| |
| |
| |
§ 3. Vorming van adjectieven
A. Samenstelling
De voornaamste samenvoegingen met adjectivische functie bij Streuvels zijn de combinaties van twee adjectieven, van een substantief en een adjectief, van een adjectief en een participium, van een substantief en een participium.
| |
I. Samenstelling bestaande uit twee adjectieven
Deze combinatie is het meest voorkomende type.
De samenkoppeling is een suggestieve vorm van de uitdrukking van de gelijktijdig waargenomen uiterlijke eigenschappen van de objecten der omgeving.
Het is dus een uitstekend hulpmiddel voor de (door de impressionisten gewenste) nauwkeurig gedetailleerde en fijn genuanceerde schildering.
De adjectieven komen gewoonlijk gepaard voor: meestal zijn ze op te vatten als twee termen van een coördinatie.
In andere verbindingen staat het eerste adjectief gesubordineerd bij het tweede; het drukt een schakering uit. Soms heeft het ook oorzakelijke betekenis.
1. | Kleuraanduidende adjectieven zijn uiteraard veelvuldig. Uit het zeer groot aantal kleurencomposita blijkt dat Streuvels houdt van een kleuren-combinerende schakering. |
| |
| |
De voornaamste samenstellingen zijn:
a) de eenvoudige kleurenmenging waardoor de ene kleur met de andere verbonden wordt; zie p. 31: het koppelteken. |
b) de nuancering van een kleur door de andere zodat ze een lichtere of donkere tonaliteit krijgt. |
c) de verbinding van een kleuradjectief met een participium: zie p. 314 en 318. |
In de meeste gevallen kan men de adjectieven verbinden door het voegwoord en. Deze lossere naast-elkaar-schikking is logischer en minder gecompliceerd, de woordsamenstelling echter onderscheidt wel de nuances of kenmerken, maar brengt ze ook zo nauw mogelijk samen wat aan de stijl een bont-verdoezelende of duister-mysterieus karakter geeftGa naar voetnoot(1).
Voorbeelden:Ga naar voetnoot(2)
bij a)
bruinros |
geelgouden, geluwbruin, -groen, -geel |
goudgeluw, -rood, -geel |
grijsrood |
purperzwart, zwartpurper |
roodros |
witgrijs |
| |
| |
bij b)
blakbleek, -helder, -wit |
blijblauw, -grijs |
blondgrijs, -ros |
bontrood (naast: bont-rood) |
dofblauw, -bruin, -gouden, -groen, -rood |
donkerrood, -zwart |
frisgroen |
gladblauw, -bruin, -geel |
grijsblond |
grauwrood |
heetgeel, -gouden |
helderblauw |
klaarblauw, -groen |
matblauw, -bleek, -purper |
rozeblond |
scherpgeel, -wit |
somberbruin, -groen |
teerblauw, -bleek, -blond, -geel, -groen, teder |
roze |
warmbruin |
wazigblauw, -wit |
zwartdonker |
Toevoeging vam het suffix aan een samengesteld kleuradjectief komt uiterst zelden voor: roodrosig.
| |
| |
| |
2. Andere aanduidingen.
a) uiterlijke kenmerken, vorm van
-) | de mens:
blauwkoud |
bleekziek |
magertaai |
sterkstatig |
stijfhouten |
|
-) | voorwerpen, dingen:
hooggeweldig, -scherp |
laaglang |
langslank |
rankrilde |
rondmollig |
rondopen |
scherpschuin |
|
De formaties met rond als tweede lid zijn zeer talrijk
breed-, dik-, glets-, groot-, mals-, rood-, vlak-, vol-, wijd-, zacht-, zwaarrond.
Uiteraard treffen we hier veel stofaanduidingen aan: bruinleren, witlinnen, -watten, -wissen, -zijden.
b) karakteriële eigenschappen of gevoelsepitheta
blijleutig, -lustig |
diepernstig |
doftreurig |
doldriftig |
droogleuk |
goedgeestig |
grooternstig |
heiligrein |
schalksblijde |
stijftrots |
vrijvreugdig |
vroomstil |
| |
| |
c) bewegingschildering.
lamleeg |
loomlui |
traagstil |
zwaarstil |
d) klankaanduidingen.
diepluid |
kortdof |
schrilfijn |
e) andere zintuigelijke waarnemingen zijn zeldzaam bij Streuvels:
tastzin: zachtvast, zachtzijig, rondmollig |
smaak; flauwzoet, sappigzuur |
| |
| |
| |
Het adjectief (bijwoord) versterkt of nuanceert het participium.
