| |
| |
| |
§ I. Het Nomen.
A. Ongewone meervoudsvormen.
In het werk van Streuvels treffen we een klein aantal substantieven aan in het meervoud die in het algemeen Nederlands alleen in het enkelvoud voorkomen.
Volgens Prof. Dr. J. Aerts werkt deze meervoudsvorm van nomina die een zintuiglijk verschijnsel aanduiden vervagend: méér dan de klare onderscheidenheid van de afzonderlijke schakeringen suggereert hij de totaliteit van een verdoezeld geheelGa naar voetnoot(1).
Dit gebruik van de meervoudsvorm voor ooncrete objecten kan met recht beschouwd worden als een der stijl-eigenaardigheden van de impressionistisch-symbolistische poëzie.Ga naar voetnoot(2)
Bij Streuvels komt de meervoudsvorm van lucht en mist het vaakst voor.
Ook van enkele andere abstracta gebruikt hij de meervoudsvorm die we enkel volledigheidshalve en zonder commentaar vermelden.
Voorbeelden:
dricht |
: ‘Hij klaagde aan niemand, hij werd weer het gesloten wezen, van de morgen tot de avond bezig en vergroeid in de grote drichten en oogsten op het land van den boer’
(Langs Wegen, 165) |
| |
| |
godvruchtigheid |
: ‘Hij had (...) zich minachtend uitgelaten over die kleinzielige, gespecialiseerde godvruchtigheden - uitwassen die de echte godsdienst overwoekeren’ (Beroering, 352) |
|
groen |
: ‘Denk even aan het omzetten van algemene schakering - het verschil der kleurengamma door de jaargetijden teweeggebracht:... de lichte tere groenen der lente’ (Herinneringen, 55) |
|
have |
: ‘Zo wreed verlaten, doods en vaal liggen de landen in hun kleurloze evenheid, alsof 't een gestold water ware of een wedde, waar huizen en haven als vormeloze schuiten gestrand lagen, gereed om te vergaan’ (Vlaschaard, 15) |
|
heimwee |
: ‘Heimweeën die tot hiertoe gesluimerd hadden ontwaakten in haar ( Mourlons, 35) |
|
kennis |
: ‘Die koeien hebben de aalschijte! ha, ha, ha! - Schemel met al zijn kennissen van beestenkweek!’ (Zomerland, 249) |
|
kwellage |
: ‘De gewone menselijke kwellages, zoals: hitte koude, honger en dorst, kent zij enkel onder de vorm van rijmreken die zij zottebollend opdreunt’ (Prutske, 209) |
|
lucht |
: ‘De blauwe luchten met grote, witte drijvende wolken’ (Herinneringen, 55) |
|
|
‘Over heel de wereld is die blijheid als een galmende zang, een zang waarin de zon met gouden trompetten die jubel uitschettert door wijde luchten’ (Glorierijke licht, 357) |
| |
| |
mist |
: ‘De misten, de roestig geboende tonen der bamis lovers’ (Herinneringen, 55) |
|
toekomst |
: ‘Hoeveel bedrogen verwachtingen, hoeveel toekomsten gebroken!’ (Herinneringen, 236) |
|
aanboden |
: ‘Vrolijke Knaap, 72’ |
| |
B. Het nomen en de substantivische vorm.
In Streuvels' taal domineert het substantief ten koste van de andere woordsoorten, b.v. het werkwoord.
Wellicht heeft Streuvels dit van de impressionisten overgenomen. Het overheersende substantivische element geeft aan zijn stijl dat massieve karakter dat zo bijzonder kenmerkend is.
De voorkeur voor de substantivische vorm bleek reeds in het hoofdstuk over de woordvorming.
Streuvels wil a.h.w. doorstoten tot de essentiële eigenschappen van de dingen. Hij schijnt geboeid door het wezenlijke, het eeuwige, het blijvende, het onveranderlijke, in de verschijnselen en gebeurtenissen.
Dit is ongetwijfeld te verklaren door of toe te schrijven aan de verstandelijk-denkende, abstraherende en conceptualistische geest en aanleg van de auteur. Hij zoekt voortdurend de diepere realiteit, abstraheert ze, isoleert ze en fixeert ze in het nomen of in de substantivische vorm.
Dit verklaart ook het steeds groter wordend aantal abstracta in zijn werk.
In dit hoofdstuk willen we enkele aspecten van Streuvels' taal onderzoeken waaruit deze voorkeur moet blijken.
| |
| |
I. De bijzondere waardering voor het substantief blijkt o.a. uit het veelvuldig gebruik van semi-nominale zinnenGa naar voetnoot(1). Hieronder verstaan we zinnen die wel een werkwoord bevatten, maar dit is of koppelwerkwoord, of het is nagenoeg verstoken van verbale functie, in zoverre het meer een eigenschap uitdrukt dan een werking.
Hieronder zijn begrepen de zinnen met een echt naamwoordelijk gezegde; de zinnen met een intern object, waarbij het werkwoord niet meer is dan een transitief koppelwerkwoord, en tenslotte de zinnen met het werkwoord zijn, waar de betekenis in de nominale kern is geconcentreerd.
Uit de voorliefde voor deze zinnen blijkt Streuvels' voorkeur voor de overheersende positie van het zelfstandig naamwoord.
Het veelvuldig gebruik van zinnen van dit type veronderstelt een statische, d.w.z. een constaterende of definiërende stijl die zich met concrete dingen en hun eigenschappen bezighoudt.
| |
1. Zinnen met een voorzetselbepaling.
Zeer geliefd bij Streuvels zijn de semi-nominale zinnen waarvan het naamwoordelijk deel der voorzetselbepaling bestaat uit aan en een substantief of een gesubstantiveerde infinitief.
In veel gevallen vervangt het werkwoord ‘blijven’ het koppelwerkwoord ‘zijn’.Ga naar voetnoot(2)
Normaliter verwachtten we hier een vervoegd werkwoord.
| |
a)
aan + substantief.
Deze omschrijvende wending suggereert duidelijker het duratieve aspect.
Enkele voorbeelden:
‘Terwijl de notaris met madame gemoedelijk aan 't gesprek
|
| |
| |
was, ving Leonietje het heimelijk knipoogje op’ (Levensbloesem, 259) |
|
‘Ze zijn druk aan de bezigheid om zich te verkleden’ (Kerstvertellingen, 214) |
|
‘In de dreef van het bos kwamen we daar een bende meiskes tegen die er aan 't spel waren’ (Werkmensen, 353) |
|
‘Ze waren belangend en driftig aan 't kaartspel’ (Uitzicht, 226) |
|
‘Het jonge volk is luide aan 't getater’ (ibid., 295) |
| |
b)
aan + gesubstantiveerde infinitief.
Deze bepaling omschrijft het duratieve aspect en heeft de waarde van een predicatief tegenwoordig deelwoord. Deze perifrase concurreert met ‘aan + substantief’
Enkele voorbeelden:
‘In de boomgaard waren de knechten volop aan 't krieken plukken’ (Dodendans, 78) |
|
‘Op den molendam, langs den groten steenweg, zag de koeier een troepje jongens van zijn leeftijd die aan 't klinkemutsen waren’ (Openlucht, 385) |
|
‘Middelerwijl was Theresia stil aan 't poenderen in haar keuken’ (Dorpsgeheimen, 115) |
|
‘Zij kon in de verste verte niet raden wat voor zottebollende gedachten in Verduurke 's hoofd aan 't spoken waren’ (ibid., 137) |
| |
| |
‘Hier had hij den eigenaar van zijn hofstede ontmoet en was er ook druk aan 't afhandelen den prijs van de pacht’ (Uitzicht, 258) |
|
‘De twee voor hem waren luide aan 't snebberen’ (Minnehandel, 51) |
|
‘De wekedagen was Max verlaan bij zijn werk, aan 't bedrichten van de voorjaarsvrucht op zijn nieuwe gedoente’ (ibid., 266) |
|
‘Ze waren er gemakkelijk aan 't keuvelen bachten hun tafeltje bij een pot bier’ (Avonden, 390) |
|
‘De oude die aan 't afzakken, aan 't begeven is’ (Vlaschaard, 46) |
|
‘Na den noen, waren al wie iets gezaaid hadden, op de wegels aan 't wandelen tussen de velden’ (ibid., 56) |
|
‘Deze vijf (...) zijn altijd aan 't twisten’ (Maanden, 304) |
|
‘Hij bleef met Lommens aan 't onderhandelen in de barak’ (Waterhoek, 145)
het duratieve wordt hier nog versterkt door ‘blijven’. |
|
‘Op 't werk liep hij vlug gelijk een kat van hier naar ginder, was voortdurend in de weer om alles na te zien, of bleef met Lommens aan 't onderhandelen in de barak’ (Waterhoek, 145) |
|
‘Allen gelijk waren stil aan 't vezelen’ (Minnehandel 50) |
| |
| |
| |
2. Geliefd bij Streuvels zijn ook de transitieve verbindingen of interne objecten.
Hierin is de functie van het werkwoord van geringe betekenis, vergeleken bij die van het object.
Deze verbinding is een analytische taalvorm, die normaal bestaat uit een kleurloos werkwoord, een transitief koppelwerkwoord, verbonden in de meeste gevallen met een abstract verbaal substantief.
De geliefdheid dezer verbinding moet ten dele verklaard worden uit de voorkeur voor de substantivische vorm.
Niet een eigenschap of toestand, maar een handeling wordt hier uitgedrukt in substantivische vorm. Op die manier maakt het abstract nomen een bijna afgerond-concrete indruk en vormt a.h.w. een haast tastbaar, afgerond geheel.
