| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
Omwenteling. - Verandering zoo van den stedelijken als gewestelijken Regeeringsvorm. - Van de Spiegel en Bentinck gevangen gezet. - De Vroedschappen vervangen door Municipaliteiten, de Provinciale Staten door Provizioneele Reprezentanten des volks. - Groningerland en Drenthe door de Engelschen ontruimd. - Bataafsche Republiek. - De Afgevaardigden der Staten-generaal door anderen vervangen - De Raad van State afgeschaft. - Willem V vervallen verklaard. - Verschillende Comité's van Bestuur. - Beschikkingen omtrent 's Prinsen goederen gemaakt. - Onderscheidingsteekenen afgeschaft. - Staatsbrabant en Drenthe als zusterlandschappen erkend. - Verbeteringen in het Kerkelijke. - Nieuwe eedsvordering. - Tegenstand, door de Municipaliteit van Amsterdam aan het daaromtrent genomen besluit geboden. - Uitwijking van Bilderdijk. - Predikanten afgezet. - Zending van Blaauw en Meyer naar Parijs. - De onafhankelijkheid der Republiek, op bezwarende en vernederende voorwaarden, door Frankrijk erkend. - Treurige toestand des Lands. - Assignaten. - Engeland legt embargo op onze schepen. - Pasteur en Vitriarius naar Londen. - Opbrengst van gemaakt goud- en zilverwerk. - Het Valkenhof te Nymegen gesloopt. - Werkzaamheden van het Comité van Marine. - De Winter, Opperbevelhebber over 's Lands Vloot. - Bataafsche Vlag. - Ontmoeting tusschen Britsche en Nederlandsche schepen. - Oorlogsmanifest van Engeland. - Verliezen, door den handel geleden.
(1795). Het vertrek van den Stadhouder en zijn gezin gaf het sein tot de ontbinding van het Staatsgebouw, en tot de lang voorbereide omkeering van zaken. De Gezanten der Hoven van Londen, Madrid, Turijn, en Hanover verlieten den Haag, en zoo was de band verbroken, die tuschen ons en die Mogendheden bestond. Bijna gelijktijdig op alle punten kreeg de omwenteling haar beslag, hier en daar met verbazende snelheid: 't geen echter geen verwondering kan baren, wanneer men bedenkt, dat zij in de meeste steden was voorbereid geworden door geheime Genootschap- | |
| |
pen, die reeds met nieuwe voorloopige Besturen en regeeringsreglementen gereed waren. Had er, bij de gestrenge maatregelen, door de Regeering in 't najaar van 1794 genomen, en waarvan in het vorige hoofdstuk melding is gemaakt, een tijdelijke verslagenheid bij de omwentelingsgezinden geheerscht, en waren de leden van het Comité-Revolucionair uiteengestoven, de bevreesdheid was bij de spoedige aannadering der Franschen geweken, en de taak, door Krayenhoff en zijn medestanders begonnen, was door Gregorius Cruys, Samuel Iperuszoon Wiselius, Jacob 't Hoen, en anderen, opgevat en voortgezet. Deze nu wisten, door bij elkander aan huis te vergaderen, den argwaan te ontgaan, en hun taak, zoo door het onderhouden der gemeenschap met de clubs in andere steden, en met de Fransche legerhoofden, als door het voorbereiden der omwenteling binnen Amsterdam, met ijver en beleid te volbrengen. Hoe men voor 't overige over hunne handelingen denke, zeker is het, dat zij niet geheel zonder grond er het noodzakelijke van betoogden. ‘Het land’, zoo redeneerden zij, ‘is niet meer te verdedigen; komen er de Franschen als overwinnaars, dan zullen zij hier, als in Belgiën, de wet stellen en onze nationaliteit is verloren; - verklaren wij zelven ons vrij, en halen wij de Franschen uit eigen beweging in, dan zullen zij ons als Bondgenooten behandelen, en ons naar eigen verkiezing onze inlandsche aangelegenheden laten regelen: 't is daarom plicht, een nieuwe orde van zaken, en wel spoedig, te scheppen en in alle steden een Regeering gereed te hebben, om de bestaande onmiddellijk te vervangen’. Beide oogmerken werden dan ook bereikt: nergens ontstond regeeringloosheid, en de verandering van zaken had overal zonder bloedstorten, ja, zonder veel verwarring, plaats. In sommige Hollandsche steden, als Haarlem, Leiden, en Schiedam, wachtte men de komst der Franschen niet af, om de leden der Vroedschap van hun posten vervallen te verklaren, en een nieuw Bestuur te vormen. Te Amsterdam geschiedde dat echter eerst op de aannadering der Franschen. Een opwekking aan de Burgerij, om zich van het juk te ontslaan, door Wiselius opgesteld, (16 Jan.) heimelijk gedrukt en verspreid, had wel de gemoederen aan 't gisten gebracht, doch nog geen dadelijke uitwerking gehad. De Generaal Daendels, inmiddels te Utrecht gekomen, was van daar naar Maarsen getrokken, waar hij zijn hoofdkwartier gevestigd had. Van daar zond hij den hem verzellenden Krayenhoff naar Amsterdam, om er zoo mogelijk de omwenteling te bewerken. Terwijl Krayenhoff, (18 Jan.) daar gekomen, zich begaf naar den Generaal Graaf Golowkin, die de bezetting gebood, en alles in beweging was, om te vernemen wat de uitslag van hun onderhoud zou zijn, trokken eenige leden van 't Comité, met den advokaat Rutger Jan Schimmelpenninck aan 't hoofd, naar den voorzittenden burgemeester Straalman, en eischten wapenen, om de rust in de stad te bewaren. Ofschoon aan deze vordering niet onmiddel- | |
| |
