| |
| |
| |
2. Het Nomen.
A. Genus.
Op grond van het begeleidende lidwoord, of deels van andere adnominale woorden, worden in het algemene Nederlands twee nominale klassen onderscheiden: een de- en een het-klasse.
De woorden van de laatste klasse heten van oudsher onzijdig. De woorden van de de-klasse vormden oorspronkelijk, en nu nog in de Zuidelijke volkstaal, twee groepen, namelijk een van mannelijke (een den-klasse) en een van vrouwelijke (een de-klasse) woorden.Ga naar voetnoot(1)
Ook Streuvels handhaaft een onzijdig, mannelijk en vrouwelijk genus. Slechts een klein aantal substantieven wijkt af van het algemeen gebruik. Bij enkele ervan gebeurt de genuswisseling onder invloed van het plaatselijk gebruik, van de streektaal.
De verscheidenheid en ook vaak de onzekerheid van het geslacht spruit soms voort uit het wegvallen van de buigings-n voor bepaalde consonanten.
Hier volgt de volledige lijst van de verschuivingen of afwijkingen, die me zijn opgevallen.
| |
1. A.N.: onzijdig.
a) bij Streuvels: mannelijk.
achteruit |
: ‘De derde plaats die ik als mijn oord van afzondering beschouwde, was 't geen we bij ons noemden “de koer” of de achteruit’ (Avelghem, 153) |
| |
| |
boek |
: ‘Den boek’ (Vrolijke Knaap, 10) ‘Den leerboek der kinderen’ (Oorlogsdagboek - oktober, 10) |
|
eind |
: ‘Van nu voort waren 't al bekende gezichten die de pikkers ontmoetten, en Juul en Ema die den laatsten eind weer samen gelopen hadden om stil ondereen te kouten, vonden het geraadzaam de bende te vervoegen om geen oog te geven’ (Werkmensen, 266) |
|
houvast |
: ‘Aan Kaloe's gekraai, aan 't gekakel der hoenders aan 't gekwetter der mussen heeft, Prutske geen zekeren houvast’ (Prutske, 258) |
|
kaliber |
: ‘Dat er hele landen tegen malkaar optrekken om malkaar te vermoorden, dat gaat een mens zijn verstand te boven, ofwel zijn we te dom geboren ente weinig geleerd om dat te begrijpen. Daarom is 't best dat mensen van onzen kaliber er niet in meespreken’ (Maanden, 319) |
|
loon |
: ‘Ga henen nu vol vertrouwen, Ons-Heer zal u ginder den loon geven om 't geen gij hier ontbeerd en uitgewrocht en getracht hebt’ (Langs Wegen, 158) |
|
nest |
: ‘Het adelaarswijf verliet den nest’ (Verhalen, 16) |
|
oproer |
: ‘De zware tafel en de langpootte stoelen deden mede met Lina en kwamen hem teisteren om den zondigen oproer en de schennis van hun rustig leven’ (Zonnetij, 506) |
| |
| |
overschot |
: ‘Ze kwamen overeen den overschot eraf te doen om een feeste voor Loti’ (Zomerland, 211) |
|
|
‘Zij kregen enkel den overschot van den dag om verzet te zoeken.’ (Zonnetij, 382) |
|
tribunaal |
: ‘Maar als ze me zeiden, op den tribunaal: Gij zijt vrij, ge moogt naar huis gaan Louis Vandamme! in mijn eigen zei ik: mijnheer de Juge, drie dagen vieren eerst, en dan naar huis’ (Avonden, 412) |
|
uitstel |
: ‘Het zal wel in verband gestaan hebben met die mislukte overname en nieuwe schikkingen van mogelijken uitstel’ (Avelghem, 118) |
|
naarom |
: ‘Naar de reden of den waarom zocht hij niet meer, aanveerde het als ene noodzaak’ (Werkmensen, 270) |
|
werkblok |
: ‘Hij haalde het vreemd gedoe te voorschijn en plaatste het in de klaarte op den werkblok’ (Zomerland, 314) |
b) bij Streuvels: vrouwelijk
meesterschap |
: ‘Met de kinders was hij in zijn element: (...) met de macht en de meesterschap in zijn stem en zijn handen, waren zij hem de baas en hij liet zich doen’ (Kerstvertellingen, 165) |
|
tij |
: ‘Hier ondergaat men reeds de indruk ene landstreek genaderd te zijn waar, 't verleden onaangeroerd is gebleven, waar de wentel der aangroeiende tij de bodem met zijn opeenstapelende slibbe-lagen niet heeft overspoeld’ (Herinneringen, 192) |
|
venster |
: ‘Maar achter de reet der kamervenster bleef het donker’ (Dornsgeheimen, 10)
‘Ema ontvouwde onhandig het papierken en wendde [...] (Werkman, 27) |
| |
| |
| |
2. A.N.: mannelijk
a) bij Streuvels: onzijdig
auto-rit |
: ‘Als men nu aan het auto-rit van te morgen terugdenkt, zoudt ge menen dat het weken geleden is’ (Binnenwateren, 42) |
|
bareel |
: ‘Herinneringen II, 91’ |
|
last |
: ‘Iemand met 't last laten’ (Oorlogsdagboek - December, 7) |
|
maneschijn |
: ‘Daar, onder zijn ogen, in 't klare maneschijn, zat Swane’ (Zomerland, 344) |
|
schalk |
: ‘De drie boomstijpers van het schalk stonden gescherreld overeind boven de put die een waadkolk geleek vol moze en drubbel water’ (Waterhoek, 169) |
|
valavond |
: ‘De Zaterdag in 't valavond, als hij 't peerd op stal had gedaan, drentelde Max tot aan de hofpoort’ (Minnehandel, 105) |
|
vreemde |
: ‘Ik houd het met de onbekende jonge boer uit 't vreemde, en zolang hij niet komt geef ik mijn hart aan niemand, herhaalde Marie’ (Minnehandel, 206) |
|
zin |
: ‘'k En heb van nu al geen werken in 't zin voor vandage’ (Dorpsgeheimen, 62) |
b) bij Streuvels: vrouwelijk.
Mei |
: ‘De Mei wrocht ongestoord haren weg door de zonnige, blauwe lucht’ (Dodendans, 151) |
|
molenstake |
: ‘De Bergmolen’ draagt in de eiken molenstake de eerbiedweerdige dagtekening ‘1267’ in gothieke cijfers gesneden’ (Herinneringen, 65) |
| |
| |
| |
3. A.N.: vrouwelijk
a) bij Streuvels: mannelijk
bakkerij |
: ‘Jantje Verdure's bakkerij, evenals de andere huizen der dorpsplaats, had zijn eigen uitzicht, dat sedert mensenheugenis onveranderd gebleven was’ (Dorpsgeheimen, 94) |
|
Schelde |
: ‘Oortijds, toen de Schelde onvast in zijne oevers nog, er de hele streek onveilig miek (...), lagen de polders als ene verlatene wildernis’ (Vlaanderen, 434) |
b) bij Streuvels: onzijdig
fabriek |
: ‘Uw vader is dood! hij is verongelukt in 't fabriek’ (Openlucht, 359) |
|
gebuurte |
: ‘Onder de gezamelijke jeugd van 't gebuurte richtten wij spelen in’ (Herinneringen II, 199) |
|
naast |
: de gebuurte
‘Onder de gezamelijke jeugd van de gebuurte richtten wij spelen in’ (Herinneringen, 355) |
|
kameraadschap |
: ‘De wederzijdse glimlach, het vriendelijke kameraadschap, de onbevangen voorkomendheid der jongeheren brancardiers tegenover de juffrouwen verpleegsters, (...) was Elvire totaal nieuw en welgevallig’ (Beroering, 440) |
|
superlatief |
: ‘Karamiele is een bijvoeglijk naamwoord dat Prutske aanwendt om het superlatief van zacht heid uit te drukken’ (Prutske, 215) |
|
trompet |
: ‘Het trompet heeft wrede builen en de ronding der buizen is vol hoekigheden’ (Prutske, 164) |
|
verwantschap |
: ‘Elke dag voltooide zij een letter en toen het woord “Genoveva” volschreven stond, voelde zij zich als opgenomen in 't verwantschap der lijdensgezellen die hier voortijds gezucht hadden’ (Genoveva, 399) |
| |
| |
| |
4. A.N.: mann. / vrouw. - bij Streuvels: onzijdig.
Slechts één voorbeeld:
‘Genoveva zag het straal van de zon in 't grijs zijner ogen, en dat straal bleef er in telkens hij opkeek en iets scheen te zoeken waar niemand tenzij hijzelf iets ontwaren kon’ (Genoveva, 236)
| |
5. A.N.: vr. / (m.) - bij Streuvels: onz.
katrol |
: ‘De grote “lampe-belge” werd aan het katrol neergelaten en we zaten allen rond de tafel met een boek’ (Avelghem, 147) |
In het ganse oeuvre van Streuvels vormen de veertig substantieven, die, wat betreft het genus, van het Algemeen Nederlands afwijken, een zeer klein aantal.
