| |
| |
| |
5. De Voornaamwoorden.
A. Persoonlijk Voornaamwoord.
1) Dialectische vormen:
1e pers.: |
ikke: |
‘Waarom lacht gij, Fliepo? - Ikke lachen?!’ |
|
(Werkmensen, 379) |
|
(emfatische vorm van ik). |
|
2e pers.: |
gilder: |
‘Wel, wel, begon de boerin, en durfde gilder daarop rijden!?’
(Openlucht, 420) |
|
gijlder: |
‘Wat loopt ge hier nog? vroeg ze eindelijk. |
We wandelen, en gijlder?’
(Kerstvertellingen, 28) |
|
|
gulder: |
‘Gasten, g'en weet niets, gulder: hebt ge Spoorke al gezien met zijn nieuw hoedje?’ (Openlucht, 396) |
|
3e pers.: |
heur: |
‘Ik zal heur zeggen... Lida, 'k zie u geern’ (Zonnetij, 357) |
|
|
‘Die ellendige keer dat hij dronken zijnde, beestigheid met heur uitgesteken had’ (Zonnetij, 452) |
|
|
‘Elke week haalden de kinders heur af’ (Dagen, 239) |
|
|
‘'k vond er nu zelf een reden in om 't heur kwalijk te nemen’
(Werkmensen, 355) |
| |
| |
| |
2) Oude vorm:
‘Telkens zijn dreigende blik te mijwaart keek, kroop ik ineen’
(Herinneringen, 230)
| |
3) De eigenlijke persoonlijke voornaamwoorden.
Hier willen we enkele eigenaardigheden aanstippen die Streuvels aan het Westvlaams ontleent.
a) gebruik van je:
‘Je’ komt bij inversie vrij vaak voor.
Voorbeelden:
‘Den een of anderen dag ligt ge dood in de vore, en ze zullen er een schop eerde bovengooien - dan hebt ge geleefd. Dank je, Blomme’ - (Werkmensen, 384) |
|
‘Maak je nu maar gauw uit de voeten en hou' per naast je manieren’ (Lenteleven, 36) |
|
‘Zou-je geen borrel pakken kameraad? vroegen ze hem’ (Lenteleven, 36) |
|
‘Ha, teef, dood moe-je nu, dood hoor!’
(Lenteleven, 47) |
|
‘Heb-je 't nog zo warm geweten, Kretse?’
(Zonnetij, 403) |
|
‘Waar zou-je nu liever zitten, Kretse, vroeg Sneyer om te gekken’ (Zonnetij, 393) |
|
‘Waarom ga-je niet meê met ons? vroeg Wies aan Rik’ (Zonnetijd 382) |
|
‘Waarom bleef-je weer zolang weg?’ (Zonnetij, 409) |
|
‘Sjob was een neerstige kamper moet-je weten’ (Zonnetij, 414) |
|
‘Weet-je nog hoe we hier voorbijgingen in 't voorjaar’ (Zonnetij, 429) |
| |
| |
b) herhaling of verdubbeling van het persoonlijk voornaamwoord
‘Meiske, hoe heet-je gij? vroeg hij bedeesd’
(Dodendans, 12) |
|
‘Ge zijt gijlieden allemaal welgekomen en, smakelijk’ (Lenteleven, 110) |
|
‘En wat doet die vent hier, Zalia? - 'k Ben ik het, Zeen, ik: Warten de Brilleman’ (Lenteleven, 188) |
|
‘Ha, ge luistert gij naar jongens liflafferije!’ (Zonnetij, 363) |
|
‘Sef, wat zou-je gij doen in mijn plaats, jongen?’ (Zonnetij, 441) |
|
‘Weet je gij dat ik het geweest ben?’ (Zonnetijd 446) |
|
‘'k Zal ik wel hier in 't bedde slapen’ (Lenteleven, 195) |
|
‘Weet-je gij niet meer te zeggen, Marcelein, wanneer Belle mijn witte koe, gediend is?’ (Dagen, 171) |
|
‘Wat zou-je gij willen als ge mocht kiezen? riep er een’ (Openlucht, 356) |
|
‘'k En moet ik daarom naar 't dorp niet lopen’ (Openlucht, 374) |
|
‘'k Zou ik om een gers, ook wel mijn Blâre meebrengen’ (Uitzicht, 235) |
|
‘We moeten wij algelijk eten, zei Zalia en ze hing d'aardappels op 't vuur’ (Lenteleven, 183) |
|
‘Zeg, komt te noene bij ons koffie drinken, - we mogen wij er ook wel onzen mesdag van maken; we zullen een poosje kouten’ (Dorpsgeheimen, 29) |
| |
| |
c) Het gebruik van de enclitische vormen, geregeld met het pronomen versterkt geeft de Westvlaamse uitspraak getrouw weer:Ga naar voetnoot(1)
‘Blijft-de gij hier-alleen zitten, Roze?’ (Kerstvertellingen, 110) |
|
‘Jan, wat krijg-de?’ (Zonnetij, 455) |
|
‘Hebde nog gepikt’ (Zonnetij, 365) |
|
‘Jan, hoe stelde 't hier allene? (Langs Wegen, 71) |
|
‘Rookte gij? vroeg de boer’ (Langs Wegen, 179) |
|
‘Maar wat peinsde toch kind, 't is veel te ver’ (Kerstvertellingen, 25) |
Uit de voorbeelden blijkt dat de herhaling van het persoonlijk voornaamwoord vooral voorkomt in de passages waar Streuvels zijn personages zelf aan het woord laat en hun taal zo getrouw mogelijk wil weergeven.
