| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk.
Toenadering tusschen de Oranje-gezinden en gematigde Patriotten. - Gewelddadige maatregelen, door de ijveraars in 't werk gesteld. - De Vroedschap te Amsterdam door de Burgerij gedwongen, tot het in dienst houden van het Corps van Salm te stemmen, andere Afgevaardigden ter vergadering van Holland te zenden, en negen van haar leden te ontslaan. - Moedige taal van Dedel. - Regeeringsverandering te Rotterdam, door de Burgerij bewerkt. - Zeeland toont zich Stadhoudersgezind. - Franeker wordt het middelpunt der Friesche Patriotten. - Gevecht aan de vaart bij Vreeswijk. - Tegenstrijdige besluiten, door de Algemeene Staten en door die van Holland genomen. - Plundering te Amsterdam, Middelburg, en elders. - Verklaring van Willem V. - Commissie ter defensie van Holland benoemd. - De Princes reist naar den Haag, wordt aan de Goejanverwellensluis aangehouden, en gedwongen terug te keeren. - Haar beklag deswegen. - Pruisen vordert voldoening voor de haar aangedane beleediging. - Hevige besluiten, door de Patriotten genomen. - Wijk te Duurstede door troepen bedwongen. - Krijgsverrichtingen in het Sticht. - Vliegende legertjens. - Hun bedrijf. - Pruisisch leger op de grenzen, onder den Hertog van Brunswijk. - Utrecht verlaten. - Gorcum en Dordrecht door de Pruisen bezet. - Omkeer te 's Gravenhage en elders, met herstel van den Prins. - Amsterdam biedt tegenstand, doch wordt tot zwichten genoopt. - Overijsel herstelt den Prins in al zijn waardigheden. - De wettige Regeeringsvorm overal hersteld.
(1787). Bij den heftigen toon, dien thans de omwentelingsgezinden aansloegen, en bij hun pogingen om zich van de leiding van 't bestuur in alle Gewesten en Steden meester te maken, begonnen de meer bezadigden en andersgezinden ook van hunnen kant zich onderling te verstaan, ten einde zoo mogelijk een dam op te werpen tegen het dreigend geweld. De Oranjepartij, nu versterkt door de medewerking der Gematigden, stak het hoofd weder op, en | |
| |
poogde zich te doen gelden door dezelfde middelen, waar de Demokraten zich van bediend hadden: het indienen van adressen, het benoemen van Geconstitueerden, het oprichten, vooral onder de leiding van Bentinck-Rhoon, van Genootschappen, die men ‘oprechte Vaderlandsche’ of ‘Oranje-Societeiten’ noemde, enz. In Holland begon de invloed der bedaarden ter Staten-Vergadering die der tegenpartij op te wegen: zoo dat de meeste besluiten der feller Patriotten slechts doorgingen met de meerderheid van ééne stem. Hetzelfde had plaats in de groote steden, bepaaldelijk te Amsterdam en Rotterdam. Reeds scheen het oogenblik nabij, dat men op de genomen rezoluciën terugkomen, den Prins weder in Holland ontbieden, en de breuk zou trachten te heelen. Maar de ijveraars waren niet gezind, zich het roer te laten ontwringen. Zij hadden het voordeel, eensgezind te zijn omtrent doel en middelen; terwijl de nu verbonden Oranjegezinden en Moderaten elkander mistrouwden. Behalve hun aaneensluiting in de bijzondere Regeeringscollegiën, waren zij vereenigd door een, in 't vorige jaar te Amsterdam gesloten, verbintenis, aan welke Patriotten uit alle oorden des Lands, als Capellen, De Gijselaer, Hooft enz., hadden deelgenomen, en die alzoo een soort van Centraal Bestuur vormden, waarin de te nemen maatregelen bepaald werden, en waardoor de briefwisseling tusschen de leidslieden onderhouden werd. En toch stond het geschapen, dat de Patriotten langs den weg der wettelijke vormen hun zin niet zouden gekregen hebben; maar nu namen zij, waar de geschreven wet hun in den weg stond, hun toevlucht tot wat zij de hoogste wet noemden, het behoud der zoogenaamde vrijheid; en om deze te doen zegevieren moest, in stede van overreding, geweld te baat genomen, en onbeschaamd verricht worden wat men in anderen afkeurde. Dit ondervond bijv. Heusden, dat (Jan.) zijn Regeering afgezet, en een nieuw Bestuur benoemd had, en dat niet alleen zijn vordering om ter Statenvergadering te worden beschreven, zag afwijzen (Mrt.), maar ook zijn Bestuur niet erkend; - dit Hoorn, waarheen de Staten, ter beteugeling der bevolking, die er, even als de meerderheid der Regeering, Oranjegezind was, krijgsvolk zonden: alzoo niet anders doende dan 't geen ten opzichte van Hattem en Elburg was geschied, en waarom men den Prins geschorst had: - dit 's Gravenhage zelfs, waar men het garnizoen versterkte, uit vrees voor de krachtige houding der andersdenkenden.