| |
1. participium presens
a) Hier ook zeer veel kleuraanduidingenGa naar voetnoot(2)
bruinblinkend |
geelblinkend, -pinkend, -vlekkendGa naar voetnoot(3) |
goudglanzend, -kleisterend, -blinkend |
grauwstralend |
groenglanzend |
purperglimmend |
roodblozend |
witblekkerend, -glimmend, -glinsterend, -kleisterend, |
-vlekkend |
zilverblinkend, -glanzend, -glimmend, -glinsterend, |
-lichtend |
zwartblekkerend, -blinkend |
Alfabetische naar het tweede lid:
-blekkerend: wit-, zwartblekkerend |
-blinkend: bruin-, geel-, goud-, zilver-, zwartblinkend |
-blozend: roodblozend |
-glanzend: goud-, groen-, zilverglanzend |
-glimmend: purper-, wit-, zilverglimmend |
| |
| |
-glinsterend, wit-, zilverglinsterend |
-kleisterend: goud-, witkleisterend |
-lichtend: zilverlichtend |
-pinkend: geelpinkend |
-stralend: grauwstralend |
-vlekkend: geel-, witvlekkend |
Andere aanduidingen van licht:
-blinkend: blij-, klaar-, lekkerblinkend |
-glimmend: matglimmend |
-schijnend: klaarschijnend |
-stralend: warmstralend |
Blinkfonkelend en blinkspiegelend zijn getelescopeerde verbindingen van participium presens + participium presens: blinkend + fonkelend.
| |
2. Andere aanduidingen
Alfabetisch naar het tweede lid:
a) van beweging of rust
-hangend: slap- |
-huppelend: zot- |
-liggend: loom- |
-plooiend: flink- |
-scherrelend: wijd- |
-schuivend: glad- |
-slepend: slap- |
-slierend: traag- |
| |
| |
-springend: zot- |
-strengelend: wild- |
-trappend: loom- |
-trippelend: licht, |
-verend: licht- |
-vlottend: licht- |
-voetend: traag- |
-wiekend: snel- |
-wippend: licht- |
-woelend: druk- |
b) van geluid:
-galmend: luid- |
-gekkend: zot- |
-klinkend: hel-, hoog-, luid- |
-lachend: blij- |
-luidend: zoet- |
-ploffend: dof- |
-ronkend: vol- |
-schalmeiend: hoog- |
-schetterend: scherp- |
-schreeuwend: droef-, scherp- |
-slepend: zoet- |
-zalvend: zacht- |
-zemend: zoet- |
-zingend: zoet- |
c) van het landschapGa naar voetnoot(1)
breedstrekkend |
hoogopgolvend, -strekkend |
schuinliggend, -oplopend, -schietend, -uitstekend |
vlaklopend |
wijdstrekkend, -uitstrekkend |
zachtdeinend, -schietend |
| |
| |
d) andere
dikspannend, -staand |
fijnogend |
forsgrijpend |
stijfvallend |
stilmonkelend |
volschuimend |
zachtschuimend |
| |
| |
| |
2. participium perfectum
Veelvuldig zijn de combinaties van een adjectief (of bijwoord) en een voltooid deelwoord van een soms geprefigeerd, denominatief werkwoord waarvan de substantivische stam door dat adjectief bepaald wordt.
De samenstelling is korter en directer dan de voorzetselbepaling. Zie ook p. 327 en p. 340.
Voorbeelden
a) kleuraanduiding
blauwbebloemd, -gebloemd, -gekaft, -geperkt, -geringeld |
-geschelpt, -gestreept |
blondbewimperd, -gehaard |
bontgebrand, -getikkeld |
bruinbekorst, -geblaard, -gekorst, -gelokt, -gesulferd |
groenbemosdGa naar voetnoot(1) -getint, -getopt |
geelbekorst |
roodbeblomd, -begloeid, -bekreten, -bepereld, -gehoekt, |
-gevlimd, -gestriend, -omrand |
witbedaak, -bedekt, -bemeeld, -bepoeierd, -berijmd, |
-gebekt, -besmeierd, -gedopt, -gehaard, -gehuifd, |
-gekalkt, -geruit, -geschilderd, -gestopt, -gezeild, |
-verlicht. |
zwartgekleed, -gewolkt, -gesluierd, -berookt |
b) Andere dan kleuraanduidingen: (vooral uiterlijke kenmerken van mensen en dingen)
breedgelijfd, -geschaaierd, -gestrekt |
dikgevleesd |
fijngeaard, -gekerteld, -geschreven, -geslepen, -gesprie |
teld, -getaald, -getekend, -getoetst, -gewelfd |
| |
| |
grofgekousd, -gemetseld, -geschonkt |
hoogopgericht, -opgeschoten, -opgewekt, -gestald, -gestemd, -getaald, -geoeverd, -geritst, -geschouderd, -gespannen |
kortgestuikt, -geblokt |
laaggedekt, -gehurkt |
lamgeblazen, -geslagen |
langgerokt, -gebaard, -gehalsd, -geworteld |
natbetraand |
netgekleed, -geschuurd |
nieuwgehuwd, -gekomen, -verloofd |
rondgeboogd, -gevleesd |
ruwgedoornd |
scheefgeheld, -geschouderd |
scherpgebekt, -gedaakt, -gestreept |
slonkgesnekkerd |
smalgewelfd |
snelgetongd, -gewiekt |
stilgeaard |
teerbesnaard |
versgeschapen, -gewassen -gezind |
vetgevoed |
wijdgespalkt, -gesplet |
wildopgeschoten, -verward |
zachtgevloerd |
zoetgeaard |
zotgemutst |
zwaargeklompt, -gemutst, -gerokt, -gestamd, -gevield, |
-gezoold |
Alfabetisch naar het tweede lid: (merkwaardig hierbij zijn de participia die een lichaamsdeel of een kledingstuk aanduiden).
