| |
| |
| |
Hoofdstuk III
IN de winter, die hier opvolgde - ze was net 18 jaar geworden - nam de figuur van mr Berkhof voor Stance vorm aan. Hij trad uit de vage, onpersoonlijke veelheid van wat niets dan figuratie was naar voren en manifesteerde zich als een individu, dat ze niet zonder meer kon overzien. Hij belemmerde het uitzicht op de verte. Hij stond er voor, op een of andere manier altijd tussen haar en het andere, waarheen haar verlangen trok. Hij stond daar pal en omdat het licht achter hem was, wierp hij een zwarte schaduw vooruit, die beangstigde.
Ze was geen strijdbare. Ze werd ieder gevecht gauw moe. Ze hoedde slechts haar heimelijke onafhankelijkheid en voor het overige was ze geneigd de weg van de minste weerstand te gaan.
In een provinciestad, waar iedereen iedereen kent, wanneer men eenmaal tot een bepaalde coterie behoort, kende ook Stance vanaf zijn komst in de stad mr Gerard Berkhof bij naam. Nadat ze hem op een partijtje ontmoet had, groette hij haar.
De betiteling ‘a coming man’ was op hem van toepassing. Hij was de associé van de bekende mr Kost Buddens. Knap, blond, ondanks zijn fors postuur met iets weeks, iets smachtends, iets lyrisch, deed hij eerder denken aan een salondichter of modedominee dan aan een rechtsgeleerde. Deze weekheid, dit vertoon van gevoel was trouwens niet anders dan mr Berkhof's wapenrusting in de strijd om het succes en vooral om de populariteit. Hij vocht daarvoor met de doeltreffende wapenen van een jongensachtig openhartige oogopslag, een weke stem, die vloeiend en vleiend gevoelige woorden sprak, een schijnbare vertrouwelijkheid en camaraderie met Jan en alleman, van het dienstmeisje van zijn hospita af tot de president der rechtbank toe, van welke enigszins barse oude heer hij vanzelfsprekend scheen aan te nemen, dat hij hem.... Gerard Berkhof.... een vaderlijke vriend zou zijn.
De oorsprong van dit onmatig verlangen naar erkenning en tegelijk de motor, die het gaande hield, was de haat, die de
| |
| |
jonge Gerard Berkhof had gevoeld voor zijn vader. Fel en machteloos had hij zijn vader gehaat. Hij had hem niet kunnen vergeven, dat hij, ondanks zijn niet te loochenen capaciteiten, een onaanzienlijk plattelandsdominee was gebleven, daarmee hem.... Gerard.... als het ware opzettelijk in de schaduw houdende. Wanneer hij nog obscuur en nederig geweest was, zou dit geen ander reflexgevoel dan goedmoedige minachting gewekt hebben; de laatdunkende hooghartigheid evenwel, waarmee hij het bestond obscuur te zijn, wekte haat.
Het werelds succes dat de zoon zo vlot te behalen wist, zijn populariteit - eerst op school en daarna als student - de vlotheid, waarmee hij zijn examens deed in weerwil van de intensiteit, waarmee hij boemelde, had de vader niet in het minst kunnen imponeren. Hij, de brillante zoon, had zich naast de mislukte vader toch altijd de charlatan gevoeld. Hoe had hem zijn vaders ironisch lachje gewond! Niets had dit goed kunnen maken.... niet de vertederde bewondering van zijn moeder.... niet het welwillend respect, waarmee de gehele wereld de vlotte student tegemoet scheen te komen. Nog altijd schrijnde de wond.
Hij was rechten gaan studeren, omdat zijn practische zin hem zei, dat hij met zijn capaciteiten als jurist de beste toekomst zou hebben. Hij zag zich beurtelings als beroemd advocaat, als politicus, als minister zelfs wel in verre verten. De ministersportefeuille was als eerste-jaarsstudent en ook nog wel later en ook nu nog wel zijn blauwe horizon. De verleiding theologie als studievak te kiezen, alleen om een geslaagd dominee te kunnen zijn naast zijn vader, de mislukte, en met een uiteindelijk ‘Zie je wel, dat ik meer ben dan jij?’ de trotse te vernederen, had hij weerstaan.
