| |
Elfde hoofdstuk.
De Provinciale Besturen veranderd. - Uitvoerend Bewind. - Dwangmaatregelen. - Nieuwe Staatsregeling. - De Constitueerende Vergadering herschept zich zelve in een Wetgevende. - Ontevredenheid jegens het Uitvoerend Bewind. - Het Uitvoerend Bewind door Daendels gevangen genomen. - De Vergadering ontbonden, en een Intermediair Voorloopig Bewind benoemd. - Vertegenwoordigend Lichaam. - Tweede Uitvoerend Bewind. - Amnestie. - Toestand des Lands. - Tweede Coalicie. - Dood van Prins Frederik. - Krijgsbedrijven. - Wakkere feiten van de Luitenants Van Maaren en Broers. - De vloot opgeeischt. - Maatregelen van tegenweer. - Landing der Engelschen in Noordholland. - Overgave der vloot - Inval der uitgewekenen in Overijsel en Gelderland. - Slag van de Zijpe. - Slag van Bergen. - Medemblik, Enkhuizen, De Lemmer, en onderscheiden vaartuigen door de Engelschen genomen. - Slag van Alkmaar. - Slag van Castricum. - Onderhandeling met den vijand, die Noordholland ontruimt.
De nieuwe Omwenteling, in naam der Vrijheid volbracht, kenmerkte zich, als doorgaans, door de grootste dwangmaatregelen. De Provinciale Besturen, die nog altijd, onder veranderden naam, in hun vergaderingen het oude gezag der Staten hadden zoeken te handhaven, werden veranderd in Intermediaire Administratieve Besturen, waaraan men zich, in Holland met opgetogenheid, in de meeste Gewesten - vooral in Zeeland en Brabant - uit noodzaak onderwierp; 29 Leden der Vergadering, waaronder Lublink de Jonge, Van Royen, mijn grootvader Cornelis van Lennep, en anderen, hun mandaat vervallen achtende, zonden aan de Verga- | |
| |
dering hun ontslag in; 't geen deze zoo euvel opnam, dat zij hen vervallen verklaarde van alle posten en bedieningen, ook van het stemrecht, en hen onder toezicht stelde van het Plaatselijk Bestuur. Voorts stelde men een Uitvoerend Bewind aan van vijf Leden (25 Jan.), namelijk Vreede, Wybo Fijnje, Van Langen, Fokker, en Wildrik, elk op f 12,000, aan de Vergadering verantwoordelijk, met volstrekte macht over Comitees en Besturen - en, onder hen, zoogenaamde Agenten (men zou ze thans Ministers noemen) aan 't hoofd der verschillende takken van bestuur.
De 22 leden der Vergadering, die in hechtenis waren genomen, werden op 't Huis ten Bosch bewaard; de zes leden der Commissie tot de Buitenlandsche zaken, de een naar Breda, de ander naar Leeuwarden, een derde naar Hoorn, een vierde naar Delft, twee naar Hondsholredijk gevoerd, en daar streng bewaakt. Maar 't was niet genoeg, de erkende tegenstanders van geweld en willekeur zoo in bedwang te houden; men moest ook zorgen, dat geen ambten voortaan vervuld, en geen stemrecht uitgeoefend werd, dan door de zoodanigen, op wie men meende te kunnen rekenen. Hiertoe werden naar alle kanten agenten gezonden, om de Provinciale en Gemeente-besturen te ontbinden, en terstond weder te vormen uit personen, de nu bestaande orde toegedaan. Een soortgelijke last werd gegeven ten opzichte der ambtenaren, ja, zelfs, waar 't noodig mocht zijn, der gerechtshoven (18 Febr.). Veel brave lieden werden op die wijs door baatzucht of persoonlijken wrok van hun bestaan beroofd, en de meest ongeschikte en onbeschaafde lieden in 't Bewind gebracht; terwijl, aan een anderen kant, veel burgers, voor posten berekend, doch die onder het opgeworpen Bewind niet wilden dienen, halstarrig weigerden die aan te nemen. Dit had een besluit der Wetgevende Vergadering ten gevolge, dat de zoodanigen van stemrecht uitgesloten, en uit de Republiek zouden gezet worden.
Een plan van Staatsregeling, in de Vergadering gebracht (6 Mrt.), werd over het geheel, onverwijld goedgekeurd (15 Mrt.); voorts de Commissie, die het had ingediend, met zeven leden vermeerderd, om twee dagen later verslag over de bijzonderheden te doen; en toen dat verslag gunstig was, werd (17 Mrt.) het plan, zonder verdere beraadslaging met algemeene stemmen aangenomen. Tevens werd besloten, het Uitvoerend Bewind te bekrachtigen, als ware het volgens de Staatsregeling benoemd.
Die Staatsregeling moest nu aan de goedkeuring van 't Volk worden onderworpen. Om deze te verkrijgen zond het Uitvoerend Bewind overal agenten af, ten einde de Grondvergadering, zoo 't heette, te zuiveren. Van stembevoegdheid werden uitgesloten, en op de lijsten doorgeschrapt, al wie tot dien tijd niet verschenen was, of bekend stond als der bestaande orde van zaken vijandig, en al wie weigerde, de verklaring van afkeer, volgens de beginselen van 22 January, te doen. Geheel willekeurig, ja, ruw, gingen | |
| |
die agenten veelal te werk, zoodat zelfs bekwame en ijverige patriotten, als Schimmelpenninck en Wiselius, werden geweerd. Geen wonder, dat nu ook de aanneming van de Staatsregeling met een groote meerderheid (153,913 tegen 11,597 stemmen) geschiedde (23 April). Niet slechts was aan andersdenkenden het medestemmen belet; maar algemeen wenschte men een einde aan de onzekerheid te zien.
Die nieuwe Staatsregeling was een vrij getrouwe afdruk der Fransche van 1795. De hoofdpunten waren: eenheid en ondeelbaarheid; geene Provinciën meer, maar acht Departementen: Eems, Oude IJsel, Rijn, Amstel, Texel, Delft, Dommel, en Schelde-en-Maas; rechtstreeksche verkiezing van een Vertegenwoordigend Lichaam, in twee Kamers verdeeld; een Uitvoerend Bewind van vijf Leden; ondergeschikte Besturen; de geestelijke goederen nacionaal; even zoo de goederen der uitgeweken Stadhoudersgezinden.
Met het aannemen dier Staatsregeling was de taak der Constitueerende Vergadering afgeloopen, en was zij door de daad zelve als ontbonden te beschouwen. Het Volk zou de leden hebben te benoemen van het Bestuur, dat thans het roer in handen had te nemen. Maar de leden der Vergadering waren nog niet geheel gerust, of het Soevereine Volk zijn recht wel zou uitoefenen overeenkomstig het welbehagen van hen, die, naar eigen schatting, de ware volksvrienden waren. Ook De la Croix, de Fransche Gezant, wilde liever het bewind zien in handen van de zoodanigen, op wier gezindheid hij rekenen kon. Het middel hiertoe was spoedig gevonden, en hoogst eenvoudig. De Leden der Constitueerende Vergadering verklaarden (4 Mei) haar voor vervallen, maar benoemden zich zelve tot Vertegenwoordigend Lichaam. Op deze deze wijze werd de nieuwe Grondwet reeds dadelijk in de gewichtigste harer verordeningen geschonden. Niet al de Leden waren echter voor dezen maatregel gestemd geweest; doch toen men vooraf, in geheim Comité, de zekerheid bekomen had, dat de meerderheid er voor was, had men tevens besloten, dat, wanneer het voorstel in de openbare Vergadering zou herhaald worden, niemand daarop het woord zou vragen, ten einde aan het volk geen schijn van oneenigheid te geven. Bij die gelegenheid had een der Leden, die over het voorstel sprak, gezegd, zoo overtuigd te zijn van de noodzakelijkheid van den stap, dien men voor had, dat hij niet aarzelen zou, de gronden zijner overtuiging opentlijk aan den volke bloot te leggen; een ander lid had hierop geantwoord, dat hij in dat geval even opentlijk zijne redenen, om er tegen te zijn, ontvouwen zou. ‘Die dat doen wil’, had toen een derde uitgeroepen, ‘moet dadelijk in arrest gezet worden’; welk gezegde terstond door verscheiden leden met luidruchtig geroep was ondersteund geworden. - Men kan uit dit staaltjen oordeelen over de vrijheid, die zelfs de Leden der hoogste Vergadering onder het Bewind der Vrijheid genoten; - 20 Leden werden nu uit de | |
| |
aanwezigen benoemd, om ⅔ der Tweede Kamer te vormen; 43 bleven voor de Eerste; de aanvulling zou volgens de Staatsregeling plaats hebben.