Enkele voorbeelden uit de rijke overvloed:
‘De geit doet een sprong zodat Prutske achterover in 't gras tuimelt’ (Prutske, 318) |
|
‘Aan 't hoofdeinde hield de boever stand om den kouter te overkijken aleer 't werk in te zetten’ (Vlaschaard, 39) |
|
‘Alma doet den dagelijksen gang met de fabri eksmeisjes’ (Alma, 67) |
|
‘De toeschouwers kregen het zicht in de troonzaal van het engels hof, waar koningin Elisabeth (...) plechtstatig de ontvangst deed van Maria Stuart’ (Levensbloesem, 375) |
|
‘Onder snikken deed zij de bekentenis’ (ibid., 394) |
|
‘Ze lieten gezamelijk enen kreet en riepen: - de ster!’ (Kerstvertellingen, 31) |
|
‘De mannen lieten een diepen zucht’ (Herinneringen, 387) |
| |
| |
‘De knapen tierden met volle kelen den blijden koewachtersschreeuw’ (Zomerland, 247) |
|
Uit de laatste voorbeelden blijkt hoe deze verbinding het gebeuren intensifieert. |
|
‘Nu had ik een rijwiel in bezit’ (Herinneringen, 85)=bezitten |
|
‘Met den eersten oogopslag had die rijkdom haar in verbazing gebracht’ (Blijde Dag, 27) = verbazen. |
|
‘Het heeft haar zo in verrukking gebracht’ (Prutske, 290) |
| |
3. Zinnen met het werkwoord ‘zijn’.
Hier is de betekenis in de nominale kern geconcentreerd. Soms begint de zin met de tamelijk lege formule ‘er was, het was’ die tot taak heeft het in de grond nominale karakter van de zin enigszins te verbergen.
Enkele voorbeelden uit de honderden:
| |
a)
het gezegde is een naamwoord:
1) de nomina op -heid zijn het talrijkst:
‘Nu is 't stellige zekerheid, de brug komt er, meende Broeke’ (Waterhoek, 34) |
|
‘Op den knok, in de herbergen, werd er tot 's avonds laat over niet anders gesproken, tenzij over de brug. Voor velen was het blote nieuwsgierigheid zonder meer’ (ibid., 34) |
|
‘Omdat zij iets terughoudends had in hare manieren, vermoedden de tanten dat het schuchterheid was en schaamte om haar eigenzinnig wegvluchten’ (ibid., 43) |
| |
| |
‘Er was welgezindheid en lust onder jongens en meisjes’ (Alma, 97) |
|
‘Houding en gebaren - heel het lijf is zinnelijkheid, uitdagend, schaamteloze overgave’ (ibid., 194) |
|
‘Hier is alles liefelijkheid, rust, stil lachende welgezindheid’ (Kerstvertellingens, 190) |
|
‘Zover de ogen dragen konden, was het al één witte evenheid’ (ibid., 9) |
|
‘Ten Oosten (...) is het een rijke verscheidenheid van kleurige landouwen waar de pracht van weelderige gewassen als een feesttooi over heel het oppervlak gespreid ligt’ (Vlaanderen, 426) |
|
‘Aan den buitenkant van 't geen er van wallen en grachten nog overblijft, is het de volstrekte verlatenheid ener woestenij’ (Herinneringen, 194) |
|
‘Van hierboven beheersen we 't oppervlak van de wereld en schijnen de gewone dingen waarin we leven, herschapen tot iets dat enkel sierlijkheid is en kleurenspel, loutere aanleg voor 't genot van den aanschouwer’ (ibid., 66) |
|
‘Elke daad is ene nutteloosheid’ (Uitzicht, 334) |
|
‘Het wezen van den stroom is heel en al statigheid’ (Glorierijke Licht, 363) |
|
‘Goed, jongens, wat een lustigheid was het leven’ (Minnehandel, 139) |
|
‘Want nu wist ze dat 't geen waarmede de meisjes haar geplaagd hadden waarheid was’ (Vlaschaard, 110) |
|
‘Hij verstond nog de woorden niet, maar de klank was heel en al liefelijkheid’ (ibid., 200) |
| |
| |
‘Het is nog niet de volkomen verlatenheid over de landstreek - hier en daar wordt nog gelabeurd, stalmest gevoerd’ (Maanden, 403) |
|
‘Alles wat van Irmatje kwam, was hem een zaligheid’ (Dorpsgeheimen, 253) |
|
‘Wie zou haar overtuigen dat 't allemaal onwaarheid was, dat ze 't gedroomd had’ (ibid., 233) |
|
‘Maar Martje wist dat het een grote onmogelijkheid was’ (ibid., 260) |
|
‘Op 't dorp zelve was 't alles onstandvastigheid: komen en gaan, wroeten en werken om hier in de donkerte aan te landen’ (ibid., 276) |
|
‘Voor den boer waren de dagen één en al drukke bezigheid, vervuld van den morgen tot den avond’ (Najaar, 354) |
|
‘Op weinig tijds was er onder 't jonge goedje een opgewektheid, ene bevlieging van lust en hartstocht gelijk nooit te voren’ (Waterhoek, 199) |
|
‘Nu was er de geheime aantrekkelijkheid van de nachtrit in 't vooruitzicht’ (Beroering, 426) |
2) op -ing.
‘Koornaert keek verwonderd op omdat er zo laat nog verlichting was aan zijn venster’ (Beroering, 589) |
|
‘De straal uit haren blik was de zuivere zielsverukking ener heilige’ (Alma, 85) |
|
‘Toen Alma verklaarde dat zij geweigerd had te verkeren, dat zij geen zin gevoelde om te trouwen, viel het lijk een steen in huis, - het was een algemene verbazing’ (ibid., 106) |
| |
| |
‘Gedurende het sermoen was het ene vervoering geweest’ (Uitzicht, 338) |
|
‘De groei was een jubeling rondalom’ (Vlaschaard, 68) |
|
‘Van oppe te neer was 't nu één verwoesting: het sleiende, groene vlak lag herschapen in een wilde, zwalpende zee met onstuimig gegolf’ (ibid., 228) |
3) andere naamwoorden:
‘Van stonden aan was er bij haar de drang om alles te weten over den godsdienst, de nood om uitleg te vragen over het leven van Jezus’ (Alma, 11) |
|
‘De kamer is louter zonnelicht, vol hevigheid, vol geweld’ (Morgenstond, 167) |
|
‘Het was al één glans, een evenheid van mat, gelijkbedeelde licht’ (ibid., 161) |
|
‘De vlaschaards waren kale, kletsharde schroden barre grond, waar de stoppels witgrijs vlekten tussen de groene vruchtvelden’ (Avonden, 329) |
|
‘Heel het land is één stilte, maar binnen in mij weergalmt het klinkklaar kinderstemmetje, als een avondklokje zo blij’ (ibid., 425) |
|
‘Buiten de dorpsplaats (...) was het de volkomen stilte en eenzaamheid’ (Blijde Dag, 10) |
|
‘Gelijk bij elke spontane ontlokene genegenheid, was het onder hen de volle overgave, een nood om elkaar te zien’ (ibid., 93) |
| |
| |
‘Alle gerucht vergaat hier als ijdel geprazel, onder dat hoge gewelf, waar alles ruimte is en oneindigheid van uitzicht’ (Uitzicht, 289)Ga naar voetnoot(1). |
|
‘Al wat kleur was en netheid, hadden zij getaand, versmolten, gebleekt en doen vergaan’ (ibid., 299) |
|
‘Er was vooreerst de traditie der oude, rijke familie Lagae (...) Er was bovendien de roep van ongehoorde weelde en pracht in de vele kamers en saletten: er was het kantoor , waar de mensen van 't dorp binnentraden op hun kousevoeten (...); maar er was vooral het ontzag voor den persoon van den notaris zelf (...). Er was de keurigheid van zijn voorkomen zijn fijne manieren en aanminnigheid’ (Levensbloesem, 245). |
met andere werkwoorden:
‘'t Werd een algemene vlucht, rap om met 't laatste kloppen aan de schoolpoort te zijn’ (Dodendans, 57) |
|
‘'t Werd heel en al heerlijkheid buiten te zijn, in de lavende koelte’ (Vlaschaard, 243) |
Het koppelwerkwoord laat zich door zijn bescheidenheld en zijn volstrekte kleurloosheid bijna volledig wegcijferen, en staat dus aan de (plastisch-belangrijke) substantieven en adjectieven toe zich op de voorgrond te dringen.
Uit de voorbeelden blijkt ook dat het gezegde-nomen in veel gevallen door een adjectief kan vervangen worden.
| |
| |
| |
b)
Het gezegde is een verbaalsubstantief of een verbaal stam.
‘Het was een jachtig over- en weergeloop met roepen en schreeuwen, schelden en tieren’ (Waterhoek, 237) |
|
‘Heel dien dag was er geluid van klokken voor de grote begrafenis van de rijke pachterse’ (Dorpsgeheimen, 269) |
|
‘In de dikke, zwarte kruinen der linden was er gefluister en beweging’ (ibid., 275) |
|
‘Over de straat en voor het kerkplein is het een tijdlang een aanhoudende gang van mensen op hun paasbest’ (Uitzicht, 323) |
|
‘Het was een krioel van wijven en kinderen’ (Waterhoek, 238) |
| |
c)
Het gezegde is een gesubstantiveerde infinitiefGa naar voetnoot(1).