| |
| |
-geaard |
; fijn-, stil-, zoet- |
-gebaard |
: lang- |
-gebekt |
: wit-, scherp- |
-geblaard |
: bruin- |
-geblazen |
: lam- |
-gebloemd |
: blauw- |
-geblokt |
: kort- |
-geboogd |
: rond- |
-gebrand |
: bont- |
-gedaakt |
: scherp- |
-gedekt |
: laag- |
-gedoornd |
: ruw- |
-gedopt |
: wit- |
-gehalsd |
: lang- |
-geheld |
: scheef- |
-gehuifd |
: wit- |
-gehurkt |
: laag- |
-gehuwd |
: nieuw- |
-gekaft |
: blauw- |
-gekalkt |
; wit- |
-gekerteld |
: fijn- |
-gekleed |
: zwart-, net- |
-geklompt |
: zwaar- |
-gekomen |
: nieuw- |
-gekorst |
: bruin- |
-gekousd |
: grof- |
-gelijfd |
: breed- |
-gelokt |
: bruin- |
-gemetseld |
: grof- |
-gemutst |
: zot-, zwaar- |
-geoeverd: |
hoog-geperkt; blauw- |
| |
| |
-geringeld |
: blauw - |
-geritst |
: hoog- |
-gerokt |
: lang-, zwaar- |
-geruit |
: wit- |
-geschaaierd |
: breed- |
-geschapen |
: vers- |
-geschelpt |
: blauw- |
-geschilderd |
: wit- |
-geschoeid |
: wit- |
-geschonkt |
: grof- |
-geschouderd |
: scheef-, hoog- |
-geschreven |
: fijn- |
-geschrobd |
: wit- |
-geschroeid |
: wit- |
-geschuurd |
: wit-, net- |
-geslagen |
: lam- |
-geslepen |
: fijn- |
-gesluierd |
: zwart-, wit- |
-gesnekkerd |
: slonk- |
-gespalkt |
: wijd- |
-gespannen |
: hoog- |
-gesplet |
: wijd- |
-gesprieteld |
: fijn- |
-gestald |
: hoog- |
-gestamd |
: zwaar- |
-gestemd |
: hoog- |
-gestreept |
: blauw-, scherp- |
-gestrekt |
: breed- |
-gestriemd |
: rood- |
-gestuikt |
: kort- |
-gesulferd |
: bruin- |
| |
| |
-getaald |
: fijn-, hoog- |
-getekend |
: fijn- |
-getikkeld |
: bont- |
-getint |
: groen- |
-getoetst |
: fijn- |
-getongd |
: snel- |
-getopt |
: groen-, wit- |
-gevleesd |
: dik-, rond- |
-gevlimd |
: rood- |
-gevloerd |
: zacht- |
-gewassen |
: vers- |
-gewelfd |
: fijn-, smal- |
-gewiekt |
: snel- |
-gewield |
: zwaar- |
-gewolkt |
: zwart |
-geworteld |
: lang- |
-gezeild |
: wit- |
-gezind |
: vers- |
-gezoold |
: zwaar- |
met be-:
-bebloemd |
: blauw- |
-beblomd |
: rood- |
-bedaakt |
: wit- |
-bedekt |
: wit- |
-begloeid |
: rood- |
-bekorst |
: geel- |
-bekreten |
: rood- |
-bemeeld |
: wit- |
-bemosd |
: groen- |
| |
| |
-bepereld |
: rood- |
-bepoeierd |
: wit- |
-berijmd |
: wit- |
-berookt |
: zwart- |
-besmeierd |
: wit- |
-besnaard |
: teer- |
-betraand |
: nat- |
-bewimperd |
: blond- |
Deze formaties concurreren in veel gevallen met de samenstellende afleiding: onverbogen adjectief + adjectief op -ig (p. 342 ) en met de samenstellende afleiding op -de, -te (p. 346 ). Zie ook de analogische participia formaties op p. 340.
