| |
| |
| |
Inleidend hoofdstuk.
| |
| |
A. Spelling en klank.
Dit hoofdstuk heeft niet de bedoeling het verband tussen de Westvlaamse klanken en Streuvels' spelling grondig te onderzoeken. Wij willen slechts wijzen op enkele der voornaamste constanten die in Streuvels' werken geregeld en veelvuldig voorkomen.
In het werk van Streuvels treffen wij, buiten de Westvlaamse woordenschat, ook talrijke fonetische en spraakkunstige eigenaardigheden van het dialect aan, zoals uit de volgende hoofdstukken zal blijken.
Streuvels is een auteur die zijn taal hóórt. In de loop van deze studie zullen wij geregeld kunnen aanduiden dat de klank in zijn taal een zeer grote rol vervult.
| |
I. Klinkers.
Dit blijkt o.a. uit de spelling van bepaalde woorden waar hij de Westvlaamse klank wil bewaren.
1. | Frequent is bij Streuvels de ee-vorm voor de Nederlandse aa-vorm, vooral in de verbinding ee + r + dentaal.
Op het eerste gezicht doet die spelling archaïstisch aan, en in de meeste gevallen vinden we de spelling ee in het Middelnederlands inderdaad terug, maar het is duidelijk dat Streuvels door middel van deze spelling de Westvlaamse klank [ē̢] wil behouden. In de ‘Volledige Werken’Ga naar voetnoot(1) en in alle uitgaven en herdrukken van zijn werken stond Streuvels erop dat deze spelling bewaard bleef.
Nu laten we de voornaamste voorbeelden volgen:Ga naar voetnoot(2) |
1. eerde: |
In bijna alle gevallen, en dit in zijn ganse oeuvre, vervangt Streuvels aarde door eerde. Zeer talrijk zijn ook de |
| |
| |
|
samenstellingen met eerde-: eerdappel,eerdberm, eerdebane, eerdebank, eerdebrok, eerdehoop, eerdeknuiste, eerdelaag, eerderede, eerdestof, eerdestraat, eerdestreep, eerdetrekker, eerdeturf, eerdevlak, eerdevlakte, eerdeweg, eerdewerk, eerdewerker, eerdhoop, eerdkamer, eerdklomp, eerdschudding, eerdschuile, eerdsmoor, kleieerde, eerdebruin, eerdkleurig. |
|
2. heerd |
: Heerd vervangt in de meeste gevallen het Nederlandse haard. Ook in samenstellingen: heerdasse, heerdmantel, heerdrook, heerd schoot, heerdstede, heerdvier, heerdvlam, heerdziele. |
|
3. peerd |
: Altijd spelt Streuvels paard als peerd. Ook hier zijn de samenstellingen talrijk: peerdebeul, peerdegast, peerdeknecht, peerdemage, peerdemand, peerdenaam, peerdeboon, peerdenhemel, peerde(n)keutel, peerdenknie, peerdenkoets, peerdenkoop, peerdenkop, peerdenkweker, peerde(n)span, peerdenstal, peerstap, peerdentaal, peerdenwachter, peerdepijne, peerdjesmate, peerdsbel, peerdshaar, peerdshoef, peerdspoot, prijspeerd, raspeerd, stokpeerd. trekpeerd, peerdrijden. |
|
4. steert |
: Dezelfde regel geldt voor: steert en samenstellingen: steertsterre; kattesteert, kwiksteert, plaagsteert, vraagsteert, plaagsteerten. |
|
5. weerde, -weerdig weerdigheid |
: Eigenweerde, geldweerde, prijsweerde; weerdigheid, merkweerdigheid; verontweerdiging; nietweerd; beklagensweerdig, eerbiedweerdig, merkweerdig, onweerdig, minderweerdig, verontweerdigen, geweerdigen. |
| |
| |
6. veerdigheid |
: Boetveerdigheid, daadveerdigheid, hoveerdigheid, onrechtveerdigheid, rechtveerdigheid; hoveerdigaard, hoveerdij, dienstveerdig, onrechtveerdig, rechtveerdig, slagveerdig, rechtveerdigen. |
|
7. keern |
: Keern is de gewone spelling voor karn. Ook in samenstellingen: keernkamer, keernkuip, keernmolen, melkkeern. |
|
8. keers |
: Hetzelfde geldt voor keers(e) en: keersdoek, keersedopper, keerslicht, keerslucht, keerspan, keersvlamme; waskeers; keersrecht. |
|
9. lanteern |
: Geregeld komt ee voor in lanteern en samenstellingen: lanteernhaak, lanteernhuis, lanteernlicht, lanteernman, lanteernontsteker, lanteernopsteker. |
|
10. leers |
: Leers, leerze wordt overwegend gebruikt voor: laars. Ook in de samenstellingen: halfleerze, kapleers, waterleers. |
|
11. perel |
: Pereldauw, perelgeerste, perelgierst, perelkraal, perelregen, pereltand, perelblauw, perelgrijs, perelklaar, perelrood, perelen. |
2. | De e- vorm in plaats van de a- vorm komt vooral voor in hert(e), terwe en verken en samenstellingen: hertekoe, -nagel, -punt, -zeer,...
Dit is voor het geval in de werken geschreven vóór 1905, in de latere werken komen deze vormen slechts sporadisch voor. Met deze spelling wil Streuvels de Westvlaamse uitspraak [ae] weergeven.