‘In Brugge was het een gapen en bewonderen, maar op 't gerechtshof, kwamen de enen gelijk de anderen onder de indruk, voelden zich ongemakkelijk en vielen stil’ (Waterhoek, 99) |
|
‘Het was een worstelen tegen de elementen, en niemand kon zeggen wie er de bovenhand halen zou’ (ibid., 173) |
|
‘Het was een schommelen tussen hoop en vrees’ (ibid., 173) |
|
‘In het gasthuis was het voortdurend komen en gaan van brancardiers om de zieken te halen of van de grot terug te brengen’ (Beroering, 441) |
| |
| |
‘Binnen was 't een roezen en ronken, lachen en schreeuwen’ (Waterhoek, 30) |
|
‘'t Geen zij er op antwoordt, is fluisteren zo zacht’ (Levensbloesem, 440) |
|
‘Voor Alma was het een opvliegen geweest van de aarde weg, naar God’ (Alma, 38) |
|
‘Onder hen is 't een wederkerig uitwisselen van waarden’ (Herinneringen, 214) |
|
‘Beneden was 't een spelen en wentelen als van dartele, witte vlinders’ (Kerstvertellingen, 9) |
|
‘Waar zij, op de afgesproken plaats, elkaar ontmoetten was 't een bekijken en bekeuren met luiden uitroep van bewondering voor elkaars nieuwe kleding’ (Minnehandel, 117) |
|
‘Het is een gemakkelijk verlopen van uren, zonder dat iemand acht geeft of ze traag of haastig voorbijgaan’ (Uitzicht, 281) |
Zoals uit de voorbeelden blijkt, wordt de gesubstantiveerde infinitief in de meeste gevallen geconcretiseerd of geïndividualiseerd door het onbepaald lidwoord.
| |
| |
| |
II. Voorzetsbepalingen.
Zeer geliefd en zeer frequent zijn ook de voorzetselbepalingen.
Het naamwoord heeft meer nadruk, vooral wanneer de voorzetselbepaling in eind-positie staat.
De voorzetsbepaling vormt in de andere gevallen a.h.w. een vertraging, een onderbreking in de zin en beïnvloedt dus het ritme.
De voorzetselbepaling treedt vaak in de plaats voor een op de zin betrokken tegenwoordig deelwoord, of vervangt een zin, b.v. een bijzin met ‘terwijl’, een bijvoeglijk naamwoord of bijwoord. Dit blijkt duidelijk uit de voorbeelden.
De functie die de voorzetselbepaling vervult, is dus vooral die van omstandigheid; soms ook is het een bepaling van hoedanigheid; in nog andere gevallen is de functie causaal, instrumentaal of temporeel.
De bepaling begint in de regel met in of met.
De voorbeelden zijn buitengewoon talrijk: op elke bladzijde treffen we ze aan.
| |
1. Met:
a) met + substantief op -heid.
In de meeste gevallen eindigt het nomen op -heid (afgeleid van het adjectief).
Voorbeelden:
‘'t Werd tijd om naar bed te gaan. Monika sloot met voorzichtigheid deuren en vensters, in langen zorgelijken omgang’ (Dodendans, 147). |
|
‘Doka luisterde met nieuwsgierigheid naar al die dingen’ (Dagen, 174) |
| |
| |
‘Hij keek met meêwarigheid op zijn eigene voeten’ (Dagen, 193) |
|
‘Ze muffelden met gulzigheid den geschooiden kost binnen’ (ibid., 202) |
|
‘Een brood, Theresia? vroeg de geburin dan met stille beleefdheid’(Dorpsgeheimen, 97) |
|
‘Dan bleef zij staan kijken met verbaasdheid in de vinnige, kleine oogjes, naar Jan’ (ibid., 140) |
|
‘Zo herging zij het spel met zekerheid, omdat het gaan en keren altijd regelmatig aanhield’ (ibid., 243) |
|
‘Hij klom er met gejaagdheid op de ladder, reinigde met veel zorg het lampeglas’ (ibid., 284) |
|
‘Alzo was Tuur er toe gekomen, bij nachte die zinkplaat uit het huis te smokkelen, hij had ze in eene gracht gegooid waar Wies, die ze liggen wist, ze 's anderen daags, met alle behendigheid, in zijnen schaapstal bracht, zonder dat iemand het gezien had’ (Najaar, 445) |
|
‘Ge moet dat laten, Jan, om de jongens en om u zelf’, had ze met zachtheid gezegd’ (Langs Wegen, 172) |
|
‘En de mensen keerden in huis met neerslachtigheid en radeloos verdriet’ (ibid., 173) |
|
‘Hij ging met de gelatene geduldigheid van een pelgrim’ (ibid., 206) |
|
‘De wilde wind zoekt er zijn wegen en vaart er door met woestheid wijds ennzijds’ (Uitzicht, 216) |
|
‘Elke boer hield zijn eigen vee en al de ogen en aandacht waren op de heren van den keurraad gericht, die
|
| |
| |
sprakeloos en met opmerkzaamheid wandelend, tussen de gangen de ronde deden’ (Uitzicht, 245) |
|
‘De poten hieven met lenigheid en gemak’ (ibid., 253) |
|
‘Hunne gebaren en bewegingen zijn stil, vol gratie en fatsoen, alsof ze aan 't spelen waren met oplettendheid om 't sierlijke van hun voorkomen’ (Glorierijke Licht, 365) |
|
‘Zij genoot het leedvermaak, bij de gewaarwording dat Max het “aanzoek” had afgewezen, daar hij den brief met onverschilligheid weggaf’ (Minnehandel, 79) |
|
‘Zonder Max Vanneste aan te kijken, zegde zij met kwaadheid in de stem: (...)’ (ibid., 111) |
|
‘Hij spiedde met nijdigheid’ (ibid., 126) |
|
‘Met voorzichtigheid en geduld volbracht Vermeulen stipt alles wat de dokter hem had opgelegd’ (Vlaschaard, 283) |
|
‘Toen opeens (...) werd de deur onverwacht en met trage plechtigheid geopend’ (Blijde Dag, 109) |
|
‘Prutske was verzot op die dingen, in één zwong had zij ze aangeleerd, zegde ze met ingetogenheid op’ (Prutske, 288) |
|
‘Puck (...) helpt broodjes zoeken, die hij effen aan, met schuchterheid, (...) in 't donker onder tafel oppeuzelt’ (ibid., 303) |
|
‘Zij jubelt van vreugde en met benieuwdheid en schroom kijkt ze het wonderding aan’ (ibid., 340) |
|
‘Nu en dan zag zij dat iemand haar met meewarigheid bekeek’ (Kerstvertellingen, 42) |
| |
| |
‘De trein snorde weer door 't donker, en bij elken stilstand werd hij bestormd door geweldigaards die met woestheid hun plaats innamen en altijd meer gerucht meebrachten’ (Werkmensen, 324) |
|
‘Zij zegde hare gebeden op met verstrooidheid’ (Alma, 32) |
|
‘Daardoor geleek het werk iets als bidden - ene verlustiging voor de ziel - dat zij aanveerdde met welgezindheid’ (ibid., 41) |
|
‘Hij deed er de bediening met gejaagdheid’ (ibid., 80) |
|
‘Die hebben met benieuwdheid haar uniform aangekeken’ (Levensbloesem, 301) |
|
‘Zij is teruggekeerd zonder ontsteltenis of gewetenswroeging, met gelatenheid en bewust dat zij 't zelfde nog meermaals zal moeten overdoen’ (Levensbloesem, 384) |
|
‘Dit was met ene beslistheid gezegd, die Manse in sommige gevallen van haren vent kende’ (Waterhoek, 192) |
|
‘Hij beloerde het met angstige gespannenheid’ (ibid., 239) |
|
‘Hij meende niet beter te kunnen doen dan heel het geval als lasterpraat en leugen, met hooghartigheid af te wijzen’ (ibid., 247) |
b) het substantief kan ook een verbaalsubstantief zijn
-) verbaal abstractum met ge-
‘De jongens vluchtten ijlings weg, stormend met gehuil door de weide’ (Dodendans, 86) |
|
‘Ze stoeiden en speelden en spoeterden vooruit, met geweldig geschater van stemmen’ (Vlaschaard, 85) |
| |
| |
‘Over de verstrekkende betenvelden weegt datzelfde licht als gedegen goud met veel geschitter’ (Glorierijke Licht, 361) |
-) verbaal stam + ing
‘Al die lectuur heeft zij van Roger - hij is 't die haar de narcose heeft toegediend, onder voorwendsel van litteratuur, met ophemeling van de kunst bij schrijvers’ (Levensbloesem, 435) |
|
‘Irmatje wierp ze (= koekjes) meestal met minachting weg’ (Dorpsgeheimen, 125) |
|
‘Heel het pleintje was even gauw vol beweging - één over-en-weer geloop en krioel en geroep van gemengel van rood, bruin, wit en zwart, - met heffende koppen en lijven en kwispeling van steerten’ (Uitzicht, 241) |
|
‘Op de grond ging de wenteling tussen tafels en stoelen, met rinkeling van glazen’ (Minnehandel, 129) |
|
‘Ze stonden als vechters alle drie en zwaaiden het wapen dat in ronden haal met vette ruising, het gras voor hun voeten vallen deed’ (ibid., 155) |
|
‘Met rappe beweging oversnuffelden zij heel de oppervlakte van den versen vlaschaard’ (Vlaschaard, 54) |
|
‘Maar Door en Mote bleven met bange afwachting in meesters ogen kijken’ (Dodendans, 72) |
|
‘De oude zuster Angela opende de poort en keek met stille verbazing het weesmeisje na’(Blijde Dag, 39) |
| |
| |
-) andere verbaalsubstantieven:
‘Den langen winter beulden zij elken nacht wakend zonder uitkomst met vrees voor dien betoverenden stal’ (Dagen, 162) |
|
‘Nu vooreerst was zij aan zichzelf overgelaten en zij schrok voor die warreling met vrees er nooit meer uit te zullen geraken’ (Blijde Dag, 145) |
|
‘Achteraf beschouwd, lijkt het zo onwaarschijnlijk alsof Prutske met haar eigen verleden niets te maken had, - met twijfel of die dingen met haar en niet met een ander gebeurd zijn?’ (Prutske, 396) |
|
‘Onderwijl knipte hij met bedachtzaam en beraden keus, hier en ginder een half ontloken specimen af’ (Levensbloesem, 355) |
|
‘De twee peerden hinnikten nu en begonnen in 't wilde te dansen, eerselden en kapten, ongedurig met drang om weg en in 't vrije te geraken’ (Dagen, 291) |
|
‘De jongens weenden meê, waar ze stonden tegeneen gedrumd als een verjaagde kudde, met 't besef en de benauwdheid dat hun huis was afgebrand’ (Openlucht, 347) |
|
‘Naderhand wrocht en leefde hij met 't besef en 't voornemen: niets te doen dat bij zijn weten kwaad was’ (Langs Wegen, 132) |
|
‘Met harden lach gaven al de aanwezigen hunne instemming te kennen’ (Uitzicht, 233) |
|
‘Al de meisjes hadden de ogen op hem gericht, met 't verlangen voor 't geen zij zouden te horen krijgen’ (Minnehandel, 25) |
| |
| |
‘Welgezind stapte Vanneste door, met 't verlangen 't goede nieuws aan zijn vrouw mede te delen’ (Minnehandel, 202) |
|
‘Intussen gaat elk weer aan zijn bezigheid, met de hoop dat de toekomst beter zal zijn dan 't verleden’ (Maanden, 296) |
c) Met + gesubstantiveerde infinitief.