Ter bereiking van het doel der drijvers was het niet genoeg, in gedrukte geschriften alle Moderaten voor schelmen en verraders uit te krijten, de Oranjegenootschappen uit een te drijven, datzelfde indienen van adressen, waardoor zij hun macht verkregen hadden, aan andersdenkenden te verbieden, en aan de stedelijke Regeeringen door geweld besluiten af te dwingen; - die Regeeringen moesten ook veranderd en, spijt voorrecht, vorm, en handvest, op willekeurige wijze met lieden van hunne denkwijze worden aan- | |
| |
gevuld. Ik wil een paar voorbeelden geven, hoe dit laatste doel bereikt werd.
In Amsterdam was de Regeering in de laatste maanden tot bezadigdheid en verzoening geneigd, vooral door den invloed van mannen als Dedel, Rendorp, Beels, tegen welke de grijze burgemeester Hooft, die de bewegingspartij voorstond, niet altijd op kon. Dit kon niet geduld worden, en bij gelegenheid, dat er in den Haag gesproken was over het intrekken van 't militair cordon en het afdanken der troepen van Salm, en Amsterdam zich in dien geest geuit had, kwam een Bezending van officieren der Schutterij op 't Stadhuis met een adres (26 Febr.), waarbij op het in dienst houden dier troepen werd aangedrongen. Burgemeester Hooft, bij zijn verschijning met groot gejúich begroet door de talrijke menigte, die zoo op den Dam als op de groote zaal van 't Stadhuis was samengevloeid, gaf zijn woord, het zijne te zullen doen, om het verzoek ingang te doen vinden. De Bezending werd binnengelaten, en, in het antwoord op hare aanspraak, erkende Hooft, die voorzat, dat de afgevaardigden, van wegen Amsterdam ter Vergadering gezonden, niet hadden gesproken als 't behoorde, en vervangen moesten worden. Op een vraag van Dedel, wie het corps van Salm dan voortaan betalen zou, antwoordden de hoplieden: ‘wij!’ - en werkelijk werd een inschrijving geopend, en dadelijk tot een aanzienlijke som gebracht. Het volk, dat buiten stond, door de langdurigheid der beraadslaging verbitterd, begon ongeduldig te worden; waarop Hooft naar 't portaal trad, en, op een stoel geklommen, aan de menigte beloofde, dat er nog denzelfden avond Vroedschapsvergadering zou gehouden worden. Hierdoor geraakte het volk aan 't bedaren en, onder zijn luid geschreeuw van: ‘leve Vader Hooft!’ begaf deze zich naar huis. Op de vergadering van dien avond werd nu door de zeer onvoltallig opgekomen Vroedschap besloten, aan den inhoud van het adres te voldoen, en dit besluit werd aan de juichende menigte uit een der ramen voorgelezen; waarna Hooft en de Raden, die met hem gestemd hadden, wederom met groote toejuiching naar hunne koetsen gebracht werden. De leden van den Raad, die anders dachten, waren niet ten raadhuize verschenen, uit vrees voor ongemak, en omdat zij, hoorende hoe Dedel en Beels den ganschen dag niet van daar teruggekomen waren, daaruit opmaakten, dat de toegang belemmerd was. En inderdaad hachlijk was de toestand dezer beide mannen, tegen wie vooral de drijvers fel verbolgen waren. Zij moesten, om hun koetsen, die in de Kalverstraat stonden, te bereiken, den Dam over, die nog vol stond met een dreigenden hoop, wiens houding niets goeds voorspelde. Een jonge copiǐst der Secretarie vervoegde zich bij hen, en zeî, gezorgd te hebben, dat een zijdeur openstond, door welke zij ongemerkt zouden vertrekken. Jonkman!’ antwoordde hem Dedel, ‘gij zijt nog sinds kort in dienst der Stad; daarom vergeef ik u, en dank u voor uw goeden wil: anders moest gij | |
| |
weten, dat burgemeesteren van Amsterdam het Stadhuis nooit uitgaan, dan door de voordeur’. En werkelijk, hij deed dit met zijn ambtgenoot, trad onverschrokken den Dam op, door de menigte heen, die, zoowel uit den ingewortelden en, spijt allen revoluciegeest, nog niet geweken eerbied voor de waardigheid, door hem bekleed, als bedwongen door zijn ontzagwekkende houding en blik, overal ruimte voor hem maakte, en onwillekeurig den hoed voor hem afnam.
Een tweede adres (19 April) strekte om te zorgen, dat door de stad met geen maatregelen van teruggang werd ingestemd: en een last dien overeenkomstig werd den Pensionarissen Van Berckel en Visscher gegeven. Doch nu kwamen er opwekkingen aan 't volk, om zich te ontdoen van de snoode Aristokraten, de Nero's en Catilina's van den Amstel: - de schutterij, na vooraf zoodanige onder haar Hoofdofficieren als der patriotsche partij niet waren toegedaan, door andersdenkenden te hebben doen vervangen, vertoonde zich in de wapenen (21 April), en een adres werd aan de Vroedschap ingeleverd, houdende - nu geen verzoek meer, maar - een verklaring, dat negen leden, waaronder Dedel en Beels, door de Burgerij niet meer als Raden beschouwd, en hunne plaatsen dus door anderen bezet werden. Na beraadslaging en vergeefsche tegenspraak werd aan 't verzoek voldaan, en de vervallenverklaring uitgesproken; waardoor de Vroedschap geheel onder de leiding der volksmenners uit den Krijgsraad en zoogenaamde Geconstitueerden kwam.