Met al zijn oppervlakkige knapheid en handigheid had Gerard Berkhof nooit kunnen inzien, dat het juist zijn succes was.... juist zijn wonderbaarlijke handigheid om de grote ‘men’ in het gevlij te komen, die de vader afstootten.
Nu was de vader al jaren dood. Hij had de hatelijkheid gehad te sterven juist voor de zoon hem een geslaagde, roemrijke carrière voor de voeten had kunnen gooien. Maar nog was ieder
| |
| |
werelds succes, dat Gerard Berkhof behaalde, als een kaakslag in het gezicht van de dode vader.... een triomferend. ‘Zie je wel’.
Pas wanneer de vader uit de hemel zou zijn neergedaald - Gerard Berkhof geloofde ondanks alles wel, dat hij zich daar nu bevond - pas wanneer hij nederig uit de hemel zou zijn neergedaald om te erkennen, dat de zoon veel en hij weinig geweest was, dan pas zou misschien in Gerard Berkhof die laaiende drift naar succes en erkenning geluwd zijn. Alsof hij toch de achting van de mislukte vader, van de stugge, weinig beminde, rechtschapen plattelandsdominee behoefde, om de innerlijke overtuiging kwijt te raken, dat hij.... de zoon.... met al zijn succes een charlatan wás.
Met zijn onfeilbaar instinct voor het maatschappelijke ontdekte Gerard Berkhof onmiddellijk toen hij Stance ontmoette, dat zij juist datgene bezat, wat aan zijn wapenrusting nog ontbrak. Scherp analyseren was nooit zijn fort. Het was immer zijn tactiek niet helderheid maar nevel te scheppen. In die nevel.... in die vaagheid.... daar, waar gevoelsargumenten, sentimentaliteiten, uiterlijke charme begonnen mee te tellen, was Gerard Berkhof pas op volle kracht. Ook bij zijn ontmoeting met Stance Marens gaf hij zich nimmer helder rekenschap, wat het eigenlijk was, dat zij bezat en dat hij behoefde. Dat het persoonlijkheid en distinctie zouden zijn, werd hij zich nooit bewust. Nog minder dat het deze zelfde eigenschappen in zijn vader geweest waren, waartegen al zijn aanvallen waren afgeketst. Hij begreep niet dat hij opnieuw de vijand in huis haalde .... niet, dat het zijn noodlot was juist altijd te moeten stormlopen tegen die ene muur, waar hij.... de charlatan.... met geen mogelijkheid doorheen kon komen. Hij begreep niet, dat al zijn vechten in laatste instantie ging tegen eigen heimelijk weten een charlatan te zijn.
Instinctief zocht hij zich van dit minderwaardigheidsgevoel te bevrijden, door te werven om het bondgenootschap, de genegenheid, de bewondering van één waarachtige. En daar hij niet anders kon dan vechten met de middelen van de charlatan, die
| |
| |
hij nu eenmaal was, moest hij altijd in de laatste ronde verliezen.
Maar hij wist het niet.
Gerard Berkhof ontmoette Stance enige malen bij wederzijdse kennissen.... op een namiddagvisite, een partijtje, een receptie. Hij vond haar niet mooier dan andere meisjes. In het geheel niet. Maar iets in hem, een onberedeneerd instinct, een leegte, die gevuld wenste te worden, iets even primairs als honger, zei: Deze. Niet de Jetjes en de Letjes, die, als je maar even gebaart, smeltend aan je voeten zullen zinken. Deze tengere, donkere, met dat ongenaakbare, prinsesachtige. Juist deze, omdat ze je ver en ongemeen voorkomt en is, wat jij niet bent.