Zoals uit de voorbeelden blijkt, is de genuswisseling onz.-mann. en mann.-onz. en vr.-onz. het grootst.
Enkele gevallen gaan duidelijk terug op het vanouds bestaand gebruik in het dialect.
Geregeld ook wijkt Streuvels af van het genus zoals het in De Bo's Idioticon of in Gezelles Loquela is aangegeven.
Deze afwijkingen zijn in het tweede deel aangeduid.
| |
| |
| |
B. Meervoudsvorming.
De ongewone meervoudsvormen worden behandeld in het derde hoofdstuk, p. 375.
Talrijk zijn de nomina waarvan de door Streuvels gebruikte meervoudsvorm afwijkt van de in het algemeen Nederlands gebruikte vorm.
In bepaalde gevallen zijn het archaïsmen.
Vele van zijn meervoudsvormen zijn aan de streektaal ontleend.
| |
1. A.N.: -en: bij Streuvels: -s.
a) substantieven op -erik:
Voorbeelden:
dommerik |
: ‘Dommeriks! schreeuwde Mane’ (Dodendans, 82) |
|
leeuwerik |
: ‘De leeuweriks zijn al lijfsgenâ aan 't rijzen de hemelhoogte in’ (Maanden, 336) |
|
stommerik |
: ‘Zwijg met uw teuten stommeriks, suste en dreigde Boerke overhands’ (Openlucht, 409) |
|
stouterik |
: ‘De stouteriks gingen waarachtig tot op de werf’ (Levensbloesem, 339) |
Verder |
: bedeesderik |
|
doenderik |
|
dwazerik |
|
snotterik |
|
zatterik (Novellen, 42) |
De meervoudsvorm op -en komt ook voor, maar in enkele gevallen verdubbelt Streuvels de k: zie p. 46.
| |
| |
b) substantieven op -man:
blindeman |
: ‘Wij lopen hier lijk blindemans en 'k verwed al mijn goed dat gij niet meer weet dan wij, waar dat dorp te vinden is’ (Kerstvertellingen, 77) |
|
dronkeman |
: ‘Er was nog licht in de “Stropuit” en lawaai van dronkemans’ (Lenteleven, 30) |
|
edelman |
: ‘Maar de edelmans weten noch van nood noch van nut, ze leven maar van endenwaart in’ (Dorpsgeheimen, 311) |
|
naast |
: ‘Ene overlevering van ontzag voor de levende edelmannen uit de oude tijd, die gewend waren heel de bevolking als lijfeigenen te behandelen’ (Dorpsgeheimen, 312) |
|
Engelsman |
: ‘Van daar uit bezag het kind starogend de Engelsmans’ (Prutske, 197) |
|
Fransman |
: ‘Op 't zelfde dorp zelf verwekte de aankomst der Fransmans geen benieuwen’ (Werkmensen, 266) |
|
naast |
: ‘De Fransmannen leven over 't algemeen bendig, spaarzaam’ (Vlaanderen, 575) |
|
jonkman |
: ‘Febronie in dienst te Verhamme's waar 't wijf onlangs gestorven was, bij twee huwbare jonkmans’ (Levensbloesem, 274) |
|
koopman |
: ‘De boeren (...) stoten de kneukels in de koe heur lanken, gelijk koopmans op ene beestenmarkt’ (Uitzicht, 303) |
|
timmerman |
: ‘Twee timmerlieden van 't hof mieken een ruw-houten kist, (...) in bijzijn van al de pikkers die in ronde en zwijgend het werk der timmermans aanstaarden’ (Zonnetij, 403): variatie. |
| |
| |
veekoopman |
: ‘De borrels snapten ze lijk de veekoopmans het doen, die vaders beesten kwam bedingen’ (Kerstvertellingen, 41) |
|
vinkeman |
: ‘Als (...) er bovendien nog wat drinkgeld af mag voor de liefhebberij, de vechthanen of vinkemans, dan is zijn geluk volledig’ (Vlaanderen, 525) |
|
voerman |
: ‘Tegen vespertijd komen de voermans aan met wagens en peerden, en nu kan het opladen beginnen’ (Herinneringen, 391) |
c) andere nomina
boerenknul |
: ‘Hij schold de boerenknuls en al wat hij hoorde of zag voor “tolles Zeug”!’ (Dodendans, 42) |
|
ende |
: ‘in de uitdrukking: van ends ont ends. Zie het tweede deel: Verklarend Woordenboek. |
|
engel |
: ‘In de mistlucht en in die gedurige deemstering liepen de geesten rond, de Engels en de Heiligen die ze niet zien konden’ (Openlucht, 358) |
|
factor |
: ‘Misschien zijn het de twee factors die elkaar op het gunstige punt ontmoetten en aanleiding hebben gegeven om mij tot toneelspeler te maken’ (Herinneringen, 354) |
|
naast |
: ‘Aan de verhouding tussen die twee factoren, of het verband tussen loon en werk klopte, daar had hij geen inzicht over’ (Werkmensen, 270) |
|
keer |
: ‘Ze ontstak al tastend het lampken, dompelde nog verschillende keers buiten en bracht |
| |
| |
|
telkens een armvracht voeder meê’ (Dagen, 181) |
|
lief |
: ‘Onder 't vertellen maakt Blomme bij zichzelf de bemerking: hoe hij in die tijd wel twintig liefs zitten had’ (Werkmensen, 358) |
|
man |
: ‘Die leeuwerken dat zijn alle twee wijfs! gekte hij.
- 't Zijn mans, zegt Sarelowie’ (Dodendans, 52) |
|
middel |
: ‘Elke nieuwe dag brengt nieuw verzet; ze beschikken over honderden middels om de tijd te doden’ (Maanden, 379) |
|
popelier |
: ‘Ze kwamen aan de beek waar ze over moesten om aan Lammeleins popeliers te geraken’ (Dodendans, 80) |
|
rarekiek |
: ‘Aan weerzijden der dorpsstraat staan kramen met sneukelgoed, (...) schommels, rarekieks’ (Alma, 189) |
|
reden |
: ‘Maar er was geen middel om Vermeulen redens te doen verstaan’ (Vlaschaard, 79) |
|
transparant |
: ‘Verder: sparren en groen, transparants, ballonnetjes... Alles zou onder haar bestuur geschieden’ (Beroering, 537) |
|
wijf |
: zie: man.
