| |
| |
| |
- C -
[Cabaas]
CABAAS, -˔ v. (Fr.: cabas)
tas voor boodschappen
‘Ze sleurt in de eeuwigheid een overgrote cabaas aan de arm’ (Ingoyghem II 79)
| |
[Caballeren]
CABALLEREN, caballeerde, gecaballeerd (onoverg.) (Fr.: cabaler)
cabalen smeden, intrigeren, konkelen, kuipen
‘En wat er daar om en rond die onderpastoor gekonkelfoesd en geïntrigeerd en gecaballeerd wordt, is om te huilen’ (Dorpslucht II 429)
| |
[Cachemieren]
CACHEMIEREN, bn.
van kasjmier gemaakt
‘Nu spreidt het dochtertje zelf grootmoeders cachemieren sjaal over de schouders’ (Kerstvertellingen 214)
| |
[Calepin]
CALEPIN, o.
zakboekje, aantekenboekje
‘Zekere uchtend kreeg Hélène van haar vriendin een klein calepin overhandigd, met de haastige waarschuwing: dat ze 't moest verborgen houden en aan niemand laten zien’ (Blijde Dag 92)
| |
[Camion]
CAMION, m., -s (Fr.)
vrachtwagen, -auto
‘Ze besloten dat Jan Petrol voor een tweede peerd en een camion zorgen zou om heel de kluts gezamenlijk te voeren’ (Waterhoek 98)
| |
[Caneelhouten]
CANEELHOUTEN, bn.
van kaneelhout
‘Daaruit hingen lange pijpen, armdikke, caneelhouten pijpsteerten met kleurige snoeren daaraan’ (Lenteleven 133)
| |
[Caneelsteert]
CANEELSTEERT, m., -en
een staart, steel van kameelhout
‘Nu bleven mijn ogen haperen aan een prachtig oliekopje (...) een bakske was er aan, daar de olie uitzweten moest, en een vet caneelsteertje, met hoornen mondstuk’ (Lenteleven 134)
| |
| |
| |
[Capucienenrank]
CAPUCIENENRANK, v., -en
rank van de Oostindische kers
‘De tweede indruk staat in verband met de volle zomer: een weelde van capucienenranken en oranje bloemen’ (Avelghem 167)
| |
[Carnaat]
CARNAAT, o.
inkarnaat, vleeskleur, hoogrode kleur
‘En waar hij haar vlak voor zich had, scheen ze een glorieuze zomerbloem, (...), met iets van het uchtendblauw in de heldere ogen en een glimp van de blanke teer heid der zomerwolken op 't carnaat van haar hals en 't vel van haar wezen’ (Vlaschaard 137)
| |
[Caseren]
CASEREN, caseerde, gecaseerd (overg.) (Fr.: caser)
plaatsen, schikken, ordenen, (op)bergen
‘In der haast schormden de jongelui om hunne plaats in een of ander rijtuig te veroveren, en wanneer ieder bij zijn gegeerde weergade gecaseerd was, stond Hélène daar nog onbeholpen uit te zien, bij de kinderen’ (Blijde Dag 42)
| |
[Cementtichel]
CEMENTTICHEL, m., -s
cementtegel, tichel van cementmortel
‘Een grote gelagkamer met vloer in cementtichels’ (Waterhoek 125)
| |
[Cesken]
CESKEN, zie: CES
| |
[Ces]
CES, o., komt alleen in het meerv. of diminutiefvorm voor: cessen, ceskens (DB, Te)
stuipen
‘Door sommige huismoeders werden haar nog andere wonderdaden toegeschreven: kleine kinders die zij op de arm genomen had, waren plotseling genezen van roodvonk, ceters, ceskens en andere kwalen’ (Alma 153)
| |
[Ceter]
CETER, m., -s (DB)
huidziekte, uitslag (in het aangezicht)
zie: Ces.