Toch begon hij met onopvallend, maar secuur naar de maatschappelijke en financiële positie van Stance Marens te informeren. Toen wat dat betreft alles in orde en meer dan in orde bleek, werd hij eerlijk verliefd op haar. Als ze om het een of ander niet de gewenste partij gebleken zou zijn, zou hij niet verliefd zijn geworden. Je wordt tenslotte verliefd op wie je wilt, niet waar? Hij was geen dwaze jongeling en de wereld zou er raar uitzien, als je zulke dingen als verliefdheid niet in je hand hield.
Evenwel, toen hij zichzelf gepermitteerd had verliefd te worden, wèrd hij het en toen het bij hem vaststond, dat hij inderdaad deze Stance Marens wenste te trouwen, besloot hij haar vader een bezoek te brengen. Hoewel een liberaal en vooruitstrevend man wat zijn politieke overtuigingen betrof, was Gerard Berkhof in zijn particuliere leven uiterst vormelijk. Het was op deze manier, dat hij als het ware onbewust-bewust de oudere generatie voor zich innam, van welke generatie hij het immers voorlopig nog hebben moest. De jongere - zijn eigen generatie - was er alleen om voorbijgestreefd te worden, waarbij de oudere iets dergelijks moest doen als ‘bok staan’.
De dames van middelbare leeftijd noemden hem ‘een lieve jongen’ en de oudere heren zeiden, dat die jonge Berkhof een aardige kerel was. En zowel de dames als de heren stonden bij gelegenheid gewillig bok.
| |
| |
Ja! Maar nu zat Gerard Berkhof tegenover notaris Marens in diens kantoor. Er was niets imponerends aan dit kantoor. Het was eerder armelijk en het was er zo donker. Gezichten.... voorwerpen.... schenen bleek uit een half doorzichtig groen fluïdum aan te komen zwemmen. Notaris Marens zat klein en dor in een met groen leer beklede armstoel. Zijn skeletachtige, gele handen lagen op de zijleuningen. Gerard Berkhof, op een rechtgerugde stoel tegenover hem, had ogenblikkelijk het paniekachtige gevoel gehad, dat hij ook hier weer tegenover het onneembare stond. Hij had zich moeten vermannen om stand te houden, zoals hij vroeger in ieder gesprek met zijn vader zich had moeten vermannen, om niet in kinderachtig huilen uit te barsten.
Hij zag tegenover dit dorre gezicht, met de achter hun rimpelleden bijna schuil gaande ogen, onmiddellijk af van mooie en gevoelvolle woorden. Hij koos, onbewust-bewust alweer, de rol van de eerlijke, door zijn groot gevoel bijna onhandige jongen. Hij speelde altijd een rol, zonder ooit helemaal helder te weten, dat hij slechts speelde. Hij had.... juffrouw Marens enige malen ontmoet, zei Gerard Berkhof. Hij had onmiddellijk buitengewone sympathie voor haar gevoeld. Hij - hier raakte hij werkelijk bijna in de war door de volkomen starheid van de dode ogen tegenover hem - hij hoopte.... meende.... hij wist natuurlijk, dat juffrouw Marens hem in het geheel niet kende en dat het onmogelijk was, dat ze nu al zijn gevoel beantwoordde. Of.... of.... hij keek wanhopig langs het gezicht van de notaris heen naar een gravure aan de muur tegenover hem, die ook al bleek in het groene fluïdum te zwemmen scheen.... wat stelde ze voor? Saters? Het laatste oordeel misschien? .... Hij kon het niet goed onderscheiden, maar de plaat kwam hem voor van een grimmige boosaardigheid te zijn. Waarom hing de man zo'n ding hier? - of.... of..... met een uiterste wilsinspanning hernam hij het meesterschap over zijn in verwarring wegfladderende gedachten - of notaris Marens er bezwaar tegen had, als hij trachtte de genegenheid van zijn dochter te winnen.
Notaris Marens zei niets. Hij nam een vouwbeen op en zijn
| |
| |
dunne, gele vinger deed enige malen de punt terugflappen. Soms was er even een scherp geluidje, als zijn nagel het ivoor raakte.