| |
| |
| |
III. Samenstelling van een substantief en een adjectief
1. In de meeste gevallen ligt een vergelijking ten grondslag. De samenstelling is de gecomprimeerde weergave van precieze waarneming.
a) Vooral bij het preciseren van een kleur ligt het gebruik van dergelijke formaties voor de hand:
-bruin |
: eerdebruin |
-geel |
: botergeel, eier-, oliegeel |
-groen |
: gersgroen |
-grauw |
: muisegrauw |
-rood |
: bloedblozig |
|
blosrood, -roze |
|
koekrood |
-wit |
: lavoorwit, vlaswit |
-zwart |
: laget-, ravezwart |
Ook voor lichtindrukken; dagduidelijk, daghelder zilverklaar
b) andere aanduidingen (zijn eveneens zeer talrijk)
- arm |
: luisarm |
-bollig |
: blokbollig |
-dun |
: vezeldun |
-fijn |
: draad-, naald-, poerfijn |
-fris |
: bron-, waterfris |
-geurig |
: bloemgeurig |
-goed |
: koekegoed |
-groot |
: eigroot |
-hoog |
: vuisthoog |
-ijl |
: luchtijl |
-leeg |
: luisleeg |
-lelijk |
: beerlelijk |
-lui |
: luizelui |
| |
| |
-mager |
: geraamte-, messemager |
-plat |
: schijveplat |
-recht |
: pijlrecht |
-rond |
: appel-, buik-, marbelrond |
-schoon |
: engelschoon |
-sterk |
: staalsterk |
-stijf |
: stake-, beeldstijf |
-stil |
: paal-, beeldstil |
-strak |
: beeld-, marmerstrak |
| |
2. Het substantief is een verbaal stam
Het eerste lid hangt samen met een werkwoord en is in deze functie normaliter een tegenwoordig deelwoord:
Hiervan zijn de voorbeelden minder talrijk, maar ze keren in het werk van Streuvels geregeld terug:
ritseldroog, rutteldroog |
schitterblauw, -bont, -klaar, -wit |
schreeuwlelijk |
speierblauw |
Het bijvoeglijk naamwoord kan een participium presens zijn: blinkfonkelend, blinkspiegelend, klinkkikkerend. Zie p. 315.
3. In volgende gevallen zien we hoe het naamwoord verbleekt en een versterkend prefix wordt:Ga naar voetnoot(1)
doodafgemat, -koel, -lastig, -nodig, -onverschillig |
droomhelder, -ijl, -triestig, -vaag, -zacht |
| |
| |
steendood, -sterk, -stil, -vast |
kattelam |
toverschoon |
wonderblij, -fijn |
| |
| |
| |
Ook deze combinatie beantwoordt aan de behoefte aan beknopte, expressieve beschrijvingsvormen.
| |
1. Het tweede lid is een participium presens
Aan deze combinatie ligt een vergelijking tem grondslag.
Het gaat in de meeste gevallen om kleur- of lichtaanduiding
Voorbeelden:
a)
bliksemschitterend |
kleisterglinsterend |
kleurgekkend, -spetterend |
sneeuwstralend |
waterblinkend |
zilverblinkend, -glanzend, -glimmend, -glinsterend, |
-lichtend, -rinkelendGa naar voetnoot(2) |
b)
Alfabetisch naar het tweede lid
-blinkend: water-, zilver- |
-gekkend: kleur- |
-glanzend: zilver- |
-glimmend: zilver- |
-glinsterend: kleister-, zilver-, |
-lichtend: zilver- |
-rinkelend: zilver- |
-schitterend: bliksem- |
-spetterend: kleur- |
-stralend: sneeuw- |
Zie ook p. 314 voor de samenstelling: adjectief en participium presens
| |
| |
2. Het tweede lid is participium perfectum (in veel gevallen van een denominatief werkwoord)
Het eerste lid fungeert als een voorzetselbepaling of als handelend voorwerp.
Wat de kleuraanduidingen betreft, is niet altijd met zekerheid te constateren of het eerste lid een substantief is, het kan ook opgevat of geïnterpreteerd als een (verkort) adjectief. Zie in dit verband p. 318.