Andere voorbeelden: zie Tweede Deel: sperre, spertelen. |
| |
| |
| |
3. Andere vormen.
1. | In de eerste werken (tot 1905) verving Streuvels het Nederlandse vuur geregeld door vier; klein door kleen. |
| |
2. | Geregeld ook vinden we eu voor oo.
a) | Zie in het tweede deel: deural, deureen, en samenstellingen |
b) | Andere voorbeelden:
‘Alevenwel waren er die (...) heimelijk uitzagen naar een ander gelegenheid, om in geval er moest vertijkeld worden, ene weuning gereed te hebben’ (Waterhoek, 109).
‘Het huiselijk leven en bestaan - zes dochters en vier zeuns’. (Waterhoek, 11). |
|
| |
3. | Frequent ook is de wisseling i/e in: lekken, messe, reb, pekken in plaats van likken, mis(se), rib en pikken.
Hypercorrect daarentegen is: uitlikken: ‘Iedere morgen werd het onderzoek hernomen; (...). Maar niets likte er uit, - degenen die van de zaak wisten, hielden het geheim met een strak gelaat verborgen.’
(Waterhoek, 77). |
| |
4. | Volledigheidshalve vermelden we nog de schrijfwijze: greuwelijk (Lenteleven, 1e uitgave) die later overal vervangen werd door: gruwelijk. |
| |
| |
| |
II. Medeklinkers.
| |
1.
In de eerste werken (tot 1907 en 1908) schreef Streuvels -waart(s) geregeld als: -waa rd(s), maar in de herdrukken en heruitgaven verdween deze archaïstische vorm. Voorbeelden:
‘Zekere dag ontwaarde zij mensen op ene baan waar zij vroeger nooit levend wezen gezien had, veel mensen met grote vrachten beladen; zij naderden haar toewaart’ ( Zomerland, 239) In de eerste uitgave: toewaard. |
|
En rekewijs werden zij (= de bladeren) stillekes nerewaarts dansende, te vallen, bij hele zwermen’ (Lenteleven, 19).
In de eerste uitgave: nerewaards. |
|
‘Van in de laagte naar omhoog gezien of van op de hoogte naar benedenwaard, overal is de aanblik even wijd, even groots, even open’. (Tieghem, 6). |
|
‘Te westwaard loopt de heuvel neer naar de laagte in een bos dat heel de diepte vult met donkerheid’ (Tieghem, 7). |
|
‘De geheven kop draaide voorwaards aan de uitgestoken hals’. (Geurts III, 107). |
|
‘Door steunde hem op bij de voeten tot hij de knie opwaards had’. (Bloemlezing, 24). |
|
Grondewaards: zie Tweede Deel. |
|
Toch bewaard in: |
|
‘Te noenewaard bond Zalia een lange koord aan de halsband en trok het (geitje) uit de stal’ (Zonnetij, 534). |
| |
2.
Wegvallen van consonanten. Dit is meestal van assimilatorische aard. In afleidingen en samenstellingen verdwijnen d of t voor andere medeklinkers.
voor dentalen: lest, honderst, 's nuchtens
in auslaut: kwa (= kwaad, kwade).
| |
| |
| |
III. De woordtekens.
A. Het Koppelteken.
a) | Ontelbaar zijn de woorden, samenstellingen en uitdrukkingen waar Streuvels het koppelteken gebruikt. In alle werken maakt hij er een overvloedig, en soms overbodig gebruik van.
Zoals uit de voorbeelden blijkt, zijn de meeste aldus gevormde samenstellingen of samenvoegingen louter additief, en konden dus evengoed aaneengeschreven of verbonden met het voegwoord en (dit gebeurt dan ook in enkele gevallen en, eigenaardig genoeg, Streuvels behoudt toch het koppelteken), maar de beide leden vormen toch een hogere eenheid: de betekenis is anders dan de som der elementen.
In de meeste van deze gevallen zien we Streuvels' voorliefde voor binaire verbindingen (zie hiervoor het vierde hoofdstuk).
Bij de tweeledige compositie trekt het koppelteken de aandacht op elk deel van het compositum. Geregeld zullen we dit emfatische aspect van Streuvel's taal ontmoeten.
Vele van de meerledige woordkoppelingen en composita, die eigenlijk kunnen aaneengeschreven worden, zijn in het Westvlaams zo gewoon en zo frequent, dat Streuvels ze door het koppelteken eveneens bijeen wil houden. Ook hier zien we dus de invloed van de spreektaal op de spelling.
In het tweede hoofdstuk dat handelt over de woordvorming, worden de samenstellingen uitvoerig beschreven. |
| |
b) | Tegenover deze gewoonte van samenkoppeling en samenstelling op grote schaal, staat bij Streuvels de stelselmatige splitsing van samenvoegingen in de onderdelen, al of niet bijeengehouden door het koppelteken. Op die manier worden versleten composita door scheiding der delen weer opgefrist.
|
| |
| |
| Het opnieuw doen beseffen van de etymologische betekenis en de verzwaarde accentuatie versterken de plastiek, wat het doel en in de regel ook het resultaat is van dit procédé.
Volledigheid na te streven blijft een illusie, daar Streuvels te hooi en te gras vrijwel alle combinaties heeft beproefd.
In het hoofdstuk over de woordvorming, komen we op deze samenstellingen uitvoeriger terug.