| |
| |
| |
[Champetter]
CHAMPETTER, m., -s (Fr.: champêtre)
veldwachter; (fig.) bazige vrouw
‘Pastoor, burgemeester en champetter hebben slechter dingen verwacht’ (Alma 47)
‘Nu valt hen ineens de spreuk van Hutsebolle weer te binnen: of hij nooit naar een ander vrouwmens gekeken heeft? (...) Met zulk een champetter gelijk de mijne was er geen nood dat men uit de schreef zou lopen!’ (Werkmensen 368)
| |
[Chemiek]
CHEMIEK, m. (Fr.: chimique)
kunstmeststof
‘Legijn had de mest gespaard uit gierigheid; Verroken had willen zijn kunsten tonen en boeren naar de nieuwe snuf, met chemiek te strooien’ (Vlaschaard 146)
| |
[Chiek]
CHIEK, bn. (Fr.: chic)
modieus
‘Een chieke mamsel’ (Levensbloesem II 62)
| |
[Chocola']
CHOCOLA', bn.
chocoladen
‘Wat zou-je gij willen als ge mocht kiezen? riep er een. Ik al de schaaltjes suiker! - die suikeren kordewagen, (...), die chocola' sigare en die pijpe en dat hertje’ (Openlucht 356)
| |
[Christengodsdienst]
CHRISTENGODSDIENST, m., -en
christelijke godsdienst
‘Op de hille zullen wij een groot kruis doen planten en de mensen er heen zenden om hun christengodsdienst te oefenen, dan is meteen het kwaad uitgeroeid’ (Genoveva 24)
| |
[Christenpriester]
CHRISTENPRIESTER, m., -s
priester van de christenen, christelijk priester
‘Het betaamde toch allerminst dat een christenpriester een naam droeg uit het heidendom oorkomstig’ (Genoveva 134)
| |
[Cijferbrief]
CIJFERBRIEF, m., -ven
brief met cijfers, loterijbriefje
‘Het benieuwde hem te weten of alles er nog onveranderd gebleven was; of het beeldeken nog altijd aan de balk hing, waar het cijferbriefke van zijn loterij-nummer naast geplakt was’ (Dorpsgeheimen 157)
| |
| |
| |
[Cijferkonst]
CIJFERKONST, v.
cijferkunst
| |
[Cijferletter]
CIJFERLETTER, m., -s
cijfer, cijfergetal
‘En de schoolmeester, die er ook omtrent was, wees het boerken een plaats aan, waar hij de beesten binden moest en hij knoopte een papieren bordje met vette cijferletters, aan elkeen van de koe hun hoornen’ (Uitzicht 240)
| |
[Cijfernummer]
CIJFERNUMMER, o., -s
getal, cijfer
‘Is het geen wonder vertoon? - Een mingelmangel van kleuren, (...) zwarte boegen en kielen, bloedrode zeillappen, (...) en er tussen en doorheen: (...) talmerken en grote cijfernummers’ (Zeelieden 19)
| |
[Cijferteken]
CIJFERTEKEN, o., -s
uurcijfer, cijfer dat de uren aangeeft op een wijzerplaat
‘'t Scheen voor de grap slechts en zonder doel dat ze (= de klok) bleef tikken in de algemene stilte waarin ze alleen levend stond; en sarrend wezen haar stalen vingers de cijfertekens aan de tijd’ (Zonnetij 473)
| |
[Ciper]
CIPER, -s
‘Waar zijn vaten, tonnen, flessen en bottels, pinten, cipers en bekers?’ (Vertelsels 115)
| |
[Citadin]
CITADIN, m. -s (Fr.)
stedeling
‘De dorpeling vooreerst beschouwt zich in alle gevalver boven de landenaar verheven, hij voelt zich een citadin tegenover de verachterde, ongesnoekte akkerwerker’ (Vlaanderen 531)
| |
[Civielarbeider]
CIVIELARBEIDER, m., -s
(in tegenstelling met militair) door de bezetter opgeeiste en tot arbeid verplichte burger
‘In augustus zijn enige civielarbeiders gevlucht’ (Ingoyghem II 15)
| |
| |
| |
[Collegeknaap]
COLLEGEKNAAP, m. -knapen
leerling van het vrij middelbaar onderwijs (zie ook: collegie)
‘En nu zij overwachts tegenover hem stond, voelde zij zich beduusd, verward en diep ongelukkig om haar verlegenheid tegenover een collegeknaap’ (Levensbloesem 356)
| |
[Collegie]
COLLEGIE, o., -s
college, vrije school voor middelbaar of voorbereidend hoger onderwijs, waaraan soms een internaat verbonden is (VD 3)
‘Zij ook brengt haar dochter Josephine naar de kostschool, - nu is Roger er ook bij, de jongen die naar 't collegie gaat’ (Levensbloesem 308)
| |
[Comiteitsvet]
COMITEITSVET, o., -ten
geel reuzel, afkomstig uit de Verenigde Staten van Amerika, en Spanje, die de bevolking van de bezette gebieden, met rantsoenbonnen kon kopen gedurende de eerste wereldoorlog. In iedere gemeente was er een comité dat zorgde voor de uitdeling ervan.