lijk voldaan werd, zagen Burgemeesteren in, dat zij voor den drang der omstandigheden moesten zwichten, en gaven aan Krayenhoff, die nu ook bij hen verscheen, te kennen, dat zij hun posten zouden nederleggen; terwijl hij op zich nam, te zullen zorgen voor de handhaving der orde. Hiertoe had hij reeds met Golowkin de noodige schikkingen gemaakt, en was in overleg getreden met het Comité. Nog dien zelfden avond trok dit laatste naar de Waag, van waar het, bij fakkellicht, aan de talrijk verzamelde menigte verkondigde, dat de omwenteling volbracht, en de burger Krayenhoff tot Commandant der stad was aangesteld. De nacht liep verder rustig af. Het Comité had zich permanent verklaard, en zitting genomen in het koffyhuis de Karseboom in de Kalverstraat, waar Daendels, bericht van den loop der zaken ontvangen hebbende, dien zelfden nacht nog verscheen. Den volgenden morgen (19 Jan.) begaf het Comité zich naar 't Stadhuis, waar de Raad buitengewoon vergaderd was, en verklaarde, uit naam der Burgerij, de gansche Vroedschap ontslagen, aan de leden daarvan bescherming toezeggende. Onmiddellijk daarna nam een nieuw Bestuur, dat onder den naam van ‘Provizioneele Reprezentanten van het volk van Amsterdam’, 's nachts te voren op den Dam door het Comité was uitgeroepen, of, zoo 't heette, voorgedragen, de ontruimde zetels in. De Oud-pensionaris Visscher en andere Patriotten, die sedert 18 November, wegens het indienen van een verzoekschrift tegen de verdediging van Amsterdam, in het Werkhuis gevangen zaten, werden van daar afgehaald, in zegepraal naar het Stadhuis gevoerd, en verwelkomd door Schimmelpenninck, die tot voorzitter der Reprezentanten verkozen was. Dit alles was met veel waardigheid toegegaan, ja, zelfs met heusche vormen van weêrszijden, en zonder dat de orde eenigsins verstoord werd. Inmiddels was het gebouw van het Genootschap Doctrina et Amicitia, dat bijna geheel uit Patriotten bestond, en twee maanden te voren op last der Regeering gesloten, maar nu weder geopend was, en waar zoowel het Comité als de Reprezentanten bij elkander gekomen waren, om naar 't Stadhuis te gaan, opgevuld met leden en geestverwanten, die er met hun vrouwen, of, om den stijl van den dag te gebruiken, met hun burgeressen, den dag met zang, dans, en vrolijkheid doorbrachten. Nog levendiger was het schouwspel aan de poort, waar men de Franschen te gemoet was gesneld om hen als redders en broeders in te halen (20 Jan.). De aangekomen ruiters, slecht en haveloos gekleed, voldeden, wel is waar, weinig aan de verwachting; doch men paaide de menigte met te zeggen, dat de geregelde troepen later zouden komen. Ook zag men er, in de eerste vreugd der verwelkoming, zoo nauw niet op; aan het handdrukken en omhelzen was geen eind, en zelfs welgekleede vrouwen aarzelden niet, zich tusschen smeerige huzaren in aandoenlijke eendracht op de kanonnen neder te vlijen.
Te Rotterdam was de Vroedschap op ernstigen wederstand be- | |
| |
dacht geweest; doch den voorspoed der Fransche wapenen, en de onmogelijkheid om de stad, bij strenge vorst, te verdedigen, in aanmerking nemende, legde zij haar betrekking neder; terwijl een nieuw Bestuur, maar hier voorloopig onder denzelfden naam, het oude verving.
Te Gouda greep de omwenteling ongeveer op gelijke wijze plaats; doch te Dordrecht geschiedde de Regeeringsverandering op het bevel, en onder den invloed, van den Franschen reprezentant Alquier. Te Schoonhoven had zij mede eerst na de inkomst der Franschen plaats; te Delft en in Den Briel ging men er niet dan met weêrzin toe over, en in eerstgemelde stad vond zelfs de nieuwe orde van zaken zoo weinig toejuiching, dat de Fransche Generaal Dumonceau zich verplicht achtte, de burgers bij proclamacie aan te sporen, om toch opgeruimd en vrolijk te zijn.
Het Comité te Amsterdam had intuschen zijn taak niet als voleindigd beschouwd. 't Was niet genoeg, de omwenteling daar tot stand gebracht, en de stad met een nieuw Bestuur voorzien te hebben: men moest de zegepraal der nieuwe beginselen ook elders voorbereiden. Hiertoe werden de navolgende middelen in het werk gesteld. In de eerste plaats zond men Commissarissen (21-23 Jan.) naar de Westfriesche steden, met dien gevolge, dat Enkhuizen, Hoorn, Medemblik, en Purmerende, achtereenvolgens een nieuw Bestuur aanstelden. Alkmaar had dat uit eigen beweging gedaan. Te Edam alleen gaf de Regeering zelve het voorbeeld van vrijwillig af te treden.
De tweede daad van het Comité was een oproeping van Afgevaardigden uit de verschillende steden, waar de omwenteling had plaats gehad, naar Amsterdam, (24 Jan.), ten einde te beraadslagen over de beste wijze, om de Staten van Holland door een ander Bestuur te doen vervangen. In deze Vergadering werd beslist, dat men, twee dagen later, in Den Haag zou samenkomen, en bezit nemen van de vergaderzaal van Holland. In het uitvoeren van dien maatregel zag men te minder bezwaar, als reeds de Generaals Pichegru en Moreau, en na hen de Commissarissen der Convencie, in den Haag verschenen waren, en hun intrek in de stadhouderlijke verblijven (26 Jan.) hadden genomen. De Afgevaardigden der Comitees en Reprezentanten uit de verschillende steden, overeenkomstig deze afspraak in 't Heeren Logement bijeen gekomen, en den bekenden Pieter Paulus tot Voorzitter gekozen hebbende, begaven zich ongestoord naar de vergaderzaal van Holland, die zij gelast hadden dat voor hen zou openstaan, met verbod aan de Ridderschap, om er zich te doen vertegenwoordigen. Zij constitueerden zich nu als Provizioneele Reprezentanten der Provincie Holland, en besloten, niet langer Stadsgewijs, maar hoofd voor hoofd te stemmen. De erkentenis der Rechten van Mensch en Burger werd nu bij toejuiching aangenomen, de vorige Staten van Holland, gelijk mede het Stadhouder-, Kapitein- en | |
| |
Amiraal-generaalschap van Holland vervallen verklaard, en ieder van den daarop gedanen eed ontslagen. In de plaats der Collegiën van Gecommitteerde Raden en van de Rekenkamer werden ingesteld een Comité van Algemeen Welzijn, een tot de Militaire Zaken, en een van Financiën. De vraag deed zich op, of men Van de Spiegel en Bentinck van Rhoon niet nog dienzelfden avond in verzekering zou doen nemen: men besloot dat toen uit te stellen uithoofde van gebrek aan macht. Wellicht wilde men hun de gelegenheid geven, zich door de vlucht aan alle vervolging te onttrekken; - doch Van de Spiegel wilde zijn ambt niet nederleggen, zonder de stukken, die onder hem berustende waren, in andere handen over te geven, en Bentinck was te hooghartig, om het gevaar, dat hem dreigde, niet te tarten. Beiden werden eerlang (4 Feb.) in hechtenis genomen, en eerst naar het Huis ten Bosch, vervolgens naar het kasteel van Woerden, overgebracht. Wat verder met hen voorviel vindt zich later gelegenheid te vermelden.
