| |
| |
| |
B. Leestekens.
De meeste leestekens zijn zowel rust- als toontekens. Ze kunnen redekundig of fonetisch de structuur van de zin of van de opeenvolgende zinnen aangeven.
In het eerste geval behoort de bespreking voornamelijk in het hoofdstuk over de syntaxis, in het tweede geval geven de tekens in de ritmische gang van het zinsverloop de langere of kortere pauzen aan met bijhorende stijging of daling van de toon.Ga naar voetnoot(1)
Eigenlijk blijven de accentuatie en de leestekens gebrekkige hulpmiddelen voor de aanduiding van accent, ritme, intonatie en tempo. De geschreven taal immers mist de intonatie, de gebaren en de mimiek van het gesproken woord.
Het is niet onze bedoeling een diepgaande en definitieve studie te maken over het gebruik van leestekens bij Stijn Streuvels. We willen slechts wijzen op enkele gevallen waar hij leestekens gebruikt met een andere bedoeling en op een andere plaats dan die waaraan wij gewend zijn.
Het gebruik van de leestekens is bij Streuvels, evenals bij tal van schrijvers en dichters, vrij willekeurig, daar het ten zeerste afhankelijk is van allerlei factoren als de bijzondere betekenis en gevoelswaarde der zinnen, hun duidelijkheid en welluidendheid en ook hun ritme.
Alhoewel de syntaxis niet tot het object van deze studie behoort, toch moe ten wij even dit terrein betreden omdat de behandel ing van de leestekens pas volledig tot haar recht komt bij de bespreking van de Streuveliaanse zin of periode.Ga naar voetnoot(2)
Dan zou duidelijk worden, wat reeds bij een eerste lezing opvalt, hoe Streuvels zijn volzin verbrokkelt, oplost in woorden en groepen door talrijke pauzen. Zijn zin is inderdaad gebouwd
| |
| |
op het beginsel der coördinatie en der juxtapositie en is daardoor in staat zich a.h.w. eindeloos voort te zetten. De zin is progressief, eenvoudig, lineair en bestaat uit een rekbaar aantal (parallelle en paratactische) zinnen.Ga naar voetnoot(1)
Deze cumulatief gestructeerde zinnen of zinsdelen geven aan zijn stijl iets nadrukkelijks ( een kenmerk waar we geregeld zullen naar verwijzen), de voortdurende uitbreiding verzwaart de stijl.
Als integrerend deel hiervan vermelden we de herhalende appositie, de accentuatie der adjectieven en de verveelvuldiging der substantieven. De opeenhoping, de opsomming van bepalingen, bijstellingen, voorwerpen is een vorm van paratxis en een van de meest karakteristieke procédés van zijn stijl. Dit schijnt een gevolg te zijn van Streuvels' drang om de dingen exhaustief te bepalen en te beschrijven. De overlading, de juxtapositie en het parallellisme werken soms vermoeiend op de lezer. In elk geval verklaren ze de vele leestekens.
Het effect van dit (impressionistisch) procédé is niet alleen de verlevendiging van het ritme, maar ook de scherpe omlijning van elke geïscleerde groep, vooral bereikt door de hoge frequentie der leestekens. Door het plaatsen van komma's,.... krijgt elk woord, elke zinsonderbreking, elk zinsonderdeel de nodige accentuatie. Zo komt het dat Streuvels' stijl niet altijd vlot en licht, maar soms hortend en lastig aandoet. De voortdurende onderbrekingen, uitbreidingen, hernemingen, pauzeringen verklaren dus ook het overvloedig gebruik van leestekens.
Wij hebben ook de indruk dat Streuvels de spreektaal of het ritme van de verteller wil benaderen. Streuvels is een auteur die hoort wat hij schrijft en ‘hoe meer een schrijver zijn taal hoort, des te meer zal hij geneigd zijn in hoofdzaak het ritme over de interpunctie te doen beslissen’.Ga naar voetnoot(2) en die in veel gevallen
| |
| |
schrijft wat hij hoort. Streuvels moet luidop gelezen of voorgedragen worden. Dit activeert de waarde van zijn interpunctie. Dit is vooral het geval in die zinnen waarvan de expressie verhoogd wordt door het groot aantal leestekens.
Op die manier zien we de vele leestekens niet en horen we alleen maar de cumulatief gestructureerde zinnen of zinsdelen, de uitbreidingen, de zinsonderbrekingen. De ritmering van de zin door de interpunctie en door de zinsonderbrekingen geven aan Streuvels' proza een onmiskenbare oratorische allure.
Wij hebben voor onszelf deze proef herhaaldelijk toegepast en durven stellen dat Streuvels op het oor van de luisteraar een andere indruk maakt dan op het oog van de lezer. Het volstaat te luisteren naar de plaat waar hij zelf en de heer A. Van der Plaetse uittreksels uit zijn werk voordragen.
Toch kunnen we Streuvels niet altijd vrij pleiten van een soms vrij willekeurige en soms verkeerde interpunctie. Ook is het vaak moeilijk uit te maken of er verschrijvings, slordigheid of opzet in het spel is.
Om al deze redenen behandelen we het gebruik der leestekens zeer voorzichtig.
We kunnen nu reeds zeggen dat Streuvels in elk geval een duidelijke voorliefde heeft voor de dubbele punt en de gedachtenstreep.