De herhaling van het persoonlijk voornaamwoord komt niet meer voor in de werken na 1907: een bewijs dat Streuvels ernaar streeft de dialectische vormen uit zijn taal te weren?.
| |
| |
d) De bijwoorden ‘ja’ en ‘neen’ worden in het Westvlaams verbonden met het persoonlijk voornaamwoord.
De voorbeelden hiervan zijn vrij talrijk in het oeuvre van Streuvels.
In enkele gevallen worden het bijwoord en het persoonlijk voornaamwoord bijeengehouden door het koppelteken.Ga naar voetnoot(1)
‘Hebt gij nog engels gezien, Doorke?
Ja, 'k, in de processie, Horieneke’ (Lenteleven, 117) |
|
‘Hebt ge al gegeten, Warten?
Ja 'k Zalia, op 't boerenhof’ (Lenteleven, 185) |
|
‘Weet gij wat ik ga doen? Neen ik, Horieneke’ (Lenteleven, 118) |
|
‘Freê, zegt ge entwat? De oude knecht rekte den hals, lang uit bezijds de kar en: Ik, neen-ik, boer’ (Dagen, 252) |
|
‘Hebt gij allen gegeten, vroeg ze.
Ja wij, zeiden Treze en Barbara en Mite’ (Lenteleven, 184) |
|
‘Hebben we ze meê? tierde Krotse, en heel de bende antwoordde: Ja... a... Ja w'!’ (Zonnetij, 459) |
|
‘Tot Zondag! naar den ommegang! - Ja! 'wi! schetterden de meisjes’ (Minnehandel, 103) |
|
‘Gaan we den vlaschaard slijten?! En even wild en hellend antwoordde de na-kreet daar ook: Ja-a'w!!!’ (Vlaschaard, 178) |
|
‘Zij we'r allemaal? Een luide ‘jaauw! antwoordde’
(Minnehandel, 21) |
|
‘'t Wordt, donker, zei Jaak (...). Ja't, zei Stafke, 't is al meteens avond’ (Lenteleven, 141) |
| |
| |
‘Is er nog vlas te kopen? vroeg de leienaar (...). - Ja't, zei Vermeulen’
(Vlaschaard, 229) |
|
‘Neen 't, Ghielen, dat en kan niet’
(Dagen, 167) |
|
‘Is de boer nog thuis? vroeg de pastoor aan den knape die over 't hof liep. - Neen hij, meneer pastoor’ (Dorpsgeheimen, 77) |
|
‘Neen-hij, hij komt nooit meer terug!’ (Openlucht, 362) |
|
‘De klaver staat mals? vroeg de vrouw weer. (...) Ja'z, vrouwe, mals en dikke staat ze gelijk 't haar op den hond’ (Dagen, 252) |
|
‘Is moeder thuis? vroeg hij aan de kinderen. Ja'z boodje’
(Werkmensen, 225) |
|
‘In nood zoeken de mensen malkander. Siska is dood? zei de grafmaker kalm, alsof hij de mare verwacht had.