Uit de voorbeelden blijkt ook duidelijk dat het koppelteken in alle werken voorkomt. |
| |
c) | Voorbeelden van het gebruik van het koppelteken bij: |
| |
1. Nomina:
a. substantief + substantief
-) | het compositum is een korte vorm van een genitivus explicativus of van een bepaling met van van gelijke kracht. Het eerste lid vervangt die genitief of die bepaling.
Voorbeelden:
paradijs-weelde (Herinneringen, 375) |
fiets-geschiedenis (Herinneringen, 187) |
ras-eigenschap (Vlaanderen, 505) |
familie-traditie (Beroering, 503.) |
wereld-literatuur (Herinneringen, 123) |
studenten-beweging (Herinneringen, 250) |
dibbe-gril (Dorpsgeheimen, 74) |
nonnen-gedachten (Alma, 282) |
verf-kladje (Avonden, 387) |
levens-periode (Herinneringen, 375) |
artisten-natuur (Herinneringen, 379). |
|
| |
| |
-) | tijdsaanduidingen:
Maandag-morgen (Beroering, 501) |
Donderdag-avond (Beroering, 343) |
Vrijdag-uchtend ( Heule, 103) |
Zaterdag-avond (Alma, 115) |
Zondag-namiddag (Heule, 18) |
Zondag-avond (Herinneringen, 352) |
Juni-zondag (Werkmensen, 342) |
Lieve-vrouwe-maand (Maanden, 344) |
Sint-Jans-nacht (Maanden, 348) |
lente-avond (Vlaschaard, 36) |
|
| |
-) | namen van feestdagen:
goe-vrijdag-avond (Herinneringen, 392) |
Palmen-zondag (Vlaschaard, 55) |
Heilig-Sakramentsdag (Alma, 149) |
ons-Heer-Hemelvaart (Alma, 149) |
ons-lieve-Vrouwendag (Alma, 24) |
Drie-Koningen-avond (Vlaanderen, 461) |
Paas-avond (Avelghem, 252) |
Palm-Zondag (Avelghem, 252) |
Passie-Zondag (Avelghem, 252) |
|
| |
-) | splitsing:
missie-zuster (Alma, 177) |
engel-bewaarder (Lenteleven, 68). |
|
| |
b. adjectief + nomen.
oude-dag (Zonnetij, 533) |
witte-brood (Dorpsgeheimen, 136) |
bolle-lijfjes (Uitzicht, 321) |
blij-lied (Avonden, 328) |
| |
| |
klein-man (Vlaschaard, 151) |
goede-week (Alma, 123) |
half-Oogst (Vlaschaard, 70) |
Witte-Donderdag (Avelghem, 252) |
half-Maart (Vlaschaard, 22) |
| |
c. verbaal stam + nomen.
kraak-gerucht (Dodendans, 73) |
fonkel-oog (Dodendans, 134) |
rochel-adem (Dagen, 256) |
klauw-vuist (Zomerland, 228) |
eet-honger (Prutske, 189) |
weet-honger (Prutske, 189) |
| |
d. telwoord + nomen.
achturen-arbeid (Maanden, 346) en |
acht-uren-arbeid (Vlaanderen, 591) |
drie-getal (Prutske, 344) |
elf-ure-mis (Heule, 26) |
tweede-Pasen (Langs Wegen, 105) |
| |
e. meerledige samenstellingen.
Heel wat woordkoppelingen met en, van, zonder en meerledige samenstellingen worden door Streuvels bijeengehouden door het koppelteken.
Voorbeelden:
linten-en-strikken (Lenteleven, 33) |
licht-en-stilte (Alma, 38) |
leven-en-dood (Alma, 92) |
lijden-en-geluk (Alma, 175) |
vuur-en-vernieling (Herinneringen, 160) |
kerk-en-misse-spel (Herinneringen, 354) |
Mevrouw-van-de-Brouwer (Dorpsgeheimen, 209) |
mensen-van-jaren (Dorpsgeheimen, 320) |
fleur-van-een-meid (Minnehandel, 287) |
| |
| |
dutske-van-niemendal (Alma, 48) |
het wezen-der-dingen (Alma, 117) |
ijs-van-een-nacht (Alma, 208) |
als-kind-van-den-huize (Alma, 216) |
leerzen-van-zeven-mijlen (Prutske, 362) |
stalletje-van-Bethlehem (Kerstvertellingen, 166). |
tijd-van-nood (Herinneringen, 149) |
Land-van-Belofte (Alma, 143) |
kalf-zonder-kop (Zomerland, 337) |
kar-zonder-peerden (Openlucht, 411) |
straat-zonder-eind (Dagen, 276) |
liedje-zonder-eind (Maanden, 321) |
man-zonder-vrees (Kerstvertellingen, 164) |
oorlog-zonder-de-vrede (Vlaanderen, 585) |
schaal-voor-de-arme (Dorpsgeheimen, 100) |
kalle-met-de-haak (Najaar, 307) |
kunstenaar-met-de-pen (Herinneringen, 128) |
wereld-in-'t-klein (Alma, 289) |
leven-in-de-werkelijkheid (Levensbloesem, 421) |
een huizetje-in-'t-klein (Avelghem, 25) |
vrouwen-in-'t-algemeen (Herinneringen, 11) |
koek-aan-'t-hert (Waterhoek, 22) |
mans-te-peerd (Vlaanderen, 461) |
eerbaarheid-op-straat (Waterhoek, 22) |
oude-boeken-verkoper (Herinneringen, 20) |
klein-mensen-gedoe (Maanden, 317) |
kinder-garde-robe (Heule, 335) |
koek-koek-uurwerk (Heule, 50) |
avond-met-zonsondergang (Heule, 153) |
lezer-van-toen (Herinneringen, 120) |
stommen-ambacht-spel (Avelghem, 10) |
In deze lijst zijn de voornaamste typen vertegenwoordigd. We herhalen dat we niet naar volledigheid hebben gestreefd.
| |
| |
| |
2. Adjectieven.
a. adjectief + adjectief.