Het volstaat om het even welke bladzijde van Streuvels te lezen om zich van het overvloedig gebruik van de leestekens te vergewissen. Ter illustratie laten wij hier enkele fotocopieën volgenGa naar voetnoot(1)
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
1. De dubbele punt.
a) Na verba declarandi en sentiendi.
Hierbij laat Streuvels bijna altijd de aanhalingstekens weg. De logisch-afhankelijke bijzin kan de vorm van de hoofdzin behouden door de oratio directa. In de meeste gevallen echter bekomen we de indirecte rede, en ook daar gebruikt Streuvels de dubbele punt.
De dubbele punt zorgt voor een lange of grote pauze waardoor het volgende zinsdeel de volle aandacht krijgt.
Voorbeelden:
‘Ik zeg: de jongens groeien en ze eten meer’ (Zomerland, 205) |
|
‘Moeder zei: dat ze nu stille naar huis gingen voortwerken tot dat vader weerkeerde’ (Zomerland, 232) |
|
‘Ze keek hem meewarig in de ogen en vroeg: of ze 't toch vinden zouden?’ ( Zomerland, 256) |
|
‘Ze tierden openmondig: dat 't goed was’ (Zomerland, 272) |
|
‘Ze beschuldigde met botte woorden moeder en Lander: Dat 't hun schuld was’ (Zomerland, 295) |
|
‘Na een poos vroeg hij haar: of er iemand geweest was’ (Zomerland, 320) |
|
‘Zij maande hem ondertussen: naar de grond te kijken om geen beiers te laten liggen’ (Dodendans, 16) |
|
‘Hij vreesde dat iemand hem vragen zou: of hij het beest herkende’ (Dorpsgeheimen, 345) |
|
‘Toen was er een der jonge snaken die voorstelde: in rang te gaan en hij wees aan elkeen zijner broers en neven, ene gezellin aan om gearmd op te stappen’ (Blijde Dag, 67) |
|
‘Maak hem wijs: dat we geld nodig hebben’ (Zomerland, 329) |
|
‘Anneke nam de brieven aan en vertelde wat Pharaïlde geschreven had, maar verzweeg: dat ze de brief op zich droeg en hem van Max gekregen had’ (Minnehandel, 136) |
| |
| |
‘Hij vroeg bij zichzelf: waarom Schemel zich niet tevreden hield met het oud aardappel- en koornstuk’ (Zomerland, 219) |
|
‘Grootmoeder had hen met opgestoken vinger vermaand: dat ze heel stil moesten zijn’ (Kerstvertellingen, 10) |
|
‘Luister hier, zegde Koornaert op plechtige toon, Agatha, Elvire en gij ook Pelagie: wat ge te doen hebt is: zwijgen’ (Beroering, 334) |
|
‘Daarmede nu heb ik verteld, niet alleen: hoe ik schrijver werd, maar ook: hoe ik schrijver ben en verder hoop: schrijver te worden’ (Herinneringen, 49) |
b) Ook na woorden of uitdrukkingen als: voornemen, verlangen, gedachte.....
‘In hun gedacht bleven zij bij hun voornemen: van samen in een huizeke te gaan leven’ (Dodendans, 16) |
|
‘Hun grote begeerte en verlangen was: de rare vogel maar eens in de hand te houden of aan te raken met de vinger!’ (Dodendans, 95) |
|
‘Zijn voornemen was: naar 't Meulenhout te gaan’ (Dagen, 312) |
|
‘Zijn eerste inval was: dat er dieven ingebroken hadden, maar middelerwijl miek hij bij zichzelf de bemerking: wat kunnen dieven komen stelen bij de schoenmaker?’ (Dorpsgeheimen, 64) |
|
‘'tWas ook hare overtuiging: dat het vlas op de nieuw ontgonnen en drooggemaakte kouter moest gezaaid worden’ (Vlaschaard, 31) |
|
‘Gelaten zag hij de dingen hun gang gaan, met 't voornemen: te herbeginnen als 't kwaad zou uitgeroeid zijn’ (Langs Wegen, 129) |
|
‘'t Was haar om 't even door wie ze omgrepen werden, daar hun grote zorg altijd was: om niet alleen te blijven’ (Minnehandel, 35) |
| |
| |
‘Hij droeg de verwachting: dat de avond hem nog iets bijzonders had voorbehouden’ (Minnehandel, 157) |
|
‘Zijn eerste voornemen was: om maar niet te trouwen’ (Minnehandel, 227) |
c) De dubbele punt kondigt een nadere verklaring aan, een opsomming die door de zinsonderbreking meer reliëf krijgt.