‘Ze stootte daaraan en kuchte en bleef hijgend met luid meumelend zuchten, afgejaagd als iemand in stervensnood’ (Dagen, 157) |
|
‘Boeren vertrokken, andere kwamen binnen in gedurige wisseling met open en toevallen van de dubbele voordeur’ (Dagen, 172) |
|
‘Nu gaan de gelijke einden van morgen tot avond, in gestadig herkeren, met aangroeien van strafferen zonnegang’ (Uitzicht, 285) |
|
‘Dat werd een rumoerig geklets, met trekken en slaan, als ze met tweeën 't zelfde meisje wilden bemachtigen’ (Minnehandel, 21) |
|
‘Daar gelijkt het een draaienden stroom, een staag schuivend voortwielen over den grond, met dwingen en pramen om uit- en intredenden den doortocht te laten’ (ibid., 121) |
In deze bepalingen wordt de eigenschap a.h.w. geïsoleerd en vooropgesteld, wordt losgemaakt van het object en krijgt aldus een zelfstandig karakter. De aandacht gaat ook meer naar de eigenschap dan naar de werking.
Dit zal ook ten overvloede blijken uit de behandeling van het substantiveren van het werkwoord en van het
| |
| |
adjectiefGa naar voetnoot(1).
Deze voorzetselbepaling heeft Streuvels voor een groot deel waarschijnlijk ontleend aan de volkstaal.
Ook Overdiep zegt dat dit een wending is uit de volkstaalGa naar voetnoot(2). Hij kan ze ook uit zijn lectuur gehaald hebben van 19e eeuwse schrijvers die ‘er overdadig en eentonig gebruik’ van maaktenGa naar voetnoot(3).
d) andere nomina.
‘Baziel Scharre stond daar in d'open deur van zijn moeders huizeken te kijken met weemoed naar de makkers’ (Dodendans, 83) |
|
‘Ze duwde den neus met wellust in de reseda om den goeden reuk volop te genieten’ (Dagen, 221) |
|
‘Hij bleef nog wat staan horken, met angst en dan rook hij de koffie’ (Dorpsgeheimen, 20) |
|
‘Hij at met smaak zijn boterhammen met koffie’ (ibid., 72) |
|
‘En terwijl de kleuters met aandacht hunne stuivers telden op den dis’ (ibid., 98) |
|
‘Alleman is in de weer en met angst aan de bezigheid’ (Uitzicht, 298) |
|
‘Ze aanzag met nijd hoe Meyer, zonder wachten, hardhandig te werk ging’ (Minnehandel, 251) |
|
‘Louis keek met inzicht al een anderen kant uit’ (Vlaschaard, 156) |
|
‘Ze luisterden met genot naar die vreemde loktale’ (Dodendans, 106) |
|
‘Hij baleide met veel grootspraak’ (Waterhoek, 218) |
| |
| |
| |
2. Nog talrijker zijn de voorzetselbepalingen met ‘in’.
Het substantief krijgt ook hier meer nadruk, vooral waar de voorzetselbepaling in eindpositie staat.
In andere posities vormt ze a.h.w. een vertraging, een onderbreking in de zin, en beïnvloedt aldus het ritme.
Is het substantief der voorzetselbepaling van niet-verbale aard, dan is de attributieve functie overheersend.: b.v.: in woede. Adverbiaal zou zijn: in hun woede.
Het is mogelijk dat de verbinding in kwestie, met haar nadrukkelijke, gedrongen, zwaar substantivische vorm, hieruit verkort is.
De voorkeur voor het substantief kan ook een voor de hand liggend participium presens, b.v. ‘woedend’, hebben doen versmaden.
Het substantief kan ook afgeleid zijn van een verbale stam, het kan een verbaal abstractum zijn, een afleiding op -ing of een gesubstantiveerde infinitief.
De bepaling laat zich dus omschrijven door een tegenwoordig deelwoord, een bijvoeglijk naamwoord of bijwoord.
Geregeld ook is het nomen vergezeld van een versterkend, pleonastisch adjectief.
Enkele voorbeelden uit de honderden:
a) de substantieven op -heid vormen ook hier de talrijkste groep:
‘Hij was dikwijls in verlegenheid hoe me te antwoorden’ (Dodendans, 26) |
|
‘Toria (...) was drinkend haar koffie uit een blikken pintje, in gezapigheid’ (Dodendans, 104) |
|
‘Hij wilde haastig in zekerheid zijn en alleen, om te schuifelen’ (ibid., 121) |
| |
| |
‘Maar ze had heur hoofd geschud in onzekerheid’ (Dodendans, 145) |
|
‘Hij haastte zich in gemaakte onverschilligheid buiten’ (Dagen, 189) |
|
‘Zij hield den adem op en bespiedde al hunne stappen in angstvalligheid ( ibid., 227) |
|
‘Dan sprong zij recht in opgewondenheid’ (ibid., 232) |
|
‘Een fijne mistvlaak overzifte de dingen in dromerige onduidelijkheid’ (ibid., 251) |
|
‘De harde aardkluiten, overpoeierd met lichten sneeuwmijzel, glinsterden in de nabijheid en bleekten verder uit in grijze eentonigheid’ (ibid., 284) |
|
‘Ge moogt een pinte drinken met mate, in eerlijkheid, maar kom op tijd thuis en peist op vrouw en kinders, die in verlegenheid zitten, terwijl gij alzo aan 't nachtuilen zijt, in slemperij’ (Dorpsgeheimen, 65) |
|
‘Nu wist Alientje niet wat antwoorden, ze had het in een onbedachtheid gezegd’ (ibid., 244) |
|
‘Hij stond er in eenzaamheid, al den achterkant van de huizen’ (ibid., 256) |
|
‘Hij fronste zijn wezen in ernstige meewarigheid’ (ibid., 264) |
|
‘Dan, zonder verdere twijfeling, in bedaarde beradenheid, hing hij het roer weerom aan den wand’ (ibid., 320) |
|
‘De zware spillen van zijn hoofdgewaai, 't zijn als de vele armen die in 't ijle uitgestrekt, te tasten staan, in weerloosheid zijn opengescherreld, om den slag te breken’ (Najaar, 373) |
| |
| |
‘Ze zegden dat 't al in deftigheid en eerlijk verdeeld was’ (Langs Wegen, 52) |
|
‘De mensen wrochten overal, zwijgend en ingetogen, in neerstige bedrijvigheid’ (ibid., 62) |
|
‘'t Was en 't bleef nu al zolang eentonig 't zelfde, in verdrietigheid’ (ibid., 171) |
|
‘Hij vond het best stil te zitten zonder spreken of roeren, in gerustheid’ (ibid., 192) |
|
‘Hij begon al verweerd rond te zien en mijde te doen met de handen, zette onvast de benen in besluiteloosheid van te blijven of te vluchten’ (ibid., 193) |
|
‘Fier alsof ze de prachtige kampioenen zelf waren, stonden de jonge kerels in hun kloeke gezondheid, blozend fris en vers gewassen (Uitzicht, 248) |
|
‘De dorpelingen die daar in strakke roerloosheid zitten, schijnen dezelfde mensen niet van op straat of op het veld’ (ibid., 318) |
|
‘Ze bleven ondereen, in stille gezelligheid, aan 't spel of aan 't kouten over peerden en zomerzaaite’ (Minnehandel, 58) |
|
‘Ze trok een pioene, een zonnebloem en wierp ze in speelse grilligheid weer weg’ (ibid., 188) |
|
‘Peetje zat te lachen in preuse voldaanheid’ (ibid., 213) |
|
‘De wind die dood lag beneden, voel ik hier in goede frisheid tegen mijn wezen waaien’ (Avonden, 426) |
|
‘De bane volgt in lenigheid den wentel van het schone dal’ (ibid., 443) |
| |
| |
‘De diepe reven hielden zijn inzichten in ondoorgrondelijke strengheid gesloten’ (Vlaschaard, 124) |
|
‘Blomme denkt in gelatenheid aan de lusten van zijn jong leven’ (Werkmensen, 364) |
|
‘Als zij een kerel uitkoos tot gezel, was 't een opgeschoten jongen die 't schaatsenrijden in de volmaaktheid kende’ (Waterhoek, 203) |
b) verbaalsubstantief
-) op -ing.