Volgens de taal, door Ockerse, als Voorzitter der Eerste Kamer, gebezigd, zou de 4de Mei gezegend worden door al wie wijs en braaf was, en zijn Vaderland oprecht beminde. Het volk was echter niet van die meening. Weldra klaagde men algemeen over de trotschheid van 't nieuwe Bestuur; zelfs zij, die het gebeurde op 22 January toegejuicht, ja, er toe medegewerkt hadden, toonden zich thans misnoegd en verontwaardigd. Bij het vermeerderen van tegenstand werd het Bewind slechts te heftiger in zijn maatregelen; het begon zelfs de drukpers aan banden te leggen, wier vrijheid als een der onschatbaarste giften van de omwenteling beschouwd werd. Algemeen was de ergernis, ook zelfs bij de Agenten en bij Daendels. Deze, vergeefs gepoogd hebbende, De la Croix tot een wijziging van zaken over te halen, vertrok naar Parijs. Terstond gaf het Uitvoerend Bewind en proclamacie uit, door de beide Kamers goedgekeurd, tegen zijn strafwaardige ontwijking, en tegen de woelingen der Federalisten, der Aristokraten, ook der zoodanigen, die, vrijheid in den mond hebbende, van snoode ontwerpen zwanger gingen. Doch ook tusschen de leden van het Bewind zelf was verschil gerezen. Fokker en Wildrik achtten het noodig, het besluit van 4 Mei aan het volk te onderwerpen, of wel de verkiezing over het volle getal der Reprezentanten uit te strekken; de drie anderen dreven het tegendeel. Ook kon men zeggen, dat het land thans door hun driemanschap geregeerd werd, dat meer en meer den algemeenen haat op zich laadde. Vreede echter, ofschoon driftig en voortvarend, werd beschouwd als te goeder trouw te handelen; maar Fijnje en Van Langen hield men verdacht, slechts hun eigen belang op 't oog te hebben. Alleen de gunst der Franschen kon hen in stand houden; zoodra hun deze ontviel, moest hun rijk uit zijn; en dit duurde niet lang.
Daendels had te Parijs, waar inmiddels de gematigde Republikeinen weder het roer in handen hadden gekregen, niet slechts een gunstig onthaal gevonden, maar tevens afkeuring van het door De la Croix gehouden gedrag, en bereidwilligheid, om hem tegen het Uitvoerend Bewind te ondersteunen. Weldra keerde hij naar Den Haag terug, waar de Fransche generaal Joubert (10 Juny) hem opentlijk verwelkomde, en in zijn bescherming nam. Tusschen deze beiden en de Agenten zelven van het Bestuur werden nu de middelen beraamd, om een einde te maken aan de dwingelandij van het Uitvoerend Bewind. Daendels (12 Juny), vergezeld van zijn Staf en van een bende grenadiers, begaf zich naar het Oude Hof, dat thans door het gehate Driemanschap betrokken was. De hier aanwezige wacht dorst, op het zien der overmacht, geen tegenstand bieden; en zoo drong Daendels onverhinderd tot in de eetzaal, waar Vreede, Fijnje, en Van Langen, benevens De la Croix, eenige | |
| |
leden van het Vertegenwoordigend Lichaam en anderen, nog onder den maaltijd zaten. Op de vraag: ‘wien zoekt gij?’ klonk zijn antwoord: ‘de leden van het Uitvoerend Bewind!’ en onmiddellijk hoorde men nu het dreigend geschreeuw: ‘die schelmen! die landverraders! dood of levend moeten wij ze hebben!’ -
Vreede en Fijnje wisten zich van de eerste verwarring te bedienen, om zich weg te maken; doch Van Langen werd in hechtenis genomen, en naar Woerden gevoerd. Ook Fokker en Wildrik werden gevat, doch denzelfden dag weder ontslagen. De la Croix leverde een protest in tegen de handelwijze van Daendels; waar men zich echter niet aan stoorde.
Na de vernietiging van 't Uitvoerend Bewind, teeg Daendels, aan het hoofd eener talrijke bende voet- en paardevolk, naar het Binnenhof, liet de schildwachten ontwapenen, en eenige leden der beide Kamers in hechtenis nemen, die naar het Huis ten Bosch werden vervoerd. Daar deelden zij nu in hetzelfde lot, dat zij in den aanvang van 't jaar anderen hadden doen ondergaan.
Denzelfden dag nog verscheen een proclamacie aan het Volk, door de agenten van Marine, van Oorlog, van Financiën, van Justicie, en van Policie geteekend, ter verdediging van de genomen maatregelen. In dat stuk werden de beginselen der omwenteling van 22 January goedgekeurd; doch afgekeurd, wat in naam daarvan gegeschied was; de Staatsregeling werd gehandhaafd, maar het tegen haar voorschriften opgeworpen bewind vernietigd verklaard. Voorts benoemden de Agenten een Intermediair Wetgevend Lichaam, enkel voor de loopende zaken, waarin zoo wel leden van de vroeger ontbonden Vergadering, die zich na 22 January hadden onttrokken, als leden, die in het besluit van 4 Mei hadden berust, ja, zelfs de beide gematigde leden van het vernietigd Uitvoerend Bewind, werden opgenomen.
Zoo weinig was de 12de Juny een tegenhanger van den 22sten January, dat men nog een geheele maand talmde, eer men de gevangenen van laatstgenoemden dag ontsloeg; en in de proclamacie, waarbij het Volk werd opgeroepen tot de verkiezing van Leden van het Vertegenwoordigend Lichaam, werd aan beide omwentelingen hulde gebracht; aan de eene, als de overwinning op de Aristokraten en Federalisten, aan de andere, als die op overheersching van eenige volksmenners. - De Grondvergaderingen kwamen bijeen, (10 July), en de keuzen geschiedden, zoo uit voor-als tegenstanders van 12 Juny. Algemeen zocht men thans een vereeniging der partijen tegen hen, die slechts op eigen belang bedacht waren, of de regeeringloosheid wenschten. Het Vertegenwoordigend Lichaam, in twee Kamers verdeeld, de eene om de wetten voor te dragen, de andere om er haar zegel aan te hechten, kwam bijeen (31 July). Zijn eerste daden waren: het goedkeuren van het gedrag der Agenten, en de benoeming van een Uitvoerend Bewind (de burgers Van Hasselt, Hoeth, Van Haersolte, Ermerins, en Van | |
| |
Hooff), dat verantwoordelijk zou zijn aan de Kamers. Schimmelpenninck werd als Gezant naar Parijs afgevaardigd, waar hij gewichtige diensten bewees, door het Directoire bij voortduring gunstig te stemmen voor het gebeurde, in weêrwil der inblazingen van De la Croix en de Jacobijnen, die de hier nu bovendrijvende partij voor Aristocraten, Federalisten, en Engelschgezinden uitkreten. Wel ontbrak het ook hier niet aan dezulken, die hevig over het gebeurde bleven klagen, en beweren, dat de beginselen van 1795 waren geschonden; doch men wist de woelingen der onruststokers te beteugelen, en de gezindheid van het Bestuur tot verzoening en verbroedering bleek eerlang in de uitgevaardigde amnestie voor alle revolucionaire misdrijven, vóór 31 July gepleegd. Bij die amnestie, waarop de Fransche gezant Lombard de Langres zeer had aangedrongen, werden niet slechts Van Langen en de onlangs ook in hechtenis genomen Fijnje, die van verduistering van 's Lands gelden waren beschuldigd, op vrije voeten gesteld, maar ook Van de Spiegel en Bentinck van Rhoon. Met een waardigheid, den laatsten Raadpensionaris van Holland voegende, had Van de Spiegel zijn driejarige gevangenschap verduurd. Toen zijn dood door de Clubbisten geëischt werd, en men hem aanried, zich te beroepen op zijn onverantwoordelijkheid, en te beweren, dat hij alles op last der Staten van Holland verricht had, had hij moedig te kennen gegeven, dat zoodanige uitvluchten niet met zijn denkbeelden overeenstemden, en thans nam hij zijn ontslag niet aan, dan met verklaring, dat hij, door van de amnestie gebruik te maken, geensins wilde geacht worden, het recht te erkennen, om hem in hechtenis te nemen en te houden.