Voorbeelden:
‘Daarmee moesten ze 't kind bestrijken al luide lezend: Sint Jans Evangelie’ (Zomerland, 300) |
|
‘Ze wist zo wel, bij zichzelf, dat 't voor mensen en dieren een eendlijk dingen is: iets ter wereld brengen!’ (Zonnetij, 522) |
|
‘Zij telde en hertelde de witte kalkschreven binnen op de staldeur en zag: dat 't lammeken welhaast komen moest’ (Zonnetij, 527) |
|
‘Het jongetje heette Pieter en de Moeie heette alleenlijk: Moeie’ (Dodendans, 9) |
|
‘'t Geen ze in 't stille als hun geluk verlangde was: een nieuw kindje met ziende ogen en de dood van de oude Moeie’ (Dodendans, 19) |
|
‘Boven het blad: de heiligenbeelden in goud en wit omkransd met snipperbloesem onder de glazen stolp’ (Dodendans, 141) |
|
‘Daar Prutske tijdens de bezetting nooit anders dan Duits “feldgrau” te zien kreeg, bleef haar het begrip: vriend of vijand onbekend’ (Prutske, 185) |
|
‘Gelijk alle mensen, was zij behept met de eigenschap: te willen bezitten wat men bemint’ (Prutske, 190) |
|
‘Baas Siepe vertelde hem met groot gebaar: van Kerlo en zijn wondere Christus’ (Zomerland, 336) |
|
‘Heel zijn leven had hij in de wereld rondgekeken zonder te vinden: wie er eigenlijk wel deed en kwalijk’ (Zonnetij, 489) |
| |
| |
‘Zij bezag in één vlucht de veie gewassen en ver, achter het pinkelgroene notelaarken, in 't reine blauw: stond het kerkje met zijn bruingeblaarde linden er rond’ (Zonnetij, 521) |
|
‘Geen herbergje reden ze voorbij. Ouw! riepen ze telkens naar de ezel en ze bestelden: vier pinten!’ (Langs Wegen, 117) |
|
‘Het deed hem aan als: het interden, de aanvang van een geluk die hij niet zwelgen kon of overkijken’ (Minnehandel, 136) |
|
‘En dansende vertelde zij hem in gejaagde, opgetogene woorden, het gewichtig nieuws: van haar huwelijk!’ (Minnehandel, 309) |
|
‘Tevens onderging hij (...) de drang naar het onwelvoegelijke, met de angstige verwachting iets bij te wonen dat hem onbekend was en aanlokte als: het mysterie van het kwaad’ (Waterhoek, 163) |
d) vrij ongewoon is het gebruik van de dubbele punt in zeer veel gevallen waar we geen leestekens verwachten als:
‘Die dodelijke stilte droeg hij heel de uchtend, als een verwijt in zijn angstig gemoed, alsof hij er ten dele schuld aan had: dat de pastoor in zijn huis en de dorpelingen in hun bed bleven’ (Dorpsgeheimen, 18) |
|
‘Door de danig lange gewoonte, in de verbeelding der dorpsgenoten, één geworden met de lanteerns: als ze aan 't ene dachten zagen ze 't ander er bij: de lange, houten palen, met den dwarsstok, het glazen huizeken en de draaiende schouwbuis en 't vaantje, als windwijzer, er bovenop, en 't ventje er onder of er bij: zijn zwarte gestalte met de korte beentjes onder den wimpelslag van zijn langen jas, op zijne ladder klauterend of doende aan zijn oliekannetje’ (Dorpsgeheimen, 253) |
| |
| |
‘Daarna grepen ze allen malkaar de hand, kwamen heus vooruitgeschreden, bogen diep, staptan achteruit en: nu zou 't spel beginnen, riep Pruus’ (Dodendans, 39) |
|
‘En 't deerde hem bij 't vooruitzicht dat zo'n bloem van een kind lijk Marietje, in 't jammerlijk kennismaken met de wereld, ook zou uitbloeien en vergaan, want: hare schoonheid was nu ten hoogste en eens dat zij 't gewaar wordt, is 't zo gauw voorbij’ (Dorpsgeheimen, 88) |
|
‘In zijn drift verloor Jantje de adem, hij veelde 't zweet van zijn wezen afleken, doch vertraagde niet: naarmate de tegenstand van het deeg vaster en taaier werd, neep hij harder, bultte er op met de vuisten’ (Dorpsgeheimen, 103) |
|
‘Dat veroorzaakt die: höchst angenehmer Schmerz, - het hoogste, het volkomenste... de phantazie’ (Avonden, 357) |
|
‘Aan “Le Génie du Christianisme” van Chateaubriand had ik echter veel meer houvast, en ik weet nog hoe: la poésie des ruines mij in verrukking bracht’ (Herinneringen, 338) |
|
‘Kerlo voelde een schok door zijn leden en een dwang om: naar huis - of neen, naar elders, gelijk waar, te gaan zoeken’ (Zomerland, 328) |
|
‘Hij dronk en zwolg zijn geluk als deugdelijke zeupen water bij grote dorst en lag daar te verlangen: naar meer, altijd meer en dat het eeuwig zo duren mocht!’ (Zonnetij, 351) |
|
‘En er wordt voort: gewerkt, gevrijd, getrouwd en plezier gemaakt, zolang het duren zal’ (Vlaanderen, 611) |
|
‘We zullen er samen nog beter wonen: 't is te hopen’ (Langs Wegen, 89) |
| |
| |
e) in veel gevallen ook kan men de dubbele punt vervangen door een ander leesteken of door een voegwoord.