Te Rotterdam bedacht men een ander middel, om aan de Patriotten de meerderheid in de Vroedschap te bezorgen. Geconstitueerden der Burgers stelden aan de Staten voor, het getal der leden van den Raad van 24 op 40 te brengen. De meerderheid der Vroedschap bestreed dit adres, als strekkende om het bewind over de steden uit de handen der Magistraten in die van bijzondere personen over te brengen, waardoor de Staten zouden ophouden te bestaan uit afgevaardigden van soevereine steden, en dus zelf niet langer soeverein zouden zijn. De Patriotten, lang beschroomd om geweld te gebruiken, wegens de kracht der tegenpartij, grepen eindelijk moed uit het gebeurde te Amsterdam (23 April); de Krijgsraad verklaarde zeven leden der Vroedschap geen Raden meer te zijn, en drong aan, dat de overblijvenden, terstond, en zonder den Stadhouder, zouden overgaan tot het aanvullen der opengevallen plaatsen. De Vroedschap gaf toe, en nieuwe Afgevaardigden werden aan de Staten gezonden. De Staten verklaarden nu, ten gevalle van dezelfde lieden, die vroeger hun bemoeying ingeroepen, en hen dus erkend hadden als de alleen bevoegde macht, om in de zaak te beschikken, die zaak als huishoudelijk. En zoo ging 't in alles. Wat in de steden overeenkomstig den wensch der Staten gebeurde, heette zaak van huishoudelijk belang; wat anders uitviel, werd onder de provinciale aangelegenheden gebracht.
| |
| |
Terwijl zich op deze wijze in Holland de Patriotten overal meester maakten van het gezag, bleef in Zeeland de groote meerderheid, zoo der Regenten als van 't volk, het Huis van Oranje genegen. Reeds in het vorige jaar hadden de boeren op Schouwen Zieriksee bedreigd, waar, gelijk ook te Vlissingen, de Regeering patriotsch was; en in den aanvang van dit jaar (Febr.) waren de huizen van ettelijke Pratriotten te Goes beschadigd geworden. In tegenstelling der te Amsterdam gesloten verbintenis, waarvan daar straks gewaagd is, werd door sommige Zeeuwsche Regenten een acte van verbintenis opgemaakt, waarbij zij hun verkleefdheid betuigden aan den waren republikeinschen Regeeringsvorm, volgens den aard van en met het erflijk Stadhouderschap.
In Friesland bleef de samenwerking tusschen Oranjegezinden en Aristokraten voortduren; onder anderen werd een krachtige verklaring door de Staten afgelegd, dat de Soevereiniteit bij de stemgerechtigde burgers en bij de Magistraten berustte. De tegenpartij bleef echter gesloten, en Franeker werd het middelpunt, waar de Patriotten zich vereenigden. Vier hoogleeraren aldaar, die, ondanks het verbod der Regeering, aan het Vrijcorps hadden deelgenomen, werden afgezet.
Te midden van al deze woelingen was echter nog geen bloed gestort; dit moest thans het eerst, en wel binnen Utrecht, plaats hebben. Eenig krijgsvolk uit Gelderland, op verzoek der Staten van Utrecht naar het Sticht gezonden (10 Mei), werd bij de Vaart onder Vreeswijk, als zijnde dit stadsgrondgebied, door vrijwilligers uit Utrecht overvallen en, na eenig verlies, tot wijken gebracht; bij welke gelegenheid twee burgers sneuvelden. Deze ontmoeting deed door 't gansche Land een kreet opgaan, als ware de stad Utrecht door de tegenpartij aangetast geworden, en de burgerkrijg begonnen. Van alle kanten stroomden vrijwilligers naar Utrecht; zelfs ook krijgsvolk uit Holland, uit het corps van Salm, trok op Stichtsch grondgebied en naar Zeist, om de aldaar gecantonneerde milicie aan te vallen. Door Holland werd, ter vergoelijking dezer handelwijs, beweerd, dat, ofschoon in gewone gevallen geene troepen op het gebied eener Provincie mochten komen zonder toestemming van haren Soeverein, die toestemming thans niet te pas kwam, nu een der leden van dien Soeverein (de stad Utrecht) door de medeleden werd aangerand (16 Mei). Hevig beklaagden zich de Staten van Utrecht over het offensief gedrag van Holland; doch vruchteloos was dat beklag, zoowel als de pogingen van de Staten-generaal, om zich tegen de willekeur van Holland te verzetten. Wel besloten zij (1 Juny), elk officier, die zich veroorloofde op het grondgebied eener andere Provincie te trekken buiten toestemming van den Soeverein, en bepaaldelijk den Generaal Van Rijssel, te suspendeeren; doch Holland gelastte daarentegen den officieren, geen bevelen van de Staten-generaal, maar alleen die van den betaalsheer te eerbiedigen, onder bedreiging van straf | |
| |
tegen de overtreders. De arme officieren werden niet weinig in verlegenheid gebracht door deze tegenstrijdige bevelen, en velen hunner, hun eed hooger stellende dan hun soldij, weigerden Holland gehoorzaamheid. De zoodanigen werden door de Patriotten ontwapend, en als meineedigen en dezerteurs behandeld. Een bedreiging van Holland, om zich van de Unie af te scheuren, dwong eindelijk de Staten-generaal hun besluit weder in te trekken. In Utrecht kwam nu een tweede Staten-vergadering te voorschijn tegenover de wettige, die te Amersfoort gehouden werd, en zond hare afgevaardigden naar de Staten-generaal, waaruit zij echter, ondanks Holland, geweerd werden.