‘Sifke trok eerst binnen (...) dan nog enige gebuurwijfs’ (Bloemlezing, 35) werd: gebuurwijven in: Dodendans, 88. |
| |
| |
| |
2. A.N.: -s -bij Streuvels: -(e)n.
Voorbeelden:
abstractie |
: ‘Voor Prutske hangen de klokken wel in de toren, maar hun rijk is in de onzichtbare, ongenaakbare verten, hoog boven de wereld, waar zij, in 't gezelschap der abstractiën, met andere subtiele geesten verkeren’ (Prutske, 343) |
|
(naast: abstracties: Prutske, 404) |
|
dame |
: ‘Zij zochten de gelegenheid met volk uit de hogere standen te verkeren om er de manieren der damen uit de grote wereld gade te slaan’ (Herinneringen, 282) |
|
distel |
: ‘Meiden, die (...) neigen en reiken om, beneden op de grond, de distelen uit te rukken’ (Uitzucht, 274) |
|
franje |
: ‘Tot de minste kruidetjes zijn afgezet met franjen en struifeling’ (Prutske, 299) |
|
oksel |
: ‘Meiden die, met de armen open, tot aan de okselen in 't hoge koorn, neigen en reiken’ (Uitzicht, 274) |
|
pensionnaire |
: ‘Bang om bij vader te komen - stonden de twee pensionnairen daar met een snoetje op als nuchtere gansjes’ (Vlaschaard, 277) |
|
personage |
: ‘Toen wist ik nog niet, maar voelde het: dat een schrijver in zijn personagen altijd een deel van zijn eigen wezen en aard beschrijft (Avelghem, 261) |
| |
| |
scène |
: ‘Van de romantiek hebben zij dan ook niets anders (...) een lustig vermeien in idyllieke en pastorale scènen’ (Herinneringen, 102) |
|
schouder |
: ‘Bij 't eerste nastaren der vogels in de lucht zal diezelfde koning wel gedacht hebben hoe het te doem om vleugels aan de schouderen vast te maken’ (Herinneringen, 72) |
|
suffragette |
: ‘Zonder de bekoorlijke “bescheidenheid” gaat gij iets worden als... Vlaamse suffragetten’ (Herinneringen, 250) |
|
tante |
: ‘Als product van zulk een mixte beschaving van oervlaams met verfijnd-Frans, haalde onze gastheer het geval aan van ene zijner oud-tanten’ (Herinneringen, 282) |
|
tirade |
: ‘De tiraden die zij op hoge toon en met geweldige gebaren uitgalmden, hadden zin noch samenhang’ (Najaar, 440) |
|
twijfel |
: ‘Ik heb wel de tijd gehad die kerels van naderbij te leren kennen, heb ze aan 't werk gezien, hunne angsten nagegaan, hunne twijfelen’ (Avonden, 379) |
| |
| |
| |
3. A.N.: - eren - Streuvels: -ers.
kalf |
: ‘Bachten de schuur stoeiden de knapen en meiden achtereen door de boomgaard en deden de kalvers schuw vluchten’ (Langs Wegen, 22) |
|
kleed |
: ‘De boever rijdt de meisjes en de jongens zingend naar 't veld, waar ze barvoets en licht in de kleers, op de knieën kruipen en wroetelen in de warme, droge eerde’ (Maanden, 378) |
|
|
‘Seffens had zij den ketser herkend, die wijdbeende in zijn wit bestovene kleêrs, recht op zijn karre stond’ (Openlucht, 438) |
| |
4. Dubbel meervoud:
menheer |
: ‘'t Leven is er uit menheren, er hapert iets aan?’ (Openlucht, 421) |
|
|
‘Hewel, menheers, 't is toch koddig zulk ene sjees met koeien’ (Openlucht, 422) |
|
vlaschaard |
: ‘De vlaschaarden zijn heldere vlakken van heviger groen’ (Uitzicht II, 77) |
|
|
in de latere uitgave van 1952-1957: |
|
|
‘De vlaschaards zijn heldere vlakken van heviger groen’ (Uitzicht, 271) |
|
verder |
: ‘dekkleden, dekklederen (Oorlogsdagboek - oktober - 61)
Zie ook: timmerman: p. 95 edelman, Fransman: p. 95 factor: p 96 [...] |
| |
| |
| |
5. Andere meervoudsvormen:
cadeau |
: ‘'t Relaas over het diner champêtre: wat lekkers zij gegeten had, wat kostelijke wijn er was... en wat cadeaux men haar beloofd had’
(Blijde Dag, 89) Naar het Frans! |
|
schoen |
: ‘Een lange, veel te lange broek, die in wijde plooien op zijn grote kozakkeschoen' viel’
(Lenteleven, 137):
suggereert de nasalisering van de weggelaten meervoudsuitgang -en. |
|
schouderblad |
: ‘Peter voelde die hitte zinderen op zijn hoofd en schouderblaars’ (Zomerland, 201)
Ook deze meervoudsvorm wordt in het Westvlaams veel gebruikt. Zie ook onder 3, bij kleed.
In beide gevallen is er syncope van de d. |
| |
6. Eigennamen.
‘We waren alzo vijf Louis' en we hebben ons aan 't kaarten gezet’
(Dorpsgeheimen, 75)
| |
7. Ongewone meervoudsvormen.
Zie p. 375
| |
| |
| |
C. Casus.
Bij Streuvels vinden wij veel archaïstische buigingsvormen, ook in steriotiepe verbindingen.
Vele ervan zijn ontleend aan de streektaal.
| |
1. Genitief.
De genitief -s komt vrij vaak voor, ook in verbinding met lidwoorden of pronomina.
Hetzelfde geldt voor de genitief van de zwak verbogen zelfstandige naamwoorden (op -en).
a) op -s.
| |
A) enkelvoud:
1) gewone nomina en eigennamen.
Voorbeelden:
‘Met een tiental makkers hadden wij schole gedoken, waren appels gaan stelen in 's pastoors boomgaard’ (Lenteleven, 9) |
|
‘Sedert een onzichtbare hand zekeren keer, uit loutere boosheid 's Maarten bed heeft nat gemaakt, is hefeit gebleken’ (Prutske, 225) |
|
‘'s Bakkers wijf had effen den tijd om buiten te springen’ (Dorpsgeheimen, 52) |
|
‘'s Landmans huis is zijne woning’ (Vlaanderen, 470 |
|
‘Ene begoocheling des gezichts’ (Vlaanderen, 495) |
| |
| |
‘Buiten haar mans weten heeft zij besloten tot het uiterste’ (Vlaanderen, 523) |
|
‘Haar ronde lippen reikten weer naar boven en drukten zacht het dons van 's jongens hals’ (Avonden, 391) |
|
‘Er groeide in 's kinds gedachten ene genegenheid voor al wat er in hunne enigheid te tasten lag’ (Dodendans, 20) |
|
‘Max wist maar al te wel dat er ook veel beslag en gebarenspel was in zijns vaders doening en achter moeders bekommerd wezen veronderstelde hij wat haken en ogen zij voor 't aanschijn der wereld verborgen hield’ (Minnehandel, 312) |
|
‘Nu wist hij dat een zoon niets anders is dan 't voortzetsel en 't hernemen van 't vergane leven des vaders....’ (Vlaschaard, 45) |
|
‘Hij ondervond de druk van zijns vaders strengheid die hem houden wilde als een schoolknaap’ (Vlaschaard, 112) |
|
‘Half-Oogst, Ons-lieve-Vrouwe's hoogdag is het ommegang en kermis op de gemeente’ (Alma, 189) |
|
‘Alzo gebeurde het dat (...) het Kindeke Jezus op Onze-Vrouwens arm haar plotseling toesprak’ (Alma, 132) |
|
‘Het levend zonnevuur dingelde uit de kappe des hemels’ (Vlaschaard, 213) |
|
‘Daar in die werkplaats heb ik met mijn vriend de gelukkigste dagen mijns levens doorgebracht’ (Herinneringen, 80) |
| |
| |
‘Zelfs wanneer zij kwikwakker blijft en geen slaaplust gevoelt, is slag van negen uur het teken des gewelds’ (Prutske, 272) |
|
‘Het dorp scheen in een oud, vervallen begijnhof herschapen, waar dolende zielkes schuiven, lijk op de laatste dag des werelds’ (Dorpsgeheimen, 41) |
|
‘Zij luisterde gespannen naar het lied van Frothmond dat als een klaagdeun zonder einde, op maat van de zucht des blaasbalgs of als een juichzang met zegegalm van de krijgshoorn luidde’ (Genoveva, 32) |
|
‘Op die uiterste stond klopte 's meisjes hart geweldig’ (Blijde Dag, 24) |
|
‘Fonske moest zijn broerkens handen vasthouden’ (Lenteleven, 59) |
|
‘Zij nam Fonskes hoofd in de handen en keek van dichterbij’ (Lenteleven, 59) |
|
‘'t Is de gelukkigste dag uws levens’ (Lenteleven, 95) |
|
‘Het huidige Damme komt ons namelijk drie keren daags te voorschijn, (...) onder de gedaante van onze gastvrouw, de waardin des logements waar wij gehuisvest zijn’ (Herinneringen, 212) |
Met afwijkende spelling:
‘Heur mans' hoed kuiste ze nog af’ (Dagen, 256) |
|
‘En 't was om de verwezlijking ervan te bevorderen dat zij beloofde hare vriendin op te nemen in haar oom's huis’ (Blijde Dag, 104) |
| |
| |
Soms vinden we een genitief ingesloten tussen een voorzetsel en een substantief: |
|
‘Van naturens wege was hij slecht bedeeld, voorbedeeld, voorbeschikt om op het geluk uit de verte toe te kijken, er enkel in gedachten aan mede te doen’ (Waterhoek, 221) |
| |
2) partitieve genitieven.