Voorbeelden:
‘Vermeulen ondervond het verlangen en de begeerte zijn zoon te zien, om ook bij dat bedde te zijn: hij zag niet in wie 't hem beletten zou, maar kon ook niet uitdenken: hoe hij bij het bed van zijn zoon te geraken!’ (Vlaschaard, 273) |
|
‘Niet te geweldig kerels! vermaande Krauwel, w'hebben maar korte tijd om te nuchteren: morgen voor de klaarte moeten de pikken spelen’ (Zonnetij, 389) |
|
‘Een nerse wittigheid lag over de velden verspreid en geen halmke van 't koorn dat roerde: hier en ginder kriepte een krekel en in de verte blies een bosuil’ (Zonnetij, 406) |
|
‘'t Geen hij altijd als zijn grote macht beschouwd had, lag daar nutteloos: kon hem geen vreugde of geluk verschaffen’ (Zonnetij, 507) |
|
‘Er kwamen ook dagen dat Jantje de toestand anders inzag: alles bleef er zo stevig vast, dat er geen verandering mogelijk scheen: Theresia ging haar gewone sliffergang door de keuken - was daar verroeren of veranderen aan?’ (Dorpsgeheimen, 168) |
|
‘Ze plaagden zijn ezel die buiten stond en ineens zag hij klaar door de verbijstering waar hij al de jaren in dompelde: de weemoed van de ontgoocheling, 't kapotvallen van 't geen hij zo vast verwacht had: 't lag al vernield en hij stond alleen in weerloze razernij’ (Langs Wegen, 201) |
|
‘Die stonde van de dag alleen is het mogelijk dat Prutske tersluiks “verdwijnen” kan: op het middaguur staan deuren en vensters open en ligt alles, gescholen voor de
|
| |
| |
felle hitte, aan zichzelf overgelaten, te druilen: daaren boven behoort Prutske zelf dan meestal tot de slapenden’ (Prutske, 243) |
|
‘Prutske weet heel goed wat het beduiden wil: dat die vriendelijke onderbreking bedoeld wordt als een eindpunt aan het gesprek: doch overstuur nog door het affront, blijft zij een ogenblik besluitloos, onthust’ (Prutske, 275) |
| |
2. De Gedachtenstreep.
Van dit leesteken maakt Streuvels een overvloedig, soms overbodig en niet altijd logisch gebruik.
In de meeste gevallen volgt een verklarende parenthese die door de gedachtenstreep een groter reliëf krijgt.
In sommige gevallen dient de gedachtenstreep als verbinding tussen zinnen. In dit verband verwijzen we naar p. 47-49 waar gezegd werd dat Streuvels zijn zinnen opstapelt, onderbreekt, uitdiept en verlengt door afgescheiden zinnen of zinsdelen, aanvullingen, onderbrekingen die een bijkomende uitleg of bedenking of commentaar bevatten.
Vaak gebruikt Streuvels dit leesteken als werkelijke gedachtenstreep:
Voorbeelden:
‘En dat alles stond daar, - was zo onverwacht gekomen, zo al meteens, lijk bij nachte getoverd’ (Lenteleven, 73) |
|
‘Houding en manieren moesten nu gericht zijn om deftig te blijven - het wilde, uitgelatene teruggedrongen’ (Levensbloesem, 280) |
In veel gevallen echter kan een ander zinsteken de gedachtenstreep vervangen.
| |
| |
Voorbeelden:
a) een komma na de bijstelling zou even duidelijk zijn en precies de rol vervullen die de gedachtenstreep hier krijgt:
‘En de oude Toria, het zondagwijf - heerste daarover en lachte met angstige ogen om elk end een naar keus te gerieven’ (Dodendans, 102) |
|
‘z' Hadden hem afgedankt - een tijd geleden, en nu liep hij alleen lijk een wildeman’ (Lenteleven, 32) |
|
‘Nietje aanzag het als een grote eer met 't kasteel in doening te blijven; telkens kreeg zij 't een of ander mede naar huis - dingen die er uitgediend hadden, doch bij haar te pas werden gebracht’ (Levensbloesem, 269) |
b) volgens zijn systeem kon Streuvels even goed een dubbele punt hebben geschreven in:
‘De straten waren doods; de deuren gesloten, de vensters toe - alle mensen rustten en hij slenterde’ (Lenteleven, 32) |
c) in het volgend voorbeeld komt men met . of ; en zonder - even ver:
‘Om gelijk voortijds Gorie of Barisjan te gaan opzoeken, hoort niet meer tot de mogelijkheden - dat is voorbij’ (Levensbloesem, 389) |
|
‘Als verloofde zal Joséphine geheel in beslag genomen worden door het drukke verkeer, de toebereidselen, en opgaan in hare liefde - die zich tussen hen beiden ingeschoven heeft’ (Levensbloesem, 396) |
| |
| |
Andere voorbeelden:
‘'t Hele verschijnsel kwam hem voor als bedrieglijke luchtspiegeling; had hij vroeger - lang geleden - 't zelfde - maar helemaal hetzelfde! - spektakel voor zijn ogen zien afspelen?’ (Zonnetij, 492) |
|
‘Gij bezit alle gaven en hoedanigheden, maar mist het spontane, jolige van landse meisjes - het toegrijpen’ (Levensbloesem, 450) |
|
‘En nu ge gele genheid krijgt, eindelijk iets te verrichten - goed te doen in uw leven, zoudt ge toch zeker niet afzeggen’ (Beroering, 311) |
|
‘Ten ander, daarmede kon zij van haar gewetenskwelling niet afgeraken want om eigen schuld te bekennen - het zinnelijk behagen, de oneerbare nieuwsgierigheid, de verwachting - en het verlangen! - erge zedenfeiten te zien - dat zou ze nooit gedurfd hebben’ (Beroering, 548) |
|
‘t'Halven de voornoen kwam zij dan - in een speciaal kostuum: met een soort overal - een grijze tabbaard - een doek op het hoofd geknoopt, die haar gelijken deed op een spook, - en trad plechtstatig de bakkerij binnen’ (Dorpsgeheimen, 135) |
|
‘Hij voelde zich als een geluksvogel, een fijnaard, omdat hijde schamele duts, de dommerik - toch in staat was Theresia, met haar ernstig gezicht, haar stevig gesloten lip, bij de neus te leiden, - zij die daar over de vloer liep, in de waan van haar meesterschap - niets vermoedde of wist van 't geen hij had uitgericht’ (Dorpsgeheimen, 165) |
|
‘Terwijl die vragen hem bestormden, liet Theresia's toestand hem onverschillig, - misschien was hij van haar verlost - voor altijd verlost! - en die onderstelling bracht hem een onverhoopte uitkomst’ (Dorpsgeheimen, 176) |
| |
| |
‘Alle drie staan ze nu zelf aan de endeldeur, de kinders zijn opgegroeid en gereed om hunne plaats in te nemen - eeuwige beurtgang - 't is voorbij eer men er aan gedacht heeft’ (Werkmensen, 359) |
|
‘De arbeiders die niets zijn dan lappen grauw en blauw op het veld, dingen met ruwe uitwendigheid, een kudde gelijk, werkende in een zelfde beweging - dragen toch in hun hoofd, onder de strooien hoed, een eigen, afzonderlijke bewustheid van al 't geen in de verte of in de nabijheid van hun levenskring, haait en draait’ (Uitzicht, 281) |
Als illustratie volgt hier een fotocopie.