Te Amsterdam hadden inmiddels (27-31 Mei) schendige tooneelen plaats gehad. Hier had het gepeupel de huizen van eenige Oranjegezinden en Aristokraten, onder anderen die van den oud-burgemeester Rendorp en van den burgemeester Beels, geplunderd. Tot weêrwraak hiervan plunderden de Oranjegezinden op Kattenburg, waar zij de meerderheid hadden, de woningen van sommige Patriotten. Dit had ten gevolge, dat deze wijk, een eiland vormende, van 't overige gedeelte der stad afgescheiden, door vrijcorporisten aangetast, de brug vermeesterd, en de wijk daarna deerlijk geplunderd werd. Ook hier stroomde bloed: een Kattenburger sneuvelde, en zijn lijk werd aan de galg gehangen. Aan Beels en Dedel, als Raden reeds afgezet, werd nu door Krijgsraad en Geconstitueerden verklaard (22 July), dat zij, 't vertrouwen der Burgerij verloren hebbende, niet langer hun hoedanigheid van Burgemeesters konden behouden.
Weldra hadden ook in Zeeland dergelijke opschuddingen plaats (28 Juny), en werden te Middelburg, te Vlissingen, en te Zieriksee, huizen van bekende Patriotten geplunderd. In Gelderland (Juli), thans het toevluchtsoord der Oranjegezinden, besloten de Staten, ziende hoe de patriotsche gevoelens elders met geweld en Hollandsch geld werden doorgedreven, en voor soortgelijken aanval beducht, tot de ontwapening van al de burgercorpsen. Dit gaf den soldaten, sedert lang getergd door het smaden en lasteren der Patriotten, aanleiding, om te Zutfen, te Arnhem, en elders, vrij wat moedwil te plegen; terwijl de leiders der Patriotten, als Cappellen en anderen, zich in Gelderland niet meer veilig achtende, naar het omwentelingsgezinde Overijsel weken.
In dit Gewest speelden de Patriotten volkomen den meester (12 Mei); het Regeeringsreglement was op den Landdag, ondanks de tegenkanting van elf Edelen, gewijzigd, en aan de afgevaardigden ter Staten-generaal last gezonden, op de beperking van den Stadhouder aan te dringen; terwijl Zwolsche Patriotten naar Deventer tegen, om er de Stadhoudersgezinden in bedwang te houden.
Gewest was alzoo tegen Gewest, Stad tegen Stad, de Bijzondere tegen de Algemeene Staten opgezet. Ware een Maurits, een Willem III, | |
| |
met het Stadhouderschap bekleed geweest, het zou gewis zoo verre niet gekomen zijn, of althans hun veerkracht had een einde aan de zaak gemaakt. Maar Willem V, die door de Patriotten als een Alva werd afgeschilderd, was afkeerig van elken maatregel, die slechts den schijn, ik zeg niet van gewelddadigheid, maar van de minste gezagsaanmatiging zou gehad hebben: en nog steeds hield hem de diepe eerbied voor de Staten, in welken hij was opgevoed, van handelen terug, waar de Republiek alleen door handelen kon gered worden. Zelfs nu de Staten van Utrecht over het blijkbaar verscheuren der Unie klaagden, en zijn bescherming inriepen tegen Holland, dat hen bedreigde en aanviel, vreesde hij nog iets te verrichten, dat hij met zijn aanstelling niet kon overeenbrengen, en vergenoegde zich (26 Mei) met uit Nymegen een declaratoir uit te geven, waarbij hij zijn hulp en medewerking bood aan de voorstanders van den gevestigden regeeringsvorm tegen de enkele Regenten, wier heerschzuchtige invloed het Land in gevaar had gebracht, voorts ieder opriep, om hem in de handhaving van elks rechten te ondersteunen, en zijn vertrouwen te kennen gaf, dat ook de Staten van Holland de overhaaste en onwettige besluiten, te zijnen opzichte genomen, zouden opheffen.
