| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
Zeegevecht tusschen Tromp en Blake. - De Ruyter met een vloot uitgezonden. - Overwinning, door hem op Ayscue behaald. - Zeeslag tusschen De With en Blake - tusschen Tromp en Blake. - Ontevredenheid bij de Gemeente in Holland en Zeeland. - Jan Klaassen. - Johan de Witt naar Zeeland afgevaardigd. - Dood van Pauw. - Johan de Witt, Raadpensionaris. - Zijn inborst en hoedanigheden. - Rezolucie tegen oproerige handelingen en gesprekken. - Vertelling betreffende De Ruyter.
(1652). Het uitzeilen der vloot onder Tromp had de Engelschen niet weinig verbitterd, die er een vredebreuk in meenden te zien. Vergeefs hadden onze Gezanten betoogd, dat men daarmede geen doel had, de Engelschen te beschadigen, maar alleen zeevaart en handel te beveiligen; de Engelschen hadden er op geantwoord, dat zij dit laatste zelf wel zouden doen, zoodra men 't over een onderling verbond eens ware. Intusschen had Tromp, getrouw aan zijn last, alle aanleiding tot botsing vermeden, toen een storm hem noodzaakte, de Vlaamsche kust, waar hij zich ophield, te verlaten en onder den hoek van Doever te loopen. Om echter zelfs den schijn van vijandelijke bedoelingen weg te nemen, zond hij van zijn komst bericht aan den Engelschen Commandeur Bourne, die voor Duins lag, met de verklaring, dat hij, zoodra het weêr bedaard zou zijn, voornemens was naar de Noordzee terug te keeren. Het antwoord van Bourne was heusch en vredelievend. Dan op den volgenden dag (29 Mei) ontvangt Tromp het bericht, dat zeven Straatvaarders, te zamen 50 ton gouds waard, en slechts door tien oorlogschepen geleid, gevaar liepen, door de Engelsche vloot genomen te worden. Tromp, dit vernemende, acht zich, overeenkomstig zijn lastbrief, verplicht, die koopvaarders te beschermen, en wendt den koers naar Doever om ze te zoeken, toen hij een Engelsch smaldeel van vijftien oorlogsvaartuigen, en aangevoerd door den Amiraal Robert Blake, ontmoet. Vermoedende, dat deze de Straatvaarders reeds genomen had, zeilt hij haar tegen, om haar den weg naar Doever af te snijden; doch nog altijd het vermoeden van vijandelijke gezindheid willende ontgaan, laat hij, gelijk dat bij de begroetingen of saluten op zee gebruikelijk was, al zijn zeilen in- | |
| |
nemen, uitgezonderd de beide marszeilen, die hij ter halver steng doet strijken, haalt ook den wimpel, die onder de groote vlag waaide, af, en stelt een man bij de vlag. Maar Blake, die waarschijnlijk begreep, dat ook de groote vlag had moeten gestreken worden, was met het saluut van Tromp niet te vrede, en schoot, zoodra de Nederlandsche Vlootvoogd binnen zijn bereik gekomen was, twee kogels over en een derde op zijn schip, die er twee zeelieden kwetste. Tromp beantwoordt nu ook met een schot, doch voorbij den Britschen Amiraal, die hierop, dadelijk wendende, hem de volle laag geeft. Tromp doet van zijnen kant hetzelfde; de kapiteins volgen aan weêrszijden het gegeven voorbeeld, en het gevecht is weldra algemeen. Gewis had Tromp, in geval hij van zijn overmacht gebruik had willen maken, den Engelschen een zware nederlaag kunnen toebrengen, doch gehoorzaam aan zijn lastbrief, bleef hij niet dan verdedigenderwijze strijden. Weldra kwam Bourne uit Duins met twaalf schepen Blake te hulp, en nam deel aan het gevecht, waaraan de nacht een einde maakte, na dat men ongeveer vijf uur gestreden had. - Tromp miste twee schepen, waarvan het eene echter, zwaar beschadigd, bij de vloot terugkwam. De verbittering der Engelsche Regeering was er intusschen niet door verminderd; en nu werd ook de Raadpensionaris Pauw naar Engeland gezonden, om de baan voor de Staten schoon te maken. Doch ook hij slaagde niet, en moest, met de andere Gezanten, terugkeeren, zonder zelfs een stilstand van vijandelijkheden te hebben kunnen bedingen. Reeds te voren was aan Tromp last gegeven, de Engelsche vloot aan te tasten, en haar alle mogelijke afbreuk te doen. Een gelijk bevel werd naar ons smaldeel in de Middellandsche Zee gezonden, waarvan het bevel aan den wakkeren Jan van Galen werd toevertrouwd.