Het Omwentelingstijdvak kon met het nu ingestelde Bestuur gesloten worden geacht. Droevig was de toestand, waarin het ons Vaderland had achtergelaten. Bij den jammerlijken staat van 's Lands geldmiddelen ware bezuiniging een eerste behoefte geweest, en toch hadden de meeste der Revolucionairen, hoe zij ook het welzijn van 't Vaderland steeds in den mond hadden, zich telkens meer bereid getoond, om winstgevende Commissiën in te stellen tot onderzoek naar gedragingen van het voormalige Bestuur, dan om orde en regelmaat in de financiën te brengen. De kassen der burgers waren door geldheffingen uitgeput, en het openbaar crediet vernietigd. Een laag ambtenbejag had de Omwenteling reeds bij haren aanvang bezoedeld, en het nepotisme (dat is: het verleenen van posten aan bloedverwanten en betrekkingen) der vroegere Aristokracie, waarover men zoo geklaagd had, was verre overtroffen geworden door het nepotisme der Demokracie, onder het Vijfmanschap van 1798. Wel was er veel kwaads afgebroken; wel was het oude Federatieve stelsel door eenheid vervangen; wel waren onderscheiden mannen van kunde en braafheid op het staatstooneel gebracht, die vroeger waren uitgesloten; maar noch orde, noch welvaart, noch geregeld bestuur hadden onder het revolucionaire tijdvak bestaan; | |
| |
het had slechts afgebroken, maar niets duurzaams kunnen oprichten.
De Oranjegezinden waren inmiddels niet geheel zonder hoop. De vrede, in het vorige jaar gesloten, was kort van duur geweest. Engeland had er geen deel aan genomen; Oostenrijk en Frankrijk bleven elkander wantrouwen. Weldra gelukte het den grooten Engelschen staatsdienaar William Pitt, een tweede Coalicie (24 Nov.), tusschen Engeland, Rusland, en Oostenrijk, te bewerken. Prins Frederik, die zich bij zijn ouders in hun verblijf te Hamptoncourt bevond, werd naar Weenen geroepen, en door den Keizer tot aanvoerder benoemd van het leger, dat in Italië zou oorlogen. Zeldzaam was gewis de onderscheiding, die aldus een jeugdigen, vreemden, Protestantschen Vorst ten deel viel, om door het Huis van Oostenrijk in een zoo belangrijk tijdsgewricht aan 't hoofd van een leger geplaatst te worden. Hij aanvaardde te Padua (Nov.), waar het hoofdkwartier van het leger van Italië zich bevond, zijn nieuwe betrekking. Dan, hij mocht de luisterrijke loopbaan, die zich voor hem opende, niet intreden. Een kwaal, waarschijnlijk in de zoo getrouw bezochte hospitalen opgedaan, en tegen welker hevigheid zijn gestel, reeds door vroegere vermoeyenissen geschokt, niet bestand was, wierp hem op het ziekbed (1799). Op dat ziekbed zelf boezemde hij nog den vijand ontzag in. De Fransche Generaal had een stelling door zijn troepen laten innemen, die hem bij het uitbreken der vijandelijkheden voordeelig wezen kon; en nu schreef hem Frederik met eigen hand, dat hij den degen voor getrokken zou houden, indien de Generaal zijn vorige stelling niet hernam. Aan dien eisch werd toegegeven; doch weinig dagen later was de wakkere jongeling (6 Jan.), in den ouderdom van slechts 25 jaren, gestorven. Diep was de rouw bij geheel het leger, dat hem innig lief had, en troosteloos over zijn verlies was de Keizer, die zijn geheele hoop op hem stelde. Vorsten en staatslieden, soldaten en bevelhebbers betreurden den jeugdigen held, om zijn voortreffelijke deugden en geaardheid zoo geacht, en in wien de Nederlandsche Oranjegezinden hunnen Maurits en Willem de Derde, de Oostenrijkers Prins Eugenius waanden te zien herleven.
De eerste krijgsondernemingen vielen voor de Bondgenooten voordeelig uit; onder den Aartshertog Karel en den Russischen veldheer Suwarow behaalden zij verscheiden overwinningen op de Franschen, en Italië werd bijna geheel heroverd. Inmiddels hield de Engelsche zeemacht den Generaal Buonaparte, of Bonaparte (gelijk hij zich thans schreef, de Italiaansche u uit zijn naam werpende, om hem meer Fransch te doen klinken), die zich met een leger naar Egypte en Syrië had laten zenden, daar opgesloten, en maakte zich een Engelsch-Russisch leger tot een aanval op onze kusten gereed. Reeds in het voorjaar kreeg men hier te lande kennis van de buitengewone toerustingen in Engeland; ja, de Britten zelf maakten er geen geheim van, dat het op het Bataafsche | |
| |
Gemeenebest gemunt was. Waarschijnlijk hoopten zij, dat hierdoor de aanhangers van het Huis van Oranje, op wier medewerking zij rekenden, zouden worden aangemoedigd, en dat ook de ingezetenen in 't algemeen, misnoegd over de wijze, waarop zij door hun Fransche broeders behandeld werden, en over de buitengewone lasten, die zij te dragen hadden, een tegenomwenteling zouden bewerken. Het tijdstip tot een onderneming, als deze, was gunstig. Twee derden van het Fransche hulpleger in dienst der Republiek, waren het leger gaan versterken, dat Frankrijk aan de zijde van Zwitserland en Duitschland dekte, de overige 8000 man lagen in Zeeland in bezetting, waar de Franschen hun aandeel in Vlissingen te bewaken hadden. In de onzekerheid, waar de Engelschen de landing beproeven zouden, liet de Fransche Generaal Brune, die het bevel over de vereenigde troepen voerde, 5000 man ter bescherming van Zeeland, en bestemde er 3000 om tot rezerve te dienen. De eerste afdeeling Bataafsche troepen, 10,000 man sterk, lag onder Daendels in bezetting, van den Haag tot aan den Helder; de andere, van ruim 6000 man, onder Dumonceau, in Staden-Landen en Friesland. Voorts werden de kustbatterijen aan den Helder versterkt; ofschoon, waarschijnlijk door tijdgebrek, niet met die zorg, die het behoud vereischte van de daar liggende vloot - indien men 12 schepen een vloot mag noemen. Juist De Helder was de plaats, waarop het Britsch Bewind besloten had te landen, waarschijnlijk op hoop, van zich van het overschot der zeemacht meester te maken, en haar den laatsten slag toe te brengen.
Ten einde de onzen omtrent de ware landingsplaats in onzekerheid zouden blijven, vertoonden zich, nu hier dan elders, eenige vijandelijke schepen op onze kusten. Vier daarvan (11 Aug.) het Friesche gat binnengestevend, tastten bij Ameland een Bataafsche brik aan, die, na moedigen weêrstand genomen werd. Een kanonneerboot, die terzelfder hoogte lag, week onder Schiermonnikoog, doch werd daar vervolgd en door schepen omzet. Geen middel tot verdediging ziende, zond de Luitenant Van Maren, die er het bevel over voerde, al zijn volk naar wal, op drie man na, met wier behulp hij het geschut vernagelde, en de draaibassen over boord wierp; waarna hij, op 't oogenblik dat de vijandelijke brik hem de volle laag gaf, en de overige vaartuigen hem tot op een snaphaanschot genaderd waren, zijn schip in brand stak. Nauwlijks zagen de vijanden de vlam uitbersten, of, een ontploffing vreezende, stoven zij uit elkaâr, van welke omstandigheid Van Maren gebruik maakte om, nevens zijn krijgsmakkers, met de jol het land te bereiken.
