| |
| |
| |
- B -
[Balleganter]
BALLEGANTER, m., -s
zwetser, grootspreker, snoever
‘Zonder een mens het vermoeden kon, of van hem had durven onderstellen, luisterde hij daar met angstige spanning af, 't geen die balleganters uitkraamden’ (Waterhoek 218)
| |
[Beddelijk]
BEDDELIJK, bw. (DB)
te bed
‘Van heel die tijd had Sieper naar de toestand van zijn schoonvader niet gevraagd en ook, in de kamer waar hij beddelijk lag, geen voet gezet’ (Waterhoek 193)
| |
[Begripsvoorstelling]
BEGRIPSVOORSTELLING, v., -en
gedachtenwereld, bewustzijnsinhoud, begrip, denkbeeld
‘Smaad en wraak waren denkbeelden die in hunne begripsvoorstelling uit elkaar ontsproten gelijk de wet van oorzaak tot gevolg’ (Waterhoek 66)
| |
[Benuttigen]
BENUTTIGEN, benuttigde, benuttigd (overg.)
benutten, gebruiken
‘Bijzonderlijk onder 't werk wordt zelden een woord gewisseld - ze hebben hun adem anders te benuttigen’ (Werkmensen 339)
| |
[Bepieren]
BEPIEREN, bepierde, bepierd (overg.)
bespieden
‘Broeke echter bepierde het schalke ding onder de kleppe zijner muts, bleef vol argwaan, om dat onverwachte bezoek’ (Waterhoek 43)
| |
[Berdzager]
BERDZAGER, m., -s (DB)
plankenzager
‘De Waterhoek was door een zwerm vreemdelingen van alle soort overrompeld: dijkedelvers, metsers, berdzagers, timmerlieden en dekkers’ (Waterhoek 237)
| |
| |
| |
[Beslommeren]
BESLOMMEREN, beslommerde, beslommerd (overg.)
beslag leggen op, in beslag nemen
‘Onder de notelaar waren de kinderen - jongens en meiskens, met Mira, in 't stro, beest aan 't spelen, doch Manse die er aan en bij was, merkte er niets van, omdat het werk haar geheel beslommerde’ (Waterhoek 16)
| |
[Bestekboek]
BESTEKBOEK, o., -en
(bouwk.) bestek
‘Samen keken ze het bestekboek na, en Maurice gaf de nodige inlichtingen’ (Waterhoek 139)
| |
[Beverik]
BEVERIK, m. (DB)
koorts; trilling, schudding; schrik
‘Terwijl zij over hem bezig waren, zat Maurice met de beverik op de hals, te glimlachen’ (Waterhoek 259)
| |
[Bezei]
BEZEI, [-˔] o.
gesprek, woorden, commentaar; besef
‘Broeke deed er niet aan mede, luisterde en zweeg. Al dat bezei scheen hem toch van geen nut in de zaak’ (Waterhoek 173)
| |
[Blagaai]
BLAGAAI, m. (DB) [- ]
ophef, drukte
‘Met de toon waarop Broeke dit uitsprak, onder schijnbare drift, zonder spraai of blagaai, kalm en in klare taal, kwam het hun zo eenvoudig voor’ (Waterhoek 111)
| |
[Bleek]
BLEEK, bn.
blond, lichtkleurig bier
‘Hij dronk in dezelfde herbergen zijn zes pintjes bleek’ (Levensbloesem 236)
| |
[Blikkeren]
BLIKKEREN, blikkerde, geblikkerd (onoverg.)
blinken, schittenen, glanzen
‘De vallei die schoon is in hare zomergroei en blikkert als een samenhang van groen met al zijn schakeringen en tonen dooreen’ (Uitzicht II 82)
| |
| |
| |
[Boerennest]
BOERENNEST, o., -en
boerendorp
‘Van weerszijden voelden zij 't ongemak en de gedwongenheid om 't geen ze verduiken moesten: bij Irma haar welgezindheid om uit dat boerennest verlost te zijn en in de stad een nieuw leven te beginnen’ (Beroering 557)
| |
[Boerenrentenier]
BOERENRENTENIER, m., -s
boer die renteniert
‘Zij ten minste liep niet hoog op met de Koornaerts - zij, van ouderwets rijke afkomst en groot in haar wapens, tegenover die boerenrenteniers...’ (Beroering 573)
| |
[Boerenvlaams]
BOERENVLAAMS, o.
plattelands-dialect, boerentaal
‘Hij staat er met de mond vol tanden, als een botterik, beschaamd om met zijn boerenvlaams voor de dag te komen’ (Werkmensen 402)
| |
[Boogbalk]
BOOGBALK, v., -en
gebogen, boogvormige balk
‘Hij volgde nauwlettend de bouw der dwarsliggers en boogbalken’ (Waterhoek 249)
| |
[Bouten]
BOUTEN, m., -s (Lo)
eig.: Boudewijn; vand.: kerel
‘Maar midden in stond Thyssen als de held van het feest - een flinke, struise, gezonde opgeschoten klepper, met glinsterende ogen en lachende tanden, in de glorie zijner jonkheid - een bouten die van begin af en onweerstaanbaar ieders bijval genieten moest’ (Waterhoek 131)
| |
[Brandglas]
BRANDGLAS, o.
gebrand glas (met glasschilderij)
‘Er kwamen nieuwe vensters met brandglas in de kerk’ (Alma 181)
| |
[Breedtemaat]
BREEDTEMAAT, v., -maten
breedte
‘Hij ging er kwansuis de bouw na van de nieuwe steenweg, overstapte en nam de breedtemaat op’ (Waterhoek 249)
| |
| |
| |
[Broebelen]
BROEBELEN, broebelde, gebroebeld (overg.)
3. brabbelen
‘Hij stond er echter bedremmeld, broebelde een onverstaanbare uitvlucht, waar Siepers en Mira's namen in genoemd werden... en aarzelde naar buiten’ (Waterhoek 230)
| |
[Bruggescheen]
BRUGGESCHEEN, v., -schenen
brugbalk
‘Nu was er het dubbele voetstuk, waar de bruggeschenen op komen moesten, en hoog boven de Schelde, de twee oevers verbinden’ (Waterhoek 233)
| |
[Bruin]
BRUIN, bn.
bruin bier
‘In de namiddag stak hij weer de plaats over, (...) de andere kant uit, waar hij in de landse herbergen zijn zes pintjes bruin dronk’ (Levensbloesem 237)
|
|