Ja's, Sander’ (Dorpsgeheimen, 262) |
|
‘Zijn de koeien al besteld? vroeg de boerin. - Ja... aa's! moedere! riep het meisje luide’
(Minnehandel, 13) |
|
‘Die kinders hebben niets gekregen, moeder?
Neen 'z, Veva’
(Kerstvertellingen, 60) |
| |
| |
e) Het zinstype zijn + datief van het persoonlijk voornaamwoor (soms substantief) is niet ongewoon in het Nederlands. Streuvels gebruikt het opvallend vaak.
Enkele voorbeelden uit ‘De Teleurgang van den Waterhoek’ en ‘Beroering over het Dorp’.
‘'t Draaien der seizoenen was hem onverschillig geworden’ (Waterhoek, 15) |
|
‘Het woud was hem de weldoende omheining’ (ibid, 81) |
|
‘'t Was hem alles nieuw en merkwaardig’
(ibid, 84) |
|
‘Dàt was hem ene foltering’
(ibid, 86) |
|
‘Telkens hij naar 't veer moest, was het hem ene gelegenheid om opnieuw de verzekering op te doen dat alles er zijn gewoon uitzicht bewaard had’
(ibid., 104) |
|
‘Voor den eersten keer zijns levens echter opende hij niet gans zijn hart; het was hem onmogelijk’
(ibid., 165) |
|
‘Met zulk handzamig weer, was 't hem een lust buiten te zijn’
(ibid., 215) |
|
‘Het tweeslachtige van hare natuur (...} was hem een raadsel’
(ibid., 254) |
|
‘'t Geen hem de verbeelding voortoverde was hem werkelijker dan alles wat er op 't hof leefde en bewoog’
(Beroering, 314) |
| |
| |
‘Het meisje was hem iets als een juweel’
(ibid, 321) |
|
‘Dat hij de liefde van het volk op zijn kant wist, was Koornaert een gans nieuwe en behaaglijke gewaarwording’ (ibid., 335) |
|
‘Het is mij een diepe voldoening geweest in mijn vijftigjarige praktijk, zoveel mensen te kunnen troosten’ (ibid,, 496) |
|
‘Het was hem een verrassing te zien hoe ze er in opgingen’ (ibid., 500) |
Deze lijst kan aangevuld worden met voorbeelden uit alle andere werken.
De eerste alinea van zijn eerste werk bevat reeds dit zinstype:
‘Water en brood was mij een aangename afwisseling in den alledaagsen slenter van aardappels en boterhammen’ (Lenteleven, 9) |
| |
| |
| |
4) Wederkerend of reflexief voornaamwoord.
a) Het reflexief ‘zich’ is in het Westvlaams evenals in de andere dialecten onbekend, en wordt geregeld vervangen door de accusatief die van ouds wederkerende functie kan hebben
Slechts enkele voorbeelden hiervan werden aangetroffen in Streuvels' werk.
Meestal schrijft hij de Nederlandse vorm zich.
‘'k Voel me er den man niet voor; de dokter zou het beter passen.
-De dokter? Die heeft wel tijd om hem met parochiezaken te bemoeien?’
(Beroering, 311) |
|
‘Het mens en kon heur niet houden en wij weenden alle twee dat wij snikten’
(Lenteleven, 103) |
|
‘Alle dingen blijven aan hun zelf overgelaten, in zware rust’
(Waterhoek, 9) |
| |
| |
b) Streuvels maakt een overvloedig gebruik van de werkwoorden zich voelen en zich weten.
Ook in de lyriek van Karel Van de Woestijne krioelen deze werkwoorden. In dit verband noteert J. Aerts: ‘De dichter beperkt zich niet tot de objectieve notitie van het verschijnsel, maar legt de nadruk op de subjectieve beleving daarvan. Zo geeft het veelvuldig gebruik van deze werkwoorden aan de lyriek van de dichter een opmerkelijk-subjectieve inslag. Bij het registreren van de impressie stelt hij met nadruk het individueel-persoonlijke element voorop’Ga naar voetnoot(1) en: ‘De sfeer der impressies wordt verdiept tot gevoel. (...) Alle leven en beweging wordt omgezet in subjectieve zielservaring van willen, voelen, weten, etc.’Ga naar voetnoot(2)
Mutatis mutandis kan, tot op zekere hoogte, van Streuvels hetzelfde gezegd worden. ‘Het individualistisch subjectivisme van de geïntroverteerde’Ga naar voetnoot(3) stellen we ook bij Streuvels vast. De uitwerking echter van dit aspect van zijn kunstenaarschap valt buiten het domein van deze studie. Terloops zullen we er nog even op wijzen bij de behandeling van het woordgebruik.
