| |
| |
| |
6. Het Telwoord.
1. De buigings-n komt voor bij één en bij de rangtelwoorden.
‘Men ademde er de warme zonnelucht, de eigenste van dien derden Juni-Zondag waarop de Fiertel uitgaat te Ronse’ (Werkmensen, 352) |
2. Slechts enkele oude, middelnederlandse vormen werden aangetroffen.
Streuvels ontleent ze aan het dialect.
‘Gister waren de twee koeiers, zonder zeggen, naar de plaatse gekomen en waren er blijven spelen; als 't achte van den avond was, bleef al het werk nog te doen’ (Dorpsgeheimen, 69) |
|
‘Personkel, ten achten donker’ (Maanden, 372) |
|
‘Kerlo was honderduist uren van de slaap’ (Zomerland, 342) |
|
‘Eén keer weelde is duist keren armoede weerd!’ (Dorpsgeheimen, 342) |
|
‘tachentig’ (zie Tweede Deel) |
getweeder (zie Tweede Deel) behoort echter niet meer tot de dagelijkse omgangstaal in het Westvlaams.
3. Collectieve vormen:
a) na voorzetsels hebben de zelfstandig gebruikte telwoorden in het Zuidnederlands de uitgang -en (datief) bewaard.
‘Wat later waren zij daar met tweeën’ (Dodendans, 134) |
| |
| |
b) in de verbinding van pronomen met een telwoord, met of zonder voorzetsel, wordt het telwoord nu eens verbogen en blijft dan in andere gevallen weer onverbogen.
‘Met hun twee zouden ze de kudde volgen’ (Dodendans, 13) |
|
‘(Zij) hadden geen toegang tot het toverland waar zij met hun tweeën in rondzweefden’ (Levensbloesem, 437) |
|
‘Met jeugdigen moed zouden zij, huns tweeën het leven herbeginnen, waar 't de anderen hadden laten liggen’ (Zomerland, 278) |
|
‘Nu gingen wij met ons drieën wandelen!’ (Dodendans, 26) |
|
‘Later kwamen zij met hun drieën bij ons’ (Dodendans, 32) |
|
‘Het geheim hing nu, als ene samenzwering onder huns tweeën’ (Dorpsgeheimen, 284) |
|
‘'t Is alsof we ons drieën alleen op de wereld waren, dacht Rik’ (Zonnetij, 351) |
|
‘Nu ging er tussen hun drieën een gesprek aan over gebeurtenissen uit 't dorp’ (Zonnetij, 353) |
|
‘'t Werd alles uitgehaald en onder huns drieën, gevezeld in bed’ (Minnehandel, 113) |
|
‘En dan gaan ze huns drieën elk aan een kant neerzitten om hun vesperei te nemen’ (Werkmensen, 343) |
|
‘De boer, met den werkman en den knaap en de boerin, gingen met hun vier aan een tafeltje zitten’ (Minnehandel, 24) |
|
‘Ze waren er hun vier: Mietje (...) nevens haren jongen (...) en langs hem zaten twee oude boeren’ (Avonden, 390) |
| |
| |
‘Na 't gulle avondeten bleven zij met hun zeven (...) bij tafel zitten’ (Zomerland, 270) |
|
‘Met hun tien togen ze langs de grote baan, gelijk uitgedreven kwaaddoeners, den eenzamen weg op’ (Zomerland, 234) |
Verder:
zij tweeën |
(langs Wegen, 32) |
met u tweeën |
(Zonnetij, 386) |
onder hun tweeën |
(Minnehandel, 243) |
zij drieën |
(Blijde Dag, 28) |
met hun zes |
(Kerstvertellingen, 131) |
met hen zes |
(ibid, 132) |
met hun zessen |
(Vertelsels, 5) |
onder hun vier |
(Blijde Dag, 137) |
met hun twaalven |
(Najaar, 363) |
c) De vorm met het prefix ge- en de uitgang -en, voorafgegaan door een persoonlijk voornaamwoord, komt in de eerste werken geregeld voor, maar werd in de latere vervangen door vormen als onder b).