a) van nomina:
Voorbeelden:
‘Een kwartier uurs later waren de meisjes bij groepen verdeeld’ (Blijde Dag, 16) |
|
‘Een sparke viers daarin, een genster, een laaiken, 't rookt, het kuilt’ (Dodendans, 128) |
|
‘Een stuk lands ver was 't al onduidelijk en dood toegedekt lijk bij vallende avond’ (Dagen, 173) |
|
‘Al die kant is er geen mennegat, ze wisten het - anders moesten zij drie stukken lands ver al rond’ (Openlucht, 416) |
|
‘Oppervlakte lands’ (Herinneringen, 294) |
|
‘'t Getrekje (...) vordert zo traagslepend voort over het lange eind van de weg die zelf als een strate lichts door de groene velden, de heuvel oploopt’ (Avonden, 442) |
|
‘Balken lichts’ (Lenteleven, 93) |
|
‘Op een hoeve met zulk gebruik en zulk gespan volks, moest men voortdurend ordenen’ (Vlaschaard, 50) |
| |
| |
‘Ene bende volks’ (Vlaanderen 579) |
|
‘Waar is hij aan die schat gelds gerocht?’ (Werkmensen, 379) |
|
‘De pikkers hadden twee volle uren weegs af te leggen’ (Werkmensen, 289) |
|
‘Wat een eind weegs van hier tot ginder’ (Herinneringen, 374) |
b) Over het substantiveren van de infinitief wordt uitvoerig gehandeld in het hoofdstuk over het woordgebruik. Op deze plaats wijzen wij alleen op de genitief van de gesubstantiveerde infinitief in partitieve functie.
Enkele voorbeelden:
‘Na nen halven dag vastens, met ene duchtige rammeling, voelde ik meer lust tot lachen dan tot wenen’ (Lenteleven, 9) |
|
‘Na veel dagen werkens was de bocht van de beek verlegd’ (Zomerland, 253) |
|
‘Na een poos zwijgens begon Anneke weer over haar eigen aangelegenheden te vertellen’ (Minnehandel, 72) |
|
‘Na een tijdeke zwijgens, - 't is al drie nachten dat ik niet geslapen heb, Martin’ (Dorpsgeheimen, 287) |
|
‘Heel de dracht van een jaar werkens was voor de boerin vandaag weer onvoldoende gebleken’ (Minnehandel, 74) |
| |
| |
‘Na veel dagen gaans zagen zij rechts en links, bezigds de brede bane, een oneindigheid van magere vruchtvelden’ (Zonnetij, 373) |
|
‘Na een tijd wachtens komt de voerman afgetroggeld’ (Waterhoek, 9) |
| |
3) in tijdsbepalingen.
Voorbeelden:
‘'s Noens was er maaltijd in De Kroon en daar werd duchtig gegeten en gedronken’ (Lenteleven, 172) |
|
‘Noens, door de brandende zon, zetten zij alle drie uit naar het bos, om braambeziën’ (Lenteleven, 127) |
|
‘'s Nuchtends zijn we weg, naar de stad!’ (Dorpsgeheimen, 228) |
|
‘Ze zouden 's nuchtends vroeg trouwen en daarmee uit’ (Langs Wegen, 109) |
|
‘Verder was het gauw uitgerekend: vijf stuivers 's daags voor de volslagen vrouwen, drie stuivers voor de kortgerokte’ (Vlaschaard, 101) |
|
‘'s Onbijts en te vespertijde bracht zij hem boterhamen en bier op de akker en bleef er wat praten’ (Levensbloesem, 533) |
|
‘Ze kwamen hun vader maar eens 's jaar bezoeken’ (Lenteleven, 195) |
| |
| |
‘'s Anderen daags uchtens gebaarde hij van niets, en Theresia evenmin’ (Dorpsgeheimen, 146) |
|
‘Vroegmorgens reeds is er volle drukte’ (Vlaanderen, 459) |
| |
B) meervoud.
Slechts enkele voorbeelden:
‘Hij zwaaide de zweep over de peerdens rug en groette de mensen onverschillig wie, al die aangaande kwamen’ (Minnehandel, 210) |
|
‘De honden blaften losgelaten voor de peerdens poten’ (Langs Wegen, 22) |
|
‘Landliedens armoede breekt kennelijk door en ligt bloot uitwendig voor al die kijken kan’ (Langs Wegen, 150) |
|
‘Armemensens hutsepot stoort ver’ (Lenteleven, 40) |
| |
| |
b) op -en.
Hier zijn de voorbeelden niet zo talrijk:
‘De hele stoet bidt mee, elk volgens behoeften en nooddruft des harten’ (Vlaschaard, 72) |
|
‘Nu komt het:
-Benignus Blomme, te veel op uw zelven geschaft, niet geleefd gelijk Ons-Heren vogeltjes in 't veld’ (Werkmensen, 401) |
c) De genitief van vrouwelijke substantieven of van nomina in het meervoud komt geregeld voor:
Voorbeelden:
‘De stoet trok verder onder jubelend gezang; de baldakijn schommelde goudglanzend tussen de vederbossen der waaiers die uitstaken boven de mensenkoppen’ (Beroering, 438) |
|
‘Met de witte voorschoot aan, de vlam der opwinding in 't gelaat, trachtten zij de afkeer te overwinnen voor het weerzinwekkende dat ze onder ogen kregen’ (Beroering, 439) |
|
‘Ik wilde wel dat gij mij nooit het ambt van burgvoogd en beschermer Uwer Edele Gade hadt opgedragen’ (Genoveva, 409) |
|
‘Ze lazen de gebeden der stervenden’ (Langs Wegen, 159) |
| |
| |
| |
2. Datief
De datief komt minder voor, en meestal in vaste uitdrukkingen.
Voorbeelden:
‘De knaap en het meisje schormden tegelijker tijd recht en liepen de heuvelhoogte op omdat ze weten wilden wat er gister in der waarheid gebeurd was’ (Zomerland, 277) |
|
‘Zij hield de hand boven haar glazeke ten teken dat 't genoeg was’ (Zonnetijd, 527) |
|
‘Nu eerst zag hij in hoe 't met zijn geringe middelen ondoenlijk was die zaak ten goeden einde te brengen’. (Minnehandel, 226) |
|
‘Hij ook was van hoofde te voete belabberd en beslijkt’ (Waterhoek, 155) |
|
‘Buiten veranderde 't al en groeiden de dingen bij der oge’ (Lenteleven, 73) |
Meer voorbeelden op p. 111: bijwoordelijke, stereotiepe uitdrukkingen.
| |
3. Bijwoordelijke, stereotiepe uitdrukkingen
In de meeste van deze uitdrukkingen vinden we relicten van oude naamvallen.
In andere uitdrukkingen heeft het wellicht geen zin om van naamvallen te spreken.
Toch brengen we ze alle onder deze rubriek samen, deels om een afzonderlijke behandeling onder het lidwoord, adjectief en voornaamwoord te vermijden, deels ook omdat ze in alle werken en perioden van Streuvels overvloedig voorkomen, zodat we ze niet buiten beschouwing kunnen laten.