De kleinere steden, even gelijk het geheele platte land, waren onder de voormalige Regeering zonder eenige Vertegenwoordiging geweest: immers men kon de Ridderschap niet wel als zoodanig aanmerken. Thans vorderden zij mede deel aan 't bestuur van 't Gewest; een eisch, die bij de nieuw ingestelde orde van zaken alle billijkheid voor zich had, ja, een recht was, dat men niet kon afslaan; en zoo gebeurde 't, dat het getal der provizioneele Reprezentanten meer en meer toenam.
Een derde middel, door de hoofdleiders der beweging te Amsterdam (10 Feb.) te baat genomen, was de vestiging van een Comité van Opstand, dat zijn afgevaardigden naar alle Gewesten zond, om er de omwenteling te bevorderen. Sommige Gewesten echter hadden hun komst niet afgewachr, om hun regeeringsvorm te veranderen. In Utrecht was de omkeering van zaken krachtig in de hand gewerkt door de aanwezigheid der Franschen, en waren weldra overal de Stads-vroedschappen door Municipaliteiten, gelijk de Provinciale Staten door Volksreprezentanten, vervangen geworden. - In Gelderland had te Arnhem, Nymegen, en Wageningen, sedert de Franschen er waren binnengetrokken, de omwenteling haar beslag gekregen; doch de aanwezigheid van krijgsvolk der Bondgenooten verhinderde elders nog een wijl het navolgen van dat voorbeeld. Zutfen echter was (3 Feb.) zoodra niet door de Keizerschen, die het bezet hielden, verlaten, of het daar bestaande Comité Revolucionair bracht de burgerij in de wapenen, en stelde een nieuw Bestuur in. Te Harderwijk ging de omwenteling op zeer ordelijke wijze toe; doch te Tiel niet zonder hevige tegenkanting van den Burgemeester, Van Omphal, die lang de maatregelen der Patriotten krachtdadig weêrstond, en niet zwichtte dan voor het geweld. Wat de Provinciale Regeering betrof, hoewel de titels van Vorstendom Gelre en Graafschap Zutfen werden afgeschaft, en de naam van Provizioneele Reprezentanten des Volks van Gelderland dien van | |
| |
Staten verving, de vorige vorm der Landschaps-Vergaderingen in de steden Nymegen, Arnhem en Zutfen, alsmede de Kwartiers-Vergaderingen, bleven nog een tijd lang in stand.
Reeds vroeger dan de Geldersche, hadden de Overijselsche Steden, waar meer overhelling bestond tot de nieuwe begrippen, de Vrijheid en Gelijkheid afgekondigd (29 Jan.). Zwolle was hierin voorgegaan: Deventer, Kampen, en de kleinere Steden haastten zich, het gegeven voorbeeld te volgen. De Gedeputeerde Staten, te Zwolle vergaderd, werden ontslagen (3 Feb.), de gewone afgevaardigden ter Staten-generaal terug geroepen en door andere vervangen.
Terwijl dit voorviel, was een Bezending van de Staten van Friesland te Zwolle aangekomen, om in onderhandeling te treden met den Franschen Generaal Jardin. Deze verwees hen naar Daendels, die zich mede daar bevond. Reeds was dit op zich zelf voor de Friesche edelen, die de Bezending uitmaakten, weinig aanmoedigend; doch zij moesten nog dieper vernederd worden. Daendels bracht hen naar Kampen, en noodzaakte hen, de zaak te regelen met de daar aanwezige Friesche uitgewekenen. Weinig heusch, als zich denken laat, was het onthaal, dat hun van dezen te beurt viel, en aldra zagen zij de onvermijdelijkheid in, zich in de voorgeslagen eischen te schikken. Ten gevolge daarvan werden, na hun terugkomst in Friesland, drie publicaciën uitgevaardigd: de eerste, strekkende tot vernietiging van alle vonnissen, ten gevolge der onlusten van 1787 geslagen; de tweede, tot het intrekken der plakkaten tegen de verzoekschriften enz., en de derde tot een burgerwapening. Leeuwarden opende (10 Feb.) nu zijn poorten voor de uitgewekenen; de Regeering werd er veranderd, en de Statenleden op geen malsche wijze afgezet en door nieuwe vervangen. Weldra was in 't geheele Gewest de omwenteling voltooid; terwijl te Franeker, welke stad, om haar houding in 1787, de deuren uit haar poorten had zien wegnemen, die deuren weder met feestelijken toestel en gejuich op hare plaats werden teruggebracht.
Omtrent terzelfder tijd was ook te Groningen de Stadsregeering ontslagen geworden, en een Municipaliteit aangesteld; terwijl ook door de Ommelanden Volksreprezentanten verkozen werden. Hier waren de Engelschen nog in het bezit van de Langakkerschans, die, in een moerassige streek gelegen, bij het invallende dooiweêr niet licht toegankelijk scheen. Twee compagniën Fransche grenadiers en een detachement jagers waagden echter een aanval op die plaats, vermeesterden stormenderhand (28 Feb.) de batterijen, en maakten 300 Engelsche bezettelingen, waaronder zich dertig Fransche emigranten bevonden, krijgsgevangen. Een dezer laatsten, een kapitein, die zich tot het uiterste verdedigd en vele wonden ontvangen had, was uit het vorstelijke Huis van Rohan gesproten. Hij werd veroordeeld, om op staande voet te worden doodgeschoten. Zijn twaalfjarig zoontjen, dat hem verzeld had, werd door den | |
| |
Franschen Generaal opgenomen, en aan zijn bloedverwanten in Frankrijk terug gezonden. - Niet gering was het aantal der Engelschen, die, zich met de vlucht willende bergen, door het broze ijs vielen en verdronken. Spoedig daarop, toen drie afgevaardigden van het Amsterdamsche Comité ook te Winschoten de omwenteling tot stand gebracht, en er de gewapende burgers zich door de aanrukkende Franschen hadden zien versterken, werden de Engelsche krijgsbenden, die zich nog in de nabijheid bevonden, overvallen, en genoodzaakt, met zwaar verlies, het Gewest te ruimen.