Kort daarop zette de vijand eenig krijgsvolk te Schiermonnikoog aan wal (15 Aug.). De geheele verdediging van dit eiland bestond uit twee drieponders en 26 man, onder den Luitenant Broers. De landing had plaats met gewapende sloepen, onder bedekking van | |
| |
het vuur der vermeesterde oorlogsbrik. De ingezetenen wilden Broers dwingen, van de verdediging af te zien, doch hij dreigde, zoo zij zich tegen zijn voornemen verzetten, hun dorp in brand te steken, koos zich een voordeelige stelling, en weerde zich zoo kloek, dat hij den vijand tot den aftocht dwong, die zich vergenoegde, eenige schepen uit de haven mede te nemen.
Vier dagen later (19 Aug.) hield alle twijfel op, toen zich de voorhoede der Britsche landingsvloot, onder den Vice-Amiraal Mitchell, voor Kijkduin vertoonde. De landing was op den 22sten bepaald; doch alvorens werden door den Amiraal Duncan, die over de vloot in de Noordzee gebood, drie officieren gezonden naar den Schout-bij-nacht Story, die het bevel over ons smaldeel voerde, met uitnoodiging om de oude vlag op te steken, en zich bij de Britsche vloot te voegen. Vrij onvoorzichtig gedroegen zich de Bevelhebbers der Bataafsche schepen, die op de uiterste wacht lagen, met deze Parlementairen onverhinderd door te laten, en niet minder Story, door hen, zonder de noodige voorzorgen, op zijn schip (de Washington) te ontvangen. Behalve de brieven voor Story, hadden de Britsche officieren er ook eenen voor den Commandant van Den Helder, Gilquin, waarbij die plaats werd opgeëischt. Gilquin werd hierop naar boord ontboden, en den tijd, die daarmeê verliep, maakten zich de vreemdelingen ten nutte, om aan het scheepsvolk proclamatiën in handen te stoppen van den Luitenant-Generaal Abercromby, die de landingstroepen gebood, en waarbij het herstel van den Stadhouder als de eenige bedoeling der Britten werd opgegeven. De officieren moesten met een weigerend antwoord vertrekken; doch zij hadden hun doel reeds half bereikt, en zaden van muiterij gestrooid, die eerlang zouden ontkiemen.
Had de landing reeds den volgenden dag kunnen plaats hebben, Noordholland ware zonder twijfel overrompeld geweest; want er waren op dat tijdstip niet meer dan 1300 soldaten beschikbaar; maar gelukkig waaide de Westewind zoo onstuimig, dat de schepen weder zee moesten kiezen, uit vrees van op de kust te stranden; en zoo had men tijd, hulp te doen aanrukken.
Om den vijand te keer te gaan, en tevens al wie hem de hand mocht willen bieden, in toom te houden, kondigde het Uitvoerend Bewind de oorlogswet af (23 Aug.), waarbij de gewapende burgermacht te zijner beschikking gesteld werd, de nog rustende burgerij te wapen geroepen, en machtiging verleend, om verdachte personen in hechtenis te nemen, en steden of landschappen in staat van beleg te stellen. Met snelheid werden de maatregelen van tegenweer genomen (26 Aug.); zoodat, toen de Engelsche vloot het anker wierp tusschen Huisduinen en Kalandsoog, de geheele eerste afdeeling der Bataafsche krijgsmacht reeds in Noordholland was aangekomen. De rechtervleugel, onder Generaal van Guericke, vatte bij Den Helder post; de linker, onder Generaal van Zuylen van Nyevelt, tusschen Kalandsoog en Alkmaar. Daendels, die zijn hoofd- | |
| |
kwartier te Schagen had, haastte zich, de ligging der Britsche vloot te gaan verkennen, die, 26 linieschepen en 150 andere vaartuigen sterk, over een uitgestrektheid van anderhalt uur dicht onder den wal lag; terwijl hij overal langs het strand en in de duinen talrijke patroeljes voet- en paardevolk liet kruisen. De landing had nu den volgenden morgen (26 Aug.) plaats, onder bedekking van een hevig vuur uit de kanonneerbooten. Twee bataljons jagers, sterk ruim 1400 man, aangevoerd door de Oversten Luck en Chassé, poogden vruchteloos den grond aan den vijand te betwisten, en werden van duin tot duin terug gedreven; terwijl Luck het slachtoffer van zijn moed werd. Echter zetten de jagers hun aftocht met orde voort, en niet minder dan 29 Engelsche officieren werden door hun bussen gekwetst. Ook de Overste Herbig, die met een halve brigade den aftocht dekken moest, werd gedood, en zijn volk teruggedreven. Nu beproefde Daendels den vijand tusschen twee vuren te brengen, en, in afwachting van versterking, hem te beletten, zijn krachten te ontwikkelen. Colonel Cras deed te dien einde met twee bataljons den aanval, die in den beginne wel slaagde, en waarbij het hoofd der Genie bij het Engelsche leger, Colonel Hay, doodelijk getroffen werd. Drie bataljons kwamen Cras ondersteunen; doch in den namiddag moest ook hij het veld ruimen, en volbracht zijn terugtocht in volkomen orde naar de Groote Keeten, een gehucht bij den Zandpolder. Hier voegde zich eerlang Van Guericke bij hem, die den aanval aan den anderen vleugel had moeten doen, doch daarin belemmerd was geworden door het terrein. Daendels, vreezende, dat, in geval de Helder van de landzijde werd aangetast, de daar gebleven troepen van het hoofdleger zouden afgesneden, en nutteloos opgeofferd worden, zond aan Gilquin, die ze gebood, bevel, de stukken der kustbatterijen te vernagelen, de ammunicie onbruikbaar te maken, en op den linkervleugel terug te trekken. Gilquin vond het bevel zoo vreemd, dat hij er niet dan op een naderen, schriftelijken last aan voldeed. Zijn volk, voorgegaan door den bekwamen Kapitein Van Geen, trok, om de Engelschen te ontwijken, de moerassige streek langs de Zuiderzee door, waar het dikwerf tot aan het middellijf door het slijk moest waden, en kwam behouden in den nacht aan 't Zand aan, van waar het terugtrok in de nieuwe stelling, die Daendels zijn troepen had doen aannemen. Deze stelling steunde met den rechtervleugel op de Zuiderzee bij de Oude Sluis, en met den linker aan de Noordzee bij Petten; het hoofdkwartier was aan de Schagerbrug.
Noodlottig was deze eerste ontmoeting geweest: 1400 strijders waren gesneuveld, gekwetst of verminkt: en de belangrijke post van den Helder was verlaten geworden; - doch een nog grooter tegenspoed moest eerlang volgen,
De verdediging van het Texelsche zeegat hing af van de vereenigde werking der batterijen aan den Helder en van het smal- | |
| |
deel; doch nu de batterij ontruimd en onmiddellijk door de Engelschen bezet was geworden, achtte Story zich niet meer veilig op de reede van Texel, en trok (28 Aug.) naar den Vlieter terug.