Deze verklaring deed, gelijk alle verklaringen, die niet door een onmiddellijk handelen gevolgd worden, geensins de uitwerking, die er van gehoopt werd. Wel kwamen bij de Staten van Holland adressen in van velen, die op het intrekken der bedoelde rezoluciěn aandrongen; maar de Patriotten waren te woedender geworden door het geen zij de lasterlijke taal noemden van den Gelderschen despoot. ‘De Bloedraad van den Stadhouder’, klonk het nu, ‘heeft den oorlog begonnen; de Stadhouder is een conspirateur, die, zonder den eclatantsten stap van berouw, geen gezag meer mag uitoefenen: de Geldersche en Utrechtsche Staatsleden zijn conspirateurs, burgerbeulen, een vloekgespan, dat den naam van menschen niet meer verdient: de vereenigde burger- en krijgsmacht moet die dwingelanden tot rede brengen, en Willem V in al zijn waardigheden geschorst worden’.
Terwijl nu, op hernieuwde uitnoodiging der Staten van Utrecht (9 Juny), de Prins zich begaf naar het kamp, dat te Zeist was opgericht, koos de stad Utrecht den Rijngraaf van Salm tot Opperbevelhebber, en werd deze Vorst kort daarna door Holland over de geheele krijgsmacht van dat Gewest gesteld; terwijl (13 Juny), op voorstel van Amsterdam, een Commissie ter defenzie van Holland werd benoemd.
Te hachlijker stonden de zaken door de weifeling der Staten-generaal, waarvan wel de meeste leden der wettige zaak waren toegedaan, doch slechts twee den Prins wilden machtigen, om tegen Holland geweld te gebruiken; terwijl hij slechts op een machtiging van vier Gewesten, Holland op eigen grondgebied wilde bestoken. En toch een enkel regiment, met den Prins aan 't hoofd, had hem | |
| |
waarschijnlijk alles doen toevallen, en een eind aan den tegenstand gemaakt.
Dit had de Princes van Oranje ingezien, en, meer tot krachtige maatregelen overhellende dan haar gemaal, besloot zij, zelve naar den Haag te gaan, ten einde daar de Oranjegezinden tot een gelijktijdige beweging over te halen, met het doel om, zoo dit mislukte, de hulp van Pruisen, waar zij verzekerd van was, in te roepen. Dit plan was kloek beraamd; doch reeds was de maar vooruitgeloopen dat de Prins, of iemand der zijnen, naar Holland komen zou, en De Lange van Wijngaarden, Schepen van Gouda, die het bevel voerde over de bezetting aan de Goêjanverwellensluis, had diensvolgens last gegeven tot het aanhouden van elk aankomend reisgezelschap, dat verdacht scheen. De Princes, die vergezeld van haar kamerheer Randwijck, den kwartiermeester-generaal Bentinck, den colonel Stamford, en de freule van Wassenaer-Starrenberg, de reis aanvaard had, vleide zich reeds, de Hollandsche grens onverhinderd overgetrokken, op dezelfde wijze verder te zullen komen, toen zij bij de voornoemde sluis door de daar geposteerde Goudsche artilleristen werd aangehouden (28 Juny), en met haar gevolg in een boerenhuis gevoerd werd. Hier kwamen weldra vier leden der Commissie van Defenzie, Camerlingk, Blok, De Witt, en Van Toulon, van hun Secretaris en een twintigtal ruiters vergezeld, en vervoegden zich bij haar met De Lange, om naar het oogmerk van haar komst te vernemen. In algemeene bewoordingen gaf zij te kennen, dat zij, vermids de Prins niet in de Provincie komen kon, met een goed doel daarheen gereisd was. Op de verklaring der Gecommitteerden, dat zij haar weg zonder toestemming der Staten niet zou kunnen vervolgen, doch dat het haar vrij stond, een stad te noemen, waar zij den nacht zou willen doorbrengen, koos zij Gouda; doch Van Toulon, die daar lid van de Vroedschap was, beducht voor de Oranjegezindheid der inwoners, sloeg voor, dat zij 't kasteel van Woerden tot verblijf zou kiezen. Niet ten onrechte merkte zij aan, dat men haar dan geen keus had moeten laten doen; zij weigerde naar Woerden te gaan, en zeî, naar Leerdam te willen rijden, dat een Heerlijkheid was van den Prins. Dit werd goedgekeurd, en de Princes, onder goede escorte, door twee der Gecommitteerden naar Schoouhoven gevoerd. Vermoeid zijnde, besloot zij daar te vernachten, en er het antwoord in te wachten op een beklag over de ondergane behandeling, door haar bij geschrifte aan den Raadpensionaris en den Griffier Fagel gedaan. Dat antwoord kwam eerst twee dagen later, en behelsde eenvoudig, dat de Staten voor als nog geen besluit op de zaak hadden kunnen nemen: waarop zij over Leerdam naar Nymegen terugkeerde. - Doch juist dit mislukken van haar tocht was de aanleiding tot het spoedig herstel van den wettigen staatsvorm.