De samenvoeging van twee (of meer) adjectieven is een uitstekend hulpmiddel voor een nauwkeurig gedetail - leerde en genuanceerde (impressionistische) beschrijving. De samenkoppeling suggereert de gelijktijdig waargenomen eigenschappen of kenmerken van het waargenomen object.
Het eerste adjectief kan aan het tweede ondergeschikt zijn, het kan ook adverbiaal zijn.
Het koppelteken trekt de aandacht op elk lid van de samenstelling.
| |
-) de kleuraanduidende adjectieven vormen de talrijkste groep.
In enkele gevallen bewaart Streuvels het voegwoord en:
zwart-en-blauw |
(Waterhoek, 24) |
zwart-en-wit |
(Blijde Dag, 16) |
witen-rood |
(Alma, 9) |
wit-en-blauw |
(Avonden, 376) |
wit-en-groen |
(Vlaanderen, 478) |
blauwen-wit |
(Dorpsgeheimen, 235) |
blauw-en-rood |
(Dagen, 215) |
blond-en-blauw |
(Maanden, 314) |
bruin-en-wit |
(Prutske, 227) |
De adjectieven komen gewoonlijk gepaard voor. Het is werkelijk opvallend hoeveel kleurencomposita Streuvels gebruikt.
grijs-wit |
(Avonden, 367) |
blauw-wit |
(Avonden, 385) |
zwart-wit |
(Avonden, 348) |
hel-wit |
(Blijde Dag, 155) |
hard-wit |
(Avonden, 442) |
| |
| |
stil-wit |
(Dorpsgeheimen, 113) |
wazig-wit |
(Lenteleven, 63) |
vuil-wit |
(Lenteleven, 146) |
wit-blauw |
(Vlaanderen, 477) |
wit-geel |
(Vlaanderen, 477) |
bruin-geel |
(Uitzicht, 217) |
bruin-zwart |
(Dodendans, 39) |
bruin-groen |
(Zomerland, 309) |
dof-bruin |
(Dodendans, 99) |
warm-bruin |
(Vlaanderen, 477) |
geel-groen |
(Avonden, 385) |
geluw-groen |
(Vlaschaard, 132) |
geel-blond |
(Uitzicht, 298) |
geel-goudenGa naar voetnoot(1) |
(Lenteleven, 79) naast: geelgouden |
goud-geluw |
(Vlaschaard, 146) |
licht-geel |
(Avonden, 353) |
oud-geel |
(Zonnetij, 503 ) |
grijs-grauw |
(Dodendans, 50) |
grijs-blauw |
(Avonden, 378) |
grijs-klaar |
(Avonden, 348) |
zwart-blauw |
(Zomerland, 327) |
rein-blauw |
(Maanden, 366) |
rood-gouden |
(Lenteleven, 86) |
bont-roodGa naar voetnoot(1) |
(Avonden, 438) naast: bontrood |
hel-rood |
(Glorierijke Licht, 350) |
goud-blond |
( Lenteleven, 89) |
heet-groen |
(Uitzicht, 215) |
blij-groen |
(Uitzicht, 217) |
purper-grijs |
(Dodendans, 55) |
teder-groen |
(Avonden, 349) |
teer-blauw |
(Avonden, 430) |
teder-geel |
(Uitzicht, 238) |
bleek-blauw |
(Dagen, 260) |
bleek-groen |
(Lenteleven, 63) |
bleek-bruin |
(Heule, 337) |
hoog-groen |
(Vlaanderen, 477) |
| |
| |
Om een bepaalde nuance te treffen, gebruikt Streuvels soms drie of meer adjectieven.
blauw-roze-teergeel (Avonden, 366) |
brons-bruin-geel-oranje (Herinneringen, 54) |
bleek-teer-roze (Herinneringen, 54) |
| |
-) andere, niet-kleuraanduidende adjectieven.
Ook hier komen de adjectieven paarsgewijs voor. Het eerste kan aan het tweede ondergeschikt zijn, en kan ook adverbiaal gebruikt zijn. In veel van deze samenstellingen is de verbinding additief, en konden dus verbonden worden met het voegwoord en maar de beide leden vormen toch een hogere eenheid: de betekenis is anders dan de som der elementen.
Het gebeurt ook wel dat Streuvels twee adjectieven naast elkaar plaatst, en in de regel blijft het eerste dan onverbogen.
‘Zij keek met groot opene ogen en openen mond’ (Kerstvertellingen, 21)
naast:
‘Aan vader hadden ze 't intussen gevraagd, met groot-opene, blauwe ogen’. (Kerstvertellingen 15). Kennelijk durft Streuvels nog geen compositum gebruiken hoewel hij als impressionist de beide kenmerken van de ogen in één indruk vat.