Voorbeelden:
a)
bloembezoomd |
goudbeglansd, -bekronkeld, -bestikt, -bewimperd, -geblest, |
-gebekt, -geborduurd, -gestriemd, -getikkeld, |
-gevlimdGa naar voetnoot(1) |
kopergerand |
maanbelicht, -beschenen |
purperbestikt |
stormgezweept |
zonbeschenen |
De samenstellingen met geel-, groen-, blauw-,... vindt men op p. 318.
b) Alfabetisch naar het tweede lid:
be- |
:-beglansd: goud- |
|
-bekronkeld: goud |
|
-belicht: maan- |
|
-beschenen: maan- |
|
-bestikt: goud- |
|
-bewimperd: goud- |
|
-bezoomd: bloem- |
| |
| |
ge- |
: -gebekt |
: goud- |
|
-geblest |
: goud- |
|
-geborduurd |
: goud- |
|
-gerand |
: koper- |
|
-gestriemd |
: goud- |
|
-getikkeld |
: goud- |
|
-gevlimd |
: goud- |
|
-gezweept |
: storm- |
| |
| |
| |
V. Telwoord en adjectief
Afleidingen van dit type zijn eerder zeldzaam.
1. Onder deze rubriek vermelden we ook de samenstellende afleidingen.
Voorbeelden:
eenjaars, -pijlde, -soortig, -handig |
tweesnedig |
driejaars, -hoekte |
vierjaars, -raderig, -wielig |
twaalfstammig |
duizendmalig, -staltig, -tallig |
veeldakig, -tonig |
| |
| |
| |
B. Afleiding
I. Met een prefix
Deze adjectieven zijn in hun gedrongen vorm de geconcentreerde vervangers van veel gebruikte maar omslachtige negatieve constructies.
In het hoofdstuk over de woordverbinding wordt in de paragraaf die de binaire verbindingen behandelt, erop gewezen dat Streuvels deze ‘negatieve’ adjectieven geregeld verbindt met een positief adjectief.
Dit (bewust) gebruik van de antithese is een opvallend kenmerk van Streuvels' stijl.
| |
1. met on-:
De formaties van dit type zijn zeer talrijk en zeer frequent
a) vooral on + verleden deelwoord
voorbeelden:
onbedankt |
onbegaand |
onbejaard |
onbeveiligd |
onbewijfd |
ongedrukt |
ongefrommeld |
ongebrijzeld |
ongeboet |
ongekrookt |
ongenoten |
ongeschikt |
ongesloten |
ongesnoekt |
ongetimmerd |
ongezomerd |
onkennelijkt |
onomschreven |
onvolschapen |
onvolvormd |
onvolworden |
| |
| |
b) ook on + adjectief op -lijkGa naar voetnoot(1)
Voorbeelden
onbenamelijk |
onberoerlijk |
onbescheidelijk |
onbeschoftelijk |
onbruikelijk |
ondommelijk |
oneindelijk |
ongrijpelijk |
onkennelijk |
onontkomelijk |
onschattelijk |
ontroostelijk |
onvattelijk |
onveroerlijk |
onwendelijk |
onwetelijk |
onzeggelijk |
onzienlijk |
c) andere formaties:
Voorbeelden
on + adjectief op -ig
onbedachtig |
onbespeurig |
onbesuistig |
onbezig |
on gedaantig |
ongedoevig |
ongelijkig |
onkennig |
onmoedig |
onplichtig |
onrechtzinnig |
onslachtig |
onstaltig |
ontallig |
Andere
onberoerbaar |
ondoorspeurbaar |
onvatbaar |
onbereden(d) |
ongespraakzaam |
onmijde |
onvermeden |
onvermijd |
onweerhouden |
| |
| |
| |
2. met ont-:
Deze formaties hebbent meestal de vorm van een particium perfectum:
ontgeest, ontmergd, ontschuchterd, ontstoppeld
naast: ontzettelijk
| |
| |
| |
II. Met een achtervoegsel.
Streuvels gebruikt in de meeste gevallen dezelfde achtervoegsels als in het algemeen Nederlands.
Hier behandelen wij enkel die suffixen die vrij ongewone adjectieven vormen of die (erg) archaïstisch aandoen.
| |
a) | Het drukt een lichtere graad uit: multerig, kouderig, schonkerig |
b) | of versterkt de stam: schabberig, schebberig (naast: schabbig), zonnerig |
c) | frequentatief is de betekenis in: zwabberig, wabberig |
d) | voegt een onaangename of pejoratieve bijbetekenis toe: weegevoelerig, katijverig, krieperig, grootdoenerig |
Dit laatste kan ook beschouwd als de kracht hebbend van een participium presens.