Hevig verweet zij, in een brief aan de Staten van Holland, niet | |
| |
slechts de aanhouding zelve, maar ook het niet behoorlijk antwoorden op haar beklag. Het gedrag van Holland werd afgekeurd door al de Gewesten, behalve Overijsel en Stad-en-Landen; de Statengeneraal drongen aan, dat de Princes op de voegzaamste wijze zou verzocht worden, haar reis te hervatten; terwijl de Ridderschap haar vrees betuigde over de verontwaardiging van al de Hoven, nu men de Princes als vijandin van den Staat had beschouwd. In deze vrees werd echter door de meerderheid der Staten van Holland niet gedeeld, waar men op de ondersteuning van Frankrijk gerust was, welks bemiddeling men vraagde (9 July); terwijl men op den eisch van den Gezant van Pruisen, Thulemeyer, om satisfactie en de straf der schuldigen, een maar weinig voldoend antwoord gaf (18 July). Van den Franschen gezant De Verac kwam weldra bericht aan de Staten-generaal, dat de Koning gaarne tot herstel der rust medewerken, Holland met al zijn macht zou bijstaan, indien het werd overvallen, en reeds een remonstrancie in dien geest naar Berlijn had gezonden. Dit antwoord wekte een onbepaald vertrouwen, en deed een nader en dringender vertoog van Thulemeyer in den wind slaan (6 Aug.).
Wat de hevige Patriotten betreft, te opgewonden en te kortzichtig om eenig gevaar te duchten, zij hadden de aanvrage om bemiddeling, zelfs van Frankrijk, als een flauwheid, een vervreemding der rechten van het Volk beschouwd; en zelfs mannen als Van Zeebergh, die tot nu toe altijd de krachtigste maatregelen hadden aangeprezen, waren in hun oogen gevaarlijke Aristokraten geworden. Door de gewapende burgercorpsen was een verklaring afgelegd (4 July), dat zij alle Regenten, die blijk gaven van slapheid in het stuiten van geweld, zouden houden voor meineedigen en verraders. Te Leiden werden 200 Schutters ontschutterd (10 July), omdat zij Oranje-rekesten geteekend hadden, en in een kort daarna gehouden provinciale vergadering der gewapende Genootschappen besloten (17 July), bij de Staten aan te dringen op schorsing van Willem V in al zijn waardigheden, op ontzegging aan hem en de zijnen van het Hollandsch grondgebied, en op benoeming eener commissie met onbepaalde macht tot herstel der rust. Bij het inleveren dezer verklaring (4 Aug.) betuigden zij tevens hun ongenoegen over de slapheid der Staten, en verklaarden dat, zoo deze hun geen gehoor gaven, zij zelve het onschuldig gestorte bloed zouden wreken, en het Gewest beveiligen tegen de monsters, die het verwoestten. Intusschen hadden die zelfde Staten, aan wie men slapheid verweet, nog onlangs een afkondiging uitgevaardigd (4 July), waarbij het zingen van Prinsedeuntjens en het aanbieden van rekesten in een geest strijdig met dien der Staten, verboden werd op doodstraf, en wel, als iemand op de daad betrapt werd, zonder vorm van proces. - Wat de Coeranten betrof, hare taal ging in buitensporige uitvallen tegen Willem V en zijn aanhangers alle grenzen te buiten.
| |
| |
In Utrecht hadden inmiddels een paar krijgsverrichtingen, ofschoon zonder veel bloedvergieten, plaats gehad. Wijk te Duurstede, dat door de Patriotten versterkt, en waar gewapende vrijwilligers naar toe gestroomd waren, werd door een bataljon krijgsvolk namens de Staten van Utrecht opgeëischt, en (6 July), na een beraad van 15 minuten, overgegeven. Wat de helden betrof, die gezworen hadden de stad tot den laatsten druppel bloeds te verdedigen, ‘zij hoorden’, om de woorden van een patriotsch Schrijver te bezigen, ‘dit besluit, zoo vreemd van hun lang gekoesterde begrippen, met verachting en spijt’.... en.... ‘wierpen de wapens van zich, om zoo veel mogelijk zich met de vlucht te redden’. - Twee dagen later (8 July) waagden de Utrechtenaars, ter weêrwraak, een uitval naar de Bilt, en, op het eind der maand, naar Soestdijk (26 July), van welke laatste plaats zij met zwaar verlies werden terug geslagen. Holland eischte intusschen van de Staten-generaal, dat zij de zoogenaamde Staten van Utrecht, die in de Stad van dien naam hun onwettige Vergaderingen hielden, als wettig zouden handhaven, en de Amersfoortsche leden uit de vergadering weren, met bedreiging, dat zij anders aan deze laatsten het grondgebied van Holland zouden ontzeggen. De bedreiging was zoo hevig, dat de Staten-generaal reeds begonnen om te zien naar een plaats, waar zij veiliger dan in den Haag zouden kunnen vergaderen.