Tromp met een vloot van 50 Lands- en 46 Directieschepen en eenige branders uitgezeild zijnde, ontmoette het terugkeerend Gezantschap, dat hem met het mislukken der onderhandeling bekend maakte. Deze ontmoeting gaf aanleiding, dat Pauw later bij het gemeen in verdenking viel, als had hij den Amiraal het plegen van vijandelijkheden ontraden; zijn huis in den Haag zoowel als zijn slot te Heemstede - een prachtig verblijf, 't welk in mijn tijd jammerlijk gesloopt is geworden - werden met plundering bedreigd: en de Staten van Holland zagen zich gedrongen, hem van den aangewreven blaam te zuiveren en in bescherming te nemen. Het Parlement zoowel als de Staten gaven ieder een verklaring uit, waarbij men de schuld van de vredebreuk op elkander schoof.
Tromp kon met voorkomen, dat een aantal Hollandsche haringbuizen en zelfs eenige schepen, die ze verzelden, door Blake genomen werden; terwijl een geweldige storm hem belette (5 Aug.), den vijand op te zoeken, zijn vloot verstrooide, en hem noodzaakte met zware schade binnen te loopen.
De bekende gehechtheid van Tromp aan het Huis van Oranje | |
| |
had hem reeds lang in ongenade gebracht bij de thans heerschende partij; deze had hem zijn ontmoeting met Blake slechts half vergeven, en hem onder anderen zeer kwalijk genomen, dat hij, in zijn verslagen, aan de groote vlag den van ouds gebruikelijken naam van Princevlag gegeven had, en niet dien van Statenvlag, gelijk men beweerde, dat zij heeten moest en voortaan heeten zou. Nu verweet men aan Tromp het verlies der haringvloot; ja, men zette zelfs de nadeelen, door de vloot in den storm geleden, op zijne rekening. Er moest een tweede vloot in zee gebracht worden, en men besloot aan deze een opperhoofd te geven, die door geene banden aan het stadhouderlijke Huis verknocht was, en op wiens onbepaalde gehoorzaamheid en volgzaamheid men rekenen kon. Dezen meende men te kunnen vinden in Michiel Adriaanszoon de Ruyter, die zich meer dan eens, en bepaaldelijk in 1641 op de Portugeesche kust, onderscheiden had. Gelukkig werd de keuze gerechtvaardigd door de uitstekende bekwaamheden en getrouwe plichtsbetrachting, die de nieuw benoemde vlootvoogd aan den dag legde.
Aan het hoofd van nog geen dertig schepen en zes branders stak de Commandeur De Ruyter in 't begin van Augustus in zee, terwijl ongeveer zestig koopvaarders zich onder zijn geleide door 't Kanaal zouden begeven. Nauwlijks was hij voor Plijmuiden (Plymouth) gekomen (26 Aug.), of hij ontmoette een Engelsche vloot onder den vice-amiraal George Ayscue, veertig schepen en vijf branders sterk. Verre van een gevecht te schuwen, waarbij, èn wat het getal èn wat den bouw der schepen betrof, het nadeel aan zijne zijde was, zette de Zeeuwsche Commandeur het terstond op zijn vijand aan, sloeg tot tweewerf door zijn vloot heen, en werd door de zijnen zoo wakker ondersteund, dat de Britten tegen den avond de vlucht kozen, en de overwinning dezerzijds volkomen was.
