| |
| |
| |
§ 2. Het Werkwoord.
Over het werkwoord werd reeds een en ander gezegd in de loop van deze studie.
In het eerste hoofdstuk werd er gewezen op de afwijkende vorming der hoofdtijden, op het overgankelijk gebruik van onovergankelijke werkwoorden en vice versa, enz...
Het tweede hoofdstuk toonde aan dat het grootste aantal samengestelde werkwoorden met een adverbium geprefigeerd zijn, en dat de werkwoorden met een verbale stam als eerste lid bij Streuvels vaak voorkomen en zeer geliefd zijn.
Bij de behandeling van het nomen in dit hoofdstuk werd de gesubstantiveerde infinitief besproken, en de derde paragraaf handelt o.a. over het participium dat als adjectief wordt gebruikt.
In deze rubriek willen we de aandacht vestigen op enkele aspecten van het gebruik van het werkwoord die wegens hun frequentie en belangrijkheid relevant zijn voor Streuvels' taal.
Dit geldt in de eerste plaats voor de omschrijvende wendingen. Hieruit blijkt duidelijk Streuvels' voorkeur voor het duratieve en perfectieve aspect: hij registreert passief-receptief het waargenome.
In enkele gevallen vervangen deze werkwoorden het kleurloze ‘zijn’ of ‘worden’. Verscheidene van deze wendingen zijn in het dialect eveneens zeer gebruikelijk.
De nadere bespreking van een aantal werkwoorden leidt tot dezelfde conclusie.
Ten slotte komen de onpersoonlijke en passieve vormen aan de beurt.
| |
| |
| |
I. Perifrase.
1. Een eerste opvallende wending is de omschrijving met het hulpwerkwoord zijn en het tegenwoordig deelwoord. Deze perifrase vervangt de verbogen vorm van het zelfstandig werkwoord.
Wij hebben hier te doen met de ‘progressive conjugation’, in het Engels volledig produktief geworden, en in het Nederlands beperkt tot een potentieel gebruik.
De werkwoorden hebben reeds in hun normaal gebruik een min of meer duratief karakter: b.v. doen, gebeuren, spelen, vertellen, ... De progressieve vorm suggereert veel duidelijker dat duratieve karakter.
Prof. Dr. J. Aerts stelt hetzelfde vast bij Karel Van de Woestijne en schrijft ‘Op het moment der impressie wordt de beweging geschakeerd en aandachtig- verlangzaamd opgenomen met haar ganse duur’Ga naar voetnoot(1) en ‘Bovendien laat deze omschrijvende wending ons toe het verloop van het verschijnsel als het ware door onze ogen te volgen. Dat alles is impressionistisch’Ga naar voetnoot(2)
Bij Streuvels zijn de wendingen die hij aan de volkstaal ontleent, het talrijkst: doende, verwachtend zijn.
Enkele voorbeelden:
met het werkwoord ‘zijn’:
‘Op een ledige kar, onder een groene paraplu zaten de meiskes uit de school, (...) te luisteren naar Fientje Termote die doende was aan 't vertellen van ‘Blauwbaard met zijn gouden sleutelken’ (Dodendans, 79) |
|
‘Ze wist niet of 't geen ze nu doende was niet lang geleden gebeurde’ (ibid., 143) |
| |
| |
‘Vader Vanmarcke (...) knikte met straffen hals en gesloten lippen, goedkeurend 't geen zijn zoon doende was’ (Dagen, 330) |
|
‘In 't voorbijgaan herkende hij de stem van den kleermaker, die luide doende was tegen den baas’ (Dorpsgeheimen, 14) |
|
‘'t Pakte Martje aan zijn hart - dat had hij nooit gehoord, en hij was in de mening dat 't geen ze doende waren, de wraak van een onbekende over hen trekken moest’ (ibid., 275) |
|
‘Veelmaals, toen Vermeulen met de boeren over kweek van vee of vruchten doende was, had Louis zijn vader in 't wezen gekeken’ (Vlaschaard, 28) |
|
‘Ze rekende niet meer wat er binnen of buiten gebeurende was’ (Dodendans, 139) |
|
‘Dan overviel Moor een groten angst, alsof er iets heel onplezierigs gebeurend was dat ze hem niet wilden wijsmaken’ (ibid., 151) |
|
‘Hij was het ergste verwachtend in dien wonderen uchtend’ (Dorps geheimen, 14) |
|
‘Ze weten wie er ginder werkende is op de naburige velden’ (Uitzicht, 280) |
|
‘Terwijl de rechterhand alleen werkend was’ (Vlaschaard, 85) |
|
‘Op 't veld waar ze zelf werkend was, werd er onder knapen en meisjes van niets anders gepraat’ (ibid., 182) |
|
‘Toen hij traag en verrast, de ogen wijd openrekte om te zien wat er werkende was zo vroeg hij zich in bedde, hield ze den groten mei voor hem uitgestoken met lachend blijde wezen’ (Dagen, 229) |
|
‘Nu meende ze een halven leeftijd verjongd, heur bestaan te herbeginnen en weer spelend te zijn met haar eerste pierke’ (Dodendans, 20) |
| |
| |
‘Toria (...) was etend heur boterhammen en drinkend haar koffie uit een blikken pinte, in gezapigheid’ (Dodendans, 104) |
|
‘Later verwonderde het hem zijn vader en Klette, die al lang dood waren, op 't hof te zien komen en rondlopen bij de koe die nu kalvend was’ (Dagen 162) |
|
‘Vrees was 't dat die dingen, of ene kennis, hem zelf zouden zien nu hij, als vluchteling, de streek verlatende was’ (Langs Wegen, 40) |
|
‘Hij wist dat hij kwaad bedrijvende was’ (ibid., 186) |
|
‘'t Is alsof dit de eerste lente van mijn leven was, alsof ik de dingen die komende zijn, nog nooit gezien had’ (Avonden, 348) |
|
‘Ik kreeg het vreugde genot en den wellust in de ogen, alsof ik rijdende was door de oneindigheid van een groten hof’ (ibid., 364) |
|
‘Als een plotse openbaring stond die dubbelganger daar voor hem, zo wezenlijk uitgebeeld in den jongeling die daar zaaiende was’ (Vlaschaard, 45) |
|
‘'t Bewustzijn dat iemand lijdend was, belette Vermeulen evenals aan al de anderen, zijn slaap’ (ibid., 272) |
|
‘Alma ziet hare moeder, terwijl ze sprekend is over vergankelijke zaken’ (Alma 93) |
|
‘De wekelijke blijdag waaraan de pikkers thuis zo gewend en verlangend waren’ (Zonnetij, 382) |
|
‘De wereld ligt lijk eertijds, als wanneer hij wordend was’ (Dodendans, 128) |
|
‘Buiten 't geen waar ze nu op den stond van genietend was, bleef al 't ander haar onverschillig’ (Blijde Dag, 74) |
| |
| |
‘In de laagte was (...) elk voor zich zelf genietend van de goede zonnewarmte’ (Zomerland, 252) |
Verder:
gebeurende zijn: |
Uitzicht |
p. 316, 340 |
|
Minnehandel |
p. 136 |
|
Avonden |
p. 361, 442 |
|
Vlaschaard |
p. 55 |
|
doende zijn: |
Minnehandel |
p. 166, 173, 272, 304 |
|
Avonden |
p. 438 |
|
Vlaschaard |
p. 47, 52, 213 |
|
Blijde Dag |
p. 52, 64, 75 |
|
Kerstvertellingen |
p. 342 |
|
Levensbloesem |
p. 345 |
|
verwachtend zijn: |
Uitzicht |
p. 294 |
|
Minnehandel |
p. 105, 259 |
|
Prutske |
p. 303 |
|
Kerstvertellingen |
p. 19 |
|
Langs Wegen |
p. 98, 115, 209 |
|
Waterhoek |
p. 346 |
Met andere werkwoorden:
‘Karel Oket zat doende met Mielke Sloover’ (Dodendans, 70) |
|
‘De priester blijft doende aan het altaar’ (Uitzicht, 339) |
| |
2. Perifrase met werkwoorden van rust en beweging.
Deze werkwoorden worden in de omschrijvende wending als hulpwerkwoord gebruikt.
De perifrase vervangt de verbogen vorm van het zelfstandig werkwoord. Hierdoor wordt de activering van de zin door verba enigszins vermeden waardoor de werkelijkheid gezien wordt als
| |
| |
de achtergrond waartegen of als het kader waarin de handeling zich voltrekt.Ga naar voetnoot(1)
Het gaat hoofdzakelijk om wendingen met het participium perfectum waarin Streuvels het perfectieve aspect van de ervaring of waarneming vangt: de verschijnselen en de gebeurtenissen worden in hun voltooiing of voltooidheid weergegeven.
| |
a)
Wij handelen eerst over de perifrase met het hulpwerkwoord komen.
Deze wending komt bij Streuvels zéér vaak voor.
In zijn taalgebruik kunnen wij twee wendingen onderscheiden: de eerste is komen met de infinitieve vorm van het werkwoord, de tweede met het participium perfectum.