Behalve de vrijcorpsen, en gedeeltelijk uit deze, werden nu, zoo in Zuid als in Noordholland, zoogenaamde Vliegende Legertjens gevormd, om voor de rust en veiligheid te zorgen, en de oproermakers te beteugelen, met andere woorden, om zoowel Oranjegezinden als Moderaten in bedwang te houden. De Staten en Regenten hadden nu werk, zich zelf te beschermen tegen hun vroegere bondgenooten; te Delft werden (21 Aug.), met behulp van het Zuidhollandsche legertjen, onder Mappa, elf der Regeeringsleden met geweld afgezet - en de Staten zagen zich gedrongen (31 Aug.), dit voor een louter huishoudelijk bedrijf te verklaren. Terzelfder tijd ontvingen zij een adres van 200 Patriotten uit Amsterdam, de benoeming eischende eener Commissie tot oprichting eener geregelde Vertegenwoordiging, benevens volstrekte vrijheid van drukpers, en een vaste landmilicie: met bedreiging, indien binnen veertien dagen op dit verzoek niet beschikt was, zelf de handen aan 't werk te zullen slaan.
Terwijl men zich hier op verdediging toebereidde, trok in Kleefsland een Pruisische krijgsmacht samen, onder bevel van Karel, Hertog van Brunswijk, een krijgsman, reeds in den zevenjarigen oorlog met roem bekend, en neef van Hertog Lodewijk. De tijding hiervan strekte slechts, om de Patriotten tot nog heviger maatregelen aan te zetten. Te Utrecht werd Willem V (24 Aug.) door de zoogenaamde Staten geschorst, en zwoer de Krijgsraad van geen overgaaf te willen weten, voordat alles platgeschoten was, en niets | |
| |
dan puinhoopen voor den vijand overbleven. In Overijsel werden de Ommerschans en het Oranjegezinde Hasselt door Vrijcorpsen bezet en versterkt, nadat men de soldaten van den Staat er uit had doen gaan (7 Sept.). In Friesland had te Franeker een afzonderlijke Statenvergadering der minderheid plaats; men stelde de stad in staat van verdediging, sloot Harlingen in, en bedreigde Leeuwarden; te Delft zwoer men, ingeval de Pruisen binnentrokken, de Oranjegezinden gevangen te zullen nemen, en aan het eerste vuur bloot te stellen.
Nu verscheen (9 Sept.) het ultimatum (de uiterste voorwaarde) van Pruisen, waarbij de vroeger gestelde eischen herhaald werden; gevolgd door een oproeping (11 Sept.) van Willem V aan alle welgezinden, en een verklaring van den Hertog van Brunswijk aan de ingezetenen van Holland, dat hij gereed stond binnen te trekken, doch alleen om voldoening te vorderen.
Nog had men zich hier altijd met Fransche hulp gevleid; maar het plotseling vertrek van Verac bewees, hoe deerlijk men zich had misrekend. Frankrijk, onvermogend tot den krijg, vreezende, bijaldien het den Patriotten hulp bood, niet slechts met Pruisen, maar ook met Engeland in oorlog te geraken, zag zich genoodzaakt, Holland prijs te geven. En zoo gebeurde het, dat, tot bittere teleurstelling der Patriotten, het Pruisische leger, dat zij niet wachtten, kwam; het Fransche, dat zij wachtten, wegbleef. - Geen wonder, dat zij, van overmoedig, op eens moedeloos werden.
Doch ook tevens werd de innerlijke zwakheid hunner partij openbaar. Nauwlijks was de tijding gekomen (13 Sept.), dat de Pruisen ongeveer 20,000 man sterk, in Nymegen waren, of de Rijngraaf van Salm, die zich in het wel-versterkte, met 200 stukken geschut en een ruimen voorraad voorziene Utrecht bevond, gaf aan het Defensiewezen kennis, dat hij de stad verlaten, en zich tot de verdediging van Holland bepalen zou. Zijn vertrek uit Utrecht (15 Sept.) was daar voor de Oranjegezinden het teeken, om het hoofd weder op te steken; terwijl de patriotsche hulpbenden van alle soort en benaming, zoo wel als zij, die aan de laatste gebeurtenissen een bedrijvig deel hadden genomen, zich haastten, sommigen met pak en zak, anderen naakt en berooid, de stad te verlaten, en de schutters, die een zoo heldhaftigen wederstand beloofd hadden, hun wapens verborgen of in 't water wierpen. Reeds den volgenden dag was de Prins - die zich in 't kamp te Zeist bevond - binnen Utrecht feestelijk ingehaald (16 Sept.).
Inmiddels vertoonden zich de Pruisen voor Gorcum, waarin het werpen van eenige bommen zoodanigen schrik verspreidde, dat de meeste Bezettelingen de vlucht kozen, en de stad zich aan den Hertog overgaf (17 Sept.). Een paar dagen later opende Dordrecht zijn poorten bij de eerste opeisching.