Voorbeelden:
‘Na het avondmaal, gedrieën, rond de kachel in het helder lamplicht gezeten’ (Herinneringen, 286) |
|
‘Ze vertrokken met hun vieren naar 't dorp’ (Zomerland, 292) |
|
in de eerste uitgave: ‘Ze vertrokken 's gevieren naar 't dorp’ |
|
ook nog: hun 's getweeën (Dorpslucht, I, 251) |
|
‘Huns gedrieën’ (Prutske, II ) werd: huns drieën (Prutske, 361) |
|
‘Ons gedrieën’ (1e uitgave)werd: ‘ons drieën’ (Kerstvertelingen, 68) |
|
‘Zij tweeën’ (Langs Wegen, 179) was in Geurts' bloemlezing: zij getweeën. |
| |
| |
Verder:
huns gezessen |
(Vertelsels, 4) |
wij gezevenen |
(Tristan, 87) |
huns getweeën |
(zie Tweede Deel, p. 563 ) |
's gevieren |
(zie Tweede Deel, p. 564 ) |
4. De rangtelwoorden, uitgezonderd ‘tweede, derde, vierde, vijfde, zesde’ worden in het Westvlaams gevormd met het achtervoegsel -ste.
Hiervan vinden we enkele sporen in Streuvels' werk:
‘En den negentiensten April, 's avonds laat of 's morgens vroeg verkondigt hij voor al wie luisteren kan, zijn wijsheidslied’ (Maanden, 336) |
|
‘Van Kerstdag smaakt hij dan ook bijzonderlijk de poëzie der vertellingen en liedjes die zij, met den monkel der zalige vreugde op 't gelaat, voor de honderste maal aanhoort’ (Prutske, 309) |
5. Spelling.
a) Het koppelteken wordt vooral bij getallen gebruikt:Ga naar voetnoot(1)
Voorbeelden:
‘Ha! Zeen is ziek... hij en is ook al van de jongsten niet meer. Acht-en-zeventig’ (Lenteleven, 185) |
|
‘Terwijl ruiste dat vreselijk getal als ene veroordeling door zijn hoofd: vijf-en-twintig-honderd franken!’ (Minnehandel, 235) |
|
‘Tot de warmte die te steken begon, in een-twee-drie àl de nattigheid had opgezogen’ (Vlaschaard, 213) |
|
‘Zij ook voorzag nu dat ze 't tot haar een-en-twintig jaar niet zou uithouden’ (Blijde Dag, 100) |
| |
| |
‘ Mijn moeder heeft mij drie-en-twintig stuivers meêgegeven’ (Openlucht, 392) |
|
‘De drie-honderd-vijftig weeskinderen volbrachten alzo (...) 't geen de “regel” voorschreef’ (Blijde Dag, 19) |
|
‘En ge blijft hier tot uw een-en-twintigste jaar’ (Blijde Dag, 36) |
|
‘De heiligheid zelf die zich aan ons wezenlijk voordoet gedurende de drie-en-dertig jaren, om zich tastbaar en navolgbaar te maken’ (Alma, 120) |
|
‘Te elf-en-half uur, zo gauw de school uit was, liep al wie benen had, de plaats op, recht naar 't gemeentehuis’ (Najaar, 410) |
|
‘Pattijn weet niet te zeggen (...) hoe hij dien weg twee-en-half uur te voet heeft afgelegd’
(Maanden, 354) |
b) De apocope van de d (zie ook onder 2 en 4) werd reeds besproken op p. 25.
6. Westvlaams is ook de uitdrukking 't halven.
‘t'Halven den voornoen kwam zij’ (Dorpsgeheimen, 135) |
|
‘'t Halven den voormiddag stond hij gewassen en geschoren’ (Vlaschaard, 233) |
|
‘Van t'halven den namiddag tot laat in den avond’ (Vlaanderen, 461) |
|
‘t'Halven den achternoen valt het duister weeral’ (Vlaanderen, 556) |
| |
| |
7. Geregeld treft men ook een hoofdtelwoord aan ter aanduiding van een oppervlakte.
In dit geval is de landmaat ‘lands’ (= ± 8,88 m2) verzwegen.
Voorbeelden vindt men in het tweede deel: Verklarend Woordenboek.
Ter illustratie hier:
‘Een boogscheute verder, in 't open veld, is Hutsebolle, roezepetoeze dapper bezig zijn driehonderd te lijve, met de spade om te delven’ (Maanden, 327) |
Verder:
vierhonderd, |
vijfhonderd, |
tienhonderd, |
dertienhonderd. |
|
|