Onder de heldenfeiten, op dien dag verricht, verdient vooral dat van den Frieschen kapitein Douwe Aukes vermeld te worden. Met zijn sclup onder de vijanden geraakt, was hij van alle kanten zoo fel bestookt, dat zijn schepelingen, geen uitkomst meer ziende, hem tot de overgave wilden dwingen. ‘Ons overgeven!’ riep de held, terwijl hij een lontstok greep: ‘verre van dien; ik zal u den weg wijzen om te overwinnen, en lukt ons dat niet, dan zal ik u door middel van dezen stok voor gevangenschap vrijwaren’. Zooveel indruk maakte deze mannelijke taal op de zijnen, dat zij zich van dat oogenblik met de grootste wakkerheid te weer stelden, de twee naastbijliggende vijandelijke schepen in den grond boorden, een derde tot den aftocht dwongen, en zich een weg naar 's Lands vloot baanden.
De Ruyter, nog de gansche nacht op de plaats van het gevecht gebleven, nam den volgenden morgen voor, zijn vijand tot in de haven van Plijmuiden aan te tasten; doch dit werd hem door te- | |
| |
genwind belet, zoodat hij zich vergenoegen moest met het behoud der hem vertrouwde koopvaardijvloot, en met de behaalde overwinning. - Deze werd dan ook in Holland algemeen toegejuicht, gelijk zij 't verdiende; doch bij de Staatsgezinde partij was zij van dubbel belang; het was haar Vlootvoogd, die getriomfeerd, en zich bij de eerste ontmoeting op gelijken rang met de meest beroemde zeehelden gesteld had: en reeds berekende men, dat nu men De Ruyter had, aan Tromp minder gemist zou worden.
De Ruyter stelde zich nu onder 't bevel van De With, die weder in gunst gekomen, en aan 't hoofd eener vloot van 45 schepen was uitgeloopen. Weldra ontmoette hun vereenigde macht die van Blake (8 Oct.), die ongeveer even sterk was wat het getal van schepen betrof, doch veel machtiger door geschut en manschappen. Bovendien had het smaldeel van De Ruyter door het laatste gevecht, en dat van De With door een storm, veel geleden, en was de verschijning van Blake zoo onverwacht geweest, dat De With niet eenmaal tijd had gehad, om krijgsraad te beleggen. Hij moest zich dus bepalen, met zijn kapiteins door seinen tot plichtsbetrachting aan te sporen, en zeilde toen manhaftig op den vijand af. De Ruyter voerde den voortocht aan, De With den middeltocht, de Amsterdamsche commandeur De Witte de achterhoede, en de Zeeuwsche Commandeur Cornelis Evertsen de rezerve.
Te drie uren in den namiddag nam de strijd een aanvang. De vier Zeeoversten kweten zich, elk in 't bijzonder, met hun gewone manmoedigheid. Doch De With had nog met andere zwarigheden dan die van 's vijands zijde te kampen gehad. Toen hij zich, eenige dagen te voren, op het amiraalschip, dat Tromp anders gebruikte, had willen begeven, had het volk, verbitterd over de afwezigheid van den beminden Vlootvoogd, geweigerd den Viceamiraal aan boord te nemen, ja, zelfs gedreigd, hem in den grond te schieten, liever dan hem te ontvangen. Hij had zich dus op een der andere zware schepen moeten begeven, doch daar een zeventigjarigen kapitein, onbekwame stuurlieden, ongeoefende en dronken matrozen gevonden, zoodat hij, volgens zijn eigen getuigenis, de ambten van Kapitein, Luitenant, Stuurman, Constabel, Constabelsmaat, ja tot Provoost incluis, had moeten waarnemen. Weldra echter had hij op alles orde gesteld, de amiraalsvlag in top gesteld, en het sein tot den aanval gegeven. Door weinige schepen gevolgd, verduurde De With den eersten torn des vijands, gelijk hij 't noemde, en geraakte zoo diep in de Britsche vloot, dat zijn bodem genoegzaam reddeloos geschoten werd, en hij, naar zijn verklaring, van het begin tot aan 't einde van den slag, niets dan vuur, rook, en Engelschen zag. Enkele Bevelhebbers ondersteunden hem; doch de meesten kweten zich slecht van hun plicht, en hielden zich buiten het gevecht. Desniettemin werd de strijd tot aan den ondergang der zon voortgezet, en bracht onze zeemacht den nacht op de plaats van 't gevecht door.