| |
2. Met het suffix -iek (Franse vorm) in plaats van -ischGa naar voetnoot(2)
Voorbeelden
‘'t Geen we nu zien is een bokkensprong - een gewild afbreken met alle traditie, zonder aansluiting met het voorgaande, - (...)- een dooreenhaspelen val het statieke en het dynamieke’. (Binnenwateren, 102) |
|
‘Erger wordt het wanneer er geleidelijk verschillende varianten op die klassieke tekst ontstaan en het zeurliedje op 't laatst ontaardt onder de vorm ener fantastieke vertaling’ (Herinneringen, 208) |
| |
| |
‘Van de romantiek hebben zij dan ook niets anders tenzij (...) een lustig vermeien in idyllieke en pastorale scènen’ (Herinneringen 102) |
|
‘In de rhetorica-kamer met kenspreuk: “Hoop in de Toekomst” werd ik dus als simpel lid zonder meer aangenomen en zou er, op de laagste rang moeten beginnen, om geleidelijk, langs hiërarchieke weg, en met duur van jaren, tot de rang op te klimmen die met mijn talent overeenkwam’ (Herinneringen, 360) |
|
‘Die geometrieke kleurvlakken met de regel getrokken, kunnen evengoed door een schoolknaap gemaakt worden als door een artist; technieke veerdigheid komt er niet bij te pas’ (Binnenwateren, 103) |
|
‘We kenden de tragieke geschiedenis van de burgemeester’ (Herinneringen, 173) |
|
‘Genoegen en plezier hebben we eigenlijk 't meest op onze kamer, waar wij elkaar bezoek brengen en voor 't open venster, met 't uitzicht op de toren en de typieke gebouwen van het marktplein, onze pijp roken en lustig gesprek voeren’ (Herinneringen, 269) |
Andere voorbeelden:
apathiek |
cylindriek |
elektriek |
pathetiek (Ingoyghem II, 207) |
physiek (Vlaanderen, 508) |
| |
| |
romantiek (Herinneringen 296, 299) |
sceptiek (Avelghem, 53) |
tragiek (Herinneringen, 39) |
Ook bij de dialectische vormen:
| |
3. Het suffix -lijk
De functie van dit nog maar zelden gebezigde achtervoegsel is volkomen dezelfde als die men kent uit het oude Nederlands.
Deze afleidingen komen bij Streuvels het meest voor in zijn eerste werken (tot 1905) en in zijn vertalingen en bewerkingen.
a) | Achter adjectieven, waarbij de betekenis niet in vaste rubrieken onder te brengen is.
Enkele komen oorspronkelijk, als adverbia voor.
Het suffix -lijk treedt vooral op na adjectieven op -ig.
Na de andere krijgt het suffix meestal de verlengde vorm.
Voorbeelden:
-) | bedroevelijks, beroerlijk, beschamelijk, besche(i)delijk, devotelijk, drukkelijk, eerstelijk, enkelijk, sterkelijk, uitsluitelijk, vastelijk, voorgaandelijk, vrijelijk. |
-) | behendiglijk, eenvoudiglijk, godvruchtiglijk, inniglijk, haastiglijk, overvloediglijk, standvastiglijk, verduldiglijk, weemoediglijk, zachtmoediglijk, zuiniglijk |
|
| |
| |
b) | Achter-substantieven met de betekenis: aan of bij iemand of iets behorend, en dus meer of min naderend tot een genitief-bepaling.
Voorbeelden:
dorpelijk, eendrachtelijk, grondelijk, nijdlijk, schaamtelijk, schrijvelijk, verstandelijk, weemoedelijk, zomerlijk. |
c) | Achter verbale stammen met de betekenis: de handeling kunnende verrichten of kunnende ondergaan.
Voorbeelden:
begeerlijk, beklagelijk, betreurlijk, dankelijk, dragelijk, dreigelijk, etelijk, grijpelijk, kennelijk, krijgelijk peinzelijk, rapelijk, smijtelijk, sprekelijk, tastelijk, uitpeinzelijk, verkennelijk, zienlijk. |
d) | met het ontkennende on-Ga naar voetnoot(1)
Voorbeelden:
onaantastelijks, onbenauwelijk, onbeschoftelijk, onbruikelijk, ondommelijk, oneindelijk, onmerkelijk, onontkomelijk, onschattelijk, ontroostelijks, onuitkennelijk, onuitzienlijk, onvattelijk, onveroerlijk, onwendelijk, onwetelijk, onzienlijk. |
| |
4. Het suffix -loos
In de regel drukt de afleiding het tegengestelde uit van het grondwoord.
a) | van een substantief afgeleid:
aamloos, beginneloos, droomloos, gedachteloos, geruchteloos, ledenloos, mensenloos, rimpelloos, ruimteloos, steerteloos, twijfelloos, voogdeloos |
| |
| |
b) | van een werkwoord afgeleid:
beweegloos, ruisloos, tasteloos, temmeloos |
| |
| |
| |
C. Dubbele Afleiding
Met het prefix ge- en het suffix -ig
Van deze formatie zijn slechts enkele voorbeelden in het werk van Streuvels aanwezig. We vinden ze alle terug in de Idiotica en in het dialect.