Deze vaste uitdrukkingen geven aan zijn taal een archaïstische, soms plechtige, dan weer een lokale kleur.
| |
| |
Voorbeelden:
met aan:
‘Moeder, zult gij aantijds roepen, morgenuchtend?’ (Lenteleven, 83)
met bij:
a) uitdrukkingen van tijd
‘Was me dat ook een leventje! (...); heel de lange dag om vogels te zoeken en al wat er bij schooltijde gebeurde van bij kunnen zien’ (Dodendans, 51) |
|
‘Ze stelen bij klaren dage, tot mijn beesteneten toe wordt verslonden’ (Langs Wegen, 178) |
|
‘Er was echter de afkeer en het wantrouwen om (...) bij schoftijde naast al dat volk te zitten’ (Alma, 63) |
|
‘Wie was de radeloze zot die nu met bier voor den dag kwam uit de frisse kelder van de Meersblomme, en het goede Scheldewater, bij avonde!’ (Zonnetij, 393) |
|
‘'t Dorp bleef leeg en dood, lijk bij wekedage als ieder aan 't werk is’ (Dagen, 283) |
b) andere wendingen
‘Zij voelden zich warm en veilig bijeen op de meebank... bij den biere en bij volle beker’ (Genoveva, 255) |
|
‘Bij der oge zag men de vruchten beklijven’ (Vlaschaard, 75) |
| |
| |
‘Meteen voelde Jan nu ook de drang om zijne nood te klagen en in zijn weerloosheid hulpe te zoeken bij God, de grote, onzichtbare macht die beschikken kon over goed en kwaad, die in één wenk bij state is de ramp af te wenden’ (Langs Wegen, 130) |
|
‘Telkens hij bij dranke was, kwam het er uit, dat hij hààr krijgen moest en geen ander!’ (Levensbloesem, 405) |
met in:
‘In de opening der krocht, ontwaarde hij een menselijke ongedaante, met 't verweerd voorkomen eens woudlopers, naakt en in hangenden hare’ (Genoveva, 509) |
|
‘Die mannen zouden dan ook de prijzen uitdelen: in gelde en in gouden en zilveren erepenningen aan driekleurige linten’ (Uitzicht, 227) |
|
‘Wanneer voor de sukkelaars, alles afgelopen is wat het aardse bestaan inhield, komt men er, een laatste keer in lijke om er de uiterste gebeden te krijgen’ (Uitzicht, 327) |
|
‘Tafel en stoelen stonden op hun vaste plaats, waar ze van in der eeuwigheid gestaan hadden’ (Lenteleven, 155) |
|
‘Ze wilden weten wat er gister in der waarheid gebeurd was’ (Zomerland, 277) |
|
‘'t Gerucht dat ze mieken stoorde in gener delen de schone verlatenheid der stille dagen’ (Najaar, 381) |
|
‘Moeder Glabeke vertrouwde Piel in genen dele’ (Levensbloesem, 405) |
| |
| |
‘Dàt zijn de gemoedelijke dorpen, ouderwets van uitzicht, die in der eeuwen onveranderd hun zelfde geaardheid behouden hebben.’ (Vlaanderen, 450) |
met met:
‘Ze lazen de gebeden der stervenden en Jan stond met ontdekten hoofde en prevelde zo aandachtig mogelijk mede’ (Langs Wegen, 159) |
|
‘En met den anderen woorde, hernam het boerke: - Ha! Vermeulen, ge hebt daar een stevige slag gedaan tewege’ (Vlaschaard, 250) |
|
‘Als ik vroeg opgestaan, met ter haast het werk in de bakkerij had klaargekregen, (...) trok ik naar mijn heuvel en werkte er met de spade in de klei’ (Ingoyghem I, 24) |
met om:
‘Hij wist zelve niet de grootheid van al wat hij uitgestaan had om de wille van zijn recht gemoed’ (Avonden, 417) |
met op:
‘Maar haast u toch weer, Ghielen, dat we de koe op tijds bestellen en 't is hier zo enig op 't hof’ (Dagen, 181) |
|
‘Ons haastend om op tijds te zijn’ (Werkmensen, 355) |
met te, ten, ter
a) uitdrukkingen van tijd
‘Lijk ze daar te schoftijde tegen de deurstijl geleund hun pijpe rookten, zou men menen dat ze in een gewone beweging met de arm ter ruste, de daking konden overreiken’ (Zomerland, 254) |
| |
| |
‘Dat was 't vreemde, dat hij nooit bekeek tenzij achteloos te rusttijde soms, om er de groeite te vergelijken met zijn eigene opbrengst’ (Langs Wegen, 127) |
|
‘Zo is er te mijnen tijde een geweest die in de rol van gendarm zeggen moest: ‘Tant pis pour toi!’ (Herinneringen, 365) |
|
‘Midden wekedage of ten ontijde leeglopen, ligt buitenmensen niet in hun aard’ (Maanden, 381) |
|
‘De boerin scheen hem even fleurig, dezelfde ronde, gezetene vrouwe, de prinsesse van 't hof, die hem ten tijde zo genegen was’ (Langs Wegen, 209) |
|
‘Vina leefde daarin verslaafd, bekommerd, haar wakende ogen altijd en overal op dat ongeduur, ten allen stonde gereed met haar borst of een melkpanneken, om al die gapende monden te voeden’ (Langs Wegen, 133) |
|
‘Zo waren hunne diepste gedachten nu ter stonde, ver van vaders bekommernissen en van moeders ziekte’ (Kerstvertellingen, 12) |
|
‘Ze verwachtten telken stond dat er iets gebeuren ging’ (Langs Wegen, 179) |
|
‘Nu is 't de tijd, nu seffens de grote stond, 't plechtig ogenblik waarop het bijzonderste zal gebeuren, 't geen de dorpelingen maar éénmaal te jare gegeven wordt’ (Uitzicht, 327) |
| |
| |
‘Horieneke vertelde hem heel haar leven en doening van de laatste dagen - al 't geen waarnaar zij verlangd had en haar geluk van te morgen’ (Lenteleven, 115) |
|
‘Maarten Folle durft! zegde Door; t'nuchtend in de school stoete hij ermeê bij al de jongens’ (Dodendans, 83) |
|
‘Ten uchtend in de vroegte was hij er blijmoedig en welgezind aan begonnen’ (Openlucht, 400) |
|
‘Te nuchtend stond het er nog, herhaalde hij werktuigelijk’ (Openlucht, 351) |
|
‘Ware 't zowel te voornoene geweest, merkte Baekeland op, uw vlaschaard was 't weerd’ (Vlaschaard, 230) |
|
‘Mocht Genoveva U te eniger tijd weerzien’ (Genoveva, 499) |
|
‘We gaan naar 't kasteel wonen, t' allertijde’ (Langs Wegen, 188) |
|
‘Te middag gebruikten zij het noenmaal in de keuken van de boer’ (Levensbloesem, 463) |
|
‘Maar te middage, als de kost, door de koeier op 't werk gebracht, verorberd was, zocht elk een schuile’ (Minnehandel, 150) |
|
‘Te noen een knorre roggenbrood met zwijnsvlees en pap, en ook wel een pinte bier’ (Dagen, 192) |
|
‘Te noene is de eerste rustpoos van de langen dag’ (Avonden, 439) |
| |
| |
‘Te noenewaard bond Zalia een lange koord aan de halsband en trok het (geitje) uit de stal’ (Zonnetij, 534) |
|
‘Ze trantelden met de kloefen onder de arm, voort lijk twee jongens die zienling boosheid bedreven hebben en voor straf te noenstonde alleen moeten uitlopen’ (Dodendans, 76) |
‘Te noene met hem aan tafel - een echte kermis - en dan te namiddage, onder 't drinken van een kanne bier, samen hunne gevaarten vertellen’ (Werkmensen, 245) |
|
‘Met dapper te werken kon ze tegen de avond gedaan krijgen en te vespertijd nog de kinders te zuigen geven’ (Dagen, 212) |
|
‘Te vespertijde nog eens en 's avonds weerom - bij elken schoftijd in gelijke pozen, schoot de vreugde plotseling wakker’ (Vlaschaard, 180) |