| |
| |
Zoodra het dag was, riep De With de kapiteins aan boord, en verweet hun op zeemanstoon de lafhartige wijs, waarop sommigen hunner zich hadden gedragen: ‘Voor dezen’, zeî hij, ‘is nog hout genoeg in 't land, om galgen van te maken’. Doch van bedreiging tot smeeken overgaande, bad hij hen, met gevouwen handen, zijn bevelen te willen gehoorzamen, deed, na het scheiden van den krijgsraad, het anker lichten, en poogde het gevecht te hervatten. Maar ook nu werd hij ten tweeden male verlaten: en schoon hij den ongelijken strijd had willen voortzetten, liet hij zich door De Ruyter en Evertsen overreden, dat, onder deze omstandigheden, het wijken niet tot schande kon gerekend worden. Dit had dan ook plaats, en de vloot kwam, zonder merkelijk verlies, behouden in de Maas. De lafhartige kapiteins werden voor een gedelegeerde rechtbank gebracht, en sommigen tot onteerende straffen, anderen tot geldboeten verwezen of afgezet.
Doch indien deze Bevelhebbers hun plicht verzuimd hadden, andere hadden den Nederlandschen naam met glans opgehouden. Bijzondere vermelding verdient het bedrijf van een opperstuurman, Willem Adriaansz. Warmont geheeten, en van een Constabel, wiens naam het jammer is, dat niet bewaard is gebleven. Beiden dienden op het schip Gorcum, dat in den strijd masteloos geworden was, zoodat de kapitein het verloren achtte, en met den luitenant, den schrijver, en eenige manschappen zich in de boot begaf en vluchtte. Kort daarna entert een vijandelijk vaartuig, en de Engelschen maken zich van het voorschip meester. Doch nu vat de Constabel een lontstok, ijlt naar de kruitkamer, en zegt: ‘zouden wij zoo schoon een schip aan de Engelschen overgeven? De brand er in; dan worden wij al samen even rijk’. Deze stoute woorden deden den moed der Nederlandsche zeelieden herleven, die, op den vijand aandringende, hem weder uit het schip terugdreven. Nu slaat men handen aan 't werk. De opperstuurman neemt het bevel op zich, doet het schip van stompen (of noodmasten) voorzien, plaatst zich aan het roer, weet het vaartuig door de vijanden heen te werken, en brengt het behouden in de Maas terug. Voor deze daad werd hij door de Staten met een gouden eerepenning beloond en tot Kapitein, gelijk de Constabel tot Luitenant bevorderd over het door hen geredde schip.