Voorbeelden van de eerste wending: komen + infinitief
Deze wending beschouwt Prof. Dr. J Aerts ‘als impressionistisch in zoverre ze een zinnelijk verschijnsel, dat zich al bewegende voltrekt, concreter tegenwoordig stelt in de aanvangsphase zijner bewegings-ontwikkeling’Ga naar voetnoot(2)
‘Komen’ staat in de meeste gevallen in de verleden tijd. |
|
‘De wind kwam als een weldoener met luwte, leven en blijheid brengen over de wereld’ (Waterhoek, 212) |
|
‘Bij dage echter kwam het werk en de bezigheden alle persoonlijke gevoelens en gewaarwordingen verdrijven’ (Levensbloesem, 478) |
|
‘Op 't eind kwam het besef haar opschrikken, dat zij weg moest, zich spoeden voor den trein’ (ibid., 368) |
|
‘Toen kwam het geluk met een zachten glimlach haar wezen klaren’ (Kerstvertellingen, 54) |
|
‘Ander gedachten of begeerten kwamen nooit zijn gemoed verontrusten’ (Vlaschaard, 39) |
| |
| |
‘Een Maandagmorgen, met 't hazegrauwen, kwamen zij van alle kanten opsteken’ (ibid., 83) |
|
‘Geen een van 't gevlerkte volk scheen er bekommerd en ze merkten niet op (...) hoe er stilaan hier en daar al een blauw oogje kwam ontluiken’ (ibid., 143) |
|
‘Toen kwam Krako, de bengelende stalknecht, aanpleien al over den vlaschaard’ (ibid., 224) |
|
‘Toen had ik het vast, ineens: de duidelijke herinnering aan een kostelijk geluk, iets dat plotseling weer opbloeien kwam uit het verleden’ (Avonden, 349) |
|
‘Zo kwam het stil binnenvallen en vastgroeien in zijn zin’ (Langs Wegen, 61) |
|
‘Den dag door kwam dat alles in zijn hoofd spelen’ (ibid., 79) |
|
‘Een roze klaarte kwam door het bestoven vensterraam steken’ (Dorpsgeheimen, 103) |
|
‘Op straat kwamen mensen toelopen’ (ibid., 295) |
|
‘Zonder dat enige gekende oorzaak uitwendig hun gemoed alzo roeren kwam, gerochten zij vertederd’ (Najaar, 402) |
|
‘Seffens kwam een jong, bont gespekeld koeiken huppelend bijlopen’ (Dodendans, 115) |
|
‘Moor kwam stil uitkruipen en at haastig zijn brokken’ (ibid., 144) |
|
‘Maar dan kwam een zware zandkar met vier felle honden bespannen uit de poort van een stapelhuis rijden’ (Dagen, 191) |
Verder: zie Tweede Deel: bij bepeuteren; biggelen 2;
| |
| |
binnentwefelen; couvent; danswekkend; dwaal; dwerggespuis enz.
Komen: staat enkele keren in de tegenwoordige tijd:
‘Een vurig ook dat binnenloeren komt’ (van de zon)’ (Morgenstond, 164) |
|
‘Te midden hare beschouwingen (...) komt haar plotseling de onrust overvallen’ (Prutske, 402) |
|
‘De gedachten aan nieuwe kleren, aan leute, aan rumoer, komen de gebeden verstrooien’ (Uitzicht, 341) |
Voorbeelden van de tweede wending: komen + participium perfectum.
Ook hier staat komen vooral in de verleden tijd.
‘Tegen valavond kwam de kermiswagen in het dorp gereden’ (Dodendans, 36) |
|
‘De reuk van de stalmest kwam met een zwong door de lucht gewaaid’ (Dagen, 250) |
|
‘Hij keek evenwel eens om en zocht of niemand hem kwam nagegaan’ (ibid., 259) |
|
‘Twee grote honden kwamen inderdaad uit hun kot geschormd’ (ibid., 298) |
|
‘Preus kwam ze met de vracht afgesteken en gooide heel den overvloed op tafel’ (Openlucht, 375) |
|
‘Het tuig kwam uit de verte afgevaren als een stompe koffer’ (ibid., 407) |
| |
| |
‘Dan gebeurde het dat Warten Houtekeet over de plaatse kwam gelopen’ (Dorpsgeheimen, 26) |
|
‘Trezeke Vergote en Lote Sagaert (...) waren ook naar buiten komen gekropen’ (ibid., 50) |
|
‘Op 't noenuur kwam hij naar huis getrakeld’ (ibid., 195) |
|
‘Poelde was er de schuld van, ze kwam hier gevlucht in een onbewusten drang om bescheid te weten over Poelde's gezegde’ (ibid., 244) |
|
‘De jonge wind kwam ineens uit de zuiderstreek gewaaid’ (Minnehandel, 100) |
|
‘De wind kwam uit het oostergat al over den heuvel gereden’ (Vlaschaard 24) |
|
‘Gulpend nu kwam het water neergeruifeld’ -(ibid., 219) |
|
‘Een andere wind kwam opgesteken’ (ibid., 223) |
|
‘Nu herkende zij juffer Béate, die gearmd met Alfred, aangewandeld kwam’ (Blijde Dag, 65) |
|
‘Die woorden kwamen haar als een windgesuizel uit het verre droomland toegewaaid’ (ibid., 98) |
|
‘Een zwarte gestalte kwam aangesneld’ (Kerstvertellingen, 33) |
|
‘De gonzende zang van het broeiende leven kwam uit onbekende verten naar hier overgeruist’ (Waterhoek, 16) |
|
‘Hij ging werkelijk aan tafel zitten, en de volzinnen kwamen op 't papier gevloeid, bladzijden lang’ (ibid., 261) |
| |
| |
Enkele voorbeelden waar komen in de tegenwoordige tijd staat:
‘Galmt er iets daar hoog in de lucht? of komt het aangeruist uit de verte, als ene preveling van wind in de bladeren?’ (Uitzicht, 289) |
|
‘Van over de velden, komen ons de lauwe reuken van 't veie groen tegengewaaid’ (Avonden, 420) |
|
‘De landse mensen komen nu uitgekropen gelijk de mieren’ (Maanden, 312) |
|
‘Nu komt hij stil bijgetrimpt, in 't gezelschap zijn pijp roken’ (Levensbloesem, 523) |
Uit deze voorbeelden blijkt duidelijk Streuvels' voorliefde voor de perfectieve vorm.
Verder: zie Tweede Deel: sub.: afrollen 1; afsteken 3; aftrakelen; allaam; asemhaal; bassen; bedelen 2; belleslag; bijgemeerd; bijschormen; bijtrimpen; bloeien 2; dampwolk; dorpsboer; falie; gat 2; enz...
| |
b)
Perifrase met liggen.
Buitengewoon frequent is de omschrijving liggen + participium perfectum.
Deze perifrase toont duidelijk zijn voorkeur voor het perfectieve, het statische, het passieve. Hij observeert de dingen in hun ‘zijn’, niet in hun wording of groei.
Dit werd reeds duidelijk bij de behandeling van het gebruik van het nomen.
| |
| |
Streuvels gebruikt het werkwoord liggen niet zozeer om een ‘liggende’ toestand uit te drukken of weer te geven - wat men allicht zou kunnen denken bij de beschrijving van de velden b.v. - want we vinden dezelfde wending terug met het werkwoord staan.
Hij wil alleen de indruk van rust en roerloosheid en toestand versterken door het gebruik van deze werkwoorden van rust.
vb.: |
het veld lag te laaien (Lenteleven, 176) |
|
heel het land stond doorlaaid van schreeuwende zon (Zonnetij, 393) |
Ook in het dialect is deze omschrijving zeer gebruikelijk.
In veel gevallen vervangen deze werkwoorden het neutrale koppelwerkwoord zijn op een pregnante wijze.
Deze wendingen vinden we op elke bladzijde. Talrijke bladzijden bevatten zelfs meer dan één voorbeeld, soms vier of vijf!
Nu geven we uit elk werk enkele voorbeelden:
We beginnen met de meest voorkomende perifrase: liggen + gespreid.
‘'t Werd zo'n wonder heldere avond, met de late deemstering op al de wiitigheid en de sneeuw zelf kreeg op de daken een inblauwen glans van manekleur die er over gespreid lag als een wasem van angstigende onnatuurlijkheid’ (Dorpsgeheimen, 40) |
|
‘Dààr was de oorzaak van dat opperst welbehagen dat er evenals 't heerlijk zonnelicht over de wereld gespreid lag’ (Minnehandel, 153) |
| |
| |
‘Over heel de omtrek lag een zalige rust gespreid’ (ibid., 175) |
|
‘Nu ligt de mist over 't land gespreid’ (Avonden, 359) |
|
‘De onberoerlijke, eendlijke, vaste kalmte lag gespreid tot in de verste diepten, voor en bachten mij’ (ibid., 371) |
|
‘Zonder spreken bleven we in bewondering over de streek kijken die als een open doek onder ons lag uitgespreid in heel den duizendmaligen rijkdom van kleurtinten’ (ibid., 401) |
|
‘Als een luister ligt de zonneschijn gespreid over de brede golving der velden’ (Vlaschaard, 114) |
|
‘Zo zaan de hemel weer vers in 't blauw geschilderd is, (...) het groene laken over de velden gespreid ligt, (...) zijn dit voor Prutske zoveel vaste voortekenen (...) dat het jaargetijde aanbreekt hetwelk onder de naam “Zomer” bekend staat’ (Prutske, 315) |
|
‘Wanneer de wijde mantel der duisternis over de wereld gespreid ligt, komen de geesten’ (ibid., 318) |
|
‘Een stilte gelijk er gespreid ligt op de landschappen, die den achtergrond vormen, van Memlinc's taferelen’ (ibid., 380) |
|
‘Op het kerkplein steken de linden hun loof als vlokken zwarte wol en donkere schaduwplekken liggen gespreid over den glinsterenden grasbodem’ (Herinneringen, 219) |
| |
| |
‘Een jubel lag gespreid over alle dingen’ (Alma, 16) |
|
‘En daarop, daarboven lag, in rijken glans, het goede zonnegoud gespreid’ (Lenteleven, 55) |
|
‘De felle helderheid die over de wereld gespreid lag’ (Zomerland, 252) |
|
‘Een verse wittigheid lag over de velden gespreid’ (Zonnetij, 391) |
Andere omschrijvingen:
‘Hij stapte altijd op de oneffene, onbegane wegen die (...) vastgevroren lagen in al hunne ongeschoftheid’ (Dagen, 169) |
Op dezelfde bladzijde vinden we nog volgende twee voorbeelden:
‘Maar zijn voeten kenden de weg en volgden vast den drijf; dat rechts of links inslaan en 't overstappen lag door de danige gewoonte in hem gegroeid’ |
en:
‘De wegelkes lagen verzompeld of overspoeld’ |
Ook ‘Dorpsgeheimen, 95’, ‘Najaar, 355’, Kerstvertellingen, 210’,... bevatten vier en meer van deze omschrijvingen op dezelfde bladzijde.