Reeds den volgenden dag vertoonde zich op de meeste schepen een groote gisting onder 't volk, dat, steeds aan 't oude Stamhuis gehecht, nu door de rondgedeelde proclamaciën en het zien der oranjevlaggen, die reeds van de torens aan den vasten wal en op Texel wapperden, meer en meer zijn onwil aan den dag legde, om voor de zaak van 't Revolucionair Bewind te strijden. In deze omstandigheden zeilde een aanzienlijk gedeelte der Britsche vloot het zeegat binnen, en hield regelrecht koers op het Bataafsche smaldeel. Al de Britsche schepen voerden (30 Aug.), bij hun eigen, ook een Princevlag. Story, door deze omstandigheid in groote verlegenheid gebracht, en buitendien weinig berekend voor de moeilijke taak, die hij te vervullen had, zond, om tijd te winnen, twee kapiteins naar den Vice-Amiraal Mitchell, met last om hem voor te stellen, de nadere beschikking van het Bataafsch Bewind af te wachten, en inmiddels geene vijandelijkheden te plegen. Het sprak wel van zelf, dat Mitchell van zulk een voorstel niets weten wilde, en de beide kapiteins met een weigerend antwoord terug zond. Doch toen zij aan boord bij Story keerden, was dezes toestand inmiddels niet weinig verergerd. Hij had de onvoorzichtigheid gehad, de Scheepsbevelhebbers tot een krijgsraad bijeen te roepen, en hun afwezigheid had op schier alle bodems den onwil in volslagen muiterij doen overslaan. Overal hoorde men ‘Oranje-boven!’ roepen, en weldra werden de tooneelen van wanorde hernieuwd, die drie jaren te voren in de Saldanha-baai hadden plaats gehad. De Krijgsraad, allen wederstand onder zulke omstandigheden onmogelijk achtende, besloot de vloot over te leveren, en zich krijgsgevangen te geven. - De schepen werden eerst met Engelsch volk bezet, doch, eenige maanden later, op nieuw bemand met Nederlandsche officieren en zeelieden; vier daarvan bleven in dienst van den koning van Groot-Brittanje, doch onder Princevlag; terwijl officieren en manschap trouw zwoeren, zoowel aan den Koning, als aan de Staten-Generaal, wanneer zij weder hersteld zouden worden, en aan den Prins als Stadhouder. De acht overige schepen werden door Willem V aan de Britsche Regeering afgestaan, onder voorwaarde van teruggave aan 't Gemeenebest, zoodra de voormalige orde van zaken zou hersteld zijn.
Wat Story betrof, hevig werd zijn handelwijze, ofschoon door de omstandigheden eenigsins verschoonbaar, in 's Lands vergadering gegispt, en eerlang een krijgsraad benoemd, om zijn gedrang en dat der overige Scheepsbevelhebbers te onderzoeken. Eerst drie jaren later werd uitspraak over hem gedaan, en allen aan ontrouw, lafhartigheid, of verregaand plichtverzuim schuldig verklaard. Story en drie der kapiteins (die echter allen afwezig waren) werden eerloos verklaard, en veroordeeld om bij hun terugkomst | |
| |
met den zwaarde of den kogel gestraft te worden, en over allen werden meer of minder zware straffen uitgesproken. - Eerst 14 jaar later werden zij, bij de omwenteling, die toen plaats had, in hun goeden naam hersteld. - Opmerking verdient het, dat in den krijgsraad twee der Bevelhebbers zaten, die tot de overgave der vloot in de Saldanha-baai hadden medegewerkt, en toen waren vrijgesproken.
Daendels, zich na de overgave der vloot in zijn stelling niet meer veilig achtende, koos een nieuwe, waarvan Alkmaar het middelpunt uitmaakte, en verlegde zijn hoofdkwartier naar Schermerhorn. Tevens droeg hij aan Krayenhoff, die de Bataafsche ingenieurs-te-velde commandeerde, de taak op, om Amsterdam in staat van tegenweer te brengen. Hieraan werd voldaan door het leggen van gewapende schepen aan den mond van het Y, en door het aanleggen van eenige batterijen. Gelukkig zette Mitchell het door hem behaalde voordeel niet voort, en verliepen verscheiden dagen, eer zijn scheepsmacht zich in de Zuiderzee vertoonde.
Terwijl Noordholland aldus door den vijand bedreigd werd, had ook aan een anderen uithoek van 't Land een poging plaats, om een omwenteling te bewerken, die met de onderneming der Engelschen in verband stond. De Erfprins van Oranje had te Lingen een soort van hoofdkwartier gevestigd, en daar eenige der in 1795 uitgeweken officieren rondom zich verzameld. Andere, later uitgeweken oranjegezinde jongelieden hadden zich daarbijgevoegd, en zoo zou men, met jachtgeweren, pistolen, of hoe dan ook gewapend, een inval ondernemen: terwijl eenige in het Vaderland gebleven vrienden het volk tot opstand tegen het Bestuur zouden aansporen. Men zou trachten, eenige grensplaatsen te bemachtigen, en zich aan de Zuiderzee, bij voorkeur te Harderwijk, in gemeenschap stellen met de Engelsche vloot. De gelegenheid scheen niet ongunstig; want het opontbod van alle weerbare manschap naar het leger van Daendels had de meeste binnensteden van haar wakkerste verdedigers ontbloot. Drie edellieden, Heeckeren van Suideras, Lynden tot Hoevelaken, en Yvoy, stonden aan 't hoofd der onderneming, en hadden op zich genomen, de eerste in 't Zutfensche Kwartier, de tweede in dat der Veluwe, en de derde in 't Sticht, de zaak des Prinsen voor te staan.
Koevorden en Zutfen werden (31 Aug.) beiden uit zijn naam opgeëischt; doch dit strekte alleen, om de daar bevelvoerende officieren (1 Sept.) de noodige voorzorgen te doen nemen tegen een overrompeling. Enschedé, Almeloo, Borkuloo, Grol en andere plaatsen werden echter deels door de uitgewekenen bezet, deels door de bemoeying van Suideras in opstand gebracht. Een andere troep uitgewekenen, aangevoerd door den Overste Spengler, trok over Zevenaar en Anholt naar Westervoort, en maakte zich (4 Sept.) meester van dit dorp en van de brug over den IJsel; de veeren over deze rivier te Lathum en Rhede werden insgelijks bemachtigd; en de | |
| |
kleine bende werd, van uur tot uur, door gewapende boeren versterkt. In Deventer heerschte groote gisting, en scheen een tegenomwenteling onvermijdelijk, toen Kapitein Vognetz, ofschoon men de poort reeds voor hem gesloten had, met twee compagniën de stad wist binnen te komen, en haar tegen overrompeling van buiten en opstand van binnen te beschermen. Te Arnhem deed Colonel Schoonman de burgerij te wapen roepen; een aantal der leden van de oude Schutterij, versterkt door eenige artilleristen met geschut, trok naar Westervoort, en dwong de uitgewekenen, die plaats te verlaten, waar de Oranjevlag slechts één dag had gewaaid. Bij de vervolging van den vijand onderscheidde zich zekere Van der Schilde, die aan 't Rozendaalsche veer den IJsel overzwom, de pontaak, die aan de overzijde lag, waar zich de vijand bevond, losmaakte, en naar de zijnen overbracht. Inmiddels werd ook te Veenendaal, Scherpenzeel, en andere Stichtsche en Geldersche dorpen aan die zijde, de oproerigheid, die zich begon te vertoonen, door de aankomst van gewapende manschap bedwongen. Uit Zwolle trokken 300 burgers uit, om de orde in Twente te herstellen; Utrecht en Amsterdam zonden vrijwilligers derwaarts; en een beweegbare colom van 1100 man, onder den Franschen Generaal Girod, voltooide het mislukken der onderneming. Suideras en veel medeplichtigen namen de vlucht, en verscheiden personen werden gevangen genomen, als verdacht van de hand aan de oproerlingen geleend te hebben. Allen werden vrijgelaten, uitgezonderd een slecht befaamde Jonkvrouw, de freule van Dorth, op den huize Harreveld, bij Lichtenvoorde, woonachtig. Deze werd voor een militaire rechtbank gebracht, wier leden benoemd waren geworden door zekeren Paschen, rechter te Winterswijk, die tot commissaris van het Bewind was aangesteld, om onderzoek te doen naar het gebeurde. Tegen haar werd bewezen, dat zij een oranjevlag van haar slot had doen waayen, dat zij zich, met oranje vercierd, te Lichtenvoorde had vertoond, de uitgewekenen te gemoet was gegaan, zich over den moord van een Patriot verheugd getoond, en oproerige gesprekken gehouden had. Wegens dit een en ander werd zij veroordeeld, om met den kogel gestraft te worden, welk vonnis aan haar, liggende in een doodkist, werd ten uitvoer gelegd.