Het koppelteken is inderdaad in veel gevallen een stadium naar het compositum, dat in Lenteleven, 25 bereikt wordt:
‘Een reusachtige, grootronde, goudene mane’
Bepaalde verbindingen worden in het Nederlands in één woord geschreven. Kennelijk splitst Streuvels deze om meer nadruk te leggen op elk der samenstellende delen.
| |
| |
Voorbeelden:
dood-moe (Beroering, 443) |
dood-gemakkelijk (Dodendans, 210) |
groot-rond (Zomerland, 206) naast: grootrond (Lenteleven, 25) |
groot-open - (Kerstvertellingen, 15) |
groot-ernstig (Vlaschaard, 56) |
zwaar-ernstig (Levensbloesem, 526) |
hoog-ernstig (Uitzicht, 319) |
kalm-ernstig (Avonden, 381) |
ernstig-droog (Langs Wegen, 119) |
verstrooid-nors (Openlucht, 385) |
stil-innig (Dagen, 250) |
dom-koppig (Openlucht, 413) |
blij-blond (Zonnetij, 475) |
hels-kwaad (Dodendans, 136) |
teer-jong (Kerstvertellingen, 63) |
klein-menselijk (Lenteleven, 175) |
jong-hel (Zonnetij, 488) |
blond-bloot (Avonden, 332) |
edel-bleek (Blijde Dag, 157) |
rein-wijd (Zonnetij, 480) |
zacht-deugdelijk (Avonden, 329) |
vast-veilig (Avonden, 395) |
zonne-zondags (Zonnetij, 477) |
koud-klaar (Lenteleven, 69) |
laf-heet (Lenteleven, 143) |
mals-vlezig (Vlaschaard, 88) |
gebloemd-porseleinen (Dodendans, 27) |
zijig-zacht (Prutske, 415) |
zwaar-massief (Lenteleven, 146) |
bot-ijzeren (Lenteleven, 147) |
vlak-rond (Zomerland, 202) |
lang-zwart (Zonnetij, 349) |
lutter-droog (Dodendans, 73) |
diep-rond (Dodendans, 192) |
zwart-rijp (Openlucht, 435) |
fris-koud (Avonden, 352) |
| |
| |
dol-roerig (Levensbloesem, 373) |
bitter-zoet (Levensbloesem, 380) |
gemoedelijk-lands (Maanden, 301) |
rijs-rilde (Dodendans, 50) |
| |
b. substantief + adjectief.
Aan deze verbinding ligt in de meeste gevallen een vergelijking ten grondslag.
Voorbeelden:
kastanje-bruin (Waterhoek, 12) |
vlas-wit (Alma, 100) |
pap-wit (Dodendans, 63) |
fluweel-zwart (Minnehandel, 42) |
honde-gierig (Kerstvertellingen, 169) |
jeugd-kraohtig (Herinneringen, 165) |
sprookjes-zacht (Herinneringen, 123) |
as-grijs (Oorlogsdagboek, September 56) |
brons-groen (Herinneringen, 233) |
koraal-rood (Prutske, 389) |
porselein-teder (Glorierijke Licht, 361) |
inkte-zwart (Dodendans, 185) |
| |
c. substantief + participium
Het substantief fungeert instrumentaal. De voorbeelden zijn niet zo talrijk.Ga naar voetnoot(1)
Voorbeelden:
goud-omrand (Morgenstond, 174) |
goud-geblest (Lenteleven, 104 ) |
| |
d. adjectief + participium.
De voorbeelden zijn weinig talrijk.
Voorbeelden:
zwart-gelokt (Dodendans, 127) |
ruw-gedoornd (Uitzicht, 276) |
blauw-dooraderd (Avonden, 403) |
| |
| |
| |
e. adverbium + participium.
Voorbeelden:
dof-ronkend (Lenteleven, 27) |
dom-lachend (Lenteleven, 156) |
dwaas-glarend |
leuter-pruttelend (Zomerland, 203) |
voos-klinkend (Dodendans, 50) |
fel-glanzend (Alma, 26) |
groen-glanzend (Glorierijke Licht, 370) |
blauw-speierend (Dodendans, 86) |
bruin-blinkend (Dodendans, 91) |
geel-glimmend (Dorpsgeheimen, 322) |
Hiermede zijn de voornaamste verbindingen aangegeven. Andere ‘groepen’ komen slechts sporadisch voor of zijn op-zich-zelf staande gevallen.
Voorbeelden:
achttiend-eeuws |
(Beroering, 363) |
vol-maakt |
(Vlaanderen, 471) |
een-en-'t-zelfde |
(Vlaschaard, 282) |
in-geel |
(Avonden, 385) |
in-groen |
(Avonden, 443) |
in-blauw |
(Uitzicht, 291) |
in-goed |
(Beroering, 455) |
in: versterkend partikel.