Voorbeelden:
gehandzamig (in Loquela: gehandzaam) |
gehavig |
gelijkig |
gemeenstig |
geneugtig |
geradig |
geruimig |
gesparig |
gesporrig |
gesprakig |
gewarig |
| |
| |
| |
D. Analogische participia formaties
Dit zijn woorden die uiterlijk overeenkomen met een voltooid deelwoord zonder dat er een werkwoord met een volledige werkwoordelijke vervoeging aan beantwoordtGa naar voetnoot(1)
Ze worden gevormd naar het model van bestaande infinitieven (bv.: geschoeid, behaard)
‘Zulke afleidingen, door Van Haeringen participia praeverbulia genoemd, bieden een praktisch middel om een meer omslachtige constructie met voorzetsels of voegwoorden te vermijden’Ga naar voetnoot(2)
De gewone betekenis van deze ornatieve adjectieven is: voorzien van, hebbend, vertonend.
a) ge-Ga naar voetnoot(3):
geaard |
geappeld |
gebekt |
geblokt |
gebuurd |
gedonkerd |
gehaard |
gekoepeld |
gekruind |
gekruisdreefd |
gekuit |
gestamd |
gevlerkt |
gevloktekend |
gewangd |
gezonnevlekt |
| |
| |
b) be-Ga naar voetnoot(1)Ga naar voetnoot(2):
bebleind |
bebloeid |
beblomd |
bebloosd |
bedauwpereld |
begrasd |
beijzelbaard |
bejaagd |
belabberd |
bemist |
bemokkeld |
benitteld |
berijkdomd |
berouwd |
beslaafd |
beslijmd |
besmoord |
betoond |
bevederbosdGa naar voetnoot(3) |
bewimperd |
| |
| |
| |
E. Samenstellende afleiding
I. Nomen of adjectief met een adjectief op -ig
Het suffix -ig drukt gewoonlijk iets vaags, doezeligs uit, en werkt suggererend.
1) nomen en adjectief op -ig
De voorbeelden zijn hier zeldzaam. Aan de formatie ligt een vergelijking ten grondslag.
appelbollig |
bloedblozig |
blokbollig |
buikbodemigGa naar voetnoot(1) |
knobbelbollig |
vlasharig |
wollokkig |
2) bijzonder geformeerd, door samenstelling en afleiding tegelijk, zijn de adjectieven op -ig, voorafgegaan door een ander, niet verbogen adjectief waarmee het is samengekoppeld.
Het adjectief op -ig bestaat op zichzelf niet of in een andere betekenis. Het voorafgaande adjectief is attributieve bepaling bij het substantief waarvan het adjectief op -ig is gevormd.
Deze formaties concurreren soms met de samenstelling: adjectief + participium perfectum: zie p. 348.
Hier volgen enkele voorbeelden van deze vrij talrijke (Homerische) epitheta:
| |
| |
a) alfabetisch naar het eerste lid:
bleekbloedig |
bontverwig |
breedeuzig, -knoestig, -lijvig |
bronzevellig |
bruinvellig |
dikheupig |
donkerlokkig, -lommerig, -ogig, -tonig, -veilig |
fijnharig, -snoetig, -snuitig |
frisvellig |
geelharig, -huidig, -ogig |
gladspiegelig |
grauwvellig |
grijsbochtig |
hoogstaltig, -bloedig |
kortsprakig, -woordig |
langpotig, -schachtig, -stammig, -stelig |
lichthandig, -kleurig -tonig, -vleugelig |
loompotig |
lutspotig, -voetig |
malsvlezig |
openharig, -mondig |
raptalig |
rondbodemig, -bogig (naast: rondboogde), -bollig, -buikig (naast: rondbuikte) |
roodvellig |
ruwtalig |
slapvleugelig |
teerzerig, -zinnig |
vlakbodemig |
vlughandig, -potig, -vingerig, -voetig |
witbaardig, -bollig, -veilig |
zachtbodemig |
zoetbodemig |
zotbollig |
zwaarstammig |
| |
| |
Met veel-: veeldakig, -voelhoornig, -tonig
b) alfabetisch naar het tweede lid: (veelal afgeleid van een nomen dat een lichaamsdeel aanduidt)
-baardig |
: wit- |
-bloedig |
: bleek-, hoog- |
-bochtig |
: grijs- |
-bodemig |
: rond-, vlak-, zacht-, zoet- |
-bogig |
: rond- |
-bollig |
: rond-, wit-, zot- |
-buikig |
: rond- |
-dakig |
: veel- |
-euzig |
: breed- |
-handig |
: licht-, vlug- |
-harig |
