De taal van Stijn Streuvels. Deel 1. Het woord bij Streuvels
(1970)–Hubert Lemeire– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Eerste hoofdstuk.
| |
[pagina 75]
| |
Dit hoofdstuk behandelt de voornaamste morfologische en spraakkunstige eigenaardigheden van Streuvels' taal.
Geregeld wordt het terrein van de morfologie verlaten om even het domein van de syntaxis te betreden. Dit gebeurt met opzet: op die manier wordt samengehouden wat eigenlijk bijeenhoort en wat door versnippering verloren zou gaan of tot herhaling aanleiding geven.
Opvallend is dat Streuvels' taal in veel gevallen een archaïstisch of ouderwets tintje heeft. We zouden niet durven beweren dat hij dit bewust heeft gezocht of aangewend. We zijn veeleer geneigd dit kenmerk toe te schrijven aan de invloed die Streuvels onderging van zijn tijd en zijn lectuur. Hij schrijft vooral de taal van zijn tijd. Men vergete ook niet dat hij als autodidact in het arm Vlaanderen zijn debuut maakte.
Andere kenmerken van zijn taal behoren tot zijn streektaal die hij in veel gevallen gewoon overneemt of probeert te benaderen.
Aan dit alles stilistische conclusies vastknopen, is een moeilijke en delicate opgave. Wij zullen ons vooral beperken tot vaststellingen als; archaïstisch, verouderd,... zonder verdere details. Het is evenmin de bedoeling al die bijzonderheden historisch te situeren of te verantwoorden. We willen veeleer materiaal aanbrengen dat als basis kan dienen voor ander of verder onderzoek. Hierbij kunnen we aanstippen dat het ganse oeuvre van Streuvels aan de grondslag ligt van ons onderzoek en wij dus met enige zekerheid beweringen als: geregeld, vrij vaak, in de eerste werken,... kunnen verantwoorden. Uit de enorme overvloed van gegevens hebben wij alleen die overgehouden die frequent en in alle werken voorkomen. Minder frequen te of eerder zeldzame gevallen, of wat alleen tot zijn vertalinge en bewerkingen behoort, worden alleen dan opgenomen waar ze relevant zijn voor of enig licht werpen op Streuvels' taal. |
|