In Drenthe had zich mede een Comité gevormd, dat, op de Landschaps-vergadering (11 Feb.) toegelaten, hare leden, zonder eenigen omslag of tegenstand, ontslagen, en vervolgens de verkiezing van Volksreprezentanten en de Volkswapening had doen plaats hebben. Intusschen was de vesting Koevorden nog in 't bezit der Engelschen. Nu gebeurde 't, dat de boeren zich te Hoogeveen in den wapenhandel oefenden, waarbij de trom geroerd werd. Een patroelje der Engelschen, op de hoogte van die plaats gekomen, vraagde aan een boer, die haar ontmoette, wat dat getrommel te beduiden had. Vaardig antwoordde de landman: ‘dat zijn de Carmanjolen’ (een bijnaam, waarbij de Fransche revolucionairen werden aangeduid). Dit gezegde deed de Engelschen met verhaasten stap naar hun vesting terug keeren, die zij eerstdaags verlieten. Hieruit ontstond de vertelling, dat één Drentsche boer de Engelschen een geheele vesting had doen ontruimen. Zoo te Koevorden als in de Boertange lieten zij, bij hun vertrek, deerlijke sporen van plundering en verwoesting na.
Ofschoon in Zeeland de meerderheid der ingezetenen Prinsgezind was, moest ook dit Gewest, sedert dat de omgelegen Landen door Fransche troepen bezet waren, de beweging, die elders plaats had, wel volgen. De Zeeuwsche Staten, een opeisching ontvangen hebbende van den Generaal Michaud, die in Staats-Vlaanderen gebood, zonden (30 Jan.) drie hunner Leden tot hem, ten einde de voorwaarden der overgave te regelen. Ten gevolge eener dadiging, waarbij de Fransche Generaal meer toegaf, dan men verwacht zou hebben; ja, zooveel, dat, zeî men, de overwonnenen aan de overwinnaars de wet hadden gesteld; kwam Moreau te Middelburg, en nam den eed der Bezetting af, van niet tegen de Franschen te zullen vechten. Bij het aangegane verdrag hadden wel de Staten het behoud van den ouden regeeringsvorm bedongen; doch het was te voorzien, dat zij hem niet lang zouden kunnen in stand houden. Eenige burgers, weldra te zamen gekomen, en aangevuurd door zendelingen uit Amsterdam, perstten eerst aan de Staten een proclamacie af, waarbij de eed, op de vorige Constitucie gedaan, werd vernietigd; vervolgens werd, in de Staten-Vergadering zelve, door de Stad Middelburg voorgesteld, of de betrekking van Eerste Edele niet zou worden afgeschaft. Deze vraag werd, na beraadslaging, toestemmend beantwoord, ondanks het verzet van Lynden, die sedert jaren | |
| |
gemelde betrekking, namens den Prins, had vervuld. Een bevel van den Franschen Generaal Garnier noodzaakte hem, kort daarna, Zeeland binnen 24 uren te ruimen, en zich naar Holland te begeven, waar hij zich onder de bescherming stelde van den voorzitter der Vergadering, Paulus, en waar hem nu gelast werd, 's Gravenhage voortaan niet te verlaten.
De Raadpensionaris van Zeeland, Van Citters, die reeds niet dan met tegenzin het besluit der Vergadering van zijn Gewest in de zoo even vermelde zaak had opgemaakt, weigerde echter het te teekenen, en betuigde, zich liever van zijn post te willen ontslaan, gelijk hij ook werkelijk een dag later deed. Na zijn aftreden namen de Staten ook hier den naam aan van Provizioneele Reprezentanten des Volks van Zeeland, terwijl, zoo hier als overal in de Republiek, de Vroedschappen, en de in hare plaats gekomen voorloopige Besturen werden vervangen door een Municipaliteit, geheel op Fransche leest geschoeid, en met een Maire aan 't hoofd. Zoo ingenomen was men met onze naburen, dat men, niet tevreden van hun instellingen over te nemen, er niet eens een Nederduitschen naam aan gaf; ja, wat meer is, zelfs de naam van Nederland, zoo luisterrijk, en waaronder men zooveel voorspoed, weelde, en macht verkregen had, scheen niet langer waardig, om aan den gevel van het nieuwe staatsgebouw te prijken. Men schaamde zich zijner vaderen en hun roem; men sprong liever 18 eeuwen terug, noemde zich Bataven, en gaf aan den nieuwen Staat den naam van Bataafsche Republiek. - Inderdaad, men deed zich zelf recht! - alle titels en onderscheidingen werden voorts door de daad zelve afgeschaft, en men sprak elkander, op 't Fransche voorbeeld, niet anders meer aan dan met den naam van Burger en Burgeres.
Dat er overal op de hoofdpleinen van steden en dorpen, naar het voorbeeld der Franschen, met veel plechtigheid, zoogenaamde Vrijheidsboomen werden opgericht, waar het volk dan om danste, sprak van zelf. Ongelukkig, en dat werd met heimlijk meesmuilen door de vrienden van Oranje aangemerkt, konden die boomen geen wortels schieten, dewijl zij, ten gevolge van de langdurige vorst, die den bodem hard gemaakt had, niet geplant, maar alleen opgezet konden worden. Te Amsterdam viel een matroos, die den Vrijheidshoed op den boom zou zetten, naar beneden, en brak zijn hals; wat ook al als een slecht voorteeken werd aangemerkt.
Bij het vernietigen van elke oude herinnering, bij het sloopen van elken staatsvorm, had men slechts ééne instelling voor als nog behouden. De naam van Staten-generaal, zoo wel als de titel van Hoog-Mogenden, waren voorloopig blijven bestaan, om geen verwarring in de diplomatieke betrekkingen te brengen. Kluchtig genoeg; men had alzoo nog Staten-generaal, zonder dat er meer Staten-Provinciaal waren, uit wier Afgevaardigden die konden worden samengesteld.
