| |
| |
| |
§ 4. Zinsbouw en woordorde.
Het is niet de bedoeling van deze studie de zinsbouw van Streuvels grondig en in extenso te onderzoeken.
Dit zou het onderwerp kunnen zijn van een aparte studie waarin, o.a. zouden besproken worden: de semi-nominale zinnen; de nominale zinnen; de afgescheiden zinnen, met o.m. het afgescheiden substantief, de afgescheiden voorzetselbepaling, adverbium en adjectief, participium (presens en perfectum). Daaruit zou blijken dat de voortdurende onderbreking van de zin of van de periode een voornaam kenmerk is van Streuvels' stijl.
Verder zou kunnen gehandeld worden over de absolute constructies, de vrije indirecte stijl enz...
In deze paragraaf willen we enkel wijzen op de soms eigenaardige woordorde die we in alle werken en dus in alle perioden van zijn werk terugvinden: we noemen ze de logische woordorde.
| |
A. Achterplaatsing van het object.
‘Maar als ze den toom voelden lossen, dreven zij gezamelijk met harden hoefslag stampend den grond, een fermen ademsnoffel uit’ (Dagen, 292) |
|
‘Hij had ze gekregen van zijn Peetje die nu al zolang dood was en hij had nog onthouden het strenge beles op den groten dag dat hij ze den eersten keer opzetten mocht’ (Openlucht, 379) |
|
‘Ze heeft geleid een ei, meende Door’ (Dodendans, 76) |
|
‘Zij verroeren geen lid, maar paalvast staan ze en gereed meê te kampen weerom den algemenen strijd die den vijand uit het land moet jagen’ (Najaar, 364) |
| |
| |
‘Als voor een feest, om te vieren den uitgang der zonne heerlijkheid, tooien zij zich met hun beste gewaad’ (ibid., 368) |
|
‘Dat moest beduiden het teken van 't verbond’ (ibid., 425) |
|
‘Daarbij 't ongemak van te leren kennen dien vreemden ruin’ (Langs Wegen, 10) |
|
‘Hij stapte met grote grepen, duwend de zware schoenen op de botsbollige knoestbrokken’ (ibid., 19) |
|
‘Laten we den avond komen liggen nog wat en aanzien de blauwe omneveling in de deemstertoverij’ (Avonden, 448) |
|
‘Hier had hij den eigenaar van zijne hofstede ontmoet en was er ook druk aan 't afhandelen den prijs en schikkingen over herstel en onderhoud’ (Prutske, 258) |
|
‘(De bomen) beschermend het schamel kapelleken’ (Avonden, 345) |
|
‘Met de handen houdend de waaiende manen van 't drieste peerd’ (ibid., 397) |
|
‘Buiten de grote lijnen van de vooruitziende schikking hield hij even vast de kleine dingen van den lopenden dag’ (Vlaschaard, 17) |
|
‘De zonnestraal is als het blinkend koperen klaroen, dat met schetterstoot en jubelkreet verkondigen komt de glorie van den nieuwen dag’ (Morgenstond, 165)Ga naar voetnoot(1) |
|
‘Hij begint te wankelen omdat hij zich onvast voelt en zonder steun of hulp, missend de omgeving die hem tot nu had rechtgehouden’ (Herinneringen, 43) |
|
‘Zodat niemand wist of nagaan kon het vorderen van den avond’ (Kerstvertellingen, 95) |
| |
| |
‘Hij legde haar voor ogen de waardigheid van den huwelijkenstaat’ (Alma, 113) |
|
‘Lieveke is geworden ene van die leerlingen waar niemand acht op geeft’ (Levensbloesem, 294) |
Verder:
‘Dodendans’Ga naar voetnoot(1): p. 66, 95, 98, 103, 136, 139, 141; 144. |
|
‘Dagen’Ga naar voetnoot(1): p. 175, 238, 248, 256, 258, 288. |
|
‘Stille Avonden’Ga naar voetnoot(2): p. 398, 417, 448. |
|
‘De Vlaschaard’Ga naar voetnoot(3): p. 19, 113, 176. |
Opvallend is wel dat dit verschijnsel in de werken na 1907 vermindert en bijna helemaal verdwijnt.
Het is niet de eerste maal dat we vaststellen dat dit jaar van ‘De Vlaschaard’ een keerpunt is in het oeuvre van Streuvels.
| |
B. Achterplaatsing van adjectief en adverbium.
‘De brandhoop groeide groot met roodvurige holen daarin en rookhaven geweldig’ (Dodendans, 111) |
|
‘Buiten runselde de sneeuwmijzel, aanhoudend den grond en de daken dekkend stillekens met wit’ (Dagen, 175) |
|
‘De gedachten kwamen hem effen aan te binnen en gaande nevenseen, ontwierp hij zijn plan’ (Dorpsgeheimen, 227) |
|
‘Rondom lag de ruimte onmetelijk’ (Vlaschaard, 133) |
|
‘Op den kop draagt Jan een arlekijnshoed gedeukt en een witten das’ (Prutske, 222) |
| |
| |
‘Met stapjes licht doch statig in de houding, treedt zij onze zitkamer binnen’ (Herinneringen, 212) |
|
‘Dit alles ruiste Lieveke door het hoofd, maar woorden vond zij, geen’ (Levensbloesem, 356) |
|
‘Dan kreeg hij hulp of onderstand, eerst van de naastbestaanden, ofwel van geburen; als 't nodig bleek, van elken inwoner onverschillig’ (Waterhoek, 26) |
|
‘Maar de jongens allemaal wisten hoe schoon hij vertellen kon’ (Najaar, 403) |
|
allemaal wordt normaal achter het bepaalde woord geplaatst, meestal echter nog na het werkwoord. |
|
‘Ze hadden gemonkeld, verstandelijk, goedkeurend en hij had toegegeven’ (Langs Wegen, 74) |
|
Tussen komma's, zinsonderbrekend, is dergelijke plaatsing vaak mogelijk in het algemeen Nederlands. |
| |
C. Vooropplaatsing van ‘vol’.
‘'t Genot zat vol hunne ogen’ (Dodendans, 111) |
|
‘De zwarte nacht hing vol de kamer’ (Dagen, 157) |
-naast de normale achterplaatsing:
‘De gezellen uit dezelfde buurt zaten den linksen hoek vol’ (Dagen, 282) |
| |
| |
| |
D. Syntactische assimilatie.
Onder invloed van het dialect gebruikt Streuvels het werkwoord vinden op dezelfde wijze als zien, horen enz...
Voorbeelden:
‘'k Heb hem hier vinden zitten, hier in mijn eigen overbuur’ (Najaar, 387) |
‘Daar had hij hen allen vinden staan bij Arie’ (Dodendans, 100) |
|
‘'k Heb ze vinden moossen in de vuiligheid’ (Langs Wegen, 166) |
Eigenaardig geconstrueerd is:
‘De sprookjes-venten meende Pierke alle stappen te vinden zitten tussen 't donker bomenlommer’ (Dodendans, 10) |
|
-
voetnoot(1)
- Dit is een van Streuvels meest geliefkoosde en gebruikte synesthesieën: klank en licht.
-
voetnoot(1)
-
Volledige werken, Kortrijk, (1952-1957) dl 2.
-
voetnoot(1)
-
Volledige werken, Kortrijk, (1952-1957) dl 2.
|