‘Toen Prutske in de winter van 't oorlogsjaar 1916, het licht zag, was het bij de flauwe schijn van een wieklampje met comiteitsvet’ (Prutske 181)
| |
[Commersie]
COMMERSIE, v. (Fr.: commerce)
handel
‘En de commersie? vroeg Stanse. - Stillekes, mens’ (Lenteleven 185)
‘Nu voer ik zand en kope de boerkes hun oude petrolvaten en kom geladen weer in de stad en daar herbegint de commersie’ (Dagen 197)
| |
[Communie-mis]
COMMUNIE-MIS, v., -sen
mis met communie, mis waarbij men de eucharistie ontvangt
‘Ze zou heel haar leven lang alzo willen voortwandelen in die gouden zonneschijn en haar hartsgeheimen vertellen: (...) van haar angst onder de communie-mis’ (Lenteleven 116)
| |
[Communietafel]
COMMUNIETAFEL, m., -s
communiebank
‘Enige banken nevenseen verbeeldden de communietafel en daar oefenden zij zich heel de achtermiddag’ (Lenteleven 75)
| |
| |
| |
[Conciliabule]
CONCILIABULE, o. (Fr.)
geheime bespreking
‘Er ontstond een geheim conciliabule onder de moeders, die er wilden achterkomen hoe dit nu in elkaar zat met die vondsten’ (Heule 332)
| |
[Conciliabuleren]
CONCILIABULEREN, conciliabuleerde, geconciliabuleerd (onoverg
geheime besprekingen houden
‘In de kamer werd er geconciliabuleerd, gefluisterd en gekonkelfoesd tot het al opeens aan de dag kwam dat Marie, ons jongste zuster, zou naar 't klooster trekken’ (Avelghem 249)
| |
[Conduit]
CONDUIT, [-˔t], o. (Fr.: conduite)
gedrag, gedraging
‘Er was het kantoor (= van de notaris), waar de mensen van 't dorp binnentraden op hun kousevoeten, met de muts in de hand, met meer eerbied dan in de kerk, omdat al de conduiten en familiezaken van heel de bevolking in de zware eikenhouten kasten tegen de vier wanden, berustend lagen’ (Levensbloesem 245)
| |
[Confort]
CONFORT, o.
comfort, komfort
| |
[Confreres]
CONFRERES, [--˔] v. -sen (Fr.: confrère)
vriendin
‘waren de dochters van de notaris vroeger zulke nauwe confreressen met Koornaerts nichtje?’ (Beroering 394)
| |
[Confrerie]
CONFRERIE, v., -ën
godsdienstig genootschap
‘De oude geplogenheden blijven er in voege, confreriën, genootschappen - de sodaliteit - bestaan er met hun oorspronkelijke wetten en verordeningen’ (Herinneringen 253)
| |
[Congreganist(e)]
CONGREGANIST(E), v., -n
lid van een congregatie
‘Onder de congreganisten zocht hij de godsvruchtigste meisjes uit en bewerkte ze om kloosterzuster te worden’ (Alma 131)
| |
| |
| |
[Contoer]
CONTOER, m., -en
contour, omtrek(lijn)
| |
[Contrarie]
CONTRARIE, bn.
verkeerd
‘Er bestaan ander manieren om u te amuseren. - We doen toch niets contratie. - Kan zijn, dat is geen gezelschap voor u’ (Levensbloesem 459)
| |
[Contreplaké]
CONTREPLAKé,
triplex
‘Hoe kunt ge op een plankje van dertig centimeter, zulk een onderwerp? - See-sa! daar hebt g'het. Meent ge dat ik hier uw contreplaké ga gebruiken?’ (Binnenwateren 45)
| |
[Convooi]
CONVOOI, o., -en (Fr.: convoi)
1. | trein
‘Zij stoeiden voort naar Sagaerds, - de andere winkel, waar het houten- en blikken speelgoed lag! (...) kinderkeukens, convooien, kleurdozen, (...)’ (Openlucht 356) |
| |
2. | uitdr.: ‘met groot convooi’: met grote plechtigheid, praal
‘Na de plechtige begrafenis, met groot convooi en zestien priesters in de kerk (...) - had het de mensen van 't dorp lange tijd daarna nog vreemd aangedaan’ (Levensbloesem 268) |
| |
[Corduvaans]
CORDUVAANS, bn.