Enkele voorbeelden:
zich voelen.
‘Hij voelde zich omzwalpt door de grote elementen in den draaikolk ener wilde zee gesleurd’
(Vlaschaard, 45) |
| |
| |
‘Hij voelde zich meegesleept in den warrel der nieuwigheden, met de dingen die hij uit den boze wist en verfoeien moest’ (ibid., 81) |
|
‘Hij voelde zich zo hopeloos en verweesd, gelijk een schooier op een kruisstraat’
(Kerstvertellingen, 113)j |
|
‘Zij voelde zich alleen, verlaten, afgezonderd en buiten alle gemeenschap’ (Alma, 27) |
|
Vooral in ‘Alma met de vlassen haren’ komt deze wending vaak voor. |
|
‘Zij voelt zich bereid het leven vast aan te grijpen, de rol te vervullen die haar door de omstandigheden wordt toebedeeld’ (Levensbloesem, 540) |
zich weten:
‘In zijn overmoed wist hij zich den sterkste’ (Vlaschaard, 69) |
|
‘Hij wist zich in den bloei, op weg naar een uitkomst en vasten stand in 't leven’ (ibid., 186) |
|
‘Louis alleen wist zich zonder vrees’ (ibid., 222) |
|
‘Nu wist hij zich voor 't aanschijn van heel de streek met zijn wandaad bekend staan’ (ibid., 279) |
|
‘De schaamte kwelde haar omdat ze zich schuldig wist en de oorzaak van het ongeluk’ (ibid., 279) |
|
‘Ik wist mij veilig gescholen onder mijn deknaam’ (Herinneringen, 37) |
|
‘Naar d'eerde gebogen, wist zij hare ziel onbeveiligd’ (Alma, 51) |
|
‘Zij wist zich zonder verweer en liep haastig om op 't hof te zijn’ (Levensbloesem, 454) |
|
‘Met 't werk dat onder hun handen groeide, wist hij zich één’ (Waterhoek, 215) |
| |
| |
| |
5) Zelf.
a) als wederkerend voornaamwoord ter versterking aan de andere wederkerende voornaamwoorden verbonden.
Streuvels maakt hierbij geregeld gebruik van het koppelteken.Ga naar voetnoot(1)
Voorbeelden:
‘Barbara was als hij-zelf: zorgvuldig en stil’ (Openlucht, 404) |
|
‘ik kan niet alles zeggen; aan me-zelf ook kan ik niet alles zeggen’ (Levensbloesem, 447) |
|
In niets zou ik u anders willen: blijf u-zelf’
(Levensbloesem, 451) |
|
‘Met onzen argelozen geest en ontvankelijk verstand hebben wij ons-zelf er-in gelezen’ (Herinneringen, 91) |
|
‘Maak dat ik mij-zelve afsterf om U toe te behoren’ (Alma, 119) |
|
‘Als ik dan weer op de grond nederdaal en mijn zinnen ontwaken, heb ik alles onthouden, doch weet niet hoe het gebeurd is, - kan het ook niet bij me-zelve in woorden verklaren’ (Alma, 160) |
Sporadisch zonder koppelteken in één woord:
‘Op het werk dacht hij bij zichzelve: ‘Met bomen en planten komt men dat niet tegen’ (Alma, 107) |
ook:
‘Daarom hield zij zelve de beurs’ (Levensbloesem, 270) |
| |
| |
b) oudere genitieven zijn bij Streuvels niet zeldzaam.
Enkele voorbeelden:
‘Nu was het niet meer uitsluitend voor den notaris, maar voor haar zelfs genot’ (Levensbloesem, 260) |
|
‘We wonen in 't onze en we zijn voortaan ons zelfs meester!’ (Levensbloesem, 311) |
|
‘Toen Serafien in zijn eenvoudigste gedaante overeind stond, hernam hij den inwendigen monoloog - het twistgesprek in het overleggen hoe er tegen zijn zelfs wil iets met hem te gebeuren stond’ (Beroering, 323) |
|
‘Alle dingen blijven aan hun zelf overgelaten, in zware rust’
Voor den eersten keer voelde hij spijt, omdat hij zichzelfs meester niet was en zijn eigen zin niet mocht uitwerken’
(Vlaschaard, 27) |
|
‘Zomin als de wever die op zijn getouwe zit, belang stelt in de lijnen (...), voelde hij enigen lust om de dingen uit hun zelfs wil’
(Vlaschaard, 122) |
| |
| |
| |
6) eigen met wederkerende functie.