|
‘De mensen die er te morgen vertrokken zijn om te werken, worden er te avond weerom verwacht’ (Uitzicht, 286) |
|
‘Te avonde spon de smoor zijn gouden lakens rond de einder’ (Najaar, 379) |
|
‘Als ge t'avond uwe korf niet vol hebt, krijgt ge weeral geen eten van de boer’ (Dodendans, 14) |
|
‘Men looft geen dag, hij en zij ten avonde’ (Maanden, 369) |
|
‘Beloof nu eens aan uw vrouw (...) dat ge alle Zondagen ten negen ure thuis zult zijn...’ (Dorpsgeheimen, 66) |
| |
| |
‘De bezoeken bij zomeravond te wekedage, stonden in een ander teken’ (Vlaanderen, 564) |
|
‘En ze kan te naaste weke doodgaan met 't kalf in heur lijf’ (Dagen, 179) |
|
Daar leefde Marietje enkele uren te week van opperste geneugte, alleen met hare dromen’ (Dorpsgeheimen, 83) |
|
‘Maar de lucht zat helder als tin en schone blauw, lijk op een gewone uchtend te voorjare’ (Dorpsgeheimen, 16) |
|
‘Overal waar Jan keek, was het ommelands één boomgaard in bloei, te meitijde als 't zonnezomert’ (Langs Wegen, 120) |
|
‘'t Vooruitzicht dat hij te zomertijde, zijn oude makker naast zich met een koppel peerden zou zien de kouters bewerken, dat vernederde en ontmoedigde hem het meest’ (Langs Wegen, 96) |
|
‘Zonder wantrouwen vertelde ze: hoe zij ten uitkomende en ten aanstaande zomertijde, samen zouden huizen en werken’ (Langs Wegen, 94) |
|
‘En die appels en zult ge niet moeten schillen ten oogsttijde, riep de kuiper’ (Dorpsgeheimen, 31) |
|
‘Dat laait, jongens! gretig en spetterend als een Sint Jans-vierken te midzomer’ (Dodendans, 112) |
|
‘Zal alle kleurschittering weer gedempt worden tot vale eentonigheid gelijk te najare, in de donkere weken? (Glorierijke Licht, 370) |
| |
| |
‘Ze weten nu al wat ze ten uitkomen moeten laten liggen’ (Minnehandel, 214) |
|
‘'t Water zal de gronden murw maken en vort en voordelig voor de dricht ten uitkomende’ (Najaar, 356) |
|
‘Te bâmisse was 't negen maanden dat we Belle geleid hebben’ (Dagen, 165) |
|
‘En al die jaren door had ze zwijgend en geduldig gewerkt in het huishouden, zonder klagen hare man verzorgd, zijn sliffers gewarmd te wintertijde’ (Dorpsgeheimen, 29) |
|
‘Telken jare keerde de verwachting in zwaardere angst en grotere weedom’ (Dorpsgeheimen, 29) |
|
‘Want nu is 't de tijd, nu seffens de grote stond, 't plechtig ogenblik waarop het bijzonderste zal gebeuren, 't geen de dorpelingen maar éénmaal te jare gegeven wordt’ (Uitzicht, 327) |
|
‘Ge moet vragen dat 't Kindeke ter jaren bij ons ook eens op d'hofstede zou komen, had moeder gezegd’ (Kerstvertellingen, 52) |
|
‘Dàt was een geschikte gelegenheid om die gunst te vragen voor te naaste jaar’ (Kerstvertellingen, 53) |
|
‘'t Was reeds laat als Maarten zijn sterre nam, en met een “Goên nacht, tot te naaste jare”, de deur toetrok’ (Lenteleven, 29) |
b) uitdrukkingen van plaats en richting:
te:
‘Hier, te goeder plaatse, haalde hij de zinspreuk aan van Paus Gregorius’ (Genoveva, 130) |
| |
| |
‘Kom mee naar te mijnent, we kunnen een borrel drinken, stelde de dokter voor’ (Beroering, 305) |
|
‘'t Zijn kunstenmakers of tovenaars en ze zulen t'onzent hunne toeren verrichten op de zolder’ (Najaar, 409) |
|
‘Pierke Vincke vond het te zijnent al overhoop en buiten de gewone gang’ (Dodendans, 103) |
|
‘Als de rommel van tafel is opgeruimd, (...) alles te kante in de keuken, dan heeft de vrouw haar rust’ (Levensbloesem, 494) |
|
‘Verder, te landewaart, omgeven door vruchtvelden, boomgaarden en weiden, liggen de grote hoeven’ (Vlaanderen, 433) |
|
‘Vandaar vertrokken de boerenzonen te veldewaart elk naar zijn huis’ (Dagen, 283) |
|
‘Daar stormden ze tierend naar buiten, te veldewaart in, zonder te durven omkijken’ (Openlucht, 344) |
|
‘Hier, in de schaduw der bomen, langs de beek, te veldewaart op, in en rond de woning, heeft hij zijn eerste levensindrukken en ervaring opgedaan’ (Vlaanderen, 560) |
|
‘Voor boeren en buitenmensen is 't de maand waarop de bezigheden te velde in volle gang komen’ (Maanden, 323) |
|
‘Bezijds, uit een betenstuk door de waterdamp en 't felle striemen heen, zagen we drie grote meiden te stratewaart op vluchten al giegelend en schetterend van de leute’ (Avonden, 403) |
| |
| |
‘Van t'dorpwaart, kwam soms klokkengeluid, ging er vreugdegetier’ (Zonnetij, 516) |
|
‘Om hare dankbaarheid te uiten sloeg zij de ogen te zonnewaart en zegde: Hoe goed zijt gij, o Heer!’ (Genoveva, 452) |
|
‘De eenode lag bachten hen, maar hier, te zonnewaart uit, strekte een wijde landstreek in ongeziene pracht’ (Genoveva, 298) |
|
‘We moeten van hier weg, in de vreemde, tot vader weer loskomt - te boere onze kost slaven’ (Zomerland, 233) |
ten:
‘Zij nam de pander en ging nederwaarts ten dorpe’ (Zomerland, 330)! |
|
‘De meisjes giegelden zolang tot ze eindelijk vooruit gerochten, arm aan arm, gekoppeld, over de witte sneeuwweg, ten dorpewaart’ (Minnehandel, 49) |
|
‘Zoveel woorden die ten platten lande nimmer of nooit in 't gewoon spraakgebruik voorkomen’ (Prutske, 404) |
|
‘Ten zuidkant en ten noordkant, uit de vier gewesten tegelijk, kruiste de vreugderoep over heel het land’ (Vlaschaard, 178) |
|
‘De zon kleisterde reeds op de witte gevel ten westkant’ (Minnehandel, 275) |
|
‘Ten uitkante, verdoken, stond ene tent in grauw zeildoek’ (Alma, 195) |
|
‘Aan de mensen waar hij in of uit ten huize tord, vroeg hij naar nieuws over de steenbakkers’ (Langs Wegen, 200) |
| |
| |
‘Samen in 't gelid, vormen zij de grootse reuzenbouw (...) waarbij mensen zich voelen als wormen die ten gronde kruipen’ (Najaar, 361) |
|
‘Hij ging zo weinig ter kerk en leefde in zulk een triestig zwart hol’ (Lenteleven, 163) |
|
‘Gelijk een dikke drom puilden de parochianen ter kerken uit’ (Lenteleven, 106) |
|
‘Ze was op haar beste, gelijk iemand die ter kermis gaat’ (Dorpsgeheimen, 67) |
|
‘Daar al 't geen nu voortgebracht wordt, aan vijfdubbel dure prijs ter markt komt, vergaren zij geld’ (Vlaanderen, 598) |
|
‘'s Zondags ging hij ter misse omdat alle mensen gingen’ (Langs Wegen, 123) |
|
‘Elk hield er aan om, naar 't overoud gebruik, ter nachtmisse te gaan’ (Minnehandel, 54) |
|
‘Ter dingplaats zullen wij de dode hare aanklacht horen uitspreken en daar zult gij vernemen wat u te wachten staat’ (Genoveva, 519) |
|
‘'t Mezeke en 't koninkske geven volop van snoer - die twee hebben heel de winter ter school geweest’ (Maanden, 335) |
|