De noodlottige uitkomst van dezen strijd, en het gebrek aan invloed, 't welk De With, ondanks zijn dapperheid, op de vloot bleek te hebben, deden de Algemeene Staten besluiten, het opperbevel aan Tromp terug te geven, die er op een zoo onbillijke wijze van verstoken was geworden (I Dec.). Met ongeveer 90 oorlogschepen, 8 branders, 8 galjoten, en 110 koopvaarders in zee gegaan, splitste hij zijn vloot in vier smaldeelen, waarvan er een door hem werd aangevoerd, een door den Vice-amiraal Jan Evertsen, en een door den Schout-bij-nacht van 't Noorderkwartier Pieter Floriszoon. De With had het tweede smaldeel moeten gebieden, doch, door ziekte | |
| |
verhinderd, werd hij, op de begeerte der Staten, door den Commandeur De Ruyter vervangen. De vloot, door het opkomen van een groot aantal koopvaarders, tot ongeveer 500 zeilen aangegroeid, zette koers naar Duins, ten einde de aldaar liggende Engelsche vloot aan te tasten, doch werd door tegenwind in dit voornemen verhinderd, en gedwongen naar onze kusten te keeren. Weldra echter liep Tromp weder met het grootste deel zijner macht in zee, een genoegzaam aantal oorlogschepen tot bescherming der koopvaarders achterlatende. In weêrwil van een hevigen noordwestenwind en door het bijzetten van alle zeilen, kwam hij de Engelsche vloot nabij Doever op zijde (10 Dec.). Blake, voor de wind op hem aanzeilende, liep hem mis, doch gaf hem in 't voorbijgaan de volle laag; 't welk door Tromp op gelijke wijze beantwoord werd. Hem volgde de Rozekrans, een Parlementsschip van 44 stukken, dat door Tromp aan boord geklampt werd; wanneer een derde van 36 stukken, de Bonavonture, hem aan de andere zijde aantastte. ‘Kinderen’! zeide Tromp, zich tusschen twee vuren ziende, tot zijn zeevolk: ‘nu moet het ons of hen gelden: elk doe zijn best’! en terstond sprongen zijn scheepslieden op de Rozekrans over: een hunner, in 't heetst van den strijd de mast van dat schip beklimmende, rukte de Engelsche vlag van de steng, en hechtte er de Statenvlag aan: een voorbode van de verovering van het schip, die een half uur daarna plaats had. Middelerwijl had Jan Evertsen, den Amiraal te hulp gekomen, de Bonavonture geënterd en vermeesterd. De Ruyter, Floriszoon, de kapiteinen De Haas, De Liefde, en anderen bestreden intusschen Blake en de overige Engelsche schepen, en noodzaakten hen naar Doever te wijken. Blake zelf was gewond, twee zijner schepen verbrand, en een derde gezonken. De duisternis maakte een einde aan 't gevecht, waarin onze vloot slechts één schip had verloren, dat van den kapitein Juynbol, dat in brand geraakt en vergaan was. Met ongeduld wachtte Tromp den dag af, om den strijd te hervatten; doch er was geen vijand meer te zien. In de volgende dagen werden eenige Engelsche koopvaarders genomen, benevens een Parlementsschip, dat op de Cingels was gestrand.
Was Tromp, toen het hem tegenliep, door de Staten miskend geworden, thans, nu hij de eer van de Republiek gewroken en de zee van de Engelschen had schoon geveegd, zongen alle partijen zijn lof, en werd hij als de eenige man beschouwd, die in staat was, de veiligheid der zee te handhaven. De Engelschen daarentegen, evenzeer de handelingen hunner Vlootvoogden naar de uitkomst beoordeelende, gaven hun de schuld der geleden nederlaag; verscheiden kapiteinen werden gevangen gezet, en de dappere Schout-bij-nacht Ayscue genoodzaakt zijn ontslag te nemen.
De oorlog met Engeland had inmiddels vrij wat bewegingen in Holland en Zeeland verwekt. Handel en nijverheid stonden met den oorlog stil, en de burgerijen weten den achteruitgang van haar | |
| |
welvaart aan de Regeering, en riepen luide om een Stadhouder. Aan boord der schepen was de Prince- in Statenvlag herdoopt; maar ook in de Hollandsche Steden had men 's Prinsen vlaggen en vaandels veranderd; 't geen onder anderen in den Haag door 't volk zóó euvel werd opgenomen, dat het die veranderde vaandels met erwten en boonen aan flarden schoot. Ook kwamen er niet weinig blauwboekjes uit tegen de Staatsgezinde partij, aan welke men den naam gaf van Loevesteinsche factie, uit aanmerking der zes Heeren, die te Loevestein gezeten hadden. Te Amsterdam ontstond er oproer onder de matrozen over de betaling van hun gagië; men was genoodzaakt, de gewapende macht te doen optrekken, en eenige belhamels te doen hangen; bij gelegenheid van welker strafoefening door de soldaten, zonder blijkbaren grond, op het volk geschoten en eenige lieden gedood, andere gewond werden. Amsterdam kondigde kort daarop een algemeene vergiffenis aan; doch de Staten van Holland beschouwden dat als een inbreuk op hun gezag, en Amsterdam moest beloven, zich dat nooit weder te verstouten.