In de meeste steden van Holland had de bevolking de aankomst der vreemden niet afgewacht, om zich van het juk der Patriotten | |
| |
te ontslaan, en het was dezen, ofschoon gewapend, niet mogelijk, de plotseling opwellende aandrift der menigte te weêrstaan. Te 's Gravenhage was het niet alleen deze laatste, die haar Oranjegezindheid toonde, maar ook de Staten zelf, haastten zich, op voorstel der Ridderschap (18 Sept.), de tegen den Stadhouder genomen rezoluciën in te trekken, en hem uit te noodigen, naar den Haag te komen. Te aangenamer moest hem dit bericht wezen, naarmate het voor hem van 't uiterste belang was, dus vrijwillig hersteld te worden en zonder dwang van hulpbenden; en hij haastte zich, aan het verzoek te voldoen. Met luid gejuich werd hij in den Haag begroet (20 Sept.), en ook de meesten van hen, die tegen hem geijverd hadden, ontveinsden thans hun spijt, en toonden een blij gelaat. De Raadpensionaris-zelf was onder de eersten, die Willem V geluk wenschten: ‘Ziedaar, mijnheer Van Bleiswijk’, antwoordde hem de Prins, terwijl hij hem op de juichende menigte wees, ‘ziedaar nu de volksstem’.
Gelijk het in den Haag ging, zoo ging het bijna in alle steden van Holland. Te Delft hadden de bendehoofden wel, op de tijding van 't verlaten van Utrecht, het voornemen, waarvan hierboven sprake was, willen bewerkstelligen, en eenige der afgezette Regenten gevangen genomen, om ze aan de eerste vijandelijke kogels bloot te stellen; doch weldra waren de hekken verhangen, de onderdrukte partij stak het hoofd op, en de omwenteling had plaats, terwijl zelfs een hoop volks uit den Haag aanrukte, en het Sociëteitsgebouw der Patriotten plunderde.
In Amsterdam alleen zwichtte deze partij ten minste niet zonder wederstand. Reeds was van daar, op de tijding van het over de grens trekken der Pruisen, een aanzienlijk getal vrijwilligers naar Utrecht getogen, om die stad te helpen verdedigen; en het was hun niet te wijten, indien zij niet in de gelegenheid waren, hun goeden wil door daden te toonen. Maar ook door hen, die in Amsterdam het bestuur der krijgszaken hadden, waren gepaste maatregelen van weêrstand genomen, de toegangen met batterijen voorzien, en een onderwaterzetting voorbereid; en in den aanvang althans ontbrak het hun evenmin aan goed vertrouwen, als aan moed. Wel was de Vroedschap tot onderhandeling geneigd, maar dorst haar gevoelen nauwlijks uiten, bij de hevigheid van hen, die 't uiterste wilden wagen, en wier getal en kracht thans gesterkt was door het samenvloeyen naar Amsterdam der van elders geweken ijveraars. Zoo bij de burgercompagniën als in de burgersociëteiten was, bij het steeds inwachten van Fransche hulp, de algemeene kreet: ‘verdediging, en geen bemiddeling!’ - De Vroedschap besloot dan ook tot die verdediging; doch twee dagen later (23 Sept.) werd de Krijgsraad tot onderhandeling overgehaald. Een bezending vertrok naar het hoofdkwartier van den Hertog te Leymuiden, en ten gevolge van het daar verhandelde, werd aan de inmiddels te 's Gravenhage gekomen Princes een soort van vol- | |
| |
doening aangeboden, waar zij zich echter niet mede te vreden kon stellen, zoo lang de Stad niet toetrad tot de in den Haag genomen besluiten. Dien ten gevolge rukten de Pruisen op. Naarden, door Generaal Van Rijssel, die er 't bevel voerde, verlaten, gaf zich onmiddellijk over; Muiden eerst later. Halfweg-Haarlem en Sparendam werden door de Pruisen verrast (Oct.), en Amstelveen, hoe zeer niet dan na hevigen weêrstand, ingenomen. Niet alleen dáár was dapper gevochten, maar zelfs, te Ouderkerk en aan de Duivendrechtsche brug, de vijand teruggeslagen; doch deze posten later, op last van Amsterdam, ontruimd. Een nieuwe Bezending geschiedde nu naar den Haag, en niet dan na veel tegenspartelens onderwierp zich de Stad aan de eischen, door de Princes gedaan (6 Oct.). De kort te voren benoemde Vroedschapsleden legden hun bedieningen neder (9 Oct.), en de Leidsche poort werd door Pruisische troepen bezet. Wat de menigte betrof, deze toonde zich thans even Oranjegezind, als zij eenige maanden te voren Patriotsch was geweest. Dedel, als Burgemeester hersteld, zag zich thans bij het verlaten van 't Stadhuis met even veel gejuichs ontvangen, als er vroeger smaadredenen tegen hem gebezigd waren. Zijn koets werd met oranje vercierd, touwen aan den disselboom gespannen, en hij in zegepraal naar huis getrokken.
Intusschen was ook in Overijsel de staat van zaken, even als in Holland, veranderd: Deventer had het eerst de poorten voor de Pruisische krijgsmacht geopend: Zwolle en Kampen volgden, en, op voorstel der Ridderschap, trokken de Staten de besluiten in, ten nadeele des Prinsen genomen (28 Sept.). Omtrent terzelfder tijd werd ook Franeker door de Patriotten verlaten.
Als door een tooverslag was alles overal volkomen in den ouden plooi teruggekomen, en de weêrstand van zeven jaren in zeven dagen verbroken.
|
|