‘Daar was nu al 't gewoel bijeen gestroomd in stotende en tierende beweging’ (Dodendans, 57) |
|
‘Door den gescheurden voorhang, stroomde 't licht bij gulpen uit en gutste in dansende reuzeling lopend in één trek over 't natte dauwgras in flonkerende tinteling’ (Dagen, 260) |
|
‘Ze wrongen de schouders, drumden den balg in gestadige wrijving tegeneen’ (Openlucht, 398) |
|
‘Dat er op de wereld iets anders bestond dan de streek onder zijn ogen, kende hij maar in twijfelachtige gissing door 't geen het nieuwsblad hem elken Zondag aan zijn geslotene verbeelding kwam voorlichten’ (ibid., 4o1) |
|
‘Om end om lagen de akkers in golvende deining’ (Openlucht, 435) |
|
‘Van achter den hoek kwam er een ijftestruik, die een deel van den muur bedekte en het groen lag er op als een grote klater, in bochtige sprieteling, tegen 't bruinzwarte steenvlak gespetterd’ (Dorpsgeheimen, 304) |
| |
| |
‘Ze gingen weer zitten en zwegen in lastige spanning’ (Dorpsgeheimen, 335) |
|
‘Wijd en zijd deinde de vlakte uit in heuveling met licht, jong groen allerhande’ (Langs Wegen, 43) |
|
‘En als Jan eindelijk zijnen nood kloeg, riep Mina in verontwaardiging’ (ibid., 176) |
|
‘De regen vliegt in eeuwige singeling over den rotten aardbodem’ (Uitzicht, 218) |
|
‘Dat onveranderd, aanhoudend gebaar, schijnt de mensen, het aanhoudend wonder in blijvende verrichting’ (ibid., 317) |
|
‘Ik keek rond in zoekende verwondering, naar iets om mijn zinnen op vast te zetten’ (Avonden, 349) |
|
‘Hélène luisterde in vervoering’ (Blijde Dag, 52) |
|
‘Is Betje dood? roept zij in verrassing’ (Prutske 334) |
|
‘Ik keek in volle verering naar hem op’ (Herinneringen, 80) |
-) verbaalabstracta met ge-
‘De knapen wierpen de woorden kwaad uit in overdanig geweld’ (Dodendans, 59) |
|
‘De woorden werden in ronkend geruis stil afgevezeld’ (Dodendans, 67) |
|
‘Van de hoogte waar hij nu wrocht, in 't getreuzel en 't aarzelen van zijn traag kerend gespan, lukte het wel dat hij den blik liet gaan over den meers’ (Openlucht, 401) |
| |
| |
-) verbaal stam:
‘De krakende wagen rolde de straat neêr, door 't dode dorp, de brede heide in, waar de wind in wrede sprongen opwoei’ (Dodendans, 43) |
|
‘Ze sneed erin haast enige boterhammen bij’ (ibid., 103) |
|
‘Monika sloot met voorzichtigheid deuren en vensters, in langen zorgelijken omgang’ (ibid., 147) |
|
‘De theeketel zong in langen piepvoois als Doka de voordeur openstak’ (Dagen 164) |
|
‘Het bloed sloeg in storm naar hun keel’ (ibid., 228) |
|
‘De straat lag in lichten neerloop vooruit’ (Langs Wegen, 42) |
|
‘In haast at Jan het rauw varkensvlees’ (ibid., 80) |
|
‘Verscheidene waren van de bank plat in den wagen gevallen en bleven er liggen in rust’ (Minnehandel, 314) |
c) gesubstantiveerde infinitief:
‘De schoolgang draaide voort in rumoerig bewegen’ (Dodendans, 66) |
|
‘Deze zegde niets, maar hield het stenen ding bij den steert in den mond en de ogenndaarop neergeslagen in voornemen van te willen blazen’ (ibid., 94) |
|
‘En over 't blakke water vaart hij, en 't klutst en 't kabbelt in lijzig murmelen’ (ibid., 125) |
| |
| |
‘Nu hangen ze en weenden, trappelen ze mijdzaam voort in stille smeken en in droevig zuchten’ (Dodendans, 127) |
|
‘In haar hoofd soesde en ruiste alles nog zo vers, in beurtelings twijfelen en toegeven: ze kon er nog niet aan geloven’ (Dorpsgeheimen, 232) |
|
‘Hij robbelde de zottigheid uit in 't volle vergeten der verhouding van zijn stand’ (Vlaschaard, 130) |
d) Andere nomina:
‘Dan begonnen ze ondereen in overvloed van gehakte woordekes uit te gaan over nieuwe schikkingen’ (Dagen, 178) |
|
‘Zij bleven staan trappelen en slaan met den kop in ongeduld om aan te zetten’ (ibid., 292) |
|
‘Ze liepen rond in angst’ (Openlucht, 346) |
|
‘Een snorduivel, een stinker! een automobiel! riepen de knapen en ze dansten in hevige ontsteltenis’ (Openlucht, 407) |
|
‘Theresia goot de melk in gepaste warmte en hoeveelheid, bedeelde de gist, de kaneel en de suiker’ (Dorpsgeheimen, 135) |
|
‘Jantje verleefde nu zijn dagen in kalmte’ (ibid., 195) |
|
‘Alientje voelde dan een drang om ook eens in vriendschap door iemand opgenomen te worden’ (ibid, 213) |
|
‘Hij deed zijn werk in ernst’ (ibid., 259) |
| |
| |
‘Hij sloeg met de vuisten op de muren in razernije omdat ze niet invielen’ (Langs Wegen, 146) |
|
‘Hij ging als een gelovig kind, als een genode gast naar 't huis waar ze hem verwachtten, met gejaagdheid om aan te komen en in de begeerte er te rusten’ (ibid., 208) |
|
‘Hij denkt aan de mensen die hier Zondag in veelte zullen voorbijgaan’ (Uitzicht, 305) |
|
‘De meisjes hunne ogen straalden in jongen levenslust’ (Avonden, 398) |
|
‘Het groen van de betenvelden glinstert in rijkdom op de blinkende groeze’ (Vlaschaard, 114) |
|
‘De ene spreuk volgde de andere op in vriendelijke plagerij’ (Dagen, 289) |
Enkele malen ook met een gesubstantiveerde bijvoeglijk naamwoord:
‘Dat al te zamen dooreengedraaid, miek bij den jongen nu, in 't onduidelijke van 't wakkerworden, die deugddoende welligheid zonder kennelijke oorzaak’ (Dodendans, 46) |
|
‘In 't stille vertelde zij haar verdriet aan den pastoor’ (Langs Wegen, 148) |
| |
| |
| |
III. Substantivering van het adjectief.
Streuvels' voorliefde voor het nomen of de substantivische vorm blijkt ook ten overvloede uit de substantivering van het adjectief.
De kwaliteit wordt geïsoleerd uit het geheel van de zintuiglijke verschijning of waarneming of van het bewustzijnsverschijnsel, waarin zij thuishoort.
De voorstelling van de zinnelijke kwaliteit primeert op de voorstelling van het ‘ding’: dit is volgens Prof. Dr. J. AERTS een kenmerk van de impressionistische visieGa naar voetnoot(1).
Naar gelang het om een zintuigelijke of een geestelijke eigenschap gaat, gebeurt dit isoleringsproces door de geschakeerde waarneming der zintuigen die veraanschouwelijkt op de voorgrond wordt gebracht, terwijl de handeling of de werking wordt verdoezeld, of gebeurt dit door de abstraherende geest die de geïsoleerde kwaliteit tegen de achtergrond van het geheel als verzelfstandigd voorstelt.Ga naar voetnoot(2)
Het overvloedig gebruik van de substantivering geeft aan de stijl een statisch karakter.
| |
1. substantivering door afleiding op -heid.