‘Alle leven en gerucht lag gedempt rond de hoeve’ (Vlaschaard, 278) |
|
‘Alles was vol leven, maar alles leefde onbewust en de bewuste levensgang der gezamelijke dingen, lag er voor
|
| |
| |
altijd vernesteld in een gesloten ommegang die aanhoudend draaide op 't zelfde punt’ (ibid., 316) |
|
‘De groeite is ineens gestaakt en al de gewassen liggen gestapeld in de schelven’ (Najaar, 355) |
|
‘Nu lag al 't verdriet en de spijt van 't afscheiden ginder, wat vervaagd’ (Langs Wegen, 45) |
|
‘Allengskens doken de herinneringen van de drinkpartij in zijn geheugen weer op. Heel doezelig lag dat dooreen gebezemd met de laatste voorvallen van zijn verhuizen en de reis en den droom’ (ibid., 57) |
|
‘Onder de mis begon hij weer te twijfelen of hij zijne begeerten mocht tegenwerken, of al die dingen niet voorbeschikt lagen’ (ibid., 75) |
|
‘'t Leven sproot overal uit, als losgelaten en vrij na dat lang geketend liggen in koude en verkleumdheid - zo algemeen dat eer twee, drie dagen, 't uitzicht van de streek veranderd lag’ (ibid., 111) |
|
‘Hare stage bezorgdheid lag diep achter gewoon wezen gesloten’ (ibid., 135) |
|
‘De wind lag gevallen’ (ibid., 142) |
|
‘'t Einde voorzag hij niet, dat lag ingesmoord in een onbekende verte’ (ibid., 173) |
|
‘Dat lag al verwist in Jans verbeelding’ (ibid., 186) |
|
‘In dat vage droomland lag alles zo nauw toegedekt met donker, zo stil en roerloos geheim gehouden’ (Uitzicht, 215) |
| |
| |
‘Alles ligt in eenzelfde toverij van blijheid herschapen’ (ibid., 302) |
|
‘Het hoogblauw van 't ginsterend luchtgewelf kaatst een blauwen weerschijn op het wereldvlak dat getooid ligt met duizend-groene tonen’ (Glorierijke Licht, 359) |
|
‘De velden lagen weer ingesneeuwd’ (Minnehandel, 247) |
|
‘De verten tegen de opglooiende heuvelhelling, lagen met een blauwig waas overtogen’ (Avonden, 327) |
|
‘De wolken (...) lagen teder gekleurd, met roze kaken (...). Beneden lagen de goudrotsen zwaar opgestapeld rond de vuurmond’ (ibid., 328) |
|
‘De heuvellijnen aan den einder liggen verwist in de slappe, uitgerekte wolkenlakens’ (Avonden, 426) |
|
‘De warmte ligt opengedeeld in siddering van felle kleuren, vast omlijnd en scherp omlijnd zijn de minste onderdeeltjes op het land’ (ibid., 440) |
|
‘Zie de bomen ginder ver, de enkelheid van de bladeren ligt verduidelijkt al den klaartekant in de kruinen’ (ibid., 440) |
|
‘Heel het lijf van den landman lag voorover gebogen naar zijne bezigheid, en de hals uitgerekt met de drift van den gang’ (Vlaschaard, 40) |
|
‘Over de breedgeschaaierde bomen die den akker afzoomden, lag het eerste groen op de kruinen gestoven, als levende poeier in een zwaai over heel de ruimte gestrieweld" (ibid., 41) |
| |
| |
‘Als oasen in die zee van groen (...) liggen de grote hoeven ingedut en doods’ (ibid., 115) |
|
‘De veeldakige hoeven liggen er vereenzaamd’ (ibid., 119) |
|
‘Overal lag het schitterlicht als goud gesmeerd op de bovenste oppervlakte van 't groen der bladeren’ (Blijde Dag, 65) |
|
‘De angst voor verstikken lag nog in zijn geest vastgeknoopt aan dat akelig woord’ (Prutske, 198) |
|
‘Wegen en paden liggen met een dikke laag dons bedekt’ (ibid., 299) |
|
‘Hun gezichtskring ligt besloten binnen de perken van den boomgaard’ (ibid., 330) |
|
‘Wanneer de verten nog verneveld liggen in het uchtendwaas’ (Herinneringen, 57) |
|
‘De kleine huisjes die over heel den ondersten bergwand verzaaid liggen’ (ibid., 58) |
|
‘Toch is het toverwaas waarin mijn schooltijd verdoezeld ligt, niet rooskleurig getint’ (ibid., 229) |
|
‘Al op enen nacht lag de wereld witgesneeuwd’ (Kerstvertellingen, 9) |
|
‘Elken uchtend ligt het gras weer witgerijmd, gelijk in 't putje winter’ (Maanden, 332) |
|
‘God, hoe lagen die dingen met zijn wezen verankerd, vergroeid, deel van zijn bestaan’ (Kerstvertellingen, 114) |
|
‘De mensen verrichtten hun werk, de kinders liepen school, 't leven der gemeenschap lag omsloten in het raam van het dorpsbeeld’ (Alma, 18) |
| |
| |
Ook de verbinding: liggen + adjectief is zeer frequent.
‘De vloer in de winkel lag altijd kraaknet’ (Dorpsgeheimen, 96) |
|
‘De vijverwallen waren heel breed, het water lag er stil en diep tussen de lisoevers’ (ibid., 301) |
|
‘De velden liggen bloot in hun barre eerde’ (Najaar, 355) |
|
‘De vlakte lag nu wijd uit, omkeerd of vage, in ongelijke stukken’ (Langs Wegen, 22) |
|
‘De bodem lag blond in reuzelende mulling’ (ibid., 43) |
|
‘Nu lag de toekomst weer wankel en hij stond voor de moeilijkheid ene keus te doen’ (ibid., 75) |
|
‘De velden lagen effen en blak, langs alle kanten wijd uit’ (Minnehandel, 9) |
|
‘De heerd lag dood, 't was al uit en weg’ (ibid., 257) |
|
‘Het dorp lag stil,’ (Lenteleven, 25) |
|
‘Over de open werf lag alles doods’ (Zomerland, 253) |
In het dialect is deze wending eveneens zeer gebruikelijk.
| |
| |
Ook zonder adjectief of verleden deelwoord kan liggen op pregnante wijze het koppelwerkwoord ‘zijn’ vervangen.
Voorbeelden:
‘In zijn hoofd lag de zekerheid van daarna op een nieuw te herbeginnen’ (Langs Wegen, 23) |
|
‘Heel de lange dorpsstraat ligt als een nette vloer een Zaterdag na den groten kuis’ (Uitzicht, 239) |
|
‘Over de landen ligt de rust der verpozing’ (ibid., 277) |
|
‘Zij zegden niets, maar op hun wezen lag de stille blijdschap’ (Minnehandel, 172) |
|
‘De straat lag in lichten neerloop vooruit’ (Langs Wegen, 42) |
|
‘De boomgaard lag nu in de effene helderheid van den laten achtermiddag’ (Minnehandel, 286) |
|
‘In de kleine steden waar onze een wijle tog stilheid, lag de bodem in stoffige warmte van zinders’ (Avonden, 364) |
|
‘Elke kleur lag in doorhaarde kleur’ (Vlaschaard, 56) |
|
‘Zijn geweten lag in een zoete verdoving’ (Waterhoek, 245) |
| |
| |
Frequent is ook de verbinding: liggen + te + infinitief.
Deze wending doet het duratieve karakter van verschijnselen en gebeurtenissen uitkomen.
‘'t Ander van gisteravond lag te sluimeren in de diepten’ (Najaar, 404) |
|
‘Die nuchtere twijfelklaarte heldert halveling de wijde vallei die er als een donkere afgrond te gapen ligt’ (Uitzicht, 215) |
|
‘Eens dat de papieren voor den dag kwamen, verandere de doening, want even gauw lag 't op alle wezens te zien dat het nù was: elk voor zichzelf’ (ibid., 247) |
|
‘Over 't oppervlak der wereld ligt de zonnezang als een ontastelijk goudpulver, iets als glinsterend bloemenstof, te mierelen en neer te sneeuwen in een schitterschijn’ (Glorierijke Licht, 359) |
|
‘Het land (...) lag in purperen schellen te dampen in de deugddoende zonnehitte’ (Lenteleven, 73) |
|
‘Dat wemelend veld dat te laaien lag’ (ibid., 176) |
| |
| |
| |
c)
Zeer frequent is ook de omschrijving met ‘staan’ +
1) verleden deelwoord.