Hij rekende. Wat kon hij anders dan rekenen? Hij telde de pro's op en trok de contra's af. Een nette, ordelijke rekensom. - Goede toekomst.... zal het wel tot iets brengen.... hoewel niet tot zo veel als hij zelf denkt.... al te eerzuchtig is ook een handicap.... Berkhof.... naam, die niets zegt.... vader dominee, geloof ik.... een beetje geld van moeders kant.... niet veel.... een Groningse of Friezin.... Sjollema of Heeroma of zoiets.... enfin, wat is familie? .... de capaciteiten van de jongeman wegen wel op tegen de niet bijzonder illustere familie.... vervelende kwast anders.... maar dat gaat Stance aan....
Gerard Berkhof, wanhopig door dit langdurig stilzwijgen, dat slechts onderbroken werd zo nu en dan door het enerverend tikje van de nagel tegen het ivoren vouwbeen, begon hakkelend te spreken van zijn positie.... zijn toekomst.
Met een enkel gebaar van het vouwbeen sneed de notaris dat af. Hij wist dat. Dergelijke dingen wist hij van iedere inwoner der betrekkelijk kleine stad.
- Tja - zei hij tenslotte en het klonk zo ironisch, of de duivel het ‘Onze Vader’ ging voorbidden, - tja, mééster Berkhof, kijkt u eens, ik laat dat geheel aan Stance over. Ik wil in dergelijke.... eh.... hartskwesties - het woord klonk onzinnig uit die dorre mond en hij onderlijnde de dwaasheid door voortdurend die volkomen gevoelloze toon vol te houden, alsof hij een ambtelijke oorkonde voorlas, die alleen hier en daar wat onleesbaar was, waarom hij sommige woorden slechts na een lichte aarzeling een beetje vragend verwonderd uit dorst spreken.... was het mogelijk, dat dit enigszins zonderlinge woord in het document geschreven stond? - in dergelijke.... eh.... hartskwesties niet de minste pressie uitoefenen. Als Stance uw.... eh.... gevoel.... beantwoorden kan.... wel.... ik heb geen bezwaar. -
Wanneer de contra's zwaarder dan de pro's gewogen hadden, zou hij het niet in zijn hoofd gehaald hebben de beslissing aan
| |
| |
Stance te laten. Dan had hij de huwelijkscandidaat kortweg afgescheept met de mededeling, dat zijn dochter veel te jong was. En Stance had hij zo nodig uit logeren gestuurd. Maar dit was niet zo kwaad en de heimelijke zorg, die Stance hem baarde, was oorzaak, dat hij haar wel graag getrouwd zou zien. Ze was niet overmoedig. Ze zou zich aanpassen, wanneer men slechts de vorm boetseerde, waarin ze zich te voegen had. Een huwelijk... een vorm.... en de uitkomst van een rekensom. Wel, wat zou een verstandig en zakelijk man er anders in kunnen zien?
Gerard Berkhof realiseerde zich met enige moeite, dat hij bereikt had, wat hij wenste.... de toestemming van de vader. Hij vòelde zich volmaakt verslagen.
- Dus - bracht hij tenslotte uit, - dus mag ik hopen? -
- Tja - zei notaris Marens laconiek, - tja, hópen.... welzeker. -
Stance zal hem niet nemen, peinsde hij. Een kwast en vervelend, deze huwelijkscandidaat.
Toen de massale deur van het notarishuis zwaar achter Gerard Berkhof was dichtgevallen.... toen hij enigszins overhaast de treden van de hardstenen stoep was afgedaald en in de, als een steeg zo nauwe, sombere straat stond, waar de plechtige herenhuizen elkaar enkel maar getroffen schenen te hebben voor een heimelijke samenzwering.... toen had hij enige moeite de stukken van zichzelf weer aaneen te passen tot de vlotte, zelfbewuste mr G. Berkhof. Het gelukte hem niet helemaal voor hij het concilie dezer oude patriciërshuizen, die op dezelfde subtiele manier als de oude notaris Marens de spot met hem schenen te drijven, was ontlopen. Hij ademde op, toen de bedrijvigheid van het plein rond de kerk hem weer gemeenzaam opnam. Een duivenzwerm paradeerde wiegend voor zijn voeten. Hij joeg ze op met een bruusk gebaar. Het verlichtte hem dit te kunnen doen. Klapwiekend vlogen ze weg. Hij groette een cliënt en het jonge vrouwtje van de oude gymnasium-rector. Het klokkenspel tinkelde luchtig het half uur.