In het dialect ook zeer gebruikelijk.
‘De weiden ook liggen er als een versiersel op hun eigen, als uitgemeten groene lakenbenden, doortikkeld en bepinkeld met 't geflonker van witte kersouwkes en gele boterbloemen’ (Vlaanderen, 408) |
|
‘Zij trouwden en begonnen elk op zijn eigen te boeren’ (Kerstvertellingen, 169) |
|
‘Scheef stond hij voor zijn eigen en vreemd, lijk de éénwielde wagen na een ongeluk’ (Zonnetij, 506) |
|
‘Ze raasrulden nog wat bij hun eigen’ (ibid., 384) |
|
‘Hij werd kwaad in zijn eigen’ (Zomerland, 329) |
| |
7) Wederzijdse voornaamwoorden.
a) Naast ‘elkander, elkaar, mekaar’ gebruikt Streuvels geregeld ‘malkaar, malkander, alkander’ vormen die hij ontleent aan zijn streektaal.
Enkele voorbeelden:
‘De jongens drumden malkaar’ (Lenteleven, 56) |
|
‘Daar een troppelke jongens die overhand hun kloefen lieten vallen of vochten met malkaars paternoster’ (Lenteleven, 69) |
|
‘'t Werd hen ondragelijk (...) zo lang en vertijloos op malkander te zitten starogen’ (Zomerland, 244) |
|
‘Onderstel nu maar dat we voor den laatsten keer alkander zien’ (Levensbloesem, 449) |
| |
| |
‘Zie hoe de kleuters ondereen malkander behulpzaam zijn’ (Herinneringen, 320) |
Eénmaal: (invloed van de oorspronkelijke Duitse tekst?)
‘Zij hadden eenander lief’ (Tristan, 213)
b) een = elkander na voorzetsels
‘De autaarbelle rinkelde twee, drie keers achter een’ (Lenteleven, 97) |
|
‘Zij lagen nevenseen te slapen’
(Lenteleven, 87) |
|
‘Ze tikten de glazen tegen een’ (Lenteleven, 102) |
verder:
naar een |
(Herinneringen, 255) |
naast een |
(Minnehandel, 18) |
onder een |
(Dorpsgeheimen, 152) |
ondereen |
(Vlaschaard, 102) |
rechtover een |
(Minnehandel, 45) |
Uit de voorbeelden blijkt dat dit vooral het geval is in de werken geschreven vóór 1907.
| |
| |
| |
B. Bezittelijk voornaamwoord.
1) Verouderde vormen.
a) genitiefsvormen op - (e)r
Voorbeelden:
‘Bij Hutsebolle en Fliepo schakelde dit visioen in de persoonlijke verbeelding hunner eigen jeugd’ (Werkmensen, 352) |
|
‘Daarop vertelde zij (...) dat een harer deftige schoonbroers nu onlangs voor konijnendiefte was veroordeeld geworden’ (Levensbloesem, 486) |
|
‘'t Speelden fijne schichtjes die bliksemden op de vergulde snede hunner kerkboeken’ (Lenteleven, 93) |
|
‘Ik wilde wel dat gij mij nooit het ambt van burgvoogd en beschermer Uwer Edele Gade hadt opgedragen’ (Genoveva, 409) |
b) genitiefsvormen op - s.
Voorbeelden:
‘Voor den eersten keer zijns levens echter opende hij niet gans zijn hart’ (Waterhoek, 165) |
|
‘Daar in die werkplaats heb ik met mijn vriend de gelukkigste dagen mijns levens doorgebracht’
(Herinneringen, 80) |
|
‘'t Is de gelukkigste dag uws levens’ (Lenteleven, 95) |
| |
| |
c) datiefsvormen op - (e)r en - (e)n
Om herhaling te vermijden, verwijzen we naar p. 111-128.
d) nominatiefs- en accusatiefsvormen op -e van het bezittelijk voornaamwoord.