Doch ook had men het voornemen niet, het voornoemde Staats- | |
| |
lichaam voortdurend in wezen te laten, en Paulus erkende zelfs, het wetgevend deel der Constitucie te sparen, alleen om het dienstbaar te maken ter verandering van het uitvoerend deel; waarna het, zonder vrees voor plotselinge instorting des geheelen gebouws, van zelf zou kunnen te niet gaan. - Intusschen, al bestond het lichaam nog, de Leden, die het uitmaakten, werden achtereenvolgens in de verschillende provinciën ontslagen, en door anderen vervangen. Hiervan was het gevolg, dat, ook nadat de omwenteling volbracht was, de Staten-generaal een tijd lang als een tweeslachtig lichaam beschouwd konden worden. Immers ten deele hadden daarin de nieuwe, zoo 't heette door den volkswil gekozen, Afgevaardigden zitting genomen; ten deele zag men er nog de zoodanigen, die er onder het vroegere staatsbestuur waren heengezonden. Eindelijk echter was de vernieuwing in elke Provincie volbracht geworden. Het laatste had dit plaats in Zeeland, en met de komst der nieuwe Afgevaardigden van dat Gewest ter Algemeene Vergadering kon alzoo de omwenteling geacht worden te zijn voltrokken.
De eerste verrichting van de nu geheel gezuiverde Vergadering was de vernietiging van den Raad van State, die door een Comité van het Bondgenootschap te Lande werd vervangen. Voor de vijf Amiraliteiten werd een Comité tot de zaken der Marine opgericht, en voor 't Bewind der O.-I. Compagnie een Comité voor den O.-I. handel. De Acte van Garancie des Stadhouderschaps werd opgezocht en verbrand, en al wie in de Generaliteitslanden en in de Volkplantingen eenigen eed aan de vorige Constitucie gedaan had, daarvan ontslagen.
Wat 's Prinsen zoo roerende als onroerende goederen betrof, de Reprezentanten des Franschen volks vorderden die op, als een oorlogsbuit, volgens het recht van overwinning, door Frankrijk verkregen, dat tegen den Stadhouder krijg gevoerd had. De Statengeneraal voerden hier tegen aan, dat, zoo al de Franschen den Stadhouder als zoodanig beoorloogd hadden, hieruit nog niet volgde, dat de goederen, door hem als burger bezeten, daarom verbeurd verklaard moesten worden. Dit vertoog vond ingang, en de gemelde goederen werden onder afzonderlijk beheer gebracht. De roerende goederen echter bleven de Fransche Reprezentanten als hun eigendom aanmerken, en zij lieten die meest allen in het openbaar veilen. Daarbij bevond zich ook een kabinet van zeldzaamheden, dat onder anderen een degen van De Ruyter, een commando-staf van Tromp, een gouden kanon, fraai bewerkt en ingelegd, het geschenk van een Javaanschen Vorst, bevatte; al 't welk de Reprezentanten besloten den Staten-generaal ten geschenke aan te bieden, en hun met veel staatsie toezonden; een beleefdheid, wel geschikt om zand in de oogen te strooyen, en die voor andere niet geringe verspillingen en afpersingen te doen sluiten.
De Prins van Oranje bezat, als bekend is, hier te lande onderscheiden Erfheerlijkheden, en er behoefde geen beschikking der Sta- | |
| |
ten-generaal, om hem die te ontnemen. De Landsvergadering te Kuilenburg vernietigde de Graaflijkheid even zoo, en met hetzelfde recht als men te Vere en Vlissingen het Markgraafschap, en te Breda de Baronie vernietigd had. En geen wonder, daar eerlang alle rechten, welke deze of gene als eigenaar eener Heerlijkheid bezat, in alle Gewesten werden afgeschaft; ja, zelfs niets, wat het voormalige verschil van standen herinnerde, mocht in wezen blijven. Reeds had, op veel plaatsen, het gemeen in de kerken de wapenborden en schilden verbroken, de opschriften en grafzerken, voor zoover zij van titels gewaagden, uitgedelgd, en een soort van gewijzigden beeldstorm aangericht. De tombe der Gravin van Solms in de Domkerk te Utrecht, was vernield geworden; de grafsteden der Nassausche Vorsten te Leeuwarden opengebroken, en hun beenderen, ook die der geliefde Princes Maria Louiza, smadelijk verstrooid. Bij verschillende afkondigingen werd nu, ter voorkoming van verdere schennis, het wegnemen uit de kerken gelast van al wat het gevoel der Patriotten kwetsen kon. Voorts beval met het wegnemen of uithouwen van alle wapenschilden en blazoenen aan de gevels van de huizen, op de koetsen of jachten, en verbood het dragen van livrei. Ja, men ging zoo ver, aan sommige Landschappen en Steden een nieuw wapen te willen opdringen. Zoo bijv. voerde Nymegen, als voormalige Rijksstad, den dubbelen adelaar des Duitschen Keizers. Ten Landdage van Gelderland werd nu voorgesteld, dit wapen tegen het oude, een lazuren veld met een leeuw van goud, te verwisselen, en de arenden rechts en links te laten vliegen. Doch die van Nymegen antwoordden, dat de keizerlijke arend, sedert het eindigen der hertogelijke Regeering, zoo gerukt en geplukt en van veêren beroofd was, dat hij het vliegen lang had verleerd.
Staatsbrabant was tot nog toe, even als Drenthe, van alle deelneming aan de Staats-regeering uitgesloten geweest. Dit kon met het beginsel der gelijkheid van rechten niet stroken; beiden werden (26 July) als zusterlandschappen erkend, en zonden voortaan afgevaardigden ter hooge Vergadering.
In het kerkelijke vielen mede geen geringe, grootendeels zeer gewenschte, veranderingen voor. Bij de algemeene gelijkheid kon er niet langer van een heerschende Kerk sprake zijn, en ook de eenheid van Staat en Kerk moest ophouden. Het recht om huwelijken te sluiten, dat voorheen, behalve aan de Overheid der plaats, ook aan de predikanten der Nederlandsche Kerk was toegekend, werd voort. aan aan deze laatsten ontzegd. De eergestoelten of afgezonderde zitplaatsen werden uit de kerken weggebroken, met uitzondering van die des Kerkeraads, en van de verhuurd wordende banken.