Lees ook p. 49a-49g opnieuw. Dit misbruik van strepen lijkt mij geen verdienste.
| |
| |
| |
| |
| |
3. De Komma.
Ook dit leesteken gebruikt Streuvels in veel gevallen met een andere bedoeling en op een andere plaats dan waaraan wij gewend zijn. In de meeste gevallen onderbreekt hij zijn zinnen op een soms vrij ongewone manier. Zo krijgen zijn zinnen een eigen ritmisch verloop en wordt de aandacht van de lezer op bepaalde woorden of zinsdelen getrokken.
Vooral in het gebruik van de komma's gaat Streuvels nogal slordig te werk.
In veel gevallen plaatst hij de komma alleen nà de tussenzin, nà de bijstelling en niet er vòòr.
Andere voorbeelden tonen aan dat de komma op een andere plaats kon staan of dat er een komma kan aantoegevoegd worden.
De plaats, het gebruik en het weglaten van de komma is niet altijd ritmisch te verantwoorden.
‘Het groen was allenthenen, schielijk uitgeschoten’ (Zomerland, 279) |
|
‘Ze verwendden d'een noch d'ander, de ogen niet van de wieg’ (Zomerland, 296) |
|
‘Horieneke ook, was al op en had moeder geholpen in haar bezigheid’ (Lenteleven, 74) |
|
‘Hij zag zich bezig met de spade op zijn hoekje lands te midden de open wereld, in gezelschap van een paar hoenders, die knoterend, achter zijn spade effen aan de te rikken uit de aardefakken keesden’ (Werkmensen, 320) |
|
‘Effenaan iemand zijn bekomst had, lieten zij de vork vallen en gingen een gebed neuzelend, naar buiten’ (Langs Wegen, 21) |
|
‘En na de hoogmis, werd in elk huis, het paashout gedeeld’ (Vlaschaard, 55) |
| |
| |
‘'t Merendeel namen het op als een feestreisje, ene gelegenheid om de grote stad te zien, en onderweg veel leute te maken, want in de tussentijd was de ontsteltenis reeds vergeten en 't geval beschouwd als iets dat afgelopen en voorbij is, - de veroordeling gold nog enkel als een formaliteit, die er achteraf bij te pas komt, maar niets aan de zaak verandert’ (Waterhoek, 98) |
|
‘Ze trantelden met de kloefen onder de arm, voort lijk twee jongens die zienling boosheid bedreven hebben’ (Dodendans, 76) |
|
‘Van 't dorpwaart, kwam soms klokken geluid’ (Zonnetij, 516) |
|
‘Ze verwendden d'een nooh d'ander, de ogen niet van de wieg’ (Zomerland, 296) |
|
‘Met beste meel schoon brood bakken, is geen kunst’ (Dorpsgeheimen, 167) |
|
‘Als we verdomd, allemaal thuisblijven en is er toch niets te verteren of te krijgen! riep een boer van uit den donkeren hoek’ (Uitzicht, 231) |
|
‘Hij loech nog wanneer hij den kerel met den langen, stijven hals, zag weggaan’ (Minnehandel, 314) |
Op vergissing of verstrooiing berusten waarschijnlijk:
‘Hebt gij nog engels gezien, Doorke? - Ja, 'k, in de processie, Horieneke’ (Lenteleven, 117) |
|
‘De theeketel zong in langen piepvoois als Doka, de voordeur openstak’ (Dagen, 164) |
|
‘Jan was beschaamd maar, omdat hij niet weglopen durfde, ging hij toch binnen’ (Langs Wegen, 58) |
|
‘Nu is het publiek niet meer tevreden met de voortbrengsels, alleen, van den kunstenaar’ (Herinneringen, 9) |
| |
| |
‘Door het schemerduister zagen ze de sneeuw bachten de opperlucht, boven de deur en de daghertjes van de luiten ook, waren er mede volgestopt’ (Dorpsgeheimen, 14) |
Opzettelijk is ongetwijfeld:
‘Was, dàt, nu, ook, letterkunde?!’ (Herinneringen, 26) |
Geen komma in:
‘Als Jan trouwt 't en is ten minste voor tijd niet, meende de boerin’ (Langs Wegen, 25) |
|
‘Hij en de jongens ze leefden van wat geschoten koorn’ (Langs Wegen, 190) |
| |
3. De Kommapunt.
De kommapunt drukt gewoonlijk een langere rust aan tussen zinnen die los van elkaar staan, doch door hun betekenis een geheel uitmaken.