: fijn-, geel-, open- |
-heupig |
: dik- |
-huidig |
: geel- |
-kleurig |
: licht- |
-knoestig |
: breed- |
-lijvig |
: breed- |
-lokkig |
: donker- |
-lommerig |
: donker- |
-mondig |
: open- |
-ogig |
: donker-, geel- |
-potig |
: lang-, loom-, luts-, vlug- |
-schachtig |
: lang- |
-snoetig |
: fijn- |
-snuitig |
: fijn- |
-sprakig |
: kort- |
-spiegelig |
: glad- |
-staltig |
: hoog- |
-stammig |
: lang-, zwaar- |
-stelig |
: lang- |
-talig |
: rap-, ruw- |
-tonig |
: donker-, licht-, veel- |
| |
| |
-veillig |
: bronze-, bruin-, donker-, fris-, grauw- rood-, wit- |
-verwig |
: bont- |
-vingerig |
: vlug- |
-vleugelig |
: licht-, slap- |
-vlezig |
: mals- |
-voetig |
: luts-, vlug- |
-woordig |
: kort- |
-zerig |
: teer- |
-zinnig |
: teer- |
Met een werkwoordsstam: wikkelblarig fletsflodderig (flets kan ook substantief zijn)
| |
| |
| |
II. Samengestelde adjectieven op -de, -te
Schönfeld noemt deze adjectieven ‘een merkwaardige groep van samenstellende afleidingen vormen die woorden welke in 't oud-saksisch met het achtervoegsel -ōdi “voorzien van” gevormd werden en waarvan resten in onze taal bewaard zijn. Zij doen zich bij ons voor als adjectieven, op -(e)de (na apocope -t). Het zijn in de eerste plaats vormen die in de kustdialecten thuis horen’Ga naar voetnoot(1)
Het eerste lid kan een nomen, een verbaal stam, een adjectief of een telwoord zijn.
In veel gevallen ligt een vergelijking ten grondslag.
Bij Streuvels zijn de voorbeelden vrij talrijk en ze komen eveneens geregeld terug in al zijn werken.
Enkele van deze formaties concurreren met die op -ig van p. 343, en p. 318
Voorbeelden:
Alfabetisch naar het tweelid:
-beende |
: bar-, maai-, schrij-, spartel-, vlug-, wijd- |
-bekte |
: krom- |
-boogde |
: rond- (naast: rondbogig) |
-buikt |
: hoog- |
-buikte |
: rond- (naast: rondbuikig) |
-grasde |
: kort- |
-haarde |
: muis-, ruw-, vluw-, vos- |
-kniede |
: stoot- |
-lijnde |
: water- |
-oogde |
: spriet- |
-oorde |
: baloorde (naast: balorig) |
-pijlde |
: een- |
| |
| |
-pootte |
: lang- (naast: langpotig) |
-rugde |
: kernel-, zaal- |
-striepte |
: zwart- |
-topte |
: fijn- |
-wielde |
: een- |
Analogisch gevormd en met een vergelijking ten grondlag:
buikbolde, -boomde, -bulte |
haakzweide |
lepelholde |
manhoogde |
Vergelijk de samenstelling: adjectief + participium perfectum op p. 318.
|
-
voetnoot(2)
- op p. 31-33 vindt men meer voorbeelden, met koppelteken
-
voetnoot(1)
- zie p. 482: participia als adjectief gebruikt
-
voetnoot(2)
- De verbinding van een kleuradjectief met een participium suggereert niet alleen de bonte schakering maar ook de beweeglijkheid van kleur: J. AERTS, o.c., p. 43
-
voetnoot(1)
- deze adjectieven zijn de meest frequente bij de beschrijving van het landschap
-
voetnoot(2)
-
zilver(-) is eveneens een geliefkoosd woord bij Streuvels.
-
voetnoot(1)
- naar de frequentie te oordelen is goud Streuvels' meest geliefkoosde kleur.
-
voetnoot(1)
- Uitbreiding van het suffix -ig tot -erig kan zowel veroorzaakt zijn door afleiding van verba op -eren als van substantieven op -er: C.G.N. DE VOOYS, o.c., p. 228.
-
voetnoot(1)
- E. RIJPMAN en G. SCHURINGA, Nederlandse Spraakkunst, Groningen 1968, p. 114
-
voetnoot(3)
- samengestelde adjectieven: adjectief + participium perfectum p. 318.
-
voetnoot(1)
- samengestelde adjectieven: adjectief + participium perfectum p. 318
-
voetnoot(1)
- geliefkoosd woord bij de beschrijving van het glooiend landschap.
|