‘Toen hij nauwelijks buiten was ging de kobbejager aan 't dansen en danste ter deuren uit, zonder dat ooit iemand nog die borstel weergezien heeft’ (Vlaschaard, 97) |
|
‘Bij gulpen straalt het (licht) ter vensteren in’ (Uitzicht, 338) |
| |
| |
‘Puck ook heeft het zien aankomen, en is al voorop ter poorten uit’ (Prutske, 374) |
|
‘Op Witte Donderdag, als kleine en grote klokken, holderdebolder ter galmgaten uitkantelen, met blij gebimbam en gebeier’ (Prutske, 345) |
|
‘De feestelijke stoet zet aan door de straten van Toledo, ter noorderpoort uit’ (Genoveva, 172) |
|
‘Buiten die haal, ter rechterzijde, neemt het landschap een heel ander uitzicht aan’ (Vlaanderen, 417) |
|
‘Hun (=Schelde en Leie) gang is traag (...) tot hunne wateren mengelen en, onder één naam nu, even kalm en stilgeaard, in breder bedde voortrollen, even traag hun weg vorderen en met statigheid hun uittocht doen ter zeewaart’ (Vlaanderen, 409) |
c) andere wendingen
te:
‘'t Was nog nacht als de lanteern weeral brandde en Jan wakker te bene stond’ (Langs Wegen, 38) |
|
‘Barisjan is kromgegroeid van de rhumatiek, kwalijk te gange, loopt al paggelen’ (Maanden, 405) |
|
‘Te zijner beschaming zag hij nu hoe de hogere inzichten boven hem geheerd hadden’ (Vlaschaard, 285) |
|
‘Terwijl schenkers en dienaars met vlugge gang de gerechten opbrachten en de gasten te gebode stonden’ (Genoveva, 213) |
|
‘Zij keurden de bomen, vonden dat zij weerde hadden en rijp waren en zij die weerde te gelde moesten maken tot hun bate en profijt’ (Najaar, 370) |
| |
| |
‘Hoe of wanneer de duivel in hem gekomen was, of te welker gelegenheid, wist Jantje niet te zeggen’ (Dorpsgeheimen, 147) |
|
‘Dat gaf hun 't gevoel in eenzelfde kamer alles te hunnen gerieve te mogen inrichten, als thuis’ (Beroering, 426) |
|
‘De kerel of het meisje werden bestormd en besmeten met ballen, van langs om nauwer in de kring gesloten, tot allen er op losvielen en te grijphande het zotte spook of de arme duts, met volle grepen sneeuw te versmachten zochten’ (Dorpsgeheimen, 35) |
|
‘Dat hij zijn goed wilde te nutte brengen, beboeren en bedrichten! zegden zij ondereen’ (Dorpsgeheimen, 311) |
|
‘'t Zou er moeten een grote bende zijn om ons te lijve te komen, meende hij’ (Dagen, 305) |
|
‘Waar de meiden en boerinnen in troppeling te naargange kwamen, was 't een gewapper van fladderend blauw en rood’ (Minnehandel, 116) |
|
‘Ons eigen leven staat er voor te pande’ (Genoveva, 432) |
|
‘Waarom ook heeft het Noodlot mij aangewezen de schanddaad te ontdekken waardoor Uw naam te onere werd gebracht?’ (Genoveva, 409) |
|
‘De ondervindingen die zij in de wereld heeft opgedaan zullen haar alsdan best te stade komen om als abdis een klooster te besturen’ (Genoveva, 143) |
| |
| |
‘Nu hadden zij haar te vriend gemaakt en zouden haar beschermen’ |
|
‘Hij voelde zich de heerser wien alles te wille staat’ (Vlaschaard, 186) |
|
‘De boonpersen met de verwelkte ranken schots en scheef omvergevallen en te regen en te winde te rotten’ (Maanden, 390) |
|
‘Klimmen en kappen is een lastige arbeid, te weer en te winde in de bomen hangen is geen aardigheid’ (Maanden, 406) |
|
In de uitgave van 1942 staat: aan regen en wind, en in Maanden, 406 lezen we: ‘Het kouterhuis (...) langs de vier kanten blootgesteld te regen en te winde’. |
ten:
‘En de langgerekte joelschreeuw van vrouwvolk en jongens, tierde razend scherp als een gil ten antwoorde’ (Vlaschaard, 178) |
|
‘Waar alles wat iets opbrengen kan ten bate wordt gemaakt, (...) vindt men toch altijd middel om geld uit te geven voor verf en witsel’ (Vlaanderen, 479) |
|
‘Ten slotte hieven de dopelingen zelf een lofzang aan (...) ten dank van dezen die de heidenen in het ware geloof onderwezen hadden’ (Genoveva, 67) |
|
‘Maar zij dankte Ons-Lieven-Heer die haar de genade verleende om dat liefdewerk ten goeden einde te kunnen voltrekken’ (Lenteleven, 172) |
|
‘De zoetigheid komt ten kwade einde!’ (Vlaschaard, 279) |
| |
| |
‘'s Winters moet regen en koude er ten minsten koste geweerd worden’ (Vlaanderen, 467) |
|
‘Dat was iets wat Schellebelle niet verwacht of vermoed had, en haar ten toppen uit gelukkig miek’ (Vlaschaard, 89) |
|
‘Zijn eigen handwroetelen minachtte hij als peuterend, vrouwelijk gedoen dat overal ten onbate leidde’ (Langs Wegen, 141) |
|
‘De reis voert gij naar goeddunken en naar uw beste inzicht, ten profijte uwer eigen zielezaligheid’ (Genoveva, 33) |
|
‘Het ligt er, buiten ons bereik, ten toge’ (Avonden, 443) |
|
‘Ze hielden de knieën wijd open en de buik uitgestoken, met de welgezindheid op het wezen, lijk voldane burgemeesters die een belangrijke daad ten goeden uitval gebracht hebben en nu aan 't rusten zijn’ (Minnehandel, 279) |
|
‘De jongen stond ten voeten uit en hield met de handen bachten den rug, den dwarsstok der landrol waartegen hij aanleunde’ (Herinneringen, 140) |
|
‘Als een felle, onverzadigde ridder uitgerust ten kampstrijde’ (Herinneringen, 50) |
|
‘Zo kwam de sierlijkheid zijner gestalte ten voordeligste uit’ (Genoveva, 366) |
|
‘Eerst als de landmeter geen geluid meer gaf en voorgoed onderbleef, lieten zij hem liggen. Ten eerste werke nu: naar de ander zoeken’ (Waterhoek, 70) |
| |
| |
‘Here, (...) wij hebben tegen u gezondigd. Geef ons niet ten verwijte om Uwe naam’ (Alma, 210) |
|
‘Naarmate zij er ten naaste bij de zin van begrepen heeft, werden die woorden in de dagelijkse omgang opgenomen’ (Prutske, 404) |
|
‘'t Getouwe vervult er ten naasten aan heel de ruimte die door een enkel klein venstergat verlicht wordt’ (Vlaanderen, 487) |
|
‘Ieder wilde en moest zijn gemoed luchten, bij de menigte zijn om, ten hopewaart in, te razen en lawaai te maken’ (Waterhoek, 110) |
|
‘Meteen besefte hij de kostelijkheid van elke dag die ten avond ging’ (Vlaschaard, 187) |
|
‘Ten allen kante zag hij Knudde' s zonen op hem komen toelopen’ (Zomerland, 229) |
ter:
‘Verschillende Zondagen achtereenvolgend, kwam zij met een nieuwe vrijer opsteken, omdat geen enkel het wagen dorst tweemaal ter reek op de Waterhoek met ene inboorlinge te komen dansen’ (Waterhoek, 49) |
|
‘Met een wederzijdse goên-avond gingen zij ter ruste’ (Minnehandel, 90) |
|
‘'t Flinke koppel zwierde rond ter bewondering van al de boerinnen’ (Minnehandel, 295) |
|
‘Anneke had het zich altijd bijzonder ter hart getrokken’ (Minnehandel, 71) |
|
‘Bedenk toch, boer, een knecht die men van kindsbeen gekweekt heeft en die u twintig jaren dient, ter trouwe?!’ (Langs Wegen, 28) |