Terwijl in die streken alzoo de hoop der Oranjegezinden op een tegenomwenteling in rook verdween, zag het er in Noordholland voor de Bataven dag aan dag benauwder uit. Daendels, een man van onbetwistbaren moed, en geschikt voor een partijgangers-oorlog, doch die te weinig geduld en kalmte van geest bezat, om een geregelden krijg te voeren, had reeds het oorlogstooneel willen verlaten, het geld uit de Bank te Amsterdam lichten, en zich met het Uitvoerend Bewind naar Gorcum begeven. Gelukkig waren de Bewindslieden meer bezadigd dan hij, en hadden hem last gezonden, niet verder terug te trekken; en dat te recht; want Abercromby zelf was, bij zijn onbekendheid met het terrein en met de | |
| |
ware sterkte onzer troepen, even bevreesd om een aanval te doen, als Daendels om er een af te wachten: en zoo gebeurde 't, dat de beide legers een geruimen tijd tegen over elkander stonden, zonder iets van belang te ondernemen. De Erfprins had zich intusschen, na 't mislukken zijner onderneming, van Lingen over Emden naar Den Helder begeven (7 Sept.), waar hij met uitbundig vreugdegejuich verwelkomd was geworden. De Municipaliteit was er reeds afgezet, en door een Voorloopig Bestuur vervangen. Op Texel had de bevolking de komst der Engelschen niet afgewacht, om zich weder met de oude kleur te versieren. Haar blijdschap werd echter spoedig getemperd door de vorderingen van hooi en levensbehoeften voor het Engelsche leger, waardoor de eilanders, van allen toevoer van buiten verstoken, schier gevaar liepen te verhongeren.
De dagen van rust werden in de beide legers niet werkeloos doorgebracht. Terwijl het leger van Daendels gestadig nieuwen toevoer ontving, en zich op alle manier versterkte, dekten zich de Engelschen, die in de Zijpe hun stelling van Petten tot de Oude Sluis genomen hadden, met goede verdedigingswerken, en maakten zich gereed, zoo mogelijk een beslissenden slag te slaan. Generaal Brune, die inmiddels bij het leger gekomen was, besloot den aanval te doen, eer de Engelschen, door de verwachte aankomst der Russen, versterkt zouden worden. De sterkte des vijands werd op 20,000 man geschat; Brune had ongeveer 5000 man meer onder zijn bevelen. Zijn linkervleugel, omtrent 7000 man sterk en geheel uit Franschen bestaande, onder Generaal Van Damme, bezette Schoorl en Groet, tusschen Alkmaar en de Noordzee. Het midden werd gevormd door twee derden der afdeeling van Dumonceau, die uit Groningen en Friesland waren overgekomen; en de afdeeling van Daendels vormde den rechtervleugel.
Het schijnt, dat Brune (10 Sept.) zich niet nauwkeurig genoeg had laten onderrichten aangaande de gelegenheid van het terrein; althans de eerste brigade der afdeeling van Dumonceau, die zich, onder Generaal Bonhomme, van Schoorldam naar den Zijperringdijk, tusschen Eenigenburg en Krabbendam, moest richten, kon de gegeven marschorde niet volgen, dewijl er een weg op was aangewezen, die niet bestond. Hieruit volgde, dat de brigade op een terrein geraakte, waar zij aan het vijandelijk vuur was blootgesteld; dat zij den aanval te laat begon, en op een min gunstig punt, zoodat zij in verwarring en aan 't wijken werd gebracht.
De weg naar Eenigenburg, door deze brigade ingeslagen omdat zij geen anderen vond, was dezelfde, die aan Daendels was aangewezen, om er ten aanval langs op te rukken. Hij vond derhalve, na den vijand uit Haringkarspel en Dirkshorn verdreven te hebben, den weg naar Eenigenburg reeds door de brigade van Bonhomme bezet, en was genoodzaakt er een anderen te kiezen. Hij richtte zich dus tegen St. Maarten, dwong den vijand een redan voor het dorp te verlaten; doch trok daarna terug, dewijl hij, | |
| |
Bonhomme ziende wijken, zich niet verder wagen dorst, te minder, daar een sterke vijandelijke colom op hem aanrukte.
Dumonceau had inmiddels de verschansing voor Krabbendam aangetast en genomen, en de Engelschen genoodzaakt het dorp te ontruimen. Abercromby, naar het bedreigde punt gesneld, was van 't paard gestegen, en had zelf zijn voetvolk ten aanval gevoerd, dat het dorp hernam. Dumonceau wist echter de orde onder zijn reeds wijkende troepen te herstellen, bemachtigde het dorp voor de tweede maal, doch zag zich toen, door de aangroeyende macht van den vijand, tot den terugtocht genoodzaakt.
Aan den linkervleugel was de aanval met even weinig vrucht geschied, en de daar strijdende Franschen hadden, na een woedend gevecht, reeds vóór den middag het moeten opgeven, alleen het dorp Kamp, aan den voet van 't Kamperduin, bezet hebbende.
Hoogst ongelukkig was dus de uitkomst voor het Fransch-Bataafsche leger; het had nauwlijks één voordeel behaald, en ruim 1700 man aan dooden, gekwetsten, en vermisten; terwijl de Engelschen slechts 184 man buiten gevecht hadden, en bovendien de sterkte hunner stelling hadden leeren kennen.
De beide legers bleven nu weder eenige dagen, in hun vorige stelling, op versterking wachten; alleen werd nog door Kapitein Van Goudoever, aan 't hoofd van eenige jagers en grenadiers, het dorp Warmenhuizen (14 Sept.), dat door 100 Engelschen bezet was, veroverd, in weêrwil het sterk verschanst, en van hen gescheiden was door een vaart, over welke men eerst, onder het vijandelijke vuur, een brug had te slaan.
Inmiddels waren twee afdeelingen Russische troepen naar Den Helder ontscheept, waardoor het vijandelijk leger tot 40,000 man was aangegroeid, over welke aanzienlijke macht de Hertog van York het bevel had aanvaard. Dezerzijds had men slechts 25,000 tegen hem over te stellen; en geen wonder, dat York nu ook tot het leveren van een spoedigen en zoo mogelijk beslissenden slag besloot. Hij verdeelde daartoe zijn leger in vier afdeelingen: de eerste, uit 9000 Russen en 2500 Engelschen bestaande, moest, onder bevel van den Russischen Generaal Hermann, een in 't veld vergrijsden krijger, van Petten uitrukken, Kamp, Groet, en Schoorl nemen, en zich op Bergen richten; de tweede afdeeling, door Generaal Dundas aangevoerd, en bestaande uit 4500 Engelschen en 2000 Russen, moest Warmenhuizen en Schoorldam bemachtigen; de derde, onder Generaal Pulteney, Oudkarspel nemen, en zich, door den Heer-Hugo-waard, tegen de afdeeling van Daendels richten; de vierde eindelijk, uit 9000 Engelschen samengesteld, onder Abercromby, naar Hoorn trekken, Purmerende naderen, en zoo de onzen in een wijden omvang omtrekken.
Met de morgenschemering (19 Sept.) trok de Russische colom van Petten op, dreef de Franschen door haar onverhoedschen aanval terug, en was reeds om acht uur te Bergen. Vergeefs beproefde | |
| |
Dumonceau een afleiding, om de Franschen te ondersteunen. Wel gelukte het Majoor Bruce, de Russen, die naar Bergen rukten, af te snijden van de Engelsche brigade, die nog volgen moest - en den Overste Verhorst, Schoorl te hernemen; doch de tweede afdeeling van het Engelsch-Russische leger, Warmenhuizen en Schoorldam genomen hebbende, richtte zich nu geheel op Schoorl; terwijl een colom Russen, van Bergen teruggekeerd, insgelijks op dat dorp aantrok. Bruce en Verhorst, aldus op hun beurt afgesneden, moesten zich met al hun troepen aan den vijand overgeven, die Schoorl andermaal in bezit nam.