Streuvels schijnt werkelijk en van langs om meer gefascineerd door de nomina op -heid. We vinden deze niet alleen in alle werken terug, maar bepaalde bladzijden krioelen ervan: b.v. Dorpsgeheimen, p. 315: 6 voorbeeldenGa naar voetnoot(3)
Enkele voorbeelden uit de rijke voorraad:
‘De huizen en huizekes en de kerk stonden daar zo innig gerust en stil en vast, rondom malkaar, met de schrankende scherpe schaduw nevens de reine wittigheid van zware daken en lage gevels’ (Dorpsgeheimen, 47) |
| |
| |
= nevens de reine witte zware daken en gevels |
|
‘Ineens voelde 't wijveke zich weer aangezicht en aangezicht met de eendelijkheid harer ramp (ibid., 68) |
|
‘Niemand kreeg van uit den winkel iets te bespeuren van 't geen in de heimelijkheid van die gang bestond of gebeurde’ (ibid., 100) |
|
‘Het woelende water vloeide open in de grote effenheid van den nacht’ (ibid., 234) |
|
‘Al de mensen kenden Martje gelijk hij daar eeuwig en ervig gezeten had, bachten zijn venstertje aan de werkbank: zijn hoofd en zijn bovenlijf tegen de zwarte inwendigheid van het huizeken’ (ibid., 250) |
|
‘Die tegenheden stoorden echter niet meer dan enkele ogenblikken de effenheid van zijn gemoed’ (ibid., 315) |
|
‘Als de donzigheid van zijn bed zijne leden vernoegd had, sprong hij er met een krachtigen ruk uit op’ (ibid., 315) |
|
‘Hij wandelde voort over de wolligheid der beestenhuiden waarmede de grond was overdekt’ (ibid., 320) |
|
‘De ellebogen leunend op de vastheid van de vensterbank’ (ibid., 321) |
|
‘Hij voelde de helderheid der zon door zijne ogen’ (ibid., 321) |
|
‘De hevigheid van den zonneglans zit ons nog in de ogen, - de helderheid van die heerlijke reeks lange zonnedagen’ (Najaar, 353) |
|
‘Zo trage ging het voeren in die eendlijkheid der velden’ (ibid., 378) |
|
‘De reine grootsheid van 't hoog geluchte boven hun hoofden’ (ibid., 381) |
| |
| |
‘De reine grootsheid van 't hoog geluchte boven hun hoofden’ (ibid., 381) |
|
‘Maar de jongen was nu bewust van de gewichtigheid zijner rol’ (ibid., 408) |
|
‘Bij de wrangheid van dien nasmaak voelde hij ook nog de onrust van zijn geweten, omdat vader de gruwelijkheid van zijn voornemen niet scheen begrepen te hebben’ (ibid., 483) |
|
‘De naaktheid van de muren verveelde hem’ (Langs Wegen, 79) |
|
‘En dan bleef hij dat dom vertoon staan bezien: (...) zo zot midden de dode vlakheid van den bodem’ (ibid., 110) |
|
‘Jan voelde zijn leden vervriezen en de killigheid van de stenen tegen den rug door zijn versletene kleren’ (ibid., 179) |
|
‘Een eindeloosheid van droefenis drukt over de verlatene wereld’ (Uitzicht, 219) |
|
‘De landenaars zien de uitgestrektheid van de velden’ (ibid., 274) |
|
‘Als een samenzang van volle akkoorden in hoogsten toonaard gestemd, stroomt de veelvuldigheid van kleur en tintsel samen tot een machtig geheel’ (Glorierijke Licht, 359) |
|
‘De meiden zijn alleen kennelijk uit de knapen aan de slankheid der gestalte’ (ibid., 365) |
|
‘Ze weerde zich niet om iets aan de ondoorgrondelijkheid van haar ongeluk te verbeteren: 't kon niet anders’ (Minnehandel, 93) |
| |
| |
‘Van kindsbeen af waren ze dat zo gewend, na de rumoerigheid van den dag, dààr, 's avonds in stilte, genoeglijk hunne hartsgeheimen te bespreken’ (ibid., 113) |
|
‘Te midden op hogen troon van planten, bloemen en een ontelbaarheid van brandend licht, staat het miraculeus Lieve-Vrouwbeeld in prachtigen tooi’ 'ibid., 121) |
|
‘Er liep ene krijzeling door Max zijn bloed, een lust om de malsheid van dien arm en die wang te voelen, er in te bijten’ (ibid., 187) |
|
‘In de deftigheid van hun ongekrookte nieuwe kleren, schenen ze te genieten van hun eigene pracht’ (ibid., 277) |
|
‘Dat waren zijn kweekmaanden om te belijven na de lastigheid van 't zomerwerk’ (Vlaschaard, 10) |
|
‘Het versleten rokje dat haar ontgroeid, over de rondheid der heupen spande en rakelings tot aan de knieën reikte’ (ibid., 136) |
|
‘Door de blauwigheid van den mist begon het te schitteren’ (ibid., 213) |
|
‘Hij stond als een zot, te zien op zijn gruwelijke daad, zonder dat een traan de hardheid van zijn gemoed kwam vermurwen’ (ibid., 268) |
|
‘Onder 't heir der sterren in de oneindigheid van het firmament verzinkt de wereld in het niet!’ (Maanden, 401) |
|
‘Door de eentonigheid van het gedruis was zij in slaap gevallen’ (Prutske, 196) |
|
‘In die uitgestrekte, onoverzienbare, blankblakke oneindigheid van het winterlandschap rijzen hoop op, de drie mijl- (ibid., 300) |
| |
| |
In dit laatste voorbeeld: om een te lange opeenvolging van adjectieven te vermijden? |
|
‘Twee kameraden waarmede zij samen de heerlijkheid van den zomer verleven zal’ (ibid., 323) |
|
‘Over de wijde uitgestrektheid der streek staan de bomen in troepen of dubbele rijen langs de wegen’ (Herinneringen, 52) |
|
‘Het is een heerlijk ding een reisplan op te maken, en los van alles, op eigen krachten, de oneindigheid der landsbanen aan te vatten’ (ibid., 161) |
|
‘Het kanaal - glimmende waterbane die tussen twee evenwijdige oevers een rechte streep trekt door een oneindigheid van grasland’ (ibid., 192) |
|
‘De onafzienbare grauwheid der wolkenvracht die loodzwaar over de wereld hangt’ (Werkmensen, 336) |
|
‘Een zuster en een nicht die hem met zorgen omringen, in de gezelligheid van het huiselijk leven’ (Beroering, 325) |
|
‘De aanloosheid van de lucht’ (Minnehandel, 136) |
|
‘Door de afhang der dalen spreidt de oneindigheid van sombere boomkruinen (Genoveva, 9) |
|
‘De lastigheid van 't zomerwerk’ (Vlaschaard, 10) |
|
‘De derfheid van 't geluchte’ (Avonden, 430) |
|
‘Midden een oneindigheid van water’ (Werkmensen, 372) |
|
‘De vochtigheid van de dauwlucht’ (Zomerland, 225) |
|
‘De oneindigheid der uitgestrekte meersen’ (Herinneringen, 286) |
|
‘De brede evenheid der meersen’ (Herinneringen 52) |
| |
| |
‘De uitgestrektheid der heerlijke landouwen’ (Vlaanderen, 495) |
|
‘Een oneindigheid van magere vruchtvelden’ (Zonnetij, 373) |
Opvallend is dat de woorden ‘uitgestrektheid, oneindigheid, evenheid’ het meest voorkomen, en dit vooral bij de beschrijving van de natuur en het landschap: een bewijs dat Streuvels de natuur groots en ruim heeft gezien, dat hij houdt van de open en vrije horizon en van ruime en grootse perspectieven.
Maar de behandeling hiervan kan het onderwerp worden van een andere studie, waaruit Streuvels'/voorkeur voor de totaliteit, het integrale en zijn zin voor het absolute zou blijken (wat ook reeds duidelijk werd bij de woordvorming: de vele abstracta). Deze drang naar het exhaustieve en het geheel verklaart wellicht ten dele zijn soms overladen en nerveuze stijl. Het kan ook een kenmerk zijn van de realistisch-impressionistische stijl.