Komt vaak voor bij vrouwelijke nomina, en in het meervoud.
‘De kinders zijn opgegroeid en gereed om hunne plaats in te nemen’ (Werkmensen, 359) |
|
‘Buiten gekomen, verklaarde madam Neyrinck onomwonden aan haar zuster: nooit hare dochters te zullen toevertrouwen in een gesticht’ (Levensbloesem, 486) |
|
‘De pastoor leeft er als een e remijt in zijne hoog ommuurde pastorij’ (Herinneringen, 229) |
|
‘De leraar dreunde zijne lessen af al over onze hoofden heen’ (Her inneringen, 229) |
|
‘Nieuwe aankomers die er, op hunne beurt denzelfden wentel door 't leven zullen... ondergaan’ (Herinneringen, 216) |
e) buigings-n
Ook hier geldt wat op p. 134 werd vastgesteld.
Enkele voorbeelden:
‘In mijnen tijd kon ik gelijk welk meiske tukkezot maken’ (Werkmensen, 351) |
|
‘Hij wist dat hij heel haren rijkdom uitmiek’ (Waterhoek,146) |
Niet overal echter:
‘De twee anderen volgen hun eigen gedachtengang’ (Werkmensen, 350) |
In de meeste gevallen schrijft hij de buigings-n waar die in het dialect ook duidelijk gehoord wordt of gebruikelijk is.
| |
| |
| |
2) Dialectische vorm:
Heur in plaats van haar komt vrij vaak voor.
Enkele voorbeelden:
‘Al heur centen heeft zij met zorgen en slaven bijeen gescharreld’
(Werkmensen, 349) |
|
‘Die fotse had iets in heur ogen en in heel haar lijf, dat ik niet uitleggen kon’
(Werkmensen, 351) |
‘Tieste vertelt verder, van de Baarden: van die dode rat die hij met een touw aan heuren steert, tegen hun hofgat heeft gelegd’
(Levensbloesem, 337) |
|
‘We moesten alle drie mee naar heur zusters’ (Werkmensen, 355) |
|
‘Meetje Moeie woonde heel ver van hier, in heur eigen, klein huizeke, heel alleen’ (Kerstvertellingen, 13) |
|
‘De handen hielden en praamden heur eigen lijf’ (Minnehandel, 62) |
|
‘Besluiten die heel heur leven gingen veranderen’ (Minnehandel, 93) |
| |
| |
| |
3) Onverbogen vorm:
Ons: |
In het Zuiden van West-Vlaanderen valt de -e van onze weg voor woorden die beginnen met een stemhebbende consonant, of een klinker. Voor een stemloze consonant klinkt het eerder ongewoon. De invloed hiervan is in Streuvels' taal herhaaldelijk merkbaar |
Enkele voorbeelden:
‘We liepen al de straten af, keken aan al de winkels, en eindelijk ontdekten we ons affaire’ (Werkmensen, 366) |
|
‘We gaan nu toch ook moeten ons akkers bezaaien’ (Zomerland, 253) |
|
‘Hoe mag het vergaan met ons koeien in de weide, en 't water in de drinkputten? vroeg Tone’ (Zomerland, 266): stemloze consonant |
|
‘Ginder zullen we ons armen en ons macht ontbinden’ (Zonnetij, 366) |
|
‘Ja, ja, ze zitten achter ons botten! loech Martje’ (Dorpsgeheimen, 285) |
|
‘En meisjes,... nog erger! (...) onderwezen, opgeleerd in al wat niet deugt, om ons buitenjongens te bederven.!’ (Levensbloesem, 283) |
|
‘Ze kwamen ineens binnen en wilden ons meissens bemeesteren’ (Minnehandel II, 129) |
|
‘Die wildstroper moest nu juist in een van ons huizen wonen ginder aan de boskant...’ (Beroering 323) |
|
‘Als we ons vest en ons muts binnen te buiten keren (...) nemen ze ons wel voor koningen’ (Kerstvertellingen, 76) |
Dezelfde vorm ‘ons’ vinden we terug in de namen van heiligen en namen can feestdagen.