| |
| |
‘Het stormlied breekt los, 't wordt de woedende zang, met pijnkreten en gekreun en gezucht, de felle gang van een reuzenadem die bij gulpen, ter volle keel, hele, bressen lucht opzuigt en weer uitstoot’ (Najaar, 367) |
|
‘Onder 't eten begon hij nu eigene gevallen te vertellen uit zijn jonge tijd; toen hij verkeerde met Vrouw Verkamer, zijn wijf ter zaliger’ (Dagen, 303) |
met uit:
‘Jan was daarbij als een vreemdeling geworden en uit den huize gegroeid’ (Langs Wegen, 154) |
|
‘Hier hadden zij de geur van de heefde eerde uit ter eerste hand’ (Vlaschaard, 52) |
|
‘Wie heeft er hem uit onbekende verten, ooit met een weldadig inzicht benaderd en uit goeder jonsten voordeel aangebracht?’ (Vlaanderen, 510) |
|
‘We voelden er ons veilig afgezonderd en uit ter ogen van alle straatverkeer’ (Heule, 251) |
|
‘In zulke omstandigheden echter behoudt Prutske hare kalmte, toont geen verweken van gemoed, - bij haar is 't: uiter ogen, uiter harten.’ (Prutske, 187) |
met van:
‘De mensen reikten het over van hand te hand en legden het overhoop buiten op de grond’ (Openlucht, 347) |
|
‘Hij ook was van hoofde te voete belabberd en beslijkt’ (Waterhoek, 155) |
|
‘De rilling doorliep haar van hoofde tot de voeten’ (Genoveva, 300) |
| |
| |
‘'t Gespan ging gezapig van oppe te neer, langs de zoom eerst van het hoogbuikte stuk, en keerom een tweede gang naast de eerste’ (Vlaschaard, 40) |
|
‘Hij voelde zich weer de uitgedrevene landloper die niet meer van den huize is’ (Langs Wegen, 104) |
|
Dan kwam hij voorzichtig en van verren aan eens neuzen of het eten gereed was’ (Dorpsgeheimen, 108) |
|
‘Hij keek verzinnig van de werke weg’ (Openlucht, 416) |
|
‘Men boert er van einden in’ (Vlaanderen, 513) |
|
‘Wie weet, kreegt ge van 's leven uw volle bekomste, kerel’ (Langs Wegen, 11) |
|
‘Wachten, gromde Vermeulen, als 't moest wachten en kwam er van 's levens geen vlage: 't miskomt altijd voor iemand’ (Vlaschaard, 215) |
|
‘In 't voorjaar hadden ze gewrocht van morgen tot avonde en alles beslaafd wat ze konden om ere te halen van hun werk’ (Vlaschaard, 117) |
met andere voorzetsels:
‘Naarden (...) ging midden klaren dage zijn schone tijd verdoen op de Legemeers om met mannen van zijn weerga te gekscheren’ (Levensbloesem, 270) |
zonder voorzetsel:
‘Toen Jantje, tijelijken uchtend met zijn lamplichtje in de bakkerij trad, (...) scheen het hem alsof het alm er reeds in volle bedrijf was’ (Dorpsgeheimen, 133) |
|
‘We zijn tijelijken avond uitgezet en lopen hier verdoold onze weg te zoeken’ (Kerstvertellingen, 85) |
| |
| |
| |
D. Substantieven met niet- geapocopeerde (of analogische) eind -e.
Zeer veel nomina hebben in Streuvels' taal de vroegere eind -e bewaard. Het geldt bijna uitsluitend monosyllabische substantieven.
Hij gebruikt deze archaïstische vormen vooral onder invloed van het Westvlaams taalgebruik.
Uit de voorbeelden blijkt dat deze vorm in alle werken voorkomt.
De uitgang -e is in het Westvlaams overwegend het kenmerk van het vrouwelijk geslacht geworden.
Streuvels stond erop dat deze eind -e in de herdrukken bewaard bleef.
Voorbeelden:
afkomste |
(Langs Wegen, 150) |
bane |
(Langs Wegen, 139) |
bazinne |
(ibid., 145) |
bedde |
(ibid., 125) |
beke |
(Lenteleven, 9) |
belle |
(Uitzicht, 340) |
bille |
(ibid., 304) |
veldblomme |
(Vlaschaard, 197) |
boerinne |
(Dodendans, 47) |
brokke |
(Werkmensen, 363) |
deugniete |
(ibid., 353) |
dilte |
(Lenteleven, 20) |
dreve |
(Dodendans, 64) |
duive |
(Lenteleven, 139) |
ere |
(Vlaschaard, 60) |
erve |
(Langs Wegen, 139) |
flesse |
(Dodendans, 192) |
goeste |
(Werkmensen, 354) |
grepe |
(Langs Wegen, 78) |
hage |
(Maanden, 390) |
harte |
(Dorpsgeheimen, 69) |
herte |
(Kerstvertel., 23) |
helle |
(Lenteleven, 117) |
ons-Here |
(Dorpsgeheim. 69) |
hulpe |
(Vlaschaard, 79) |
kermishutte |
(Lentelev. 10) |
jare |
(Lenteleven 29) |
kasse |
(Minnehandel 273) |
keerse |
(ibid., 41) |
kerke |
(Lenteleven, 20) |
keuringe |
(Uitzicht, 243) |
| |
| |
kiste |
(Lenteleven, 18) |
klokke |
(Uitzicht, 340 ) |
kommernisse |
(Langs Wegen, 149) |
kraaie |
(Vlaschaard, 15 ) |
krieke |
(Dodendans, 53) |
kruise |
(Najaar, 424 ) |
lesse |
(Vlaschaard, 277) |
lippe |
(Najaar, 465 ) |
Maarte |
(Vlaschaard, 13) |
mane |
(Lenteleven, 25) |
mate |
(Lenteleven, 29) |
meesteresse |
(Dorpsgeheimen, 69) |
Meie |
(Najaar, 399) |
misse |
(Dagen, 167) |
moedere |
(Werkmensen, 231) |
munte |
(Dodendans, 145) |
naalde |
(Minnehandel, 73) |
nachte |
(Werkmensen, 388) |
nachtegale |
(Dodendans, 94) |
name |
(Werkmensen, 359) |
oge |
(Vlaschaard, 213) |
onnozelare |
(Najaar, 469) |
osse |
(Lenteleven, 17) |
penne |
(Uitzicht, 246) |
pere |
(Lenteleven, 139) |
pieke |
(Najaar, 443) |
pijpe |
(Lenteleven, 133) |
pikke |
(Lenteleven, 85 ) |
pinte |
(Langs Wegen, 145) |
plaatse |
(Vlaschaard, 211) |
prinsesse |
(Minnehandel, 40) |
reke |
(Vlaschaard, 197) |
rote |
(Avonden, 334) |
stokroze |
(Avonden, 435) |
ruste |
(Langs Wegen, 132) |
schijve |
(Dodendans, 129) |
scheute |
(Najaar, 469) |
| |
| |
schole |
(Lenteleven, 18) |
schuite |
(Werkmensen, 372) |
slape |
(Dodendans, 10) |
slapinge |
(Langs Wegen, 139) |
slete |
(Dorpsgeheimen, 316) |
slijtinge |
(Vlaschaard, 110) |
smete |
(Avonden, 443) |
spelonke |
(Levensbloesem, 235) |
spille |
(Werkmensen, 379) |
spreuke |
(Uitzicht, 230) |
stemme |
(Vlaschaard, 19) |
straffe |
(Najaar, 397) |
strate |
(Uitzicht, 232) |
streke |
(Dodendans, 15) |
taarte |
(Langs Wegen, 194) |
uittekeninge |
(Waterhoek, 106) |
ure |
(Werkmensen, 354) |
vadere |
(Maanden, 351) |
vame |
(Vlaschaard, 193) |
vandage |
(Minnehandel, 63) |
vinke |
(Dodendans, 64) |
vlage |
(Dodendans, 129) |
vlamme |
(Dodendans, 129) |
vrange |
(Lenteleven, 21) |
vreze |
(Lenteleven, 14) |
vrouwe |
(Dorpsgeheimen, 67) |
waterwilge |
(Levensbloesem, 235) |
weke |
(Minnehandel, 173) |
wentelinge |
(Minnehandel, 10) |
wiege |
(Langs Wegen, 133) |
wildernisse |
(Glorierijke Licht, 364) |
wolke |
(Uitzicht, 340) |
zage |
(Najaar, 400) |
zake |
(Langs Wegen, 103) |
zalve |
(Maanden, 334) |
zonne |
(Glorierijke Licht, 368) |
zorge |
(Langs Wegen, 132) |
zepe |
(Dagen, 197) |
zwepe |
(Avonden, 431) |
Deze eind- e heeft vanzelfsprekend een grote invloed op het zinsritme.
|
-
voetnoot(1)
- C.G.N. DE VOOYS, o.c. p. 48
B. VAN DEN BERG, Beknopte Nederlandse Spraakkunst, Den Haag- [...]
|