Onder hen, die omtrent dezen tijd zich toelegden, om de Regeering der Staten in een ongunstig daglicht te doen stellen, was er een, wiens naam, in Holland althans, later een vermaardheid verwierf, algemeener dan die van eenig Prins of Regent. Dit was een gewezen trompetter van 's Prinsen lijfwacht, Jan Klaaszoon of Klaassen genaamd. Uit zijn betrekking ontslagen, bij gelegenheid, dat de lijfwacht van den Prins in die der Staten van Holland herschapen was, had hij zich te Amsterdam nedergezet, en won er zijn brood met het vertoonen langs de straten van een poppekast, waarbij hij zijn personagiës aardigheden en kwinkslagen in den mond leî, alles behalve vleyend voor het toenmalig bewind, doch zeer naar den smaak der smalle gemeente. Zooveel opgang maakte hij, dat de naam van Hansworst of Polichinel, dien zijn hoofdpersonagië droeg, eerlang voor zijn eigen naam moest plaats maken, en ook heden ten dage nog bij een iegelijk als Jan Klaassen bekend en vermaard is.
In Zeeland legde het ongenoegen zich nog krachtiger aan den dag dan in Holland, en zagen zich zelfs de Staten der Provincie genoodzaakt, aan de volksstem gehoor te geven, en een voorstel te ontwerpen, om het Kapitein-generaalschap aan den Prins op te dragen. De Staten van Holland poogden het indienen van dien voorslag bij de Staten-generaal te voorkomen, door eene bezending naar Middelburg af te vaardigen, aan wier hoofd zich Johan de Witt bevond, pensionaris van Dordrecht en zoon van den vroeger genoemden Jakob de Witt. De Zeeuwsche Statenleden gaven te kennen, dat zij den voorslag alleen uit nood dreven, en om het volk te stillen; doch zoodanig was de berekening niet van De Witt (4 Dec.), die integendeel een krachtige rezolucie door de Staten van Holland deed nemen, dat zij vastelijk besloten, zich | |
| |
op geenerlei wijze tot de verkiezing van een Kapitein-generaal te laten vinden.
(1653). De kloekheid en het beleid, bij deze gelegenheid aan den dag gelegd, hadden De Witt in hoog aanzien doen komen bij de Staatsgezinde partij. Nog nader had deze zijne bekwaamheid leeren kennen, doordien hij, als Pensionaris der oudste en voorzittende Stad, zoo dikwijls de Raadpensionaris afwezig was, zijn ambt tijdelijk waarnam, en dat onder anderen gedurende het verblijf van Pauw in Engeland, dus een geruimen tijd, gedaan had. Hiervan was het gevolg, dat, toen laatstgemelde Staatsman overleed (21 Febr.), de opengevallen betrekking door De Witt eerst voorloopig vervuld, en vervolgens hem met algemeene stemmen werd opgedragen, hoezeer hij nog den ouderdom van acht-en-twintig jaren niet had bereikt.