‘Alma trachtte (...) met Ons-Heer bezig te zijn’ (Alma, 35) |
|
‘Telkens zij afdwaalde, riep zij Ons-lieve-Vrouw aan’(Alma, 35) |
|
‘Op Ons-lieve-Vrouwendag deden de meisjes-eerste-communicanten hunne opdracht en werden lid der congregatie’ (Alma, 24) |
|
‘Op Ons-Heer-Hemelvaart verleende God haar opnieuw de gunst der opperste innigheid’ (Alma, 185) |
| |
| |
| |
4) Onbeklemtoonde vormen.
Slechts enkele voorbeelden werden aangetroffen:
‘Hoe jammer, me jongetje, g'en hebt aleens geen muizeke om mede te spelen’ (Dodendans, 21) |
|
‘Wat is dat hier? Heel de doening staat in 't nieuw! Wanneer hebt ge dat kunnen klaarspelen? riep Ema verrast.
-Moet ge dat vragen; gister en heel den nacht gewerkt, me-jonk’ (Werkmensen, 243) |
| |
In verbinding met eigen vervangt een soms het bezittelijk voornaamwoord van de derde persoon (men).
een = zijn in verbinding met eigen (Zie ook. De Bo: bij: eens)
‘'t Is een schande van eens eigen kinders te moeten verbut worden’ (Dorpsgeheimen, 70) |
|
‘Zo eens eigen herte moeten opfretten!’ (Vlaschaard, 10) |
|
‘Men kon er tegen staan geleund en kijken tot dat eens eigen adem 't gezicht verdoofde’ (ibid, 11) |
| |
5) Verkeerde spelling (onder invloed van de uitspraak)Ga naar voetnoot(1)
‘Kijk, hier in 't midden, da's de kruisboom; zie, met ze'n takken en wortels’ (Zomerland, 314) |
| |
| |
| |
C. Aanwijzend Voornaamwoord.
1) Verouderde vorm:
‘Dezulken brengen in huis de ware atmosfeer’ (Herinneringen, 267) |
|
‘Dezulken hebben van de schoonheid een vak gemaakt’ (Herinneringen, 267) |
|
‘Hun succes hadden dezulken dan ook enkel en alleen aan het prachtig costuum te danken’ (Herinneringen, 358) |
|
‘Anderen die 't aalwaardig aanleggen, 't zienderogen in hun schoot geworpen krijgen, de dezen hebben “een haan die eikels schijt” naar Barisjan beweert’ (Maanden, 423) |
|
‘Enkelen integendeel loechen en tierden schendig luide, naar gasten die verre voren of achter waren: dezulken die geen voldoende gesprek vonden met de meid die ze aan den arm leidden’ (Minnehandel, 50) |
|
‘Hij veroordeelde alle godsvrucht om de godsvrucht, daar dezulke zonder bate is voor de ziel en schadelijk voor den evennaaste’ (Alma, 55) |
| |
2) Onverbogen vorm:
Streuvels laat dikwijls de -e van het pronomen deze in het vrouwelijk (en het onzijdig) weg, voor consonanten.
Voorbeelden:
‘Maar 't geen ik met dees deugniete daar ondervond, dreef al mijn bloed naar den kop’ (Werkmensen, 353) |
|
‘Ik zei u, Peter, dat de aardappels zo haarna dapper uit zijn, dees jaar; we komen er voorzeker te kort’ (Zomerland, 204) |
| |
| |
‘Om de vrucht was het eigenlijk niet - dees jaar zou 't niet bijzonders worden’ (Vlaschaard, 132) |
|
‘Het leven hier in den stilreinen bosvrede, was verbroken... voor altijd, - (...) door het toeval dat den man langs dees wegen had gebracht?...’ (Zomerland, 342) |
|
‘Zonder Jantje vermoedde van waar het kwam, had de duivel hem dees redenering ingegeven’ (Dorpsgeheimen, 166) |
|
‘In dees gemoedsgesteltenis kwam Jantje zekeren uchtend in de bakkerij’ (Dorpsgeheimen, 169) |
|
‘Zij deelde hem mede: de rijkdom en de wellust van haar leven in dees rustige omgeving’ (Genoveva, 231) |
| |
3) Verbogen vormen: vrij zeldzaam
‘Zij scharen zich inde rij dergenen die koud van bloed en week van gestel, nooit den aandrang van drift of ene opwelling van lusten gekend hebben’ (Vlaanderen, 546) |
| |
| |
| |
D. Betrekkelijk Voornaamwoord.
1) Wat het betrekkelijk voornaamwoord betreft, vertoont de taal van Streuvels weinig afwijkingen van A.N.