Ook hier vervangt Streuvels het kleurloze werkwoord ‘zijn’ door dit werkwoord van rust, dat niet zozeer een ‘staande’ houding aanduidt, maar het statische, het passieve in het waargenomene onderlijnt.
Eens te meer stellen we vast dat de auteur behagen schept in de voltooiing en de voltooidheid der dingen. (zie ook p. 434)
Enkele voorbeelden uit de ontelbare voorraad:
De meest frequente wending is: uitgebeeld, getekend, gebeeld staan.
‘De koeien stonden verzaaid in de wei en graasden ernstig’ (Dodendans, 81) |
|
‘De regen zweepte en mijzelde eenbaarlijk, de wegen werden morsig en onbegaanbaar en overal stonden de groene meerselkes overwaterd en de wilgen daarin half versmoord en moedernaakt’ (Dagen, 155) |
|
‘Hij loech luide en hinkte voort langs de rij zwart houtene palen die gereekt stonden langs de hoge spoorbaan, onafzienbaar ver’ - (ibid., 190) |
‘Hij zag 't paar nieuwe kloefen die langs het middelwegelken stonden afgezet nevens de spade van den hovenier’ (ibid., 199) |
|
‘Toen was het gebleken dat Vanhoutte koper was en Verlinde gefopt stond’ (ibid., 266) |
|
‘Den Vrijdagavond reeds, stond al het nodige bovengehaald’ (Dorpsgeheimen, 133) |
| |
| |
‘In zijn gedachten stond het gevoel niet heel duidelijk uitgebeeld’ (Najaar, 473) |
|
‘Ze haalde heur kerkboek uit de slaapkamer daar 'top de schutbladen getekend stond wat ze den knecht schuldig was.(...) Ze zocht met den vinger door al die vreemde potloodtekens waarin de rekening gebeeld stond’ (Langs Wegen, 31) |
‘Dan zag hij onveranderlijk altijd dezelfde doening die door gewoonte, als een beeld in zijne ogen gegroeid stond’ (ibid., 64) |
|
‘De vrucht stond door onkruid overwoekerd’ (ibid., 67) |
|
‘Die achtermiddagen was het er vreselijk. Heel het land stond doorlaaid van schreeuwende zon’ (Zonnetij, 393) |
|
‘Bij de gewone behoeften van arbeid en eten en slapen stonden die nieuwe kwelgedachten vreemd en uitgesteld om te overzinnen den Zondag als er niets anders te doen viel’ (ibid., 77) |
|
‘De grachten stonden volgezeeuwd’ (ibid., 92) |
‘ 't Was nog onveranderd dezelfde streek (...) alles gelijk 't in zijn geheugen uitgebeeld stond’ (ibid., 98) |
|
‘Dat was weggevaagd nu, evenals het huis waar hij eens woonde dat vlak land geworden was, met vruchten begroeid stond’ (ibid., 121) |
|
‘Onder dien frissen hemel staan alle dingen vochtig en bewaterd nog, hard getekend en vaal van uitzicht’ (Uitzicht, 239) |
|
‘Alle voornemens en verwachtingen van genoegens staan
|
| |
| |
in hun gemoed gereekt tot een hoogte van alle denkelijk geluk’ (ibid., 291) |
|
‘En wanneer het laatste getink van het klokje ophoudt, staat de stroom (mensen) ineens gestremd: de kerk is vol’ (ibid., 323) |
|
‘Over de sneeuw stond haar eigen schaduw teêrblauw getekend in den maneschijn’ (Minnehandel, 88) |
|
‘Met 't eerste woord stond hij in zijn verwachting bedrogen’ (ibid., 202) |
|
‘Dàn stond de zwarte zaak voor 't hele dorp bekend!’ (ibid., 312) |
|
‘De bochtige kamlijn der sperrebossen stond in scherp duidelijk purper afgetekend op het ijl geluchte’ (Avonden, 327) |
|
‘Duidelijk stonden de slijters in hun bonte kledij uitgebeeld op de heldere, doorschijnende lucht en den witgelen akker die gesleten was’ (ibid., 182) |
|
‘Hunne ogen stonden opengescherreld’ (ibid., 259) |
|
‘Hélène (...) stond getroffen door de gemoedelijkheid’ (Blijde Dag, 47) |
|
‘Alles stond nu duidelijker en met een heerlijken toverglans omtogen’ (ibid., 132) |
|
‘De doening staat op de oneindigheid der felle lucht uitgebeeld’ (Herinneringen, 206) |
|
‘Maar als een oven volgepropt met vuur die openslaat, geweldig, zo stond ineens de heuvel helderrood beglansd’ (Zomerland, 275) |
| |
| |
‘In Alma's voorstelling stond het begrip van goed en kwaad net afgescheiden’ (Alma, 95) |
|
‘De kaplaan stond getroffen door het gemak en de promptheid’ (ibid., 172) |
|
‘Al de plannen die hij in zijn hoofd droeg eer hij hier aankwam, stonden nu op den achtergrond geschoven’ (Waterhoek, 256) |
|
‘De zaken op de gemeente staan geslabakt’ (Beroering, 341) |
2) Ook met een gewoon adjectief komt ‘staan’ veelvuldig voor.
In het dialect is deze wending zeer gebruikelijk. ‘Staan’ is pregnanter dan ‘zijn’.
In enkele gevallen concurreert ‘staan’ met ‘liggen’
‘Tegen 't rozige oosten stonden de dingen zwart en eendlijk’ (Langs Wegen, 41) |
|
‘De steenputten stonden droog’ (Maanden, 296) |
|
‘Zo vol en overhoop stond het hier, onder de lage ribben zoldering’ (Kerstvertellingen, 54) |
|
Zeer duidelijk pregnanter dan ‘zijn’.: |
|
‘Op dat gelaat staat de angst en over heel zijn gestalte leeft de rampzaligheid’ (Glorierijke Licht, 370) |
|
‘Heel haar wezentje stond in gloei van de vreugde’ (Kerstvertellingen, 20) |
|
‘Als hij weer zijn aardappelen verminderd zag en zijn koorn, stond hij tenden raad’ (Langs Wegen, 178) |
| |
| |
‘Op alle vervaakte wezens stond de nieuwsgierigheid’ (Dorpsgeheimen, 57) |
|
‘Jantjes wezen stond in voortdurenden monkelplooi’ (ibid., 169) |
|
‘Ze wrochten alzo samen en beulden aan de frakmouwen en trokken gezamelijk aan de leerzen, uit al hun macht, totdat Ghielen op zijn zondagse stond’ (Dagen, 168) |
|
‘'t Stond al zwart, zonder zonne nu’ (Lenteleven, 129) |
3) Voor de aanduiding van gedachten, voornemens, enz... wordt ‘staan’ buitengewoon veel gebruikt.
Enkele voorbeelden:
‘De mogelijkheid kwam in zijn gedachten staan den koeier te bewegen zijn wonder schuifeling te mangelen tegen het boeksken’ (Dodendans, 101) |
|
‘'t Stond als een duidelijke tegenwoordigheid vers in haar gemoed’ (ibid., 144) |
|
‘Dàt stond in 't vooruitzicht, in de verre toekomst weliswaar’ (Dagen, 285) |
|
‘In zijn gemoed stond de onfeilbaarheid van het wekkertje zo vast als de gang van de zon zelf’ (Dorpsgeheimen, 9) |
|
‘En nu stond het in hunne verbeelding als een kostbaar overblijfsel’ (ibid., 309) |
|
‘In zijn doezelige zinnen stond de overtuiging vast: zolang 't klinkt duurt de leute’ (Langs Wegen, 55) |
|
‘De peerden, de goede geur van de stal stond hem in den zin en de eigen lucht der hofstede’ (ibid., 68) |
| |
| |
‘In zijn gemoed staat de ommegang als een grote verademing in het gestadig werk’ (Uitzicht, 290) |
|
‘Al wat hij vroeger gedacht en gedroomd had stond hem nu voor als een onmogelijkheid’ (Minnehandel, 211) |
|
‘'t Stond hem vast in 't gemoed met al de stemmingen die hij er eens ondergaan had’ (ibid., 263) |
|
‘Vermeulen wist te wel (...) dat diep in hem, de wens machtig overeind stond die begeerde dat er morgen geen dag meer klaren zou op 't geen hij vandage in aalwaarden toorn verricht had’ (Vlaschaard, 258) |
|
‘'t Geen te morgen gebeurd was, stond in hare herinnering als iets dat lang geleden is’ (Blijde Dag, 74) |
|
‘Dit huwelijk staat hem nu in de verbeelding als een schromelijke grenspaal die zijn jong leven afgesloten heeft’ (Werkmensen, 363) |
| |
d)
Zeer frequent is het gebruik van het werkwoord ‘hangen’ ter aanduiding van een onverstoorde of onverstoorbare toestand of stemming.
