ken te keeren, en Willebrords stichtingen te verheeren. Willebrord week toen voor zijn overmacht, en bracht nu eenigen tijd in 't klooster van Epernach door, dat hem in 698 door de frankische vorstin Irmina geschonken was. Pepijns zoon en opvolger, Karel Martel (de Hamer) bijgenaamd, trok intusschen met een aanzienlijke krijgsmacht tegen den zeeghaften Radboud op, en bracht hem in 717, bij Duurstede een geduchte neêrlaag toe, die de Friezen op nieuw aan de Franken onderwierp. Twee jaren later kwam Radboud te sterven, en begaf zich Willebrord weder naar Trecht. Radbouds opvolger was geheel van Karel afhankelijk, en moest den Kristenen volkomen vrijheid van beweging laten, zoodat Willebrord zijn werk langen tijd kon voortzetten, tot de Friezen in 734 in opstand kwamen. Karel haastte zich toen echter weêr met een machtig leger te scheep naar Friesland, waar hij de Friezen onder Poppo aan het Boerdiep, tusschen hunne beide landschappen van Ooster- en Westergoo, in spijt van den heftigsten weêrstand sloeg. Poppo en zijn wakkerste volgelingen sneuvelden; de overigen zochten hun heil in de vlucht, terwijl Karel en zijn Franken hun land verheerden, hun heiligdommen verwoestten, en met krijgsroof beladen terugkeerden. Willebrord kwam echter drie jaar later, meer dan tachtig jaar oud, te overlijden.
Van Radboud, die hem een tijd lang zoo bemoeilijkt had, verhalen de oude schrijvers, om de onverzettelijkheid van zijn frieschen gemoedsaard en zijn gehechtheid aan zijn voorzaten te toonen, dat hij, aan den frankischen bisschop Wolfram beloofd hebbende, zich te laten doopen, reeds met den eenen voet in den doopvont stond, toen hij aan Wolfram vraagde, of hij nu, door zich te laten doopen, in den Hemel zou komen?
‘Wel zeker’, antwoordde de Bisschop.
‘Maar’, hernam Radboud: ‘hoe is het dan met mijn vader, mijn grootvader, en al mijn voorouders, die zich niet hebben laten doopen? zijn die dan niet in den Hemel?’
‘Neen’, antwoordde Wolfram: ‘die zijn al te zamen in de Hel: alleen de gedoopte Kristenen komen in den Hemel’.
‘Dan bedank ik er voor, om gedoopt te worden’, zeî de Koning: ‘ik ga veel liever bij de mijnen in de Hel, dan met u en de uwen in den Hemel’! - en dit zeggende, trok hij den voet terug, en ging heen.
Tijdens Willebrord hier na Radbouds dood weder werkzaam was, kwam een ander engelsch geestelijke, Winfried, doch als kloosterling Bonifacius geheeten, die een jaar of drie te voren reeds van Engeland uit Trecht in zijn tijdelijke verlatenheid bezocht had, en daarop naar Rome gegaan was, met een volmacht van den Paus derwaarts terug, en arbeidde er een drietal jaren met Willebrord samen. Deze trachtte toen te vergeefs hem te bewegen, hem-zelf als bisschop op te volgen, daar hij 't als zijn roeping beschouwde in Midden- en Hoogduitschland werkzaam te zijn. Daar werd hij nu