Gerard Berkhof spoedde zich naar de sociëteit. Hij had behoefte aan een borrel en - hoewel het nooit in hem opgekomen
| |
| |
zou zijn het aldus te formuleren - aan het verkwikkende gezelschap van aangename charlatans, die voor hem, de super-charlatan, nimmer mysterieus en verwarrend konden zijn.
Misschien zou Stance tenslotte wel langs de grote figuur van Gerard Berkhof heen zijn geglipt, om haar eigen verte te zoeken, als niet het ijs gekomen was. Tot dan had ze zijn vloeiende, zijdezachte zinnen, zijn hulde, zijn attenties, genomen als iets, dat tegelijk mal en even prettig was, maar dat haar toch eigenlijk niet raakte.... dat evenals haar hele leven - evenals de boeken, die ze voor tijdverblijf wel las - ‘niet waar’ was. Nooit had een enkel woord van Gerard Berkhof de snaren doen trillen, waarop haar tastend, dromerig verlangen was afgestemd. Nooit opende zijn woorden een verte, die reikte tot het Parijs, waarheen oom Emile was gevlucht met een vrouw, die man en kinderen had verlaten, omdat ze hem liefhad. Nooit openden Gerard Berkhofs woorden een wijder wereld. Ze maakten alleen de enge wereld, die haar omsloot, een beetje minder star. Ze brachten iets van variatie, al was het soms niet anders dan de variatie van een geprikkelde ergernis.
Och, en het was toch niet anders dan een verhaaltje.... deze liefde die Gerard Berkhof in zo fraaie woorden wist te hullen... een verhaaltje, dat je soms amuseerde en dan weer verveelde, al naar je stemming, maar waar je toch tenslotte ironisch om lachte. Toch eigenlijk een mal verhaaltje.
Toen kwam het ijs. Stance vond in het rhythme van het rijden een lichtheid.... een overmoed, die haar anders in het geheel niet eigen was. Het scheen wel, of ze de stimulans van een sneller beweging.... een feller zon.... behoefde om uit een diepe droom, die bijna een verdoving was, tot de werkelijkheid van het leven te ontwaken.
Het werd, ongedacht na Januari, nog een lange en strenge winter. Niet alleen de uiterwaarden, ook de diepere stadsgrachten en de rechte vaarten, die zo doelbewust het land indrongen, vroren dicht. De kleine mensfiguurtjes zwermden over de ijs- | |
| |
banen, alsof een reuzenhand ze had uitgestrooid. Hoe verder je van de stad af kwam, hoe schraler het zaaisel leek opgekomen.
Stance reed in haar astrakan manteltje, de kleine astrakan muts op het donkere haar, de handen in de ronde astrakan mof. Ze reed als een vogel, die de luchten doorklieft, licht en snel. Het rijden was haar een bevrijding, een eindelijk voorwaarts kunnen gaan na lang gebonden zijn. Ze genoot de snelheid. Haar bleek gezichtje kleurde zich zacht rood. Ze zag er uit, of ze in vlam stond. Haar ogen vlamden. Het rode hart van haar openspringende mond vlamde. Een kleine vlammende vrouw in de witte bevrorenheid der winterlanden, voortsnellend op lichte voeten naar de verre horizon, waar een nieuwe vreugde wenkte.... een naamloze vreugde.... toch misschien de vreugde te leven?
Graag liet ze zich op een verre tocht, de laatste van een lange rij, wiegen op dit gevoel van blijde verwachting.