| |
2. Directe substantivering van het adjectief.
a) van het kleuradjectief:Ga naar voetnoot(1)
‘Het vlekt en het tikkelt tegen 't wit van de muren en 't groen van de wijngaards’ (Uitzicht, 267) |
|
‘'t Rood van het jurkje ligt over 't bruin van het baaitje en 't blauw van het broekje vlekt hevig over het blanke hemdetje’ (Glorierijke Licht, 373) |
|
‘De blanke wolken, gouddoorstraald, praalden in 't blauw van de lucht’ (Avonden, 419) |
|
‘Het lag diep toegedekt in 't wit der lakens’ (Vlaschaard, 276) |
| |
| |
‘Het blauw van den hemel’ (Vlaanderen, 424) |
|
‘'t Blauw van de lucht’ (Minnehandel, 272) |
|
‘'t Bloedrood van de wolken’ (Dodendans, 124) |
|
‘'t Blauwgrijs van den hemel’ (Avonden, 328) |
b) van adjectieven op -ig:
‘Het zondige van het voornemen drong niet tot hem door’ (Dorpsgeheimen, 160) |
|
‘Jantje ondervond opnieuw het lastige, te moeten afscheid nemen’ (Dorpsgeheimen, 160) |
|
‘De verzinsels en zeisels hadden wel hunne geloofwaardigheid verloren, maar 't geheimzinnige bleef er wareren over die rotsmuren’ (ibid., 307) |
|
‘Een wezen dat geleek op het knoestige van een eeuwenoude eik’ (ibid., 328) |
|
‘De straat lag in lichten neerloop vooruit en verder in 't hoge van den dam’ (Najaar, 464) |
|
‘De weerstoot bracht hem 't onzinnige van zijn besluit te binnen’ (Langs Wegen, 171) |
|
‘Ze bogen den kop om, 't onwillige van de lucht niet meer te zien’ (ibid., 173) |
|
‘Al waar hij keek zag hij 't oneindige van zijn jong geluk’ (Minnehandel, 140) |
|
‘Door de macht van de leute en verzet zouden zij ook weldra vastlopen, in 't ernstige van een eigen bedrijf’ (Minnehandel, 299) |
| |
| |
‘Trots op hun eigenzinnigheid, met 't statige van koningen die op alles met misprijzen neerzien’ (Vlaschaard, 121) |
|
‘'t Plechtige der atmosfeer’ (ibid., 125) |
|
‘Het kleinzielige van hun lijfelijk en nutteloos jagen naar iets dat dood is’ (ibid., 135) |
|
‘Nu beschouwde zij het zondige harer wandeling’ (Blijde Dag, 116) |
|
‘We leven in de ontroering door 't eerwaardige van 't verleden in ons gewekt’ (Herinneringen, 217) |
|
‘Zij omvatte met één blik het nietige van het aards bestaan’ (Alma, 118) |
|
‘Ze praatten los weg over de werken aan de brug, over haren vent, over de daglonen en 't lastige van den arbeid in die felle hitte’ (Waterhoek, 253) |
|
‘Het buitensporige van zijn voornemen’ (Zonnetij, 500) |
c) van andere adjectieven:
‘Dille kon het vreselijke van den toestand niet verdrijven’ (Dagen, 231) |
|
‘In 't stille, met geweldige gebaren, beraamden zij iets ondereen’ (Najaar, 425) |
|
‘De stekken sloegen zij met hun kloefen in den gerskant, op 't hoge van den dam’ (Najaar, 464) |
|
‘In zijne verbeelding vermoedde hij dat er over de velden, in 't opene van de tussenruimten, nu een stille oorlog aan 't broeden was’ (Uitzicht, 267) |
| |
| |
‘In 't drukke van zijn betoog, werd hij al achter vastgegrepen en de ogen dichtgehouden’ (Minnehandel, 109) |
|
‘Op 't hoge der borst stak een vuurrode pioen’ (ibid., 124) |
|
‘In 't stille van den noenestond (...) verscheen zijn moeder opeens’ (Minnehandel, 164) |
|
‘De twee kuiltjes in 't malse harer wangen’ (Vlaschaard, 137) |
|
‘Het bekoorlijke van het geheimzinnig plekje’ (ibid., 155) |
|
‘De rook uit den heerd kronkelde door de brede schouw naar boven en wentelde er lui in 't ijle van withete lucht’ (ibid., 172) |
|
‘Hij wilde 't overdrevene zijner verwachting niet inzien’ (ibid., 185) |
|
‘Hij gluurde in 't wijde om te zien waar de slijtersbende belonden was’ (ibid., 224) |
|
‘Hij doorschouwde den samenhang van heel het streven der mensen en het nutteloze en ijdele der dingen die ze bejagen’ (ibid., 271) |
|
‘Daar volgt waarachtig een sneeuwstorm die ons weer volop in 't winterse brengt’ (Maanden, 321) |
|
‘Nu laat hij de zon het blote van zijn rondmollig achterste zien’ (Morgenstond, 166) |
|
‘De kreet vergaat in 't aamloze van de lucht’ (Prutske, 243) |
|
‘Terwijl (...) de gedachten in 't ideale omzweven, zit Prutske er overgelukkig’ (ibid., 368) |
|
‘Uren lang dokkerden zij door 't onbekende der duisternissen voort’ (Herinneringen, 288) |
| |
| |
‘In het eindeloze van den nacht, die gaapt als een afgrond vol duisternis over de wereld, telt de wekker den gang van den tijd’ (Werkmensen, 376) |
|
‘Het sierlijke van hun lenige gestalte zette zijn begeerlijkheid aan’ (Werkmensen, 380) |
|
‘Daar er dezen keer geen gendarmen omtrent waren, namen zij het in 't gemoedelijke op’ (Waterhoek, 61) |
|
‘Aan zijn zuster vertelde hij dat ze met alles in 't vriendelijke waren overeengekomen zonder verderen uitleg’ (Beroering, 487) |
| |
3. Substantivering van het deelwoord.
a) tegenwoordig deelwoord:
‘In haar oud hoofd suisde volkomen onverschilligheid voor al 't gebeurende binnen of buiten de stille woon’ (Dodendans, 143) |
|
‘Zodat men zichzelf vergeet in 't algroeiende en groenende der grote natuur’ (Avonden, 342) |
b) verleden deelwoord:
‘'t Was een soort vergoeding die hij er in vond, om 't gespannene van zijn eigen streng gedrag’ (Dorpsgeheimen, 45) |
|
‘'t Meest echter gerocht Sieper van streek, onthust, verkleind door 't onverwachte van Broeke's houding zelf’ (Waterhoek, 195) |
| |
| |
| |
IV. Substantivering van de infinitief.
Ook hier berust het substantiveren op het toekennen van een zelfstandig karakter aan de waarneming of aan de voorstelling. De handeling wordt losgemaakt van alles wat ze nader bepaalt: persoon, ding, getal, tijd,... en wordt als een op zichzelf staand fenomeen ervaren en weergegeven. -Ga naar voetnoot(1).
In veel gevallen, vooral als onderwerp, is de gesubstantiveerde infinitief de synthetische weergave van het gebeuren.
Hier zien we weer overduidelijk Streuvels'/voorkeur voor de substantivische vorm. Als denker abstraheert hij graag, en dit conceptualistisch aspect van zijn taal neemt in de latere werken voortdurend toe. Zijn voorkeur voor de nominale vorm van het werkwoord zal ook blijken uit het frequent gebruik van het verbale adjectief of het participium.
Uit de voorbeelden blijkt eveneens dat veel verba betrekking hebben op het innerlijk denken en voelen van de mens: innerlijke bewustzijnsacten en zielsverschijnselen geeft Streuvels gaarne weer met een gesubstantiveerde infinitief. In bepaalde gevallen zien we zijn voorkeur voor deze vorm boven het gebruik van het abstract naamwoord.
Voor het juist bepalen van de precieze uitdrukkingswaarde van deze gesubstantiveerde infinitieven zouden we, zegt Prof. Dr. J. Aerts, moeten nagaan of er geen parallel substantief van andere formatie eraan beantwoordt of bestaat: b.v. een verbaalsubstantief (gloeien - gloei, gloed), een ander nomen actionis op -ing (verbazen - verbazing), afleidingen met ge- (beurelen- gebeurel). De infinitief kan in bepaalde gevallen ook vervangen worden door een attributief tegenwoordig deelwoord.Ga naar voetnoot(2)
| |
| |
In enkele gevallen hebben we dit substantief tussen haakjes geplaatst na het voorbeeld.
De gesubstantiveerde infinitief kan ook een zin vervangen.
Afgezien van dit detaillerend onderzoek van elk woord, kunnen we toch zeggen dat de gesubstantiveerde infinitief een opvallend en bijzonder kenmerk is van Streuvels' stijl.
Onder de voornaamste vormen vermelden we: de infinitief met of zonder lidwoord, de infinitief vergezeld van adjectieven, of van een attributieve bepaling.
Enkele voorbeelden uit de rijke overvloed:
| |
1. Simplex:
‘Af en toe keek hij buiten door 't venster naar het schemeren van den opkomenden dag’(Dorpsgeheimen, 134) (= schemering, geschemer) |
|
‘'t Verbeelden van die blijdschap waarmede zij moeder en de zusters verrassen wilde, deed Alientje haar lang wegblijven vergeten’ (ibid., 247) (= verbeelding) |
|
‘'t Gebeuren van den zomer had hij opgemerkt: den rijkdom van 't gouden koorn, de macht en de veelte’ (Najaar, 381) (= gebeurtenissen) |
|
‘De jagers die dagen naareen in 't veld liepen en niets deden dan wild schieten, 't wekte aleens Sneijers verbazen niet’ (ibid., 383) -(= verbazing) |
|
‘Bruin knabbelde ongeduldig 't ijzeren gebit om 't snukken van 't leizeel, onvast nog in 't weten hoe zijn meester 't best wilde’ (Langs Wegen, 23) (= wetenschap) |
| |
| |
‘Hij wachtte naar 't aflopen van den tijd’ (ibid., 61) (= afloop) |
|
‘Hij wrocht aan 't afbreken van zijn eigene schuur en stalleken’ (ibid., 109) ( = afbraak) |
|
‘'t Overleggen van den toestand sloeg hem reeds mismoedig en lam’ (ibid., 136) |
|
‘Hoever is de dag nu gevorderd aan den tijd? Aan 't groeien van de klaarte of aan 't mokerbuisen van den wind valt het niet op te merken’ (Uitzicht, 216) (= groei) |
|
‘Het gloeien van haar arm drong door zijn kleren’ (Minnehandel, 51) (=gloed) |
|
‘Nu begon er een algemeen grabbelen op den grond’ (ibid., 57) (gegrabbel grabbeling) |
|
‘Met 't zinken van de zon bracht Max zijn meisje naar Derycke's hof’ (ibid., 172) = omwille van de alliteratie (= ondergang) |
|
‘Zij zag (...) hoe hij inhield 't geen hij soms in plotseling opwellen meende uit te spreken’ (ibid., 250) (= opwelling) |
|
‘Naar zijn ondervinden moest men maar aanstonds aan 't werk’ (Vlaschaard, 26) (= ondervinding) |
|
‘Hij voelde het opkomen van ene macht naast de zijne en den onafwendbaren strijd’ (ibid., 31) |
|
‘Ze hadden 't beurelen en 't heien gehoord van 't losgelaten vee’ (ibid., 43) (= gebeurel, gehei) |
|
‘Hij kreeg spijt om zijn opsporelen en uitschieten’ (ibid., 82) |
| |
| |
‘Daar lag hij twee volle uren in 't verblijden van 't geen hem was overkomen’ (ibid., 109) (= de vreugde) |
|
‘Hij aarzelde tussen weerhouden en loslaten’ (ibid., 112) (vervangt een zin) |
|
‘Hij robbelde de zottigheid uit in 't volle vergeten der verhouding van zijn stand’ (ibid., 130) (= vergetelheid) |
|
‘Waar zij voor hem stapte op weg naar 't veld, zag hij zoveel te beter: het smijdig bewegen der ranke, rechtopgeschoten gestalte, met 't heupwiegen van den hupsen gang en 't wringen der lijnen van haar jong, raaide lijf’ (ibid., 137) |
|
‘Doende liet hij zich gaan in de beslommering van 't voorbereiden’ (ibid., 233) (vermijdt: beslommering van de voorbereiding.) |
|
‘In zijne vertwijfeling had hij de mening van den dokter gevraagd, maar niets er uit gekregen dan een bedenkelijk optrekken der wenkbrauwen’ (ibid., 283) |
|
‘Hij praat er met de vreemde werklieden die er aan 't opbouwen der nieuwe brug bezig zijn’ (Herinneringen, 214) |
|
‘Hetgeen zij hier uitrichten is het voortdurend herhalen en herdoen, het wentelen in zotten kring, het vullen van een vat zonder bodem, het trappelen ter plaatse, arbeiden ten ondomme’ (Werkmensen, 336)Ga naar voetnoot(1) |
|
‘Gelukkig nam 't voltooien der werkingen Maurice nu volledig in beslag’ (Waterhoek, 280): in plaats van: voltooiing der werkingen) |
‘Na enkele jaren van innerlijk treuren was zijn geduld opgebruikt’ (Beroering, 315) |
| |
| |
‘Zij zelf en de peerden, stonden er overeind als reuzen, gestompt tegen den bleekgrijzen hemel, in hun groot verrichten, ten toge voor heel de wereld’ (Vlaschaard, 41) |
|
‘Zij hadden de verhemming in 't lichte heffen van den stap, in 't ruchtig zwaaien der armen en 't uitbundig roeren aller tongen’ (ibid., 177) |
| |
In de meeste gevallen gaat het hier om eigen formaties
De volledige context vindt men in het tweede deel.