Hoezeer men niet, gelijk in Frankrijk, de oude jaartelling geheel afschafte, besloot men, dat er zou bijgevoegd worden: ‘het eerste jaar’ en zoo vervolgens - ‘der Bataafsche Vrijheid’; voorts dat boven elk staatsstuk de woorden: ‘Gelijkheid, Vrijheid, Broeder schap’ zouden prijken.
| |
| |
Nauwlijks was de omwenteling in Holland tot stand gebracht, of de Reprezentanten begrepen een nieuwen eed (9 Mrt.) aan de ambtenaren te moeten voorschrijven ter vervanging van dien, waarvan zij hen ontslagen hadden. Gelijk er intusschen zelfs in 1581 mannen geweest waren, die, in weêrwil van al de gruwelen, op last van Filips II bedreven, ja, in weêrwil dat zij medegewerkt hadden, om zijn gezag te bestrijden, toch geweigerd hadden, hem af te zweren; waren er ook nu velen in den lande, zelfs onder de Anti-stadhouderlijken, te gemoedelijk om het ontslag van den eed bij decreet als geldend te beschouwen, en dat zij weigerden, eenige bediening onder het nieuwe Bestuur aan te nemen, vooral toen dit een nieuwe eedsvordering aan de ambtenaren voorschreef. Deze vond ook op sommige plaatsen tegenstand, en vooral te Amsterdam, waar de Municipaliteit het bevel ontijdig oordeelde, inzonderheid, uit hoofde de Vergadering van Holland, ja, de geheele bestaande orde van zaken, nog als slechts voorloopig moest worden beschouwd. De Reprezentanten, zich door deze uitdrukking beleedigd achtende, zonden zes hunner naar Amsterdam, om den genomen maatregel door te drijven. De Bezending, daar gekomen, begon met den bijstand van den Commandant Krayenhoff te vorderen, en liet toen de Municipaliteit vergaderen, van welke zij het terugnemen eischte van haar brief, en het uitdelgen daarvan uit de notulen. Van de elf aanwezige Leden stemden vijf, dat aan de vordering voldaan zou worden, en waren zes van tegenovergesteld gevoelen. De Commissie, van den uitslag dezer stemming onderricht, verklaarde de Municipaliteit van haar post ontslagen, en in arrest gesteld, tot dat gebleken zou zijn, wie de tegenstemmers waren geweest. Schimmelpenninck en de vijf anderen, die de meerderheid hadden uitgemaakt, kwamen hier terstond voor uit; waarop Blok, die 't woord voor de Bezending voerde, aan alle zes huisarrest gaf, de vijf overgebleven in hun post herstelde, en door deze vijf een besluit liet opmaken, waarmede aan den eisch werd voldaan. Was dit huismiddeltjen al vrij zonderling, niets was kluchtiger dan de hartelijkheid, waarmeê de gearresteerde leden (die terstond weder ontslagen werden, nadat men verricht had waartegen zij gestemd hadden), weder in de vergadering der Municipaliteit werden ontvangen, en de bloemrijke en aandoenlijke aanspraken, te dier gelegenheid gehouden. Oldenbarnevelt, de De Witts, de Capellens kwamen er bij te pas, voorgesteld als knielende voor Gods troon, om Hem te danken voor de ontvangen weldaad. Zeker zouden Oldenbarnevelt en de De Witts vreemd hebben opgekeken, indien zij zich hadden kunnen hooren ophemelen als voorstanders der Volkssoevereiniteit.
Toen het er echter op aankwam, den nieuwen eed af te leggen, waren er, als ik reeds zeî, velen, die dit uit gemoedsbezwaar weigerden; sommigen leverden er vertogen tegen in. Onder deze laatsten was de dichter Bilderdijk, die uit dien hoofde last ontving, binnen 24 uren 's Gravenhage, waar hij als Advokaat gevestigd | |
| |
was, te ruimen, en binnen acht dagen Holland te verlaten; terwijl hem kort daarna het grondgebied der Republiek werd ontzegd. Ook verscheiden predikanten werden om dergelijke oorzaak afgezet. Scheen ook een en ander niet volkomen in overeenstemming met de beginselen der Vrijheid, die men verkondigde, men mag der Omwenteling van 1795, over 't geheel, den lof van gematigdheid niet onthouden.
Was het Gemeenebest der Zeven Vereenigde Provinciën door een Bataafsche Republiek vervangen geworden, dit baatte nog weinig, zoo lang zij niet buiten 's Lands erkend was. Nu zou men denken, dat de Franschen, die, naar zij hadden voorgegeven, uit louter edelmoedigheid en alleen om ons te verlossen van het juk, waren overgekomen, zich zouden gehaast hebben, de onafhankelijkheid van onzen Staat te erkennen; maar dit geschiedde zoo gemakkelijk niet, en er was vrij wat onderhandeling toe noodig. - Repelaer en Brantsen, die, gelijk in het vorige hoofdstuk gemeld is, door het voormalige Bewind met vredesvoorslagen naar Parijs waren gezonden, waren, als van zelf sprak, door het nieuwe Bestuur teruggeroepen en vervangen door Jakob Blaauw en Casparus Meyer; doch al spoedig ondervonden deze, dat de bondgenoot niet veel handelbaarder was, dan de vijand zich had betoond. Ofschoon de Franschen hier te lande in sommige Gewesten als verlossers ingeroepen, in andere bij capitulacie waren ontvangen, ofschoon zij zelve verklaard hadden, niet tegen het Bataafsche volk, maar tegen den Stadhouder opgetrokken te zijn, beweerden zij nu, bij veroveringsrecht over het Land te kunnen beschikken. En het waren alleen de vrees, dat een al te ver gedreven onrecht onze schatten aan Engeland zou overbrengen, en de bedenking, dat zij evenveel partij konden trekken van een Bondgenootschap, als van eene volledige onderwerping, die hen overhaalden, een Alliancie te sluiten (16 Mei), op voorwaarden, even voordeelig voor hen als voor ons vernederend. Bij die Alliancie stond de Republiek hun Venloo, Maastricht, Staats-Limburg, en Staats-Vlaanderen af, benevens de vrije vaart op Schelde, Maas, en Rijn en - honderd millioen voor oorlogskosten! terwijl zij de verplichting op zich nam, 25,000 man Fran sche troepen te onderhouden, en Fransch garnizoen in Vlissingen te dulden. Gewis, de eischen van Lodewijk XIV in 1672, die als vijand kwam, waren niet zoo buitensporig geweest, als die van onze tegenwoordige vrienden; zoo duur kocht men hier de zoo heftig verlangde - en toch maar schijnbare - onafhankelijkheid. Men had gehandeld als het paard in de fabel, dat, om het hert te vervolgen, den man te hulp riep, doch, na zijn doel bereikt te hebben, zich het meesterschap van dezen moest getroosten. En ware men, door de betaling van den voormelden losprijs, slechts van de Franschen ontslagen geweest; doch men bleef van dat oogenblik af onder hun strenge voogdij. Het was dan ook niet te verwonderen, dat de vreugde, ter gelegenheid van de plechtige viering hier | |
| |
te lande der Alliancie, niet bij iedereen gelijke deelneming vond, ja, dat predikanten weigerden, ze in hun leerredenen te gedenken - 't geen hun dan op afzetting kwam te staan.