In die eerste dagen van vervoerende vrijheid, waarin haar zwakke levensliefde plotseling koortsachtig fel opgloeide, legde ze maar met tegenzin haar witwollen handschoenhandjes in de ruige, grijze van mr Berkhof. Liefst reed ze alleen. Liefst zou ze heel alleen steeds verder zijn gereden tot waar de landen wijd en eenzaam open lagen aan weerszijden van de donkere, gladde ijsbaan. Altijd ontlokte het haar een zucht, als er gekeerd moest worden. Als dan het silhouet van de stad zich weer stelde tussen haar en de oneindigheid, als ze weer de torens zwart zag staan tegen de hemel.... de stoere ‘peperbus’.... de ranke tweelingspits van de Bergkerk, die als een vorm geworden weifeling was.... dan voelde ze zich ineens weer treurig en zeer moe. Dan was ze ook wel blij met de stevige steun, die Gerard Berkhof maar al te bereid was haar te geven.
En op een avond was het toen gebeurd, op een strak-koude Januari-avond, waarop ze zeer laat huiswaarts keerden van een verre tocht.... maar het licht wijlde al lang en een kleine, hoge maan begon haar sluierig schijnsel over de besneeuwde landen te werpen. Ze waren gegaan met meneer De Bie en meneer Jansonius al in de morgen.... een blij, rumoerig troepje
| |
| |
jongelui. Nu was zij.... Stance.... die de hele dag tot de onvermoeibaren had gehoord, de laatste met Gerard Berkhof. Ze leunde wat zwaar op zijn arm, een beetje moedeloos.... een beetje treurig, omdat ook van deze lichte dag het einde nu al weer gekomen was. Ze voelde de stevige steun van zijn arm als iets wel prettigs. En het schuilgaan van haar kleine, witte hand in zijn grote, grijze gaf haar plotseling een gevoel van veilig en beschermd te zijn. Rhythmisch klonk het krassen van hun schaatsen op het harde ijs. Ze sloot even haar ogen. Zo, al rijdende, zou ze slapen kunnen gaan, dacht ze. Zijn hand omvatte de hare nog iets beschermender, hij trok haar iets meer naar zich toe.... kris-kras.... kris-kras.... de schaatsen.... en toen, onvatbaar als de overgang van waken in slapen, de overgang naar het niet meer weten van haar en hem. Alsof ze in zich een handeltje verzette en ze was niet meer Stance Marens en hij was niet meer mr Gerard Berkhof. Ze was nog slechts vrouw.... kleine vrouw.... en hij was hoog boven haar de grote, sterke man en alle bedenkingen vielen weg.... er was alleen nog de zaligheid van de overgave.... van het klein en afhankelijk zijn.
Een golf van warmte doorstroomde Stance. Ze had zich willen laten bedelven nu door dat grote, onpersoonlijke manwezen boven haar.
Kris-kras.... de schaatsen.... niet spreken nu.... enkel voelen.... hoe goed het was....
Zo was het teruggekomen.... vele namiddagen.... als de schemering viel over de ijsbaan.... en de mensfiguurtjes ver en schimmig begonnen te lijken.... en het rhythmisch kris-kras der schaatsen oppermachtig. Nu had ze wel het samenrijden met Gerard Berkhof gewenst, nu had ze bewust in zich dat handeltje verzet, waardoor ze als het ware hun beider persoonlijkheid uitschakelde.
Kris-kras.... der schaatsen.... een kleine vrouw.... een grote man.... en anders niets.... je wiegde als in de groene boomkruin....
Als Gerard Berkhof dan zijn woorden had doen vallen in de diepte van haar verzonkenheid.... woorden als ronde, glad- | |
| |
geslepen kiezelstenen, in een diepe put geworpen, dan was ze opgeschokt en had fel en bits ‘Stil toch’ gezegd.
En hij had weldra begrepen, dat niet zijn spreken, maar zijn zwijgen haar winnen kon.
Zo hadden ze zwijgend gereden.... een grote man.... een kleine vrouw.... en anders niets....
