| |
| |
| |
Aanvullingen
| |
| |
Addenda
- A -
[Aalstok]
AALSTOK, m., -ken (DB)
draagstok, draagboom waarmee men de gierton draagt
‘In een trog op twee aalstokken moesten de broers heel kluts buiten dragen’ (Waterhoek 13)
| |
[Aanbeland]
AANBELAND, bn.
aangrenzend, aanpalend
‘Daar het land van wederzijde der baan in percelen bouwgrond zou verkocht worden, had de notaris reeds de kansen voorzien om prachtige zaken te doen. De eigenaars der aanbelande meersgronden kregen er ook al gauw neus over’ (Waterhoek 105)
| |
[Aanhouden]
AANHOUDEN, hield aan, aangehouden (onoverg.)
zonder huwelijk met iemand samenwonen, boeleren (VD B 4)
‘Nu riep zij (= de moeder) hem (= de zoon) tot verantwoording, wilde uitleg hebben - weten of hij werkelijk aanhield met een persoon van slechte zeden en gemene stand’ (Waterhoek 262)
| |
[Aanjoelen]
AANJOELEN, joelde aan, aangejoeld (onoverg.)
joelend, naderen
‘De jongens hadden Broeke zien uitzetten, waren hem achterna gelopen, verrast dat hij weer naar de Schelde ging. In bende kwamen ze aanjoelen’ (Waterhoek 234)
| |
[Aanwaaien]
AANWAAIEN, waaide aan, aangewaaid (onoverg.)
in: ‘er aanwaaien’: betrapt, gestraft worden; zwanger worden.
‘Zulke schepsels kennen de truc en de middels om er niet aan te waaien’ (Waterhoek 46)
| |
| |
| |
[Aardwerker]
AARDWERKER, m., -s
grondwerker
‘Aan deze kant was de nieuwe baan reeds ten dele gerooid, de ploeg aardwerkers bezig de barm op te voeren die schuin oplopen moest ter hoogte van de voet waar de brug zou aangelegd worden’ (Waterhoek 138)
| |
[Achteruitkruiper]
ACHTERUITKRUIPER, m., -s
die achteruit kruipt, die beschaamd, vreesachtig is
‘Kniezers en zwartkijkers, ongeluksprofeten en trunteriks, achteruitkruipers en twijfelaars stonden nu met een neus, te einzevijlen of hun spijt te herkauwen’ (Waterhoek 214)
| |
[Aftroggelen]
AFTROGGELEN, troggelde af, afgetroggeld (onoverg.) (zie ook: troggelen)
langzaam, met moeite naderen, gaan
‘Na een tijd wachtens komt de veerman afgetroggeld, maakt de pont los’ (Waterhoek 9)
| |
[Algebrisch]
ALGEBRISCH, bn.
algebraisch
‘Kon hij er maar (...) de kwestie oplossen gelijk een algebrisch probleem’ (Waterhoek 255)
| |
[Anders]
ANDERS, bn. (DB)
verschillend, in hoedanigheden, eigenschappen, beter
‘De nieuwe ondernemer bleek inderdaad een anderse doorzetter dan Lommens, en voor geen moeilijkheden vervaard’ (Waterhoek 213)
| |
[Astrabansie]
ASTRABANSIE, v.
beroering, wanorde, onrust
‘Manse vond er alles in astrabasie’ (Waterhoek 17)
|
|