| |
3. Bijwoordelijke uitdrukkingen.
Voorbeelden:
god-weet-hoe |
god-weet-waar |
god-weet (Openlucht, 407) |
dag-uit, dag-in (Lenteleven, 146) |
buik-sta-bij (Zomerland, 243) |
top-en-eers (Zonnetij, 406) |
trekke-de-slekke (Dodendans, 62) |
van oppe-te-neer (Openlucht, 399) |
later-van-tijd (Dodendans, 30) |
euwig-en-ervig (Maanden, 335) |
| |
| |
eenvoudig-weg (Dodendans, 30) |
vlug-weg (Avonden, 332) |
goed-kome-'t uit (Avonden, 415) |
goed-kome 't uit (Alma, 145) |
| |
Voorbeelden:
drie-en-dertig (Alma, 120) |
acht-en-zeventig (Lenteleven, 185) |
drie-en-twintig (Openlucht, 386) |
drie-honderd-vijftig (Blijde Dag 19) |
vijf-en-twintig-honderd-franken (Minnehandel, 235) |
twee-en-half uur (Maanden, 354) |
een-en-twintigste (Herinneringen, 375) |
te elf-en-half uur (Najaar, 410) |
't een-en-half uur (Najaar, 412) |
| |
5. Voornaamwoorden.
Voorbeelden:
me-zelf (Levensbloesem, 447) |
mij-zelf (Dorpsgeheimen, 278) |
mij-zelve (Alma, 119) |
ons-zelf (Levensbloesem, 451) |
u-zelf (Levensbloesem, 450) |
hij-zelf (Openlucht, 404) |
Ook in de Westvlaamse verbinding van de bijwoorden ja en neen met het persoonlijk voornaamwoord.
Voorbeelden:
neen-ik (Minnehandel, 90) |
neenhij (Openlucht, 362) |
ja-a-'w (Vlaschaard, 178) |
| |
| |
| |
6. Werkwoorden.
a) werkwoord + en + werkwoord.
Voorbeelden:
kussen-en-lekken (Waterhoek, 58) |
komend-en-gaan (Levensbloesem, 248) |
werken-enelaven (Lenteleven, 144) |
| |
b) adverbium + werkwoord.
Voorbeelden:
op-en-neerglooien (Levensbloesem, 442) |
uit-en-in=lopen (Levensbloesem, 446) |
ja-knikken (Langs Wegen, 151) |
door-leven (Vlaschaard, 187) |
beter-weten (Vlaschaard, 188) |
vast-zitten (Vlaschaard, 282) |
na-doen (Herinneringen, 352) |
na-zeggen (Herinneringen, 366) |
| |
c) substantief + werkwoord.
Het substantief is lijdend voorwerp:
Voorbeelden:
pinten-drinken (Dagen, 223) |
pap-eten (Herinneringen, 377) |
oorlog-spelen (Herinneringen, 175) |
haat-dragen (Herinneringen, 147) |
puntjes-kijken (Heule, 212) |
Het substantief bepaalt het werkwoord nader:
Voorbeelden:
noene-worden (Dodendans, 68) |
geruchte-trillen (Dodendans, 68) |
| |
d) adjectief als bijwoord + werkwoord.
Voorbeelden:
rood-kleuren (Avonden, 334) |
wit-bleken (Maanden, 382) |
| |
e) verbaal stam + werkwoord.
Voorbeelden:
kriebel-dansen (Zomerland, 277) |
asem-blazen (Zomerland, 309) |
| |
| |
| |
f) dubbelwerkwoord met vocaalwisseling.
Voorbeelden: mengel-mangelen (Dagen, 213)
| |
g) Geregeld verbindt Streuvels het persoonlijk voornaamwoord met het werkwoord in de imperatief en bij inversieGa naar voetnoot(1).
Voorbeelden:
spoed-u (Dagen, 220) |
vat-je 't (Waterhoek, 107) |
weet-je (Dodendans, 55) |
weet-ge (Alma, 171) |
zou-je (Lentelven, 36) |
hoe heet-je gij (Dodendans, 12) |
heb-je (Zonnetij, 403) |
bleef-je (Zonnetij, 409) |
moet-je (Zonnetij 414) |
dood moe-je (Lenteleven, 47) |
blijf-de gij (Kerstvertellingen 110) |
wat krijg-de (Zonnetij, 455) |
| |
h) splitsing van het proefisi en het werkwoord.
her-overdenken (zonnetij, 354) |
her-leven (Herinneringen, 223) |
| |
7. Interjecties: zie p. 76.
8. Andere gevallen.
Volledigheidshalve volgen hier dan nog enkele andere voorbeelden waarvan er geen op talrijke vertegenwoordigers kan bogen.
e-ja (= en ja) (Lenteleven, 170) |
e-keer ( een keer) (Vlaschaard, 165) |
me-jonk (= mijn jonk, mijn kind)(Werkmensen, 243) |
| |
| |
| |
B. Het Samentrekkingsteken.
In de werken geschreven voor 1910 maakt Streuvels een overvloedig en bijna systematisch gebruik van dit teken, vooral in de woorden en vormen waar de intervocalische d werd gesyncopeerd. In de herdrukken werd het teken bewaard.