De laatste ijsmiddag - ze reden door blauwig blinkende waterplassen, waaronder het weke ijs te deinen scheen - had hij haar ten huwelijk gevraagd. Hij wist zijn ogenblik te kiezen. Ze voelde zich angstig en beklemd, dat de ganse blijde verwachting op niets anders was uitgelopen dan op terugkeren naar wat altijd geweest was. Het was verlokkend de kleine troost te aanvaarden van tenminste iets nieuws. Bijna had ze ‘ja’ gezegd. Toen, in plotselinge schrik voor wat ze ging beginnen, vroeg ze een week bedenktijd.
Hij liet zich niet zien gedurende die week.
Het huis, klam en vochtig in deze dagen van waterkoude dooi, stond om haar als een kille, groene poel, waarin ze dieper en dieper dreigde weg te zinken. Oma, met de meedogenloze energie van hen in wie hart en zenuwen verdord zijn, begon van de voorjaarsschoonmaak te spreken. Stance voelde zich bij de enkele gedachte aan de lucht van zeep en kalk en vochtig hout bijkans misselijk worden. Een onontkoombare dwang scheen haar terug te werpen in dit ‘niet ware’ leven als in de armen van een doodsvijand. Met vele kille armen klemde het zich om haar heen als een poliep. Ze miste de ruimte.... het rhythme.... het kris-kras der schaatsen, waarop ze weg kon glijden naar de rust van onpersoonlijkheid. Ze miste het levende leven der anderen, dat zich haar toewendde, zodra ze niet meer Stance Marens was. Haar eigen dromen, die haar vroeger met een goudige schemer omsponnen hadden, trokken zich schuw van haar terug als vervreemde kinderen van een lang afwezige moeder. Ook zij zelf kende deze kinderen niet meer. Hoe wonderlijk keken ze haar aan! Welke vreemde ogen hadden ze! Waren ze niets dan ogen en geen lichaam? Moest ze bang zijn voor haar eigen kinderen?
| |
| |
Had ze werkelijk eens het plan gehad zich op weg te begeven naar die verre, blauwe horizon? Zo helemaal alleen? En wat had ze eigenlijk gemeend er te zullen vinden?
Zelfs als je pijlsnel op gladde ijzers voort kon glijden, zelfs als de brede ijsbanen voor je openlagen, die zo doelbewust het land indrongen, rechtstreeks naar de verre horizon, zelfs dan nog moest je altijd aan het einde van de dag terugkeren. En tenslotte kwam je toch weer uit in deze groene, kille poel, waarin alle ware leven langzaam sterven moest en alleen dit benauwend schijnleven mogelijk bleef.
De liefde van Gerard Berkhof, deze onware liefde van mooie boekenwoorden, had haar eerst volkomen kernloos geschenen. Nu bleek ze, geheel onafhankelijk van woorden, dit beetje nabije warmte te kunnen geven. Gerard Berkhof was tegelijk het vijandige.... hinderlijke, dat stond tussen haar en de wijder wereld van haar verlangen, en het vertroostende, dat de enge wereld, die haar gevangen hield, een beetje vriendelijker maakte.... een beetje minder strak. Hij was tegelijk het grote kwaad en het kleine goed. Ze had niet de moed en niet het vertrouwen, datgene af te wijzen, wat het ogenblik veraangenamen kon. Ze had niet de moed nù ver te zien. Hij belette het haar immers ook. En diep in haar lag het ongeloof aan de waarheid, de belangrijkheid, de werkelijkheid van dit leven buiten het hart der dingen. Niets kwam er veel op aan, zolang je dit voorlopig leven leefde.
Zo kon het gebeuren, dat ze ‘ja’ zei, toen mr Gerard Berkhof na een week haar antwoord kwam vragen. Ze accepteerde niet hem, maar het manwezen, dat in de verstijvende kilte rondom een beetje koestering en warmte beloofde.
Ze was de eerste van haar klasgenoten die zich verloofde en Jetje benijdde haar zeer deze primeur.
|
|