Mochten alzoo velen zich troosten met de verwezentlijking hunner droombeelden, anderen met de ambten en bedieningen, die hun, ten gevolge van den omkeer van zaken, en aan de meesten op nog zeer jeugdigen leeftijd, te beurt vielen, in een groot gedeelte van 't Land heerschten jammer en gebrek. In Gelderland, Overijsel, en de Ommelanden werd het weinige, dat de Engelsche krijgsbenden hadden achtergelaten, door de Franschen verteerd. Overal zuchtte men onder den last der inkwartiering, waarvoor in sommige kleine plaatsen zelfs geen huizen genoeg waren. Daglooners werden in den harden winter met de huisvesting, en het onderhoud van somtijds vijf, zes militairen bezwaard, en menig gezin op die wijze tot den bedelstaf gebracht. Gelukkig nog, dat men niet met de wilde horden van drie jaren vroeger, maar met geregelde troepen te doen had, en die onder goede tucht stonden. Voorts pleegden de Commissarissen en Hoofd-Officieren van 't Fransche leger allerlei geweldenarijen, en deden op hoogen toon, en zonder acht te geven op klacht of bede, onmatige eischen. Over alle tuighuizen en Goevernements-inrichtingen beschikten zij als over hun eigendom; zelfs kerkgebouwen werden tot kruitmagazijnen en paardestallen gebezigd. En, wat nog het ergste was, de betalingen, die de Franschen deden, geschiedden in assignaten, een papieren munt, doch waarvan de waarde bijna tot op niets gedaald was. Dit gaf in Holland aanleiding tot een publikacie, waarbij den winkeliers gelast werd, dat papier aan te nemen, tegen wekelijksche verwisseling in geld of in recepissen, doch met streng verbod van het in omloop te brengen. De Fransche Bevelhebbers, deze afkondiging aanmerkende als een inbreuk op de waardigheid van 't Fransche Volk, en op het crediet van zijn papieren munt, drongen aan op haar onverwijlde intrekking, en men moest wel gehoorzamen. In Friesland werd evenzeer eene dergelijke, waarbij de waarde der assignaten op vijf stuivers de livre bepaald werd, binnen vijf dagen ingetrokken; daar de Fransche Generaal verklaard had, geen stille aanschouwer te zullen zijn van een zoo grievenden hoon. Het beloop dier assignaten over 1795 was, in Holland alleen, niet minder dan f 2,364,760.
De vriendschap met Frankrijk had natuurlijk de vijandschap met Engeland ten gevolge gehad, dat reeds in 't begin van 't jaar (20 Jan.) embargo op onze schepen gelegd had. De burgers Pasteur en Vitriarius waren onmiddellijk door de provizioneele Reprezentanten derwaarts gezonden, ten einde zich met onzen Afgezant, den Baron van Nagell, en den griffier Fagel, die Willem V vergezeld had, te verstaan, en zoo mogelijk het opheffen van 't embargo te verkrijgen. Fagel was niet te Londen, en Nagell weigerde zich met de zaak in te laten; terwijl het Britsche Ministerie | |
| |
verklaarde, de vordering niet te kunnen inwilligen, zoolang zich Fransche troepen op ons grondgebied bevonden. De Afgevaardigden keerden dus onverrichter zake terug. Dat Nagell zoo wel als Fagel werd afgezet, zal ik wel niet behoeven te vermelden. De Engelschen voeren nu voort met het aanhouden en opbrengen onzer schepen. Zoo zagen de Hollanders, op hetzelfde tijdstip, dat zij het vroeger gewonnene grootendeels aan Frankrijk moesten afstaan, zich de middelen, om nieuwe winsten te doen, door de Engelschen ontnemen.
Voegt men bij dit alles de zware dijkbreuken, die na den strengen winter aan de rivieren plaats hadden, de schaarste van granen, die bij het stremmen van den handel ontstond, de onmogelijkheid om, bij gebrek aan werkpaarden, zaai-koorn, en poot-aardappelen, het land te bebouwen, de ontvolking van steden en dorpen bij het stilstaan van neering en handteering, dan zal men zich nog slechts een flauw denkbeeld maken van den jammerlijken toestand, waarin men een kort te voren nog zoo welvarend land had gebracht.
Zoo ondervond men nu in hooge mate, hoe duur een omwenteling kwam, bij welke men in schijn slechts zijn wenschen verkreeg. Overal waren de lands- en provinciale kassen uitgeput, en men wist schier geen middel om die te vullen. Buitengewone heffingen, vrijwillige leeningen, waren middelen, waartoe men wel zijn toevlucht nam, doch die niet spoedig genoeg werkten, en er moest dadelijk geld wezen. Om dit te verkrijgen bezigde men in sommige Gewesten een nieuwen en vrij willekeurigen maatregel. De ingezetenen werden namelijk gedwongen, hun goud- en zilverwerk, of de waarde daarvan, ten beste te geven, en dat in mindering en als voorschot op de belasting, die zij later zouden hebben op te brengen. Alleen het gewone tafelzilver, zooveel ieder tot zijn gebruik noodig had, penningen, munten, en wat tot lijfsieraad of handel diende, was daarvan uitgezonderd. Zoo hoog bleek nu de weelde in de huisgezinnen gestegen, dat men, op deze wijze, in Holland alleen, ruim f 7,000,000 bij elkander kreeg; - waarbij men nog in aanmerking nemen moet, dat zij, die met het ontvangen of beheeren van de ingebrachte voorwerpen belast waren, niet overal tot de meest eerlijke lieden behoorden, en het bedrag van wat, gelijk men 't noemt, aan den strijkstok hangen bleef, voor geen berekening vatbaar is. - Voorts werden in sommige plaatsen vrijwillige opbrengsten gedaan van zilveren schoengespen; zoo dat gespen, en geen strikken, aan de schoenen te dragen, eerlang werd aangemerkt als een bewijs, dat men geen echte Patriot was.