Indien iemand ooit kan gezegd worden, een Staatspartij in zijn persoon volkomen vertegenwoordigd te hebben, zoo was het De Witt. Als Staatsburger onderscheidde hij zich door al die deugden, waaraan de Nederlanders, onder Gods zegen - naar kerkelijken zegtrant - hun welvaart te danken hadden. Hij was onbesproken van wandel, geregeld in zijn leefwijze, matig in spijs en drank, vroeg bij de hand, en onafgebroken werkzaam. De goede gewoonte, van alles door zijn eigen oogen te willen zien, en niet aan anderen over te laten wat hij zelf verrichten kon, was hij tot overdrijvens toe getrouw, zoodat hij niemand dan zich zelf vertrouwde, en ook datgene zelf deed, wat hij voegzamer door anderen had kunnen doen verrichten. Geene genoegens jaagde hij na, dan die van den huislijken kring; hij was spaarzaam in zijn huishouding, zóó zelfs dat hij, de eerste Staatsdienaar, slechts één bediende had, die, het huiswerk deed, en bij groote gelegenheden in eenvoudig livrei achter bij hem op de koets stond; scherpzinnig in het aanprijzen of ontveinzen van eigen gevoelen; gewoon, anderen te doordringen, en zelf niet licht doordringbaar; rechtschapen, eerlijk, en onomkoopbaar. Reeds vroeg had hij een vasten en onverzettelijken wil aan den dag gelegd, en zijn buitengewone bekwaamheden geheel toegewijd aan de partij, die hij ter goeder trouw tot de zijne gemaakt had. Geen aristokratisch Bewind achtte hij op den duur vereenigbaar met één Eminent Hoofd; de Soevereiniteit der Staten was, volgens hem, wettig en onbeperkt; het overwicht van Holland natuurlijk en billijk; de uitsluiting van het Huis van Oranje een voorwaarde ter instandhouding van de Republiek. De meest geweldige maatregelen ontzag hij niet, waar hij die ter bescherming der Overheid noodig achtte. Zoo was van hem de rezolucie afkomstig, die op 3 Aug. 1652 door Holland genomen, en waarbij den Procureur-generaal en anderen Officieren gelast werd: 1. zich in de veerschuiten of andersins te informeeren, door expresse personen, op hen die seditieuze propoosten voerden of uitbreidden: 2. de seditieuze personen aan de poorten te doen aanhouden: | |
| |
3. de drukkerijen te bezoeken, en waar zij merkelijk suspicie vonden, de letters en persen na zich te nemen: 4. bij notificacie alle goede ingezetenen te animeeren en te waarschuwen, op zoodanige personen regard te nemen en ze bekend te maken, met belofte van recompense’.
Men kan begrijpen, dat een dergelijke rezolucie, die tegenwoordig als afschuwelijke tyrannij zou worden uitgekreten, ook toen aan de gemeente weinig behagen kon; hoezeer het aan een anderen kant waar is, dat men toen geheel andere denkbeelden van volksvrijheid had dan tegenwoordig. Ten bewijze hiervan strekke een bedrijf van De Ruyter, 'twelk door zijn levensbeschrijver Brandt zeer geroemd wordt, en inderdaad in beider geest loffelijk was, schoon het thans afkeuring zou ontmoeten. De Ruyter namelijk voer eens in een trekschuit, waar hij een der passagiers zich op een zeer onwelvoegelijke wijze over de Staten van Holland hoorde uitlaten. De brave zeeman, niet kunnende dulden, dat men in zijne tegenwoordigheid op zijn Overheid schimpte, verzocht den schipper, den man het zwijgen op te leggen; en toen de schipper niet aan het verzoek voldeed, en de ander met schimpen voortging, pakte de Ruyter hem bij 't lijf en zette hem buiten boord, op een plaats, waar 't water ondiep was, en de man met een nat pak naar wal kon kruipen. In onze dagen zou De Ruyter voor een dergelijk feit voor de rechtbank geroepen, en wellicht met gevangenis gestraft geworden zijn; doch toen liep het anders af, en de schipper die de seditieuze propoosten niet belet had, kreeg van de Overheid een geduchte schrobbeering, en verbod om in zes weken te varen.
|
|