De Russen waren echter niet lang te Bergen met rust gelaten. - Brune had er uit Alkmaar versterking gezonden: de Franschen, die in de bosschen romdom Bergen de wijk hadden genomen, herstelden zich, en vielen op het dorp aan; hun achterhoede, langs het zeestrand opgerukt, overvleugelde de Russen in de duinen; terwijl eenig Bataafsch krijgsvolk, zich tusschen Schoorl en Bergen werpende, hun insluiting hielp voltooyen. Generaal Hermann werd met een groot getal der zijnen gevangen genomen; vele Russischen hoofdofficieren sneuvelden; zeven vaandels vielen den overwinnaars in handen; en slechts met moeite gelukte het aan een deel van het Russische krijgsvolk, den aftocht naar Schoorl te volbrengen, bij welke gelegenheid, als straks verhaald, Bruce en Verhorst werden gevangen genomen. York zag echter geen kans, zich in de stelling Schoorl te handhaven, en trok tegen half vier met zijn leger terug.
Terwijl dit te Bergen plaats greep, had een ander gedeelte der Bataafsche afdeeling van Dumonceau een glansrijk wapenfeit volbracht. Schoorldam was tusschen negenen en tienen door de Engelschen bemachtigd geworden, die in het kanaal drie gewapende kanonneerbooten gebracht hadden, om het behoud van dien post te verzekeren. De Overste Anthing, last bekomen hebbende, om den vijand van daar te verdrijven, doch van geschut verstoken, ondernam den aanval met de bajonnet, en wierp de Engelschen over de brug en achter den dijk terug. Hier echter werd hij door een hevig vuur, dat geheele rotten wegnam, afgeslagen, en genoodzaakt, over het kanaal terug te wijken. Een tweede aanval, even hardnekkig beproefd, moest evenzeer worden opgegeven. Toen greep Anthing zelf het vaandel in de hand, en, zich aan het hoofd der zijnen stellende, rukte hij nogmaals tegen den vijand in. De adjudant Visscher, die te paard was, ziende dat de vaandelstok aan stukken geschoten en nu te kort was, zoo dat het vaandel niet overal gezien kon worden, verzocht het veldteeken om hoog te mogen houden, 't welk hem werd toegestaan. Nauwlijks echter was hij de brug over, of een kogel doorboorde hem, en het verschrikte paard sleepte het in de teugels hangende vaandel naar den vijand. De sergeant Westerheide, dit bespeurende, snelde het paard achterna, en haalde het vaandel onder een kogelregen terug. Ook deze reis | |
| |
moest men echter voor het vuur des vijands zwichten. Nog evenwel gaf Anthing het niet gewonnen: een vierde aanval had plaats: de nieuwe vaandeldrager en een aantal officieren sneuvelden; en de helft van het bataljon werd buiten 't gevecht gesteld. Eindelijk kwam er geschut, en nu werden de Engelschen uit hun verschansingen gedreven, en door Anthing uit het gezicht gejaagd.
Minder glansrijk voor de onzen was de strijd aan den rechtervleugel geweest. Wel was de aanval, door Generaal Pulteney op Oudkarspel gedaan, met onverschrokkenheid afgeslagen, voornamelijk door het uitmuntend bediende Bataafsche geschut; maar een te gewaagde uitval, door 100 grenadiers op last van Daendels gedaan, deed de kans ten gunste des vijands keeren. De grenadiers, tusschen twee vuren gebracht, weken terug; Engelschen en Russen stormden met hen de verschansing binnen, en Daendels moest den aftocht gelasten, die niet dan in wanorde plaats had, en met verlies van ongeveer 1300 man, die afgesneden en krijgsgevangen gemaakt werden. In den avond ontving hij den stelligen last, de verloren posten te hernemen: 't geen hij te eerder volbrengen kon, daar de vijand reeds op alle punten terugtrok. Hij had hem nu slechts te vervolgen, en niet alleen een honderd man soldaten, maar ook het geschut door de Bataven op de batterijen achtergelaten, en een paar Engelsche stukken, vielen den onzen in handen. - Ook Abercromby trok met de vierde afdeeling uit Hoorn, 't welk hij reeds bezet had, naar de Zijpe terug.
Op deze wijze eindigde de veldslag, die gemeenlijk de slag van Bergen genoemd wordt. Het verlies aan dooden, gekwetsten en vermisten had bij den vijand omtrent 4000, bij de Franschen en Bataven nagenoeg 2900 man bedragen: doch de reeds vermelde vaandels, 20 kanonnen, 6 houwitzers, een aantal wagens, en 4000 geweren waren den overwinnaars in handen gevallen, en vooral was de zedelijke invloed van den veldslag groot. De Bataven hadden getoond, als helden te kunnen strijden; zij hadden zich, door hun moed, de achting der Fransche wapenbroeders verworven; de goede verstandhouding tusschen hen was versterkt, terwijl die tusschen de Russen en Engelschen daarentegen geheel verbroken was. Groot bleef echter de overmacht bij den vijand, en zorgelijk de toestand van ons leger, terwijl de oproepingen om in de wapenen te komen, zoo herhaaldelijk door het Uitvoerend Bewind gedaan, maar flauw beantwoord werden. Vele steden dorst men niet van weerbare manschappen ontblooten, uit vrees voor de Oranjegezinden: andere, uit vrees voor de Engelsche scheepsmacht.
Immers de Amiraal Mitchell had, na eenige dagen werkeloos te hebben doorgebracht, zijn ondernemingen op de Zuiderzee begonnen. Medemblik en Enkhuizen, door Kapitein Dundas opgeëischt, en geheel weerloos, hadden zich (21 Sept.) overgegeven, en de oude Regeering was er hersteld geworden. Een andere afdeeling der Britsche vloot had de gemeenschap afgesneden tusschen Friesland | |
| |
en Amsterdam, De Lemmer beschoten en ingenomen, en bij die gelegenheid twee onzer kanonneerbooten vernield. Een poging, om verder in Friesland door te dringen, mislukte echter den vijand, die zoo kloek aan de Volgabrug door eenige mariniers en andere manschappen ontvangen werd, dat hij den terugtocht moest aanvaarden. Reeds vroeger waren twee kanonneerbooten, die (13 Sept.) voor Makkum en in de Jetting nabij Harlingen lagen, door Engelsche schepen aangetast en genomen. De Kapitein-Luitenant Van Esch, die zich naar het oordeel van den Krijgsraad niet genoegzaam verdedigd had, werd later tot jongsten eersten Luitenant verlaagd; doch de Kapitein-Luitenant Connio, die geen wederstand beproefd had, tot de straffe des doods veroordeeld, die nog dat jaar aan hem voltrokken werd. Wel waren deze vonnissen rechtvaardig, maar in zoo verre gestreng, om dat ook op gemelde booten de manschap zich weinig gezind tot vechten getoond had, en het strijken der vlag dadelijk met het roepen van ‘Oranje boven!’ en het mishandelen der Patriotten was gepaard gegaan. - Ook op de Eems werden, in het holste van den nacht (8 Oct.), twee voor Delfzijl liggende vaartuigen onverwachts overvallen en weggehaald. Een voorstel, door zekeren Rottiers van Duivelande aan den Engelschen veldheer gedaan, om laatstgenoemde stad, even als vroeger met Breda gebeurde, door middel van een turfschip te verrassen, bleef echter zonder gevolg.