Enkele voorbeelden mogen volstaan:
‘Over dat alles hing de gemoedelijke rust’ (Dorpsgeheimen, 186) |
|
‘Nu wisten zij dat 't besluit op dien stond tussen hunne twee wezens hing en dat 't maar van een hoofdknikje afhing’ (ibid., 266) |
|
‘De rust en de stilte hing gespreid over de ruimte’ (Uitzicht, 236) |
|
‘Over de hofsteden hing dezelfde verlatenheid’ (Minnehandel, 200) |
| |
| |
‘Door de ruimte hing als een fijn waas, het zach te licht’ (Avonden, 377) |
|
‘De eerste helderheid hing als witte bloesem over 't land’ (Vlaschaard, 231) |
|
‘De verlatenheid die over de streek hing’ (Prutske, 194) |
|
‘Eens uit het gewoel der menigte, hangt de stilte als droefheid over den eenzamen steenweg’ (ibid., 283) |
|
‘Buiten hing de wijde, zwarte nacht en de eendlijk zware stilte’ (Zonnetij, 528) |
|
‘Nu hing de zon in lichtzilveren luister over de stille koorhs’ (ibid., 535) |
|
‘De lucht hing nog altijd grauw met een wijdgapende kloof door heel 't Oosten’ (Lenteleven, 91) |
|
‘In 't Westen hing de lucht vol goudene lakens gespannen en witte, in oranje zee’ (Lenteleven, 120) |
|
‘De hemel hing grauw, met een dikke wade overspannen en ten Oosten was er een fijne kloof in gescheurd’ (Lenteleven, 86) |
| |
e)
Ook het werkwoord ‘zitten’ wordt vaak gebruikt met een verleden deelwoord of met een bijvoeglijk naamwoord.
In de meeste gevallen kan het vervangen worden door het werkwoord ‘zijn’.
Het gebruik van ‘zitten’ heeft Streuvels ongetwijfeld ontleend aan het dialect dat er eveneens overvloedig gebruik van maakt als een soort ‘stop’-werkwoord.
Deze wending omschrijft het duratieve aspectGa naar voetnoot(1).
| |
| |
Enkele voorbeelden:
-) met verleden deelwoord.
‘Ze deed hem kijken (...) naar 't Westen, waar de lucht gewolkt zat’ (Dagen, 223) |
|
‘Beneden stond het oude draaiorgel, daar al dat welbekend gezang, zwijgend nu, in gescholen zat’ (Dodendans, 37) |
|
‘Al de takken hingen neêrwaarts, met de blaren waarin de sneeuw genesteld zat’ (Dorpsgeheimen, 31) |
|
‘Dan haalde Jantje, waar ze onder den trog verdoken zat, een broodpan uit’ (ibid., 138) |
|
‘Dat zat in oude beelden in zijnen kop gedoken en traag aan kwam het, met vroegere gebeurtenissen uit zijn jongde weer boven’ (Langs Wegen, 42) |
|
‘De lucht zat inkteblauw bewolkt en Jan vond nievers geen sterren’ (ibid., 179) |
|
‘Hij telde er zijn geld waar 't geborgen zat in den stenen pot’ (ibid., 188) |
|
‘De man zijn omhoogstarend wezen zit onder den groten bek gedoken van zijn muts’ (Glorierijke Licht, 370) |
|
‘Hij sloeg op den zak waar de beurs met zilverlingen geborgen zat’ (Minnehandel, 67) |
|
‘Verder, op de lage landen, dreef de mist als een gloed van levend rood, waar bomen en huizen verneveld zaten in den zonnedamp’ (Vlaschaard, 86) |
|
‘Langs buiten zit de basiliek ingemetseld door een verward complex van oude en nieuwe constructies’ (Kerstvertellingen, 199) |
| |
| |
‘De regen had opgehouden maar de duisternis zat in de lucht gestopt als zwarte wol’ (Werkmensen, 309) |
|
‘Hier zaten de mensen te zeer met 't oude vergroeid vast aan de traditie’ (Alma, 59) |
|
‘Hij zegde waar zijn natte kleren verdoken zaten’ (Waterhoek, 72) |
|
‘Zijn gezicht zat gedoken in de slaapmuts’ (Lenteleven, 185) |
|
‘Zijn groot (...) hoofd zat driehoekte ingestuikt tussen de schouders’ (Zomerland, 207) |
|
‘'t Geluchte zat heet gestookt, ontblauwd en wit lijk de kruine van een warmen oven’ (Zonnetij, 470) |
-) met een adjectief.
‘De lucht daarboven zat vaal zonder zon of kleur, triestig en eindeloos’ (Dagen, 284) |
|
‘'t Geluchte zat reinblauw’ (Minnehandel, 271) |
|
‘De lucht zat blauw’ (Vlaschaard, 33) |
|
‘Bij valavond zit het Westen vuurrood’ (Prutske, 302) |
|
‘Wij hebben u overal gezocht en moeder zit verlegen, zegde de schaper’ (Kerstvertellingen, 34) |
- Uit de voorbeelden blijkt dat deze wending vooral gebruikt wordt ter aanduiding van de atmosfeer en de luchtgesteldheid.
Dit is ook in het dialect het geval.
| |
| |
-) Ook zonder adjectief of verleden deelwoord kan zitten op pregnante wijze het koppelwerkwoord zijn vervangen.
Voorbeelden:
‘Het zat als een ongedurige kreveling in zijn kop’ (ibid., 161) |
|
‘Maar van dien stond af, zat er een nijdigheid en een wrok in zijn hart’ (Uitzicht, 242) |
|
‘Zijne ogen schenen kalm en onverschillig, maar in zijn straffen hals zat de bewustheid van zijn eigen trots’ (ibid., 249) |
|
‘Leven is werken. Dat zit als een onverroerbaarheid in ieders hoofd’ (ibid., 288) |
|
‘Voor oud en jong zit het nieuwe jaar vol verwachtingen’ (Maanden, 296) |
|
‘Zijn herte zat nog altijd vol rouwmoed om die onverwachte ramp’ (Zonnetij, 404) |
| |
f)
Omschrijvingen met ‘blijven’
1) Het werkwoord bij uitstek voor de aanduiding van het duratieve is bij Streuvels: blijven, gevolgd door een verleden deelwoord, een voorzetselbepaling, een infinitief of een adjectief.
Het vervangt in enkele gevallen het werkwoord zijn.
| |
| |
Enkele voorbeelden:
‘Iedereen bleef met zijn eigen zaken bekommerd’ (Dorpsgeheimen, 128) |
|
‘Binnenshuis ook bleef alles in diepe stilte’ (ibid., 105) |
|
‘Dat huis, heel die doening, met àl wat er aan was of er van kwam, dat bleef voor Theresia een doorn in haar oog’ (ibid., 115) |
|
‘De mote bleef verlaten’ (Langs Wegen, 191) |
|
‘'t Geluchte blijft dicht opeengepakt, in éénzelfde eenmalige grijsheid’ (Uitzicht, 216) |
|
‘De grote mensen bleven nu elk aan zijn werk’ (Najaar, 431) |
|
‘De lucht is één effene helderheid waar achter het onberoerbaar mysterie geborgen blijft’ (Avonden, 439) |
|
‘Ommelands bleef alles in groeiende blijheid’ (Langs Wegen, 163) |
|
‘Naar 't venster dorst hij de ogen niet draaien en heel de dag bleef hij gereed om langs achter weg te vluchten’ (ibid., 183) |
|
‘De beweging van den lichten tred bleef geheel gedoken in de lijnen van het wijde kleed’ (Blijde Dag, 13) |
|
‘Al 't ander bleef haar onverschillig’ (ibid., 74) |
|
‘Het leed een helen tijd dat ieder in bewondering bleef en men luide opnoemde al wat aan de takken hing’ (Kerstvertellingen, 44) |
|
(Op deze bladzijde treffen we nog vier maal ‘blijven’ aan). |
| |
| |
‘Den dag door bleef hij opgeslorpt om na te zien 't geen effenaan uitgevoerd werd, te beleggen 't geen morgen gebeuren moest’ (Waterhoek, 215) |
|
‘Nu bleef de verwachting gespannen hoe het tussen die twee verlopen zou’ (Beroering, 396) |
|
‘Ze stelden met genoegen vast dat 't spel nog niet halfwege was en 't bijzonderste nog te verwachten bleef’ (Najaar, 423) |
|
‘Verder bleef het in eentonigen gang van dagen, het afwerken van het leerprogramma’ (Levensbloesem, 483) |
|
‘Heel dien tijd bleef Prutske zo bezig en verslommerd’ (Prutske, 308) |
|
‘Prutske blijft zonder roeren’ (ibid., 323) |
|
‘Toen Seevie vertrokken was, bleef het kind acht dagen zonder spreken of iemand te willen aankijken’ (Levensbloesem, 239) |
|
‘De vrouw laat hem praten en blijft met de bediening hezig’ (Herinneringen, 389) |
|
‘Over haren (= van de Leie) omloop blijven de velden rechts en links, zonder heuvel of golving’ (Vlaanderen, 409) |
|
‘Al dien tijd hoorde men geen asempje piepen en de toeschouwers bleven benauwd, met de vrees op 't lijf, dat er ongelukken zouden gebeuren’ (Najaar, 422) |
|
‘Er bleef haar de achterdocht dat de ware reden elders lag’ (Levensbloesem, 488) |
| |
| |
2) Merkwaardig is de veel voorkomende verbinding van ‘blijven’ met andere werkwoorden van rust, als: staan, liggen, ... gevolgd door een ander werkwoord, beide laatste dan in de infinitiefvorm.