Geregeld gebruikt Streuvels de kommapunt als leesteken tussen opsommingen en zinsdelen en tussen verschillende onderdelen van stapelzinnen, waar wij meestal een komma gebruiken.
Voorbeelden:
‘'t Worden ten langen laatste, uit die streepjes, een man en een vrouw; en, uit het andere een draaiorgel op een stootkarretje, met een hond tussen de wielen’ (Lenteleven, 19) |
|
‘Lina leidde hen tenden in een kalfssliet; strooide een schuddebondel open’ (Lenteleven, 53) |
| |
| |
‘Nu echter had Koornaert de oudste zover gekregen en overhaald dat hij hem helpen zou om van die onzekerheid af te geraken; te verlossen van de vrees dat er hem om die aanslag weerwraak te verwachten stond; de stem van zijn geweten tot zwijgen zou brengen’ (Beroering, 469) |
|
‘Hij vreesde zijn laatste uur gekomen, niet in staat een klank uit te brengen; zijn kinnebakken schudderde, zijn oogleden bibberden’ (Beroering, 478) |
|
‘Zij denken niet dat de grote aantrekkelijkheid die van haar uitgaat juist hierin gelegen is; dat er dag voor dag iets nieuws aan te ontdekken valt’ (Prutske, 394) |
|
‘Maar de vreugde toomde hij in met die gewichtige bedenking; dat hetgeen hij begaan had met die offerschaal, moest geheim blijven, - dat als het moest bekend zijn, er dood of leven van afhing’ (Dorpsgeheimen, 163) |
|
‘Onder 't eten begon hij nu eigene gevallen te vertellen uit zijn jongen tijd; toen hij verkeerde met Vrouw Verkamer, zijn wijf ter zaliger’ (Dagen, 303) |
In het volgende voorbeeld zou Streuvels volgens zijn systeem normaal een dubbele punt moeten schrijven:
‘Hij had altijd nog hetzelfde uitzicht; een akelige oude man die lange dood is en daar hangt, àl bloed en vuiligheid’ (Langs Wegen, 45) |
| |
| |
| |
4. De Aanhalingstekens.
Van dit leesteken maakt Streuvels weinig gebruik. In de meeste gevallen gebruikt hij de indirecte rede met de dubbele punt (zie aldaar).
In andere gevallen gebruikt hij de gedachtenstreep.
Voorbeelden:
zie bij de dubbele punt, a).
- | Ik zei u, Peter, dat de aardappels zo haarna dapper uit zijn, dees jaar; we komen er voorzeker te kort. |
| |
- | Zijn àl die aardappels reeds op? - er waren er veel, waar zijn ze? |
| |
- | Nog een klein klutske, is het overschot, baas, de jongens eten lijk de beren. (Zomerland, 204) |
Ook in de vrije indirecte stijl, die Streuvels veel gebruikt voor het weergeven van dromen, mijmeringen, gepeinzen, bedenkingen, plannen, laat hij alle uiterlijke tekenen van ondergeschiktheid weg.
| |
| |
| |
6. Combinatie van verschillende leestekens.
De meeste combinaties duiden een nog langere pauzering aan.
| |
a) dubbele punt en gedachtenstreep, of gedachtenstreep en dubbele punt.
‘Bertje stond recht en voerde bevel -: Al de jongens moesten afstijgen, hij zou op de voorste bank blijven zitten en Horieneke en Doorke nevenseen op d'achterste tussen twee lovertakken, lijk trouwers op speelreis’ (Lenteleven, 119) |
|
‘Er viel een grote wanhoop en zwaarmoedigheid over Door, al wat hij geschikt en verzonnen had viel nu mislukt uit -: Mane stond daar buiten aan de deur op hem te wachten’ (Dodendans, 72) |
|
‘Hij was gaan vluchten, want voor die enkele keer had ze hem luide schreeuwstem aangezet om te schelden -: Ge moet nooit meer terugkomen! had ze geroepen’ (Dodendans, 144) |
|
‘Hij zei tegen de jongens die weenden: - Dat takje wordt later een grote boom’ (Zomerland, 222) |
|
‘Maar Ria wierp zich op het meisje en aaide wanhopig het dode kind:- O, doe toch eens de oogskens open, nog een enkele keer! kermde zij’ (Zomerland, 305) |
|
‘Hoe geern had hij haar gezegd: - Daar, neem, hij is voor u!’ (Zomerland, 319) |
|
‘Moeie troostte hem:- Laat de kwade jongens lopen, zegde zij, en blijf hier en speel zoveel uw hertje lust’ (Dodendans, 11) |
| |
| |
‘Alhoewel hij weet dat zijn beste gaven voorbij zijn, wil Blomme het zichzelven niet bekennen: - Ik ben nog kloek en sterk - we zullen het eens zien, als ik op een hoveken zit, en mijn eigen baas ben’ (Werkmensen, 371) |
|
‘De jongeheer werd er aangetrokken, - hij kreeg weldra het hele stel rond hem: - vier nog jongere zusters van Sara’ (Beroering, 515) |
| |
b) kommapunt en gedachtenstreep.