| |
1. â: Nomina:
bâamisse |
(Dodendans, 165) |
Bâmesse |
(Dorpsgeheimen, 382) |
blâren |
(Lenteleven, 19) |
gâstok |
(Vlaschaard, 144) |
kwâjongen |
(Lenteleven, 9; Zonnetij, 500) |
kwâpert |
(Lenteleven, 12) |
kwâtongen |
(Lenteleven, 40) |
kwâ-werk |
(Dorpsgeheimen, 272) |
spâman |
(Avonden, 334) |
weergâ |
(Levensbloesem, 348) |
| |
Adjectieven en adverbia:
allegaâr |
(Openlucht, 419) |
allegâre |
(Vlaschaards, 59) |
aâmstil |
(Waterhoek, 298) |
lijfsgenâ |
(Lenteleven, 47) |
te gaâr |
(Lenteleven, 112) |
te gâre |
(Avonden, 306) |
tegâre |
(Waterhoek, 108) |
verlaân |
(Dorpsgeheimen, 49) |
| |
Werkwoorden:
‘Als 't bijna donker was, vergaârden zij hun gereedschap’ (Lentelven, 17)
| |
2. eê: Nomina:
beêvaart |
(Vlaschaard, 74) |
beêvaartplaats |
(Maanden, 339) |
hofsteê |
(Zonnetij, 374) |
kleêrs |
(openlucht, 438) |
lenteweêr |
(Minnehandel, 262) |
| |
| |
meêlijden |
(Zonnetij, 425) |
steê |
(Openlucht, 416) |
onweêr |
(Uitzicht, 284) |
slaapsteê |
(Zonnetij, 409) |
weêr |
(Zonnetij, 534) |
weêrken |
(Minnehandel, 117) |
leên (mv. = lenden) (Avonden, 337) |
| |
Adjectieven en adverbia:
alreê |
(Lenteleven, 135) |
bruinleêren |
(Uitzicht, 246) |
daarmeê |
(Dodendans, 103) |
meêwarig |
(Dorpsgeheimen, 47) |
neêr |
(Zonnetij, 520) |
neêrslachtig |
(Zonnetij, 357) |
neêrwaarts |
(Glorierijke Licht, 363) |
teêr |
(Zonnetij, 370) |
teêrblauw |
(Minnehandel, 88) |
weêrspannig |
(Vlaschaard, 168) |
| |
Werkwoorden: meê:
meêbrengen |
(Dodendans, 62) |
meêdoen |
(Dorpsgeheimen, 34) |
meêdragen |
(Najaar, 454) |
meêdrijven |
(Lenteleven, 19) |
meêgaan |
(Dorpsgeheimen, 37) |
meêhebben |
(Lenteleven, 78) |
meêslepen |
(Zonnetij, 518) |
meêtellen |
(Dorpsgeheimen, 288) |
| |
: neêr :
neêrdalen |
(Langs Wegen, 178) |
neêrdruilen |
(Dodendans, 132) |
neêrkijken |
(Dorpsgeheimen, 268) |
neêrkomen |
(Lenteleven, 17) |
neêrleggen |
(Minnehandel, 26) |
neêrlopen |
(Openlucht, 435) |
| |
| |
neêrregenen |
(Dorpsgeheimen, 212) |
neêrwerpen |
(Lenteleven, 9) |
neêrwieken |
(Uitzicht, 221) |
neêrzakken |
(Dodendans, 137) |
neêrzien |
(Openlucht, 414) |
neêrzitten |
(Najaar, 458) |
| |
3. oê:
armoê |
(Maanden, 318) |
broêr |
(Lenteleven, 68) |
drinkebroêrs |
(Vlaschaard, 98) |
kneehtebroêrs |
(Langs Wegen, 155) |
goê |
(Zonnetij, 370) |
goên |
(Lenteleven, 29) |
goêloos |
(Zonnetij, 519) |
goênavond |
(Dorpsgeheimen, 289) |
Goêvrijdag |
(Vlaschaard, 278) |
| |
4. iê:
liên |
(Avonden, 363) |
rijkeliên |
(Avonden, 345) |
timmerliên |
(Zonnetij, 433) |
vrouwliên |
(Dorpsgeheimen, 28) |
| |
5. oô
roôkolen |
(Lenteleven, 28) |
| |
6. eê:
leên = leiden |
(Minnehandel, 177) |
| |
7. ouê:
‘Wat zouên ze er mee doen?’ (Najaar, 390)
| |
| |
| |
C. Weglatingsteken.
1. Wordt door Streuvels zeer veel gebruikt en is in veel gevallen een gelegenheid om de Westvlaamse spreek - taal te benaderen, of weer te geven. Vandaar de soms eigenaardige spelling.Ga naar voetnoot(1).
Enkele voorbeelden.
‘W'hebben toch leute gehad!’ (Minnehandel, 77) |
‘G'hebt al den tijd voor u.’ (Zomerland, 306) |
‘In plaats van hulpe, maakt ge'r nog bestrut van om prul gereed te doen voor die snuffen!’ (Vlaschaard, 79) |
‘g'En doet; g'n weet het niet! riep Slientje beslist’ (Dorpsgeheimen, 224) |
‘'k Weet het wel: g'en doet het niet uit erg, anders zoudt gij't wat meer verduiken’ (Vlaschaard, 141) |
‘Ze'n kenden me niet meer’ (Lenteleven, 12) |
‘Maar z'n hoorden het niet’ (Lenteleven, 65) |
‘Z'en wisten niet waar eerst’ (Zomerland, 211) |
‘Met uwen duivelsklauw hebt ge z'r ingestoken!’ (Lenteleven, 61) |
‘Als z'er zit kan ze in regen uitvallen’ (Zomerland, 264) |
‘z'N kregen geen nieuw kindje meer en Moeie wilde niet sterven’ (Dodendans, 20) |
‘z'N leken niet eens op malkaar’ (Dodendans, 98) |
‘We zou'en er wel mede zijn! meent Barisjan’ (Maanden, 375) |
‘Waarom zou'en ze niet?’ (Kerstvertellingen, 93) |
‘Ja, maar da's wat en niets, en Pauwels duwde zijn dubbele kin op de borst’ (Minnehandel, 218) |
‘We zijn nog zo ver niet; 't'n is maar dat Zeen daar moet in den donker liggen’ (Lenteleven, 183) |
| |
| |
‘Twee bruin-blinkende koeken met eiergele kruin en krenten d'rin’ (Dodendans, 91) |
‘Wacht, gasten, 'r moet water in’ (Dodendans, 94) |
‘Bin'tien jaar helpt hij op den akker’ (Levensbloesem, 338) |
‘De boer zette zijn kloefen af aan de zoldertrap en trok met een drogen “goe'n avond” naar bed’ (Minnehandel, 35) |
2. De gevallen waar het weglatingsteken op de verkeerde plaats staat, zijn zo talrijk dat wij deze fout moeilijk aan de zetter kunnen toeschrijven.