‘'t Stille ademblazen van het zuiderbriesje’ (Uitzicht, 286) |
|
‘De zijige blank van de zon lag er boven met het traagstil ademruisen onder 't aaien van het windeke’ (Minnehandel, 171) |
|
‘'t Gestadig asemhalen der jongens’ (Lenteleven, 123) |
|
‘Dat beenflikkeren en gezang werd zo zot’ (Zonnetij, 399) |
|
‘Het luide bromgonzen der bijen’ (Zonnetij, 399) |
|
‘De avondklok ronkte traag haar tonen uit en verder in andere dorpen herhaalde het als een naklank of wederroep: een traag bromronken’ (ibid., 495) |
|
‘De stilte van het dageinden’ (Alma, 329) |
|
‘'t Scherpe fluitgillen van het stoomtuig’ (Maanden, 372) |
|
‘'t Jubelkletteren van de dageraad’ (Morgenstond, 167) |
|
‘'t Lichtspelen van de zon’ (Zomerland, 281) |
|
‘Het versmelt in 't maneblinken’ (Tolstoï, 15) |
| |
| |
‘In de stilte van 't warme nanoenen’ (Vlaschaard, 99) |
|
‘Op het noeneluiden te wachten staan’ (ibid, 155) |
|
‘'t Mijmerend orgelneuriën’ (Lenteleven, 84) |
|
‘Hij voorzag dat nieuwe leven ginder als een andere gang door 't regensmokkelen’ (Minnehandel, 240) |
|
‘We zagen over het verwarde en verwoeste hofplein door 't regenstriemen’ (Dodendans, 34) |
|
‘'t Schuifelzingen (van de leeuweriken) regende in een schelle orgeling naar beneden’ (Bloemlezing, 161) |
|
‘Anders was 't hem alsof dat sloeriemoeren honderd mijlen in de verte afgelegen was’ (Werkmensen, 324) |
|
‘Dan proestte het (haasje) uit in een spartelspringen’ (Geurts III, 109) |
|
‘'t Staaltikken van Lida's naalden’ (Zonnetij, 351) |
|
‘Het te vroeg volvormde lijf wiegelde op 't lichte teenwippen boven het grachtje’ (Avonden, 421) |
|
‘Een wisseling van kriemelend tongspelen dat klom en daalde’ (Zomerland, 316) |
|
‘Met 't eerste uchtendpiepen was Swane al op’ (Zomerland, 330) |
|
‘Het vingertrommelen is algemeen’ (Ingoyghem II, 143) |
|
‘'t Werkberedderen voor morgen’ (Zonnetij, 505) |
|
‘'t Barre, onmeedogend windblazen’ (Werkmensen, 309) |
|
‘'t Windewaaien door 't hout’ (Genoveva, 440) |
| |
| |
‘'n Wonder wiptrekken van al de aderkes en pezen van heel zijn aangezicht’ (Dorpsgeheimen, 287) |
|
‘'t Liedje verstierf in zoefpiepen’ (Dodendans, 95) |
|
‘Het zoefzagen van Rommelaere's trekorgel’ (Zonnetij, 419) |
|
‘Beveiligd voor 't zonnebakelen’ (Vlaschaard, 116) |
|
‘'t Aanpalend land dat voogdeloos scheen te liggen in 't zonnebroeien’ (ibid., 116) |
|
‘'t Hellichte zonnedagen’ (Zonnetij, 513) |
|
‘De onmetelijke velden liggen in 't nuchter zonnedampen van de meise morgen’ (Vlaschaard, 71) |
|
‘'t Gouden zonneflikkeren’ (Minnehandel, 155) |
|
‘'t Zonneglanzen over 't almachtig groene land’ (Uitzicht, 297) |
|
‘'t Genot der zomerhitte en 't zonneroosten’ (ibid., 272) |
|
‘Kijkend door 't glinsterende zonnespelen tussen al die witte gevels’ (Lenteleven, 55) |
Uit de voorbeelden blijkt dat deze substantivering in alle werken en in alle perioden van Streuvels'oeuvre voorkomt.
| |
V. Nominale perifrasen.
In deze rubriek vragen wij de aandacht voor de nominale wending waarbij het adjectief tot abstract substantief wordt gemaakt, wending die beantwoordt aan een onmiddellijke waarneming. ‘Het substantief drukt eenvoudig de waarneming uit, terwijl het adjectief reeds op verdere intellectuele bezinning zou wijzen wanneer het als epitheton aan een substantief moet worden
| |
| |
toegewezen. De impressionist gaat op dit ordeningswerk niet in, hij reageert primair en spontaan’, schrijft Prof. Dr. J. Aerts bij de bespreking van deze wending in de lyriek van Karel Van de WoestijneGa naar voetnoot(1).
Ook bij de Franse impressionisten genoot deze wending een bijzondere voorkeurGa naar voetnoot(2).
Bij de bespreking van de substantivering van het adjectief en van de infinitief werden reeds heel wat voorbeelden gegeven die ook hier op hun plaats zouden staan, maar die we om herhaling te vermijden, niet meer citeren. De meeste wendingen in die rubrieken waren het gevolg van een impressionistische trek: het isoleren en vooropstellen, zowel bij de waarneming als bij de weergave, van een zinnelijke kwaliteit.
Enkele voorbeelden ter illustratie:
‘Hier in de deemstering van het nauwe kronkelpad onder het dikke loofverhemelte, was het stil’ (Blijde Dag, 64) |
|
‘Op de ronding der spannende kussentooien, op de frommeling der lakens en sprei, schitterde en weerkaatste 't licht’ (Morgenstond, 161) |
|
‘De ronding der buizen is vol hoekigheden’ (ibid., 164) |
|
‘In de vroegte van den tijelijken uchtend had de jongen er aan gehouden het werk op het land te verrichten eer te vertrekken’ (Herinneringen, 143) |
|
‘In haar verdraagzaam zwijgen legde het jonge ding al de diepte harer verachting’ (Waterhoek, 45) |
|
‘In de drukte van het gesprek had geen van allen bemerkt
dat een schoolknaap buiten tegen het venster stond’ (ibid., 310) |
| |
| |
‘'t Was in de stilte van den achternoen’ (Beroering, 403) |
|
‘Die pracht van naaldwerk sloeg hem met verbazing’ (Blijde Dag, 31) |
|
‘Prutske staat aan de wastobbe, tot ver over de ellebogen in de weelde van 't zeepschuim te frotten’ (Prutske, 268) |
|
‘De late zomerdagen toverden een waas van innigheid over bomen en gewassen’ (Beroering, 464)Ga naar voetnoot(1). |
|
-
voetnoot(1)
- F. JANSONIUS, Over woord en zin in het proza van L Van Deyssel, Assen, 1942, p. 81.
-
voetnoot(1)
- ‘klassieke’ beschrijving van de natuur, het landschap: hoog gewelf, ruim, oneindig,... zie ook p. 410.
-
voetnoot(1)
- zie ook p. 415: substantivering van de infinitief
-
voetnoot(3)
-
Volledige Werken, Kortrijk (1952-1957) dl, 3
-
voetnoot(1)
- een impressionistische kentrek: J. AERTS, o.c., p. 65
-
voetnoot(1)
- over de opsomming wordt in het volgend hoofdstuk gesproken.
-
voetnoot(1)
- weer een van Streuvels' geliefkoosde woorden voor het onbepaalbare, het mysterieuze.
|