Doch niet slechts gouden en zilveren kunstwerken werden ten gevolge van den genomen maatregel versmolten; men ging ook, om geld te maken, de hand slaan aan de eerwaardige overblijfselen der Oudheid. De Geldersche Landdag besliste, dat het Valkenhof te Nymegen, die prachtige en gedeeltelijk uit den tijd der Romei- | |
| |
nen herkomstige burcht, zoo vaak het verblijf des Keizers, en nog onlangs dat van den verdreven Prins, ter slooping zou worden verkocht. Het gebouw mocht niet meer dan ruim f 90,000 vrij gelds opbrengen: en 100 tot 150 man waren een jaar lang bezig met den vernielingsarbeid, zoo wijd van omvang was het, en zoo hecht en stevig gemetseld.
Van de op verschillende wijzen bekomen gelden had men begrepen een aanzienlijk deel te moeten bestemmen, om onze zeemacht in staat te stellen, de kaperijen der Engelschen te keer te gaan. Van de 10 millioen, die de Provinciën zich verbonden hadden, binnen drie maanden te verschaffen, nam Holland er zeven voor zijn rekening. Bij het zeewezen heerschte thans een te voren nooit gekende eenheid, die, bij andere omstandigheden, de gelukkigste gevolgen had kunnen te weeg brengen. Die eenheid was op de navolgende wijze verkregen. Het nieuwe Bewind, niet te vreden met de Amiraliteiten, gelijk verhaald is, door een Comité van Marine te doen vervangen, had insgelijks de geheele Marine ontbonden (Van Kinsbergen was reeds in hechtenis gezet), en al de daarbij bestaande rangen vernietigd; (27 Febr.) en dat vermoedelijk, omdat Zeeofficieren en zeevolk over 't algemeen te veel gehecht waren aan het Huis van Oranje, om op hun hulp voor de Republiek te kunnen rekenen. De Winter, in 1787 als Luitenant ter zee uitgeweken, en thans als Fransch Generaal teruggekeerd, werd, met toestemming der Fransche Reprezentanten, tot Adjudantgeneraal van het Comité van Marine benoemd, en later (12 Mrt.) tot Opperbevelhebber der vloot, met den rang van Vice-Amiraal, die bovendien aan vijf anderen geschonken werd (26 Juny), waarvan twee onder het voormalige Bestuur den rang van Schout-bij-Nacht, de drie overigen dien van Kapitein hadden bekleed. Wat de vlag betrof, men kon wel niet meer een Prinse- of een Statenvlag behouden, waar geen Prins meer aanwezig was en de Staten eerlang niet meer bestaan zouden; het volk was nu Soeverein, en zoo moest de vlag dus een Bataafsche of Nederlandsche worden, even gelijk men reeds een Amerikaansche en een Fransche vlag had. Wel scheen het bespottelijk en tegen alle gezonde denkbeelden aandruischende, in die vlag de kleuren te behouden van een Huis, dat men verbannen had; doch men dacht hier zoo nauwkeurig niet, of liever, geheel niet over na, en men begreep, niet geheel ten onrechte, dat men, door een nieuwe vlag te nemen, als 't ware breken zou met den roem, te voren op zee behaald. Men liet dan de oude vlag bestaan; doch men plakte in de roode baan een wit vak, met een Nederlandsche Maagd, een Leeuw, en de noodige speren, bundelbijlen, en vrijheidshoeden voorzien, alles zeer fraai, maar zeer weinig heraldiek. - Ook de meeste schepen werden nu herdoopt; zoo heette bijv. de Willem de Eerste nu de ‘Brutus’ - als schaamde men zich den grondlegger van de vrijheid der Republiek - de Prins Maurits werd de ‘Dappere’, de Staten-generaal | |
| |
de ‘Washington’, de Frederik Willem de ‘Gelijkheid’, de Prins Frederik de ‘Revolucie’, de Wilhelmina de ‘Furie’.
Nauwlijks was de toezegging der 10 millioen, waarvan ik zoo even sprak, gedaan, of de werkzaamheden waren op alle werven en in alle zeehavens met ongelooflijken ijver begonnen, ja, dag en nacht werd aan de op stapel liggende schepen gearbeid. Reeds in July waren elf linieschepen, dertien fregatten en tien lichte vaartuigen voor den dienst gereed, en aan andere ontbrak nog weinig, om ze mede vaardig te maken. Dit was het gevolg, zoo van de bemoeyingen en de vlijt, aan den dag gelegd door het Comité (waarvan de in zeezaken doorkundige Paulus de ziel was), als van de levendige zucht, die thans in 't algemeen de ingezetenen aanspoorde, om zich op de Engelschen te wreken. In den loop van den zomer was reeds een aanzienlijk gedeelte der vloot in Texel vereenigd. Drie oorlogsvaartuigen werden uitgezonden, om voor het Schagerrak te kruisen, en drie om te Bergen in Noorwegen de Oost-Indische retoerschepen af te wachten, en naar het Vaderland te geleiden. Dit laatste smaldeel werd door vier zware Britsche schepen aangetast (22 Aug.), die, na een scherp gevecht, een er van tot strijken dwongen, en beide andere op de Noordsche kust jaagden.
Tot nog toe had men in Engeland nog geaarzeld, bepaaldelijk den oorlog te verklaren. Thans geschiedde dit (15 Sept.), en het manifest grondde zich voornamelijk op de omstandigheid, dat het Land zich in de macht, althans onder het bestuur en den invloed, der Franschen bevond. Had onze handel reeds deerlijk geleden, toen hij slechts belemmerd werd, men kan oordeelen, wat hij thans moest lijden, nu er inderdaad oorlog ontstond. Reeds vóór de helft van het volgende jaar waren bijna al onze Coloniën in de macht van Engeland, en reeds in 1797 werd de schade, door onze kooplieden wegens opgebrachte schepen geleden, op 120 millioen begroot. In 't jaar 1794 waren te Goeree en in de Maas 1811 schepen binnen- en 1929 uitgeloopen; in 1795 bedroeg dat getal slechts 366 en 406; terwijl ook in Texel en 't Vlie 1199 minder schepen binnen zeilden dan in 't vorige jaar.
|
|