‘t' Was met moeite dat zij op tijd in de school gerocht’ (Lenteleven, 74) |
‘Aan den draai van den karreweg wendden velen t'hoofd naar achter om de bende te zien die volgt’. (Vlaschaard, 73) |
‘'t Ergste is dat t' weer gebroken blijft met een dondervlage, eende Houttekiet’ (Vlaschaard, 214) |
t' Sperrebosje (Minnehandel, 293) |
‘Als ze zich maar konden houden van t' lachen’ (Dorpsgeheimen, 284) |
‘Den dag door blijven ze aan hunne bezigheid en |
s'avonds eerst komen ze naar buiten’ (Herinneringen, 204) |
‘'t Koorn kan tegen 't avond af zijn’ (Lenteleven, 177) |
‘'t Halven den voormiddag trokken zij in rang naar de kerk’ (Lenteleven, 74) |
‘En k' zou een pot bier willen, vroeg hij eindelijk’ (Zomerland, 312) |
‘Toen Wies voldaan was met kijken, wist hij nu niet of t' best was voorzichtig naar zijn stropolk terug te keren’ (Zonnetij, 410) |
| |
| |
‘Zie k' me daar geen meiske waarmede ik alle Zondagen kwam dansen’ (Werkmensen, 358) |
‘Van heel bijzonderen aard weer en andere stemming, zijn de feestelijkheden s' zomers te lande’ (Vlaanderen, 461) |
‘Op verdere jaren zult ger' nooit meer aan denken dat ge nu een boreling verloren hebt’ (Zomerland, 305) |
3. Geen afkappingsteken daarentegen in:
‘Ten (= het en) leed inderdaad niet lang als er een bontkleurig vogelke op den tak kwam gevlogen’ (Dodendans, 54)
‘Der ( = er) ligt een blauwe zoom aan zijn bekske’ (Dodendans, 55)
| |
| |
| |
IV. Geregeld terugkerende spellingsafwijkingen.
A. Meervoud van de nomina op - (e) rik.
Gewoonlijk krijgen deze naamwoorden in het meervoud de uitgang -sGa naar voetnoot(1).
Waar Streuvels echter de uitgang -en gebruikt, verdubbelt hij de k.
‘Mijn beesten komen van stal niet! riep hij beslist, Zou-je gij, dommerikken, uw beesten laten keuren door een heer uit stad!?’ (Uitzicht, II, 21) |
‘(De geitjes) overlikken haar over heel het aangezicht, zodat zij alle moeite heeft om de opdringerige zotterikken met zacht geweld af te weren’ (Prutske, 329) |
Verder:
terik, terikken (Vlaschaard, 54) |
dwazerik, dwazerikken (Oorlogsdagboek-September, 1) |
| |
B. Verleden deelwoord.
1. Streuvels verdubbelt soms de t der verleden deelwoorden en adjectieven in de verbogen vorm.
‘Door 't portaal is de spanning geweldig, elk werkt met schouders en armen en duwt, de enen om buiten en anderen om binnen, door de zwaar drukkende lucht van bezweette wezens en warme adem’ (Minnehandel, 121) ‘Nietje zat hier aan 't mijmeren en hoorde afwezig het aanhoudend gepiep van een verlaatte groenvink’ (Levensbloesem, 495) |
‘De koude waaide over hun bezweette wezens’ (Minnehandel, 42) |
‘dik gekuitte stampers’ (Vlaanderen, 594) |
‘Met ontblootte hoofd, deden de dorpers biddend den ommegang’ (Minnehandel, 120) |
‘Ik stond in een vreemd kamp, tussen twee vreemde vechters, ik kende de vermoordden niet meer dan de moordenaars’ (Herinneringen, 25) |
| |
| |
Ook bij G. Gezelle vinden we deze verdubbeling.
| |
2. Van werkwoorden op -nsen en -rsen
‘Op de bovenrand van de muur hing een half verslensd tabakblad!’ (Beroering, 356)
‘De vuisten zijn geloken, de wenkbrouwen gefronsd’ (Morgenstond, 163)
omkransd |
(Dodendans, 141) |
gemorsd |
(Herinneringen, 74) |
befloersd |
(Waterhoek, 259) |
knarsde |
(Dodendans, 73) |
opeenknarsden |
(Vlaschaard, 288) |
omkransde |
(Avonden, 333) |
bemorsd |
(Openlucht, 340, |
|
(Vlaanderen, 464, |
|
(Uitzicht, 241) |
Deze fout berust waarschijnlijk op een verkeerde analogie: geveinsd, gedeinsd, gepeinsd, geplonsd, gegonsd, gekroesd, enz...
|
-
voetnoot(2)
- Voorbeelden en vindplaatsen: zie Tweede Deel: Verklarend Woordenboek on de taal van Streuvels.
|