Enkele voorbeelden:
‘Horieneke bleef staan luisteren naar de vinken en leeuweriken die kwetterden overhoop’ (Lenteleven, 77) |
Op dezelfde bladzijde: ‘Dan bleef zij langen tijd staan mijmeren door de gordijntjes’
‘Zij bleef daar liggen druilen en dromen op al 't heerlijke en plechtige van morgen’ (Lenteleven, 78) |
|
‘Zij bleef lang staan peinzen wat haar te doen stond’ (Lenteleven, 87) |
Op dezelfde bladzijde: ‘Zij ging weer naar boven en bleef staan uitkijken’
‘Zij bleef in haar hemd staan wachten’ (Lenteleven, 89) |
|
‘Nu bleven zij verstrooid zitten wachten en verlangen’ (Lenteleven, 97) |
|
‘De honden bleven staan jaagbalgen met de tong uit de muil’ (Lenteleven, 108) |
Verder: bleef liggen luisteren (Lenteleven, 165); bleef zitten peinzen (ibid., 165 ); blijven zitten wachten (ibid., 165), bleef staan wenen (Zomerland, 267); hij bleef zitten zien (Zonnetij, 411); enz...
| |
| |
3) blijven in + nomen
‘Hij bleef beslommerd in gesprek’ (Waterhoek, 131) |
|
‘Wanne bleef echter in twijfel’ (Waterhoek, 107) |
|
‘Ik liet mijne ogen gaan over die weelde en bleef in genoegelijke bewondering’ (Herinneringen, 139) |
|
‘Zij bleven in de zoete begoocheling dat hen een grote vreugde te wachten stond’ (Blijde Dag, 107) |
|
‘Daarna bleef Louis niet lang meer in twijfel’ (Vlaschaard, 210) |
|
‘Maar je bleef altijd in angst voor 't geen nog gebeuren kon’ (Langs Wegen, 148) |
|
‘Ze bleef altijd in vrees’ (ibid., 153) |
| |
| |
| |
II. Nadere bespreking van enkele werkwoorden.
Enkele andere verba verdienen inderdaad onze aandacht, niet alleen om hun frequentie maar ook omdat ze een licht kunnen werpen op Streuvels' schrijverschap.
| |
1.
Dit geldt in de eerste plaats voor de werkwoorden die aan het werkwoord van de eigenlijke handeling voorafgaan, of die verbonden met een nomen, het zelfstandig werkwoord vervangen.
De meeste van deze werkwoorden worden verbonden met een participium perfectum, waaruit eens te meer Streuvels' voorkeur voor het passief-receptieve blijkt.
a) | De omschrijving: houden + verleden deelwoord is zeer frequent. Deze omschrijving vervangt de verbogen vorm van het zelfstandig werkwoord.
In zeer veel gevallen gaat het om het verleden deelwoord van een werkwoord dat: verbergen, omsluiten,... betekent.
Ook hier weer wordt Streuvels geboeid door de toestand, het blijvende, het statische, meer dan door het actieve verloop van de handeling of het gebeuren. (vgl. zijn + teg. deelw.: p. 425.
Volgens G.S. Overdiep is het participium als predicatief attribuut bij een object betrekkelijk zeldzaam en min of meer verheven. Het meest gewoon is de verbinding met ‘houden’Ga naar voetnoot(1). |
| |
| |
Enkele voorbeelden:
‘Zij voelden zich meevoeren door de stofwolk die hen omwonden hield’ (Dodendans, 90) |
|
‘De dikke nacht die alle leven en gerucht besloten hield’ (Dagen, 157) |
|
‘Hij hield zijn schele ogen neêrgeslagen’ -(ibid., 199) |
|
‘Hij hield de lippen gesloten en ging zonder ommezien’ (Openlucht, 386) |
|
‘Waar de straat in sleepte helling tussen twee klimmende oevers neêrliep, hield Lieva de borst uitgesteken’ (ibid., 435) |
|
‘Lieva hield het hoofd gebogen onder de hitte’(ibid., 437) |
|
‘Hij hield het leizeel gespannen’ (ibid., 439) |
|
‘Ze hield de armen tegen het lijf gesloten’(ibid., 445) |
|
‘Ze hield hare blijheid diep gedoken zodat niemand aan haar iets merken kon’ (ibid., 445) |
|
‘Siska van haren kant, hield in haar eigen diep gemoed verborgen, 't geen haar vandaag een onverwachte slaande troost was’ (Dorpsgeheimen, 46) |
|
‘Marietje kon hare geneugte altijd zo goed gedoken houden’ (ibid., 83) |
|
‘Jantje (...) hield de rampzalige gedachten gedoken achter de gewone uitdrukking van zijn gedoezig gelaat’ (ibid., 183) |
|
‘Het ruikertje hield zij, met de toppen der vingers, genadig uitgestoken en bracht het nu en dan tegen het plaat
|
| |
| |
om er den geur van op te snuiven’ (ibid., 211) |
|
‘Heel ver was het een wazige zee van rozen damp die de wijde wereld omneveld hield’(ibid., 316) |
|
‘Tuurke die daar uitgestrekt op zijn vader lag en hem omgrepen hield’ (Najaar, 477) |
|
‘Jan hield haar de gekwetste hand uitgestoken en liet gewillig de wonde kuisen’ (Langs Wegen, 39) |
|
‘Jan knikte, maar hield de lippen gesloten’ (ibid., 59) |
|
‘De reden die hij vermaren moest, hield hij weggedoken voor later’ (ibid., 101) |
|
‘Zijn deur hield hij gesloten’ (ibid, 183) |
|
‘De kaarters hielden een stonde 't spel in de knuisten gesloten’ (Uitzicht, 228) |
|
‘Ze hielden elk voor zich de diepere gepeinzen en inzichten verdoken’ (ibid., 257) |
|
‘Van die twee grootste rampen die de landman beducht, hield de patroonheilige zijne parochianen bevrijd’ (ibid., 337) |
|
‘Hij hield haren arm dicht in de zijne gesloten’ (Minnehandel, 15) |
|
‘Anneke hield het wezen afgewend’ (ibid., 146) |
|
‘Ze hielden elkaar een stonde omarmd en vertrokken’ (Avonden, 393) |
|
‘Bachten hen volgden de jongen en het meisje die den arm rond malkanders lijf en de hoofden vertrouwelijk tegeneen geleund hielden’ (ibid., 393) |
| |
| |
‘Iets dat zij uit schaamtegevoel weiger gedoken had gehouden’ (Vlaschaard, 103) |
|
‘Vermeulen hield de eigen mening diep bachten zijn donker voorhoofd verborgen’ (ibid., 172) |
|
‘Maar die angst zelf hield het meisje bevangen’ (ibid., 255) |
|
‘De landse woningen houden vensters en deuren toegespereld’ (Maanden, 299) |
|
‘Dit moest zij nu diep verscholen houden’ (ibid., 157) |
|
‘Met een forsen zwaai en een meegeven van heel zijn lijf, doet hij de wieg overhellen en eindelijk houdt hij een vendel van 't beddegordijn gekaapt’ (Morgenstond, 169) |
|
‘Zij hield de vraag om opheldering onuitgesproken’ (Prutske, 193) |
|
‘Haar kaalgeschoren kop houdt zij verborgen onder een chapeau’ (ibid., 222) |
|
‘Zilvermisten hielden den einder omsluierd’ (Herinneringen, 138) |
|
‘De uchtendsmoor houdt het uitzicht der streek toegedekt’ (ibid., 381) |
|
‘Daar hij het echter verzwegen hield, dorst zij er niet naar vragen’ (Werkmensen, 273) |
|
‘Zijn rijkdom hield hij binnen in zijn gemoed verscholen’ (ibid., 332) |
|
‘Al 't geen in haar bijzijn gebeurde hield hare aandacht gespannen’ (Alma, 52) |
| |
| |
‘'t Ander moet hij nog verzwegen houden’ (Levensbloesem, 307) |
|
‘Hij hield hare hand gesloten in de zijne’ (ibid., 451) |
|
‘Zij hield den mond bitsig toegeknepen’ (Waterhoek, 100) |
|
‘De vrees hield hij onuitgesproken’ (ibid., 173) |
|
‘Zij hield een schat in zich verborgen’ (ibid., 255) |
|
‘De ijdelheid, 't behaaglijk gevoel om figuur te maken hield hij ondergedoken’ (Beroering, 331) |
|
‘De houding der mensen te zijnen opzichte, hield hij verzwegen’ (ibid., 455) |
Het is opvallend hoe Streuvels het werkwoord ‘verbergen’ ... steeds omschrijft met de wending ‘verborgen,.... houden’ in toepassing op de gedachten, plannen, verlangens,... van de mens. En dat dit in elk boek vele malen voorkomt, illustreert wat Streuvels in ‘Het Leven en de Dood in den Ast’ schrijft: ‘Als achter een gesloten wand zullen ze elk hunne ondervinding verdoken houden, met zich omdragen. 't Geen zij in gesprek er over loslaten, zijn enkel de oppervlakkige beschouwingen en nietsbetekende bijzonderheden; van 't geen in de diepere lagen van hun onderbewustzijn begraven ligt, kunnen ze elkander niets mededelen, - 't geen ze met ongerief van woorden, zouden willen uitkramen, moet noodzakelijk vals, klinken, een averechtse betekenis krijgen, verkeerd begrepen worden; met een dubbelzinnig hart uitgesproken, zou het tot niets anders dienen dan om zichzelven te misleiden en spot te verwekken’Ga naar voetnoot(1)
| |
| |
Het is merkwaardig hoe alle personages bij Streuvels hun diepere gevoelens en gedachten steeds maar ‘verborgen, verdoken,...’ houden.