De wederzijdsche behoefte aan verademing, en de herfstregens, die de kleiwegen van Noordholland onbruikbaar maakten, beletten, dat de vijandelijkheden na den slag bij Bergen onmiddellijk werden hervat. Dan spoedig achtte 't de Britsche veldheer - bij 't besef, dat het terrein, hoe meer het jaargetijde vorderde, te meer onbruikbaar zou worden, en bij de herfststormen, die de schepen bedreigden - noodzakelijk, een nieuwen aanval te doen. De stelling dezerzijds was intusschen verbeterd, en vooral die van Daendels, door het onderwaterzetten van den Heer-Hugo-waard, alleen genaakbaar door het welversterkte punt van Oudkarspel. De vijand zag dan ook geen kans, die stelling aan te tasten, en vergenoogde zich, Daendels door kanonvuur bezig te houden, en hem (20 Oct.) te beletten, om troepen af te zenden tot onderstand van het midden; terwijl de hoofdaanval aan de zijde van Bergen plaats had. Abercromby, tot aan Egmond-aan-Zee doorgedrongen, overvleugelde de Franschen aan den linkervleugel; Generaal Bonhomme, die, nadat Dumonceau in den slag van Bergen gekwetst was, het bevel over het midden voerde, zag zich genoodzaakt, Schoorldam te ontruimen; en Brune, vreezende in den rug gevallen te worden, gaf bevel tot een spoedigen terugtocht, zijn hoofdkwartier nu kiezende te Beverwijk. De afdeeling van Dumonceau, zich met de zijne vereenigend, bezette de ruimte tusschen Uitgeest en Wijk-aan-Zee, met voorposten te Akersloot, Limmen, Bakkum, en in de duinen. Daendels, tot Purmerende terug getrokken, versterkte zich daar door een onder-water- | |
| |
zetting, die zich uitstrekte van Monnikendam tot Knollendam. De slag, die tot dit terugtrekken aanleiding gegeven had, werd de slag van Alkmaar genoemd. York deed nu zijn tocht binnen deze stad.
Het voordeel, door de Engelschen behaald, was echter slechts schijnbaar: hoe verder zij zich van den Helder verwijderden, hoe moeilijker de aanvoer der benoodigdheden werd; terwijl de steden, waar zij nu post vatten, door hun voorgangers waren uitgeput; de behoeften werden dagelijks grooter, en de ontbeeringen pijnlijker; alleen een spoedige en beslissende slag kon een einde aan dien toestand maken. Een voorposten-gevecht gaf aanleiding, dat die slag zelfs vroeger plaats had, dan de Engelsche veldheer bedoeld had.
Deze toch, het raadzaam oordeelende, zich meester te maken van Bakkum, Akersloot, en Limmen, ten einde uit die dorpen op de onzen te kunnen aanrukken, had (6 Oct.) een Engelsche brigade afgezonden; om het laatstgemelde dorp in den vroegen morgen aan te tasten. De Franschen trokken hierop terug naar Akersloot, waar de Bataafsche Overste Nicolson den vijand een uur lang wakker te keer ging, doch toen, op last van den Franschen Generaal Boudet, in goede orde terugtrok, en zelfs de bruggen afbrak en den weg onbruikbaar maakte, zoodat de vijand hem naar Uitgeest, waar hij post vatte, niet kon vervolgen.
De Fransche voorposten te Bakkum waren te gelijker tijd door een Russische colom, onder Generaal Essen, teruggedreven, en tot aan Castricum vervolgd. De Fransche Generaal Pachtod, naar Nootdorp geweken, handhaafde zich daar zoo lang, tot Brune hem met vijf bataljons te hulp kwam snellen. Nu volgde er een hevig ge vecht met de Russen, die over de duinen waren doorgedrongen, en duurde zoo lang, tot het kruit bijna verschoten was. Brune liet daarop zijn bataljons met geveld geweer op den vijand aanrukken, die in wanorde de vlucht nam. Een Bataafsch bataljon, door den Overste Achenbach aangevoerd, was middelerwijl, met de grootste onversaagdheid, in linie geschaard, tegen een voor Castricum geposteerde afdeeling Russen opgerukt, en had zijn vuur eerst geopend toen het zich vlak voor den vijand bevond. Maar toen ook vielen de schoten zoo moorddadig, dat de Russen, wanende een geheele colom voor zich te hebben, met overhaasting de vlucht kozen, en Castricum ontruimden, 't welk door Pachtod weder bezet werd. De Russen trokken nu op Bakkum en Limmen terug, terwijl Essen om ondersteuning zond naar Abercromby. Deze, van Egmond-aan-Zee langs het strand getrokken, had daar een tijd lang den Franschen linkervleugel, onder Generaal Gouvion, met afwisselend geluk bestreden. Nu haastte hij zich aan het verzoek van Essen te voldoen, en kwam, 's avonds vijf uur, met vier bataljons tot zijn bijstand aanrukken. De Russen hernieuwden den strijd, Castricum werd andermaal aangevallen en genomen, en er had een moorddadig ge- | |
| |
vecht in de duinen bij dat dorp plaats, door een plasregen en de invallende duisternis te vreeselijker; tot dat eindelijk de Bataafsche colonel der Huzaren Quaita, door een welbestierde ruiteraanval, het hernemen van Castricum bewerkte, en het lot van den dag besliste.
Wel was de vijand in het bezit van Limmen, Akersloot, en Bakkum gebleven; maar hij had een verlies ondergaan van over de 2500 man, zijnde bijna tweemaal zooveel als dezerzijds verloren waren, en bovendien de overtuiging bekomen, dat een verder door dringen onmogelijk, ja, zijn tegenwoordige stelling onhoudbaar was. Met overhaasting trok hij dus reeds den volgenden dag terug, doorhet Fransch-Bataafsche leger vervolgd, dat allerwegen zijn oude stellingen weder innam. Daendels, van Purmerende opgebroken, dreef de Engelschen uit Hoorn, Enkhuizen, en Medemblik; Dumonceau, van zijn wond hersteld, vermeesterde Dirkshorn en Winkel, en sloot zich (10 Oct.) bij het Nieuwdorper verlaat weder bij Daendels aan.
Het Engelsch-Russische leger, moedeloos en onderling oneenig, ingesloten door kale duinen, stranden, en modderpoelen, in het ongunstigste jaarseizoen, zonder drinkwater en ander voedsel, dan wat over zee moest worden aangebracht, zou verloren zijn geweest, had niet Brune zich laten overhalen, om een schandelijke overeenkomst (18 Oct.) met den vijand te sluiten. Daarbij vergunde hij hem niet slechts een vrijen aftocht, maar verkreeg zelfs met moeite de vrijlating van 8000 Fransche en Bataafsche krijgsgevangenen, die zich in Engeland bevonden. Noch schadevergoeding, noch de teruggave van eenige Coloniën, noch zelfs die der vloot, ofschoon door het Bataafsche Bewind als onmisbare voorwaarde gesteld, werd door hem bedongen. En dat dit Bewind het sluiten van een zoo eerloos verdrag gelaten moest aanzien, en nog wel zwijgen bij de overtuiging, dat de Fransche Opperbevelhebber zich tot zulk een verraad der algemeene zaak had laten omkoopen, bewees genoegzaam, hoe wij hier reeds toen (22 Oct.) onder Fransche overheersching stonden. Welhaast had nu de wederinscheping plaats, en eene maand later (27 Nov.) was het land van vijandelijke troepen gezuiverd.
Geheel ontmoedigend voor de Oranjegezinden was de uitslag dezer landing geweest. Doch ook was van hunne zijde, buiten de roekelooze onderneming, van welke hierboven gewaagd is, weinig of niets gedaan, om tot een omwenteling meê te werken. Hoofdzakelijk was dit daaraan te wijten, dat het nacionaal gevoel opkwam tegen het denkbeeld, om de herstelling van het oude Stamhuis nogmaals aan een vreemde krijgsmacht te moeten danken; en dat te meer, omdat de Engelschen in hun manifesten van een teruggave der Coloniën spraken, en zich gedroegen, als wilden zij de Nederlanden tot een Engelsche Provincie maken. Ook de misgreep van Amiraal Duncan, die in eene zijner proclamaciën den Prins | |
| |
van Oranje ‘wettigen Opperheer’ noemde, had velen, zelfs onder de meest Oranjegezinden, afgeschrikt. De Erfprins had dan ook te Alkmaar, toen hij zich daar vertoonde, geene medewerking gevonden, en te Amsterdam, waar hij zich in 't geheim een dag ophield, bij een zijner aanhangers de overtuiging opgedaan, dat het tijdstip eener tegenomwenteling nog niet gekomen was.
|
|