‘De lucht stoorde van 't nat groen en de witte bloemen; 't was lijk in een rijke hof’ (Lenteleven, 123) |
|
‘Zeker moest ze weten dat hij haar razend geern zag; - en hij brak zich maar voortdurend het hoofd om te vinden de manier hoe haar dat te bekennen’ (Zonnetij, 367) |
|
‘Niemand voelde lust tot lachen met Sneyers aardigheid; de zon vlijmde hier zo geweldig, hun keel werd zo droo dat hun adem achterwege bleef en 't zweet lekewijs van hen afdroop’ (Zonnetij, 393) |
|
‘Zijn wezen was gesloten en gefronst, zijn hoofd hing diep gebogen over zijne borst; - hij hoorde de jongens niet die rond hem riepen, hij zegde ook niemand een goên avond: hij ging en deed zijn werk in ernst’ (Dorpsgeheimen, 259) |
|
‘Hoe het nu kwam, op weg naar de scheldemeers had ik nichtje alleen aan de kout en even gauw aan de arm - Polfliet en Wipper mochten voorop gaan;- het was een fijne slamiete met lagetzwarte ogen, en uitgeslapen, belove 't u!’ (Werkmensen, 351) |
|
‘Van de verhouding tussen mens en leven in verband met het tijdelijk bestaan, kreeg Alma de samenvatting in
|
| |
| |
beeld, door vluchtige indrukken ergens opgedaan, die in haar geheugen waren blijven hangen: het maagdelijke van een uchtend over het ontwakend dorp, bij het ter kerke gaan om de nieuwe dag aan God toe te wijden; - de vrede van de avondval rond het huis in rust na het werk; - de witgekalkte stammen in 's pastoors boomgaard met 't fluiten van den merel, waar de pastoor zelf, als oude man, niets meer gewaar werd van die ontluikende levenslust; - bloemen die elkaar toenijgen in de wind, en doen als beschaamde meisjes, in de omsloten kloostertuin - het leven buiten de wereld; - een zwerm blanke duiven in blauwe lucht, een zondagse morgen; - de droom van geluk bij ontwakende jongens en meisjes op 't dorp; - het diepzinnig gesprek van schoolgaande knapen die elkaar de eerste levenswijsheid mededelen...’ (Alma, 91) |
|
‘De dokter meende dat het voor Albert een heilzame les zou zijn, maar meteen was zijn betrekking op het dorp voorlopig onmogelijk geworden; - zou hij zich nog durven vertonen?’ (Beroering, 517) |
|
‘Daarna ontstak hij zijn eerste pijp - de beste en lekkerste van de hele dag -; hij las zijn dagblad en ging dan een wandelingje doen in de tuin’ (Dorpsgeheimen, 72) |
|
‘Hoe geraakt men getrouwd? Men komt aan de jaren dat 't jong leven u verveelt, en om te doen lijk iedereen - er valt ene plek open die sorteert, en dan komt het er niet op aan met wie: een wijf is een wijf, en ene kuip is een boterstande -; in de ziel is hij overtuigd dat het een lelijke kroezel en wel de dwaaste sprong geweest is die hij ooit had uitgericht’ (Werkmensen, 362) |
|
‘Zuster Pelagie was een jonge ruisebuise boerenmeid, die (...) herhaaldelijk moest berispt worden en straf kreeg, vooreerst omdat zij de dag door aan 't fluiten was gelijk een knechtejongen, - gewoonte die zij niet afleggen kon, daar, langs die veiligheidsklep haar levenslust moest
|
| |
| |
ontsnappen -; ook omdat zij in hare werkijver en overlast door bezigheden, veelal te laat kwam voor de gezamelijke gebeden’ (Alma, 142) |
|
‘Die moeder van dat nichtje, wat was er met die gebeurd? Openlijk misdragen en schandelijk aan haar eind gekomen - het meisje droeg de vlek op haar geboorte -; madam van de dokter was dat niet onbekend - alles komt aan de dag - zij ten minste liep niet hoog op met de Koornaerts - zij, van ouderwets rijke afkomst’ (Beroering, 573) |
| |
c) Komma en gedachtenstreep.
