuigen, aanmerkelijke schade geleden hebbende, genoodzaakt waren, Calais binnen te loopen, en hij slechts met 21 kanonneerschoeners den tocht voortzette. Op de hoogte van Kaap Witneus door 45 Engelsche schepen van allerlei grootte aangetast, bleef hij desniettemin zijn weg rustig | |
| |
vervolgen, en het hoofd bieden aan zijn overmachtigen vijand, ook zelfs op het gevaarlijke punt bij 't omzeilen van Kaap Grijsneus, waar de landbatterijen niet in staat waren, den vijand te bereiken. Zonder aanmerkelijke schade en bijna zonder verlies van manschappen. kwam hij te Ambleteuse, waar hem weldra ook de vaartuigen volgden, die te Calais waren achtergebleven.
Grooten lof oogstte niet slechts Ver Huell, maar al zijn officieren in, over dezen zoo roemrijk volbrachten tocht: en het vertrouwen, dat Napoleon in hem stelde, werd er voor altijd door bevestigd. - Ook het overige gedeelte der flotielje, dat nog te Duinkerken of te Oostende lag, kwam later behouden te Ambleteuse aan (Aug.).
Zoo was nu de geheele macht, die tot het ondernemen van den overtocht naar Engeland verordend was, bijeen: 132,000 man krijgsvolk en 15,000 paarden nabij Boulogne gelegerd, een te Brest liggend eskader, met 4000 man aan boord, en een vloot in Texel met 24,000 man onder Marmont, wachtten slechts op een gelegenheid om zee te kiezen. Dan ijdel was de hoop, waarmede Napoleon zich gestreeld had. De vloot, die hij uit de West verwachtte, en die den overtocht moest dekken, kwam niet opdagen, maar liep te Cadix binnen. Woedend op het hooren van deze tijding, besloot Napoleon op eens het gansche plan te laten varen, en zond zijn troepen naar den Rijnkant. Ver Huell, naar 't Vaderland teruggekeerd, aanvaardde daar de betrekking van Secretaris van Staat voor de Marine. Nog bijna 18 maanden bleef, tot groot bezwaar van 's Lands schatkist, onze flotielje werkeloos te Boulogne liggen, en werd eerst toen ontwapend en buiten dienst gesteld. Aan den Lande had deze expedicie, zonder eenig stoffelijk voordeel aan te brengen, millioenen gekost; doch in één opzicht was zij heilzaam, door dat ze onder onze zeemacht den geest van orde, de krijgstucht en het zelfvertrouwen, die verloren gegaan waren, had hersteld.
Niet slechts de Fransche troepen waren, gelijk ik zoo even zeide, naar Duitschland gezonden; ook de Bataafsche afdeeling onder Dumonceau ter reede van Texel ingescheept, 9418 man sterk, werd naar Zuid-Duitschland gericht. Een derde Coalicie had zich gevormd. Rusland en Oostenrijk, met Engeland verbonden, achtten zich sterk genoeg, om den overmoed van Napoleon te bedwingen (9 Aug.). Dan, nog eer het jaar ten einde was, had Napoleon zijn legers op wagens of met versnelde marschen naar den Donau gevoerd, de Oostenrijksche macht bij Ulm omcingeld, vernield, of krijgsgevangen gemaakt (17 Oct.), Weenen bemachtigd (13 Nov.), te Austerlitz een beslissenden zege behaald (4 Dec.), en te Presburg een vrede gesloten, waarbij Oostenrijk 3.000,000 onderdanen verloor. Min voorspoedig dan te land oorloogde Napoleon ter zee, waar de Fransche en Spaansche vloot door den Britschen Amiraal Nelson bij kaap Trafalgar werd vernietigd (21 Oct.): 25 linieschepen werden te dier gelegenheid vernield, 20 andere vielen met 20,000 gevangenen den | |
| |
Engelschen in handen: en hiermede was het uitzicht op een onderneming tegen Engeland geheel vervlogen.
Op het Vasteland echter had nu Napoleon zijn gezag gevestigd: daar vernietigde of schiep hij Koninkrijken, onttroonde of stelde hij Dynastiën aan naar willekeur. De Vorsten van Beyeren, Wurtemberg, en Baden hadden hem tegen Oostenrijk bijgestaan; aan de beide eerste werd door hem de koninklijke waardigheid, aan den laatsten die van Groot-Hertog geschonken, en alle drie verrijkt met de aan Oostenrijk ontnomen landen. De Koning van Napels had zich tegen Napoleon verzet; een bloote proclamacie van dezen gaf te kennen: ‘de Dynastie van Napels heeft opgehouden te regeeren’ (15 Dec: 1806), en twee maanden later had hij er zijn oudsten broeder, Jozef, tot Koning aangesteld (Febr.). Reeds had hij zich, door de huwelijken der voorkinderen zijner Gemalin, met de Huizen van Beyeren en Baden vermaagschapt, zijn zwager Murat tot Groot-Hertog van Berg verheven, en alzoo zijn familie-invloed in Europa uitgebreid. Doch nu kwam ook Holland aan de beurt. Dit land vooral was door zijn ligging en hulpbronnen voor Frankrijk gewichtig, en de Raadpensionaris was te zelfstandig van karakter, dan dat Napoleon, die slechts gehoorzame werktuigen begeerde, hem langer hier aan 't hoofd der zaken dulden kon. Een gezichtsverzwakking, waaraan Schimmelpenninck leed, leverde een genoegzaam voorwendsel op aan Napoleon, om hem ingewikkeld te kennen te geven, dat Frankrijk beter waarborgen moest hebben voor een bestendige overeenstemming met Holland. Vruchteloos werd Ver Huell naar Parijs gezonden, om zich tegen alle erfelijkheid van gezag onder een vreemd Huis te verzetten. De Keizer gaf te kennen, dat het zijn uitdrukkelijke wil was, òf een Vorst uit zijn Huis in Holland te vestigen, òf het bij Frankrijk in te lijven. Vergeefs wendde een Bezending, uit Ver Huell, Six, Gogel, Stirum, en Brantsen bestaande, te Parijs an dermaal pogingen aan, om Napoleon van zijn ontwerp terug te brengen; men moest eindigen, met zich naar zijn begeerte te voegen, en dezelfde Commissie, die vertrokken was, om zoo mogelijk de onafhankelijkheid van ons Land voor te staan, liet zich door Napoleon noodzaken, hem, als een gunst, zijn broeder Lodewijk tot Koning te verzoeken. Een tractaat volgde hierop, waarbij, op de plechtige aanvrage der Bataafsche Republiek (26 Mei 1806) Lodewijk Napoleon gemachtigd werd, de kroon van Holland, onder welke benaming men de geheele Republiek verstond, aan te nemen. Schimmelpenninck leî hierop zijn ambt neder (5 Juny), met het bewustzijn, alles wat van hem afhing voor het geluk zijner landgenooten te hebben beproefd. Maar nog vóór dien tijd had een doorluchtiger persoon dan hij, voor altijd opgehouden aanspraak te maken op het bestuur dezer landen; Willem V was te Brunswijk overleden (9 April), nog altijd gehecht aan dat Nederland, 't welk hem verstooten had.
|
|