In bepaalde gevallen hadden wij ons aan het vervoegde werkwoord verwacht:
Voorbeelden:
‘Maanden lang reeds houdt ieder zijn drinkgeld gespaard’ |
|
‘De onrust hield zijn slaaplust verdreven’ (Minnehandel, 183) |
|
‘De wanhoop hield haar gemoed versteend’ (Blijde Dag, 128) |
|
‘Van 's morgens tot 's avonds houdt hij zich in een dolce-far-niente tegen de ijzeren weer van 't kanaal geleund’ (Herinneringen, 214) |
b) | Om het resulatieve aspect (met duratieve inslag) uit te drukken, gebruikt Streuvels bij voorkeur het werkwoord ‘geraken’ met een verleden deelwoord of adjectief.
In verbinding met ver- werkwoorden doet ‘geraken’ emfatisch aan.
In het dialect is deze wending zeer gebruikelijk, en vervangt in veel gevallen ‘worden’. |
Enkele voorbeelden:
‘Het hing immers aan een draadje: door ene nietigheid kon alles verbrod geraken’ (Dorpsgeheimen, 165) |
|
‘Nu gerochten zij heel vergeten waar en bij wien ze waren’ (ibid., 346) |
| |
| |
‘Zonder dat enige gekende oorzaak uitwendig hun gemoed alzo roeren kwam, gerochten zij vertederd’ (Najaar, 402) |
|
‘Tegen den noen toch gerocht de zon de misten meester en 't werd helder en blij nuchter zomerweer’ (Langs Wegen, 19) |
|
‘Op weinig tijds gerocht het aanschijn van heel de streek veranderd’ (Vlaschaard, 33) |
|
‘In haar rijke opgetogene verbeelding gerocht de werkelijkheid verward met 't geen als vanzelf een gefantaseerden vorm aannam’ (Blijde Dag, 91) |
|
‘Eens de vrees vervangen geraakt door den durf, (...) komt er de overmoed in’ (Herinneringen, 87) |
|
‘Zolang en zoveel tot hij zelf oud gerocht is en versleten’ (ibid., 383) |
|
‘Doch Veva gerocht daarmede niet gerustgesteld’ (Kerstvertellingen, 23) |
|
‘Er was zoveel volk bij de bron dat de kruik gebroken gerocht’ (ibid., 145) |
|
‘Hij zelf gerocht verward in het tegenstrijdige der gevoelens’ (ibid., 152) |
|
‘Op 't einde gerocht er vrede getekend en we spraken van andere dingen’ (Werkmensen, 355) |
|
‘De mens geraakt vergroeid met het beeld van het landschap dat hij bewoont’ (Levensbloesem, 359) |
|
‘Nu gerocht Maurice met ene meid gekoppeld die hem niet meer losliet’ (Waterhoek, 287) |
Uit de voorbeelden blijkt ook dat ‘geraken’ in veel gevallen de nuance van passiviteit, van ondergaan, van niet-anders-kunnen bevat.
| |
| |
c) Veel gebruikt is ook de perifrase met ‘krijgen’.
Ook deze wending drukt de passiviteit, de receptiviteit uit.
Enkele voorbeelden:
-) krijgen + naamwoord (vooral ter aanduiding van een innerlijke gewaarwording) in vele gevallen verbonden met een voorzetselbepaling.
‘Maar Fonske kreeg vrees’ (Dodendans, 53): waarschijnlijk onder invloed van ‘kreeg benauwd’ dat in het dialect veel wordt gebruikt. |
|
‘Hetzelfde geld voor: ‘Domien kreeg ene benauwdheid in 't lijf’ (Dorpsgeheimen, 16) |
|
‘De jongens kregen de mening dat heel het dorp hun eigen goed was’ (ibid., 78) |
|
‘Doka kreeg nu ene narigheid in 't herte’ (Dagen, 185) |
|
‘Daarmede kreeg hij de herinnering aan den baalzak’ (ibid., 208) |
|
‘Tegelijker tijd kregen ze 't voornemen te blijven zitten en te drinken zolang... tot ze rollen zouden of zien rollen’ (ibid., 278) |
|
‘Meteen kreeg Martje ook den angst in 't hart om 't hart om 't geen er te doen stond’ (ibid., 273) |
|
‘Meteen kreeg hij groot verlangen iets over zijn vader te horen’ (Langs Wegen, 71) |
|
‘Sobrie kreeg de deugd in zijn hart met Vermeulens besluit’ (Uitzicht, 230) |
|
‘Van uit het venster kregen ze 't uitzicht over den boomgaard’ (Minnehandel, 113) |
| |
| |
‘Bij den eersten, geweldigen ronkslag en het daarop volgende dribbelen der klokken, krijgt Prutske een davering over 't lijf en een schot in de lenden (...).
Eerst als het jubelend luiden opgehouden heeft, krijgt Prutske 't besef van 't geen er gebeurd is: de klokken zijn aangekomen’ (Prutske, 353). |
|
‘Dien Maandagmorgen kreeg Alma haar slechtste kleren aan’ (Alma, 23) |
|
‘Zij kreeg den schaamteblos in 't gelaat’ (ibid., 167) |
|
‘Toen Alma vertrok, kreeg zij den verwonderd, verontwaardigden blik van de oude pastoormeid in den rug’ (ibid., 176) |
|
‘Haar gelaat betrok, kreeg den ernstig-weemoedigen plooi en zij deed verlegen’ (Levensbloesem, 372) |
|
‘Voor elk nietigheid kreeg zij ene onbedaarlijke lachbui’ (ibid., 391) |
|
‘Hij kreeg de overtuiging dat zijn bestaan verzekerd was’ (Waterhoek, 83) |
|
‘Nu eerst kreeg hij 't volle bewustzijn van 't geen hem wa overkomen’ (Waterhoek, 259) |
|
‘Nu kreeg Koornaert de overtuiging dat boer Messiaen er ook op geluimd was’ (Beroering, 341) |
|
‘Een loense lach krijgen’ (Lenteleven, 43) |
| |
| |
-) krijgen + nomen + participium perfectum
‘Nooit naar school en zoveel hij wilde de straten en dorpen afdretsen met een baalzak op den rug dien hij gemakkelijk gevuld kreeg bij de boeren met aardappels en roggen stuiten’ (Dodendans, 51) |
|
‘Eer hij zijne koffie ingeschonken kreeg, moest hij al vernemen 't geen de kerkbaljuw was komen vertellen’ (Dorpsgeheimen, 72) |
|
‘Hij krijgt een hoed op den kop geduwd’ (Prutske, 252) |
|
‘Na lang nadenken, krijgt hij het uitgestamerd’ (Levensbloesem, 542) |
|
‘Die twee figuren waren al zo onwezelijk als de rotsmassa en 't gedruis van den neerstortenden waterstroom, waarvan ze de schuinperels in 't warme gelaat kregen gesprenkeld’ (Beroering, 442) |
-) krijgen + te + infinitief
‘Van de knapen kreeg Pierke nieuwe dingen te weten’ (Dodendans, 10) |
|
‘Zijn moeder zou tevreden zijn als ze te vernemen kreeg hoe hij 't aangelegd had’ (Openlucht, 393) |
|
‘En van de jongere vriendinnen kreeg ze een thoeveel belangrijks te vernemen, waaraan ze anders nooit zou gedacht hebben’ (Vlaschaard, 103) |
|
‘Dat kreeg ze vandaag voor 't eerst te genieten’ (Blijde Dag; 54) |
|
‘Zij begroet welgezind en opgewekt den nieuwen dag, alsof het de eerste ware dien zij te beleven krijgt’ (Prutske, 206) |
| |
| |
‘Moeder (...) die nu nog halve dagen de zevenhonderd buitenpacht te bedrichten kreeg’ (Alma, 60) |
d) Een werkwoord dat eveneens zeer veel gebruikt wordt, is ‘brengen’ en hier zien we eens te meer Streuvels' receptieve houding.
Vooral bij de aanduiding van geestes- of gemoedsaandoeningen of -indrukken gebruikt hij dit werkwoord.
Enkele voorbeelden:
‘Die gewaarwording bracht hem den daver in het lijf’ (Dorpsgeheimen, 184) |
|
‘De wind blies en zong zijn lied, als een schooier aan de deur, en dat bracht hem die zonderlinge gedachten waarmede hij door onbekende landstreken voer’ (ibid., 185) |
|
‘Dat bracht hem die onbedaarlijke vrees’ (ibid., 277) |
|
‘De spade die daar nog altijd als een vergauweloosd stuk alm in 't land stak, bracht hem een naar gevoel van treurigheid’ (Langs Wegen, 66) |
|
‘Het bracht hem de blijheid in 't gemoed’ (Vlaschaard, 38) |
|
‘De herinnering aan het geluk dat hem op de vlaschaard geopenbaard werd, en voorbij was, bracht hem dat heimwee in de ziel’ (ibid., 111) |
|
‘Die wijn had hem in gloei gebracht’ (ibid., 250) |
|
‘'t Eerste bracht mij in bewondering, het tweede bracht mij in.... verbazing!’ (Herinneringen, 25) |
|
‘Het leven aan de hogeschool bracht Lieveke ten ander afleiding genoeg’ (Levensbloesem, 414) |
| |
| |
‘De stilte in en om het huis bracht haar het behagelijk gevoel van rust en tevredenheid’ (ibid., 491) |
|
‘Dat bracht hem 't besef van 't geen hij voortijds nooit gewaardeed had’ (Waterhoek, 89) |
|
‘Het bracht hem alevenwel een bitterheid bij in zijn hart’ (ibid., 96) |
|
‘Het bracht Broeke veel kommernis en hoofdbrekens’ (ibid., 136) |
|
‘Dit droombeeld effen aan vorm te zien aannemen, gecristalliseerd tegen 't ijle van de lucht, bracht heel zijn wezen in spanning’ (ibid., 150) |
| |
2.