‘'t Geen ze in die smidse gezien had spookte haar de hele dag door de geest: een donkere kronkelkrocht, trappen diep; wanden en zoldering vol gereedschap als foltertuig, - een aanbeeld te midden’ (Lenteleven, 158) |
|
‘Maar ze lonkte toch met haar ogen parmantig dat ze hem begreep, - dat deed hem het meest deugd’ (Zonnetij, 368) |
|
‘Rik had de ogen op Lida, - ze wisselde hier en daar een schertsende groet met de jonkheden die haar plaagden’ (Zonnetij, 371) |
|
‘En vader, - die goudstukken liggen had in zijn schrijftafel, waarom gaf hij die niet?’ (Dodendans, 31) |
|
‘Hij luisterde, - vaders getouwe klakte altijd nog en moeder hoorde hij niet’ (Dodendans, 90) |
|
‘Wieze, die heur schamel huisraad, - al die lieve en vertrouwde dingen, - daar onder de blote hemel verstrooid zag, begon nu kalm en goedsmoeds te wenen’ (Openlucht, 347) |
| |
| |
‘Die drie kadetten hier, - ge kent ze, - verbeeld u, dat heeft heel de nacht uitgezeten!’ (Dorpsgeheimen, 74) |
|
‘In zijn gedachten was hij de gebeurtenis vooruit, - bezig met zijn aanzoek’ (Langs Wegen, 81) |
|
‘Blomme blijft ondertussen met zichzelf aan 't soezen, vraagt zich af: hoe 't toch gods-mogelijk geweest is, zo stom te zijn,- dat er nu eigenlijk ne keer géén gaven waren aan dat schepsel, - dat hij er zelfs nooit verliefd op was geweest - een vrijerij zonder meenst, uit zottigheid’ (Werkmensen, 363) |
|
‘Hij verdacht zijne moeder van afgunst, - zij niet verdragen kon dat een andere haar plaats bij hem zou innemen’ (Waterhoek, 272) |
|
‘Het is niet bekend of de kaplaan zijn rapport bij de bisschop had ingediend, of hij het dossier aan de nieuwe pastoor heeft medegedeeld, - het meisje met de vlassen haren had hij alevenwel onverlet gelaten’ (Alma, 181) |
| |
d) andere, sporadisch voorkomende combinaties.
Deze combinaties kunnen we zien als grafische hulpmiddelen die de intensiteit weergeven waarmee iets wordt uitgesproken.
Komen vooral voor in dialogen waar Streuvels zijn personages aan het woord laat.
,-: |
‘Da's de rechte “schaapgeit”, Zalia, -: gehaard lijk een peerd, glimmende kort, perelgrijs’ (Zonnetij, 525) |
|
!!? |
‘De onrust brengt een onberedeneerde vrees mede en elke onderstelling - de ergste zelf - krijgt het aanzien ener mogelijkheid; het ongeluk is niet meer af te wenden, en misschien reeds gebeurd!!?’ (Prutske, 243) |
| |
| |
?! |
‘Wie weet was 't van de nacht niet gebeurd?!’ (Dagen, 157) |
|
|
‘g'En zult hem toch geen kwaad doen?! smeekte 't oud wijveke’ (Dagen, 204) |
|
|
‘Had ik maar mijn pander mêe?!’ (Dodendans, 78) |
|
|
‘Hij zwaaide zijn beurs en deed het geld rinkelen. -Moeie, nu komen we bij u wonen?! zie wat we vergaard hebben’ (Dodendans, 17) |
|
|
‘Nu bleef haar de zorg voor 't volgend jaar, met angst voor nieuwen tegenslag en ongelukken. Dat leed nu reeds zoveel jaren; wat krasseling, wat stadige reeks van spannend werk, zonder ziende uitkomst van beternis?!’ (Minnehandel, 74) |
|
? |
‘Nu ging de pastoor aan 't zoeken en trachtte te doorgronden van waar die eerste oorzaak wel komen mocht, of hoe die verschillende gebeurtenissen als gevolg van die éne oorzaak aan malkander konden geknoopt worden? - die de algemene stemming over het dorp hadden meegebracht?’ (Dorpsgeheimen, 91) |
|
: ... |
‘De dingen van 't leven ziet hij in 't algemeen:... 's Morgens trekken knapen en meisjes nu naar de fabriek, keren t'halven de middag te terug’ (Alma, 67) |
|
|
‘Ze keken malkaar in de ogen en nu wisten zij dat 't besluit op die stond tussen hunne twee wezens hing en dat 't maar van een hoofdknikje afhing:... als Sander er in wilde toestemmen, kon het gebeuren?...’ (Dorpsgeheimen, 266) |
| |
| |
| |
6. De Haakjes.
Vooral in de latere werken gebruikt Streuvels geregeld de haakjes voor het weergeven van de onuitgesproken gedachten, beschouwingen en overwegingen van de personages.
Voorbeelden:
‘Op de verre steenweg, door 't geloei van 't kwaad weer, gaat de klop van peerdshoeven dravend over de kasseien, - 't geen de hofhonden bassen doet. (De jonge boer die zijn lusten gaat vieren...)’ (Werkmensen, 347) |
|
‘Blomme's gedachten verbuigen al de keerzijden van de boerin haar schraapzucht. (Is de duivel gieriger, dan zal 't zijn omdat hij ouder is).’ (Werkmensen, 349). |
|
‘In de weerdij van vijf minuten praten had ik haar gelijmd - ze luisterde lijk een vinke en loech mij vlak in 't wezen - ze liep aan mijn arm en genaakte geen grond. (In mijne tijd kon ik gelijk welk meisje tukkezot maken, ge moet maar weten hoe ze aan te pakken, veel zottepraats vertellen...).’ (Werkmensen, 351) |
|
-
voetnoot(1)
- G.G.N. De Vooys, Nederlandse spraakkunst, 6e druk, Groningen, 1963, p. 35.
-
voetnoot(1)
- In het eerste hoofdstuk zal in dit verband gewezen worden op het gering aantal onderschikkende voegwoorden.
-
voetnoot(2)
- C.G.N. De Vooys, Nederlandse Spraakkunst, 6e druk, Groningen 1963, p. 36.
-
voetnoot(1)
- uit: VOLLEDIGE WERKEN, 12 dln., 't Leieschip, Kortrijk, (1952-1957).
|