Zijn voorkeur gaa t echter naar: hetgeen, 't geen, het geen...
2) Ook hier houdt hij zich aan de buigings-n:
‘Kijk, daar staat de boom dien vader geplant heeft: hij zal groot worden’ (Zomerland, 233)
3) Het komt ook wel voor dat Streuvels naar het voorbeeld van de streektaal het betrekkelijk voornaamwoord verkeerd laat congrueren.
Voorbeelden:
‘Al de gemeenten van 't omliggende krijgen hun beurt en elken Zondag dat God verleent, is het op een ander te herbeginnen’ (Maanden, 383) |
|
‘Pierke Meurisse komt alle dagen dat God verleent, in zijn hovetje om te kijken of de paaslelies nog hun oren niet uitsteken’ (Maanden, 420) |
|
‘Die kop zonder lijf heeft iets akeligs die haar griezelen doet’ (Prutske, 335) |
|
‘'t Was overal Lida dat hij zag’ (Zonnetij, 366) |
4) Dewelke: wordt uiterst zelden gebruikt:
‘In de hopeloze verwachting iets te zien opdagen dat haar de boodschap der “gebeurtenis” brengen moet dewelke haar leven zal opfleuren’ (Herinneringen, 278) |
5) Foutieve spelling (zie ook p. 43.)
‘t' Geen hij wenste te zeggen, bleef hem in de keel steken’ (Zomerland, 231) |
| |
| |
| |
E. Onbepaald voornaamwoord.
1) Naast iedereen heeft het Westvlaams elkendeen, dat in Streuvels' werk veelvuldig terugkeert. De spelling is niet altijd constant.
Voorbeelden.
‘'t Was onder veel makkers besproken: dat niemand er een poot mocht aan steken of elk end een moest er bij zijn’ (Dodendans, 51) |
|
‘Lander was ten toon gesteld als een beeld der bespotting, (...) geen betrek of gelijkenis meer met den Lander dien ze gewend waren: “onze-Lander” die (...) naar elk endeen geestigheden riep’ (Waterhoek, 95) |
|
‘Winkels zijn betrokken erger dan in stad, weeldegoed en sneukeling voor elk-end-een’ (Alma, 77) |
|
‘Elkendeen bezag zijn gebuur en wachtte naar 't geen komen zou’ (Dodendans, 42) |
|
‘De twee honden werden daar van elk ende een gerust gelaten’ (Dodendans, 130) |
|
‘Elkeen stond bevreesd, verslagen te zien naar dien reus in 't naderen’
(Lenteleven, 86) |
|
‘Hij voelde zich vriend met elkendeen’
(Dorpsgeheimen, 169) |
| |
| |
2) Als zelfstandige onbepaalde voornaamwoorden bezit het Westvlaams: entwie, entwat, eenthoeveel (=heel wat, veel)
Deze vormen worden door Streuvels geregeld gebruikt.
Voorbeelden:
‘Een thoeveel gesel roeden had hij op mijnen rug versleten’ (Lenteleven, 9) |
|
‘Hij sloeg met zijn houten hamerken op 't ijzeren vensterkruis, eenthoeveel harde slagen’ (Dodendans, 58) |
|
‘Daar deed hij in die siroop nog enthoeveel wondere poeiers bij’ (Zomerland, 300) |
|
‘Mele hoorde de geit klagen en op 't einde zag zij traag entwat komen’ (Zonnetij, 528) |
|
‘'k Rieke entwat, zei Dolfke’ (Lenteleven, 79) |
|
‘Of moet ge nog entwie of entwat gaan bezoeken?’ (Dagen, 303) |
3) Een = iemand. In de streektaal zeer gebruikelijk.
‘Zo is er te mijnen tijde een geweest die inde rol van gendarm zeggen moest: ‘Tant pis pour toi!’ (Herinneringen, 365) |
|
‘En moest hier een van ons ziek worden? vroeg Rik weer’ (Zonnetij, 367) |
Vooral in de genitief:
‘Zo eens eigen herte moeten opfretten!’ (Vlaschaard, 10) |
|
‘Zijn behagen groeide in eens anders leed’ (Waterhoek, 276) |
|
-
voetnoot(1)
- J. AERTS, Stijlgeheimen van Karel Van de Woestijne, Leuven, 1956, p. 102.
|