ven. Er komen geen knappe Landvoogden meer hier, gelijk Druzus en Germanicus, die ons wel deden; maar slechte wervers, die ons plagen. Doch, waarom zijn wij zoo dwaas van dat te dulden? Er zijn hier zóó veel Romeinen niet in 't land en in de buurt, of wij kunnen hen gemakkelijk hier van daan jagen. De Galliërs en Germanen, die even als wij geplaagd worden, zullen ons wel helpen. Dus, laten wij ons maar dapper houden, en niet rusten, voor dat wij de Romeinen verdreven hebben’.
De gasten van Civilis, uit den aard der zaak tegen de Romeinen ingenomen, en door den drank nog meer verhit, beloofden dadelijk, met veel gejuich, aan Civilis, dat zij hem zouden bijstaan in al wat hij zoû ondernemen, om hen van de Romeinen te verlossen.
Civilis zond hierop een boodschap aan zekeren Brinio, die een der voornaamsten onder de Kaninefaten was, en de zoon van den man, die Caligula had uitgelachen. Deze Brinio riep dadelijk zijn landgenooten bij elkander, en zwoer dat hij zich het haar niet zoû laten snijden, voor dat hij de Romeinen verjaagd had. Een gewoonte, onder de Germaansche volkeren in zwang. De Kaninefaten namen de wapenen op, zetteden Brinio op het schild, en droegen hem op hun schouders rond; waarmede zij te kennen gaven, dat zij hem tot hun veldheer verkozen. Zulk een schild behoorde tot de wapenrusting der Germanen. Zij droegen het aan de arm, om zich de borst en 't lijf tegen de wapenen der vijanden te dekken. Zoolang zij niet met de Romeinen in aanraking waren, was het uit mandewerk vervaardigd; later leerden zij 't uit hardhout, koper, of ijzer saam te stellen. Zij zelf wisten vaardig met pijl en boog, als aanvallend wapen, te werk te gaan, en de krijgsspeer of werpspies, van welke zij hun stamnaam ontleenden, te werpen.
Wanneer men in 't gevecht elkander kort op 't lijf gekomen was, trachtte men met lange pieken naar zijn vijand te steken, of hem met zwaarden, bijlen, of knotsen dood te slaan.
Nadat Brinio nu op dit schild was verheven geworden, begon hij de vijandelijkheden, door de in zijn nabijheid gelegen kasteelen der Romeinen aan te vallen en te plunderen. De Romeinen, die daar binnen waren, namen de vlucht, en gingen zich beklagen bij Civilis, die, als een der voornaamste aanvoerders van de Batavische hulp-benden, een groot gezag in deze gewesten bezat, en in wien zij nog altijd een vriend des Keizers zagen. Civilis hield zich eerst, als keurde hij niet goed wat de Kaninefaten gedaan hadden, en liet daarom eenige keurbenden, die, hooger op, aan den Rijn gelegen waren, ontbieden, in schijn, om het oproer te straffen; maar, toen deze gekomen waren, vereenigde hij zich met Brinio, en trok aan 't hoofd van Batavieren en Kaninefaten tegen de Romeinen op. In 't begin gaf hij echter nog voor, dat hij slechts voorhad, de partij van Vitellius te beöorlogen, en dat hij de belangen voorstond van Vespazianus, wien een gedeelte van het Romeinsche volk tot Keizer had uitgeroepen.