Corduaans
‘De wanden waren (...) behangen met Corduvaans leder’ (Dorpsgeheimen 325)
| |
[Couleren]
COULEREN, couleerde, gecouleerd (overg.) (Fr.: couler)
kelderen, ten onder brengen, in de grond boren
‘Ik zegde toen bij me-zelf: onderpastoor, gij zijt een dwazerik, of ge komt hier met verdoken doel, met de opdracht of net geniepig inzicht om kwaad te stoken en de pastoor te couleren’ (Ingoyghem I 78)
| |
[Coutil]
COUTIL, o. (Fr.: coutil)
tijk (stof)
‘Ons costuum van gestreept coutil’ (Kollebloemen 11)
| |
| |
| |
[Couvent]
COUVENT, o. -en (Fr.: couvent)
klooster
‘Zuster Ignatia kwam aandragen met de uitvlucht: dat hun regel niet toeliet buiten het couvent te gaan’ (Alma 199)
| |
[Couvert]
COUVERT, o. (Fr.)
kaft
‘Klas- en studieboeken (...) waren er enkel om er in uren van verveling aan te prutsen, te trekken, de naad los te maken, het couvert af te scheuren en mannekes te tekenen op het titelblad’ (Herinneringen 327)
| |
[Credietfonds]
CREDIETFONDS, o. -en
kredietinstelling, -verlening
‘Dat er ginder, ergens in de verafgelegen hoofdstad, mensen bijeenkomen (...) die instellingen oprichten om de toestand op de buiten te verbeteren, zoals: (...), credietfondsen, (...), van dit alles weet of vermoedt de landman niet meer dan de mussen die bij hem onder 't euzie van zijn strodak wonen’ (Vlaanderen 520)
| |
[Crème-glace]
CRèME-GLACE, m. (Fr.)
ijs, lekkernij van bevroren room met suiker, eieren, specerijen of vruchtesap, ijsje (VD)
‘Er zijn karretjes met vetbollen en crème-glace’ (op de markt) (Herinneringen 260)
| |
[Creveren]
CREVEREN, [-˔-], creveerde, gecreveerd (onoverg.)
creperen, sterven, omkomen (van gebrek en ellende)
‘Nu zou hij verdoemd geen stap meer verder gaan en hier liever creveren lijk een beest’ (Lenteleven 34)
| |
[Crocheteren]
CROCHETEREN, [--˔-], crocheteerde, gecrocheteerd (Fr.: crocher)
haken, haakwerk uitvoeren
‘Zij wachtte, opgewonden, zenuwachtig, wandelde door de ruime spreekzaal, bezag het wit gecrocheteerde tafelkleed’ (Blijde Dag 108)
| |
[Cumulo]
CUMULO,
uitdr.: ‘in cumulo’: samen
‘Heeft Prutske haar gezin (= de poppen) van de dood gered? Wilden zij zich in cumulo gaan verdrinken?’ (Prutske 244)
| |
| |
| |
[Curieusheid]
CURIEUSHEID, v. (Fr.: curiosité)
nieuwgierigheid
‘Meelnie, kom kijk eens hier, uit curieusheid!’ (Najaar 448)
| |
[Cyclist]
CYCLIST, m., -en (Fr. cycliste)
eig.: wielrijder; afdeling infanterie op rijwielen
‘Met de fiets naar Doornijk, waar we de stad zagen innemen door een peleton Duitse cyclisten’ (Ingoyghem II 7)
| |
[Cylindriek]
CYLINDRIEK, bn. (Fr.: cylindrique)
cilindrisch
‘Een cylindrieke krater’ (Ingoyghem II 23)
|
|