heugenis van haar tegenovergestelde naam en daad bewaart. Een derde Germaansche volksafdeeling, die het Nederland dier dagen meer noordelijk en noordwestelijk kwam bezoeken, om er zich een blijvende woonplaats te kiezen, was die der Friezen, die, buiten de provincie, ook thans met hun naam nog prijkend, de gansche landstreek bezetten, thans door de Zuiderzee verzwolgen, en toen nog slechts van een klein meer, de Middenzee of 't meer Flevo, doorspoeld, in 'twelk de kleiner Rijntakken van den IJsel en de Vecht zich ontlastten. De later afgebrokkelde eilanden waren toen nog nauwer met elkander en de rest van 't land verbonden, en schonken den Friezen gelegenheid, zoover de onherbergzame bodem het toeliet, zich daar uit te breiden.
Wat hun uiterlijke betreft, waren de meeste leden dezer verschillende germaansche volksafdeelingen, groote, kloeke menschen, en zeer dapper en geöefend in de wapenen: zij hadden goudgeel haar, heldere blauwe oogen, en lange knevelbaarden. De mans droegen kleederen van beestevellen gemaakt, en zeer nauw om het lijf gesloten: de armen en beenen bleven naakt, waardoor het vel, dat onophoudelijk aan de lucht was blootgesteld, zeer hard en sterk werd. De vrouwen waren omtrent als de mans, en waarschijnlijk nog armoediger, gekleed; want van linnen, zijde, katoen en wat dies meer zij, wist men toen hier nog niets; - en de kinderen liepen, des zomers althans, zonder iets aan het lijf.
Hun woningen waren hutten, van hout, klei of graszoden gebouwd. Daar het land in den wintertijd dikwijls onder water liep, werden die woningen op hooge palen gezet, zoodat het water de deur niet kon binnen stroomen: of men bouwde er aarden dijkjes om heen, die tevens tot verschansingen dienden. Somtijds ook, bij zware overstroomingen, zochten de inwoners de hoogten op, welke zij vliedbergen of terpen noemden, gelijk er nog hier en daar in Friesland worden aangetroffen.
Zij leefden grootendeels van de jacht en de vischvangst, en voedden zich verder met wilde appelen, melk, en pappen van gerst of haver. Hun drank bestond mede in een afkooksel van gerst, tot een soort van bier bereid. Hun godsdienst was Natuurdienst; eerdienst der persoonlijke krachten, die zij in de natuur werkzaam waanden, en dien zij in heilige wouden hun hulde en offers brachten. Van lezen en schrijven wisten zij niet af, en leerden dat eerst, nadat zij met de Romeinen in aanraking kwamen, aan welke zij ook voor hun verdere ontwikkeling en beschaving veel te danken hadden. De strijdbaarste, doch voor die beschaving tevens de toegankelijkste waren de Batavieren; de weêrbarstigste de Friezen. Zij hadden geen eenhoofdige regeering, doch kwamen van tijd tot tijd in volksvergaderingen samen, waar dan de bekwaamste en ervarenste hunner het woord voerden; wanneer zij ten strijd togen, kozen zij zich een legeroverste (Harjowalda, Heerwoud), aan wiens bevel zij zich voor den duur van den krijgstocht onderwierpen.