Voor geluids- en klankaanduidingen gebruikt Streuvels in de meeste gevallen het min of meer neutrale werkwoord ‘gaan’. De typische kenmerken van de klank of het geluid worden weergegeven door het adjectief of nomen. Gaat het om bijzondere aanduidingen dan smeedt hij nieuwe samengestelde verba waarover we het hadden bij de woordvorming.
Enkele voorbeelden:
‘Ver over 't land ging het flauw geblaf van een hofhond’ (Zomerland, 301) |
|
‘En weer opnieuw, met vers geweld, ging het oorverdovend kermis-tieren van het schetterbekkend vogelvolk’ (ibid., 309) |
|
‘Op den koer ging geweldig uitgelaten getier’ (Dodendans, 72) |
|
‘Toen de gymnasten eindelijk weer grond genaakten en met een sierlijke buiging bachten 't tapijt verdwenen, ging
|
| |
| |
er nieuw en daverend handgeklap en luide geroep’ (Najaar, 422) |
|
‘Buiten ging het gesnebber van de meiden in den koestal’ (Langs Wegen, 25) |
|
‘Over heel de verte gaat geen enkel gerucht’ (Vlaschaard, 71) |
|
‘Zie! ging haar stemmetje helder en vol vreugd, zie dààr... ons huizeke! de ster zit recht boven ons huizeke!’ (Kerstvertellingen, 32) |
Verder:
het getuit ging (Lenteleven, 27) |
|
er ging een vloek (ibid., 27) |
|
het ging zo zacht (ibid., 30) |
|
buiten gingen stemmen (ibid., 38) |
|
er ging gedruis (ibid., 56) |
zie ook: tweede deel:
sub: afscheidsschreeuw, bingeling, binnen 3; bultkop; diepernstig; diepluid; dorpwaart; feestdonder; gerul; gesnebber; gilkreet; gleiertikken; golfgekluts...
| |
| |
| |
III. Onpersoonlijke vorm.
Opvallend bij Streuvels is ook het gebruik van een onpersoonlijk onderwerp: het of 'tGa naar voetnoot(1)
Het effect hiervan is dat de actie weggaat van het werkwoord naar het naamwoord. De indruk is dus belangrijker dan de actie. Door abstratering wordt een detail afgescheiden van het geheel van de beschrijving.
| |
1.
In veel gevallen doet het, 't dienst als voorlopig onderwerp van alles:
Voorbeelden:
‘Indien ik beneden ging en vader om vergiffenis vroeg? - 't Zou alles gedaan zijn en effen...’ (Lenteleven, 15) |
|
‘Daar brak een rode gloed uit het Oosten, en 't helderde een nieuwe dag. 't Was alles wit, sneeuwwit’ (ibid., 20) |
|
‘Het bleef alles stil’ (ibid., 29) |
|
‘'t Was alles zo goed in 't ronde, zo stil en schoon’ (Zomerland, 283) |
|
‘'t Begon alles traag te verdwijnen’ (Langs Wegen, 23) |
|
‘Het is alles één grote evenheid’ (Avonden, 427) |
|
‘'t Doet alles nieuw aan’ (Levensbloesem, 296) |
|
‘'t Ging alles met barse woorden’ (ibid., 310) |
|
‘'t Was hem alles nieuw en merkwaardig’ (Waterhoek, 84) |
|
‘'t Was alles verdwenen voor de hittige begeerte die hem bezeten hield’ (ibid., 230) |
| |
| |
| |
2.
In andere gevallen kan het, 't vervangen worden door er:
Voorbeelden:
‘'t Komt ginder iets afgetrakeld... een gedaanteloos dingen’ (Lenteleven, 19) |
|
‘'t Viel een glinsterende flikkering op de koperen kandelaars’ (ibid., 68) |
|
‘'t Schoten overal gouden schichtjes’ (ibid., 79) |
|
‘'t Schemerde buiten een opkomende klaarte. (...) 't woei een koude, welriekende lucht het venster binnen’ (ibid., 86) |
|
‘'t Speelden fijne schichtjes die bliksemden op de vergulde snede kunner kerkboeken’ (ibid., 93) |
|
‘'t Werd verteld dat Seevie er zijn toeren had uitgemeten’ (Levensbloesem, 233) |
| |
3.
Nog voorbeelden van het, 't als voorlopig of loos onderwerp
‘'t Worden ten langen laatste, uit die streepjes, een man en een wijf’ (Lenteleven, 19) |
|
‘Daar brak een rode gloed uit het Oosten, en 't helderde een nieuwe dag. 't Was alles wit, sneeuwwit’ (ibid., 20) |
|
‘Het was nog zo lang te gaan’ (ibid., 29) |
|
‘Gauw naar bedde, 't is morgen vroeg op te staan’ (ibid., 83) |
|
‘'t Is lange weg te zijn’ (Zonnetij, 369) |
|
‘'t Schreeuwde luide overal rond waar ze de ogen wendde’ (Dagen, 231) |
| |
| |
‘'t Was nog ver te lopen’ (Kerstvertellingen, 18) |
|
‘Het dreigde een algemen vechtpartij te worden’ (Levensbloesem, 278) |
In het dialect is deze wending nu nog levend.
Uit de voorbeelden blijkt dat het gebruik van dit onpersoonlijk onderwerp vooral in de eerste drie werken wordt aangetroffen, dan sporadisch nog en opnieuw opduikt in de laatste werken ‘Levensbloesem’ en ‘De Teleurgang van den Waterhoek’.
Dit was ook het geval met het gebruik van oudere vormen van het bijwoord, voorzetsel....
Vooral in ‘De Teleurgang van den Waterhoek’ en in de autobiografische werken, is dit verschijnsel merkwaardig. Het geeft de indruk dat Streuvels als vijftig-en zestigjarige teruggrijpt naar de taal van zijn debuut.
Nu weten wij wel dat ‘Beroering over het Dorp’ nog later in 1948 verscheen, en Streuvels dan reeds 77 jaar oud was. Maar deze roman is eigenlijk de verkorte herwerking van ‘Dorpslucht I en II’ van 1914.
| |
| |
| |
IV. Passieve Vorm.
Streuvels' voorkeur voor het passieve, het receptieve, het ondergaan, brengt uiteraard een voorliefde mee voor de passieve vorm van het werkwoord.
Meteen wordt het waargenomene losgemaakt van een bepaald onderwerp of wordt enigszins onttrokken aan tijd en ruimte.
Enkele voorbeelden:
‘Ze luisterde niet wat er van 't altaar of van 't oksaal, over en weer gezongen en georgeld werd’ (Minnehandel, 83) |
|
‘'t Moest nog eens al besproken en vermomd worden, wat er op de viering met kerstavond gebeurd was’ (ibid., 84) |
|
‘Tegen den ommegang moest op de boerenhoven, aan de huizen, gauw alles opgeblonken en vernieuwd worden; (...) de muren werden gewit, de ramen en luiken in 't groen of rood herkleurd, - 't moest alles van oppe te onder versteld, gekuist, geschuurd en gewassen worden’ (ibid., 104) |
|
‘Er werd getaterd, gegekt’ (ibid., 252) |
|
‘Dan vielen er twee drie botte woorden; de zoon gaf toe, maar enige dagen naareen werd er geblekt en hield men van wederkanten koppig stilzwijgen’ (Vlaschaard, 30) |
|
‘De kerel deed gelijk hem geheten werd’ (ibid., 31) |
|
‘'t Voordeel van de ligging, geschiktheid van den bodem werd Vermeulen uitgelegd en bewezen’ (ibid., 32) |
|
‘Er werd geklaagd en geknoterd bij de mensen die meenden dat de zomer reeds begonnen was’ (ibid., 69) |
| |
| |
‘En drie dagen ter reek worden de akkers en kouters bekeken en beoordeeld’ (ibid., 73) |
|
‘Langs alle kanten werd er gevezeld, geruld en geronkt’ (ibid., 248) |
|
‘-Stil, geen gerucht, niet roepen! wordt er gemaand’ (Prutske, 320) |
|
‘Maar als een der laveiers in den weg loopt, of dreigt den gang van 't werk te storen, wordt hem een zak op den nek geklaaid of ene schop in de poten geduwd’ (Werkmensen, 341) |
|
‘Voor jaren was er begonnen aan een groot gebouw’ (Alma, 54) |
|
‘Alma werd het hart opgereden, overvoerd met bewijzen van hare dwaasheid’ (Alma, 107) |
|
‘De kapel op den knok, waar de heilige Rochus in grote verering gehouden werd’ (Waterhoek, 22) |
|
‘Daarna werd er opgehaald hoe het in 't huishouden van Miel, Loden, (....) gesteld was’ (ibid., 32) |
enz, enz...
|
-
voetnoot(1)
-
Volledige Werken, Kortrijk (1952